Het Verminderen van Kind- en Oudergerichte Opvoedstress: Een Vergelijking tussen de Programma’s Peuter in Zicht en Home-Start
Sharony Bosma Universiteit van Amsterdam
Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Student: S. Bosma, 10430261 Begeleider: dr. P. Hoffenaar Tweede beoordelaar: dr. P. Leijten Amsterdam, juni 2017
Abstract
Reducing the Child and Parent Domain of Parenting Stress: A Comparison Between the Programs Peuter in Zicht and Home-Start.
In present study repeated measures analyses were run to examine to what extent two parenting programs reduce the child- or parent domain of parenting stress of mothers with young children in the Netherlands. The parenting education program Peuter in Zicht focusses on improving child rearing during group training, while the parenting support program Home-Start focusses on empowering parents during home visits by a volunteer. Self-report data were gathered from 78 mothers that participated in Peuter in Zicht and 94 that
participated in Home-Start. Results show that both programs reduce the child and parent domain of parenting stress. Stress related to typical duties and tasks of parenthood reduced in a greater extent for mothers that participated in Home-Start then Peuter in Zicht, with a small effect size.
Keywords: Parenting education, parenting support, child and parent domain, parenting stress.
Inhoud
Abstract 3
Inleiding 5
Kind- en Oudergerichte Opvoedstress 5
Opvoedcursus en Gezinsondersteuning 6 Opvoedondersteuning en Opvoedstress 7 Huidig Onderzoek 10 Methode 11 Procedure 12 Participanten 12 Materialen 13 Analyse 15 Resultaten 16 Beschrijvende Statistieken 16 Hoofdanalyse 17 Moderatie 19 Discussie 19 Referenties 24 Bijlagen 33
Het Verminderen van Kind- en Oudergerichte Opvoedstress: Een Vergelijking tussen de Programma’s Peuter in Zicht en Home-Start
Alle ouders kennen momenten van spanning en onrust door driftbuien van hun
kinderen of door het gevoel het niet goed genoeg te doen (Crnic & Greenberg, 1990; Crnic & Low, 2002; Williford, Calkins, & Keane, 2007). Deze stressreacties op de eisen van de opvoeding en het ouderschap, worden door iedere ouder anders ervaren (Cronin, Becher, Christians, Maher, & Debb, 2015; Duis, Summers, & Summers, 1997; Deater-Deckard, 1998; Hayes & Watson, 2013). Toch leidt in het algemeen een opstapeling van stressoren tot een grotere draaglast dan draagkracht, en dus opvoedstress (Crnic & Booth, 1991; Crnic & Low, 2002; Moors, n.d.). Ouders kunnen gebruikmaken van opvoedondersteuning om deze opvoedstress te verminderen. In dit onderzoek wordt onderzocht in welke mate twee opvoedondersteuningsprogramma’s, enerzijds gericht op het kind (opvoedcursussen) en anderzijds gericht op de ouders (gezinsondersteuning), de opvoedstress verminderen (Ince, 2013; Mejia, Calam, & Sanders, 2012; Vandemeulebroecke & Nys, 2002). Dit onderzoek maakt hierbij onderscheid tussen de kind- en oudergerichte opvoedstress.
Kind- en Oudergerichte Opvoedstress
Het ervaren van dagelijkse opvoedstress omvat grofweg twee oorzaken (Abidin & Burke, 1978; Haskett, Ahern, Ward, & Allaire, 2006). Enerzijds ervaren ouders stress
afkomstig van de kenmerken van hun kinderen (Mash & Johnston, 1990). Dit is bijvoorbeeld het onvermogen om zich aan te passen aan nieuwe situaties of het veelvuldig aandacht
vragen, wat kan leiden tot spanningen in de ouder-kindrelatie (Guralnick, Hammond, Neville, & Connor, 2008; Krahé, Bondü, Höse, & Esser, 2015). Anderzijds ervaren ouders stress afkomstig van de persoonlijke kenmerken en het ouderlijk functioneren (Mash & Johnston, 1990). Ouders kunnen bijvoorbeeld een last ervaren als zij zich niet capabel genoeg voelen om opvoedtaken uit te voeren of beperkingen ervaren in de persoonlijke vrijheid (Guralnick
et al., 2008; Krahé et al., 2015). Het verschil komt tot uiting in de begrippen kind- en oudergerichte opvoedstress.
Tussen kind- en oudergerichte opvoedstress is sprake van wederzijdse beïnvloeding. Ouders die niet goed in hun vel zitten, zijn vaak niet tolerant ten opzichte van uitdagend gedrag van hun kinderen en hebben moeite met begrenzing van dit gedrag (Hastings & Beck, 2004). Dit kan leiden tot lastiger gedrag van kinderen en meer opvoedstress (Hastings, 2002). Desondanks betreffen het twee verschillende oorzaken van opvoedstress. Ouders van kinderen met ontwikkelingsachterstanden ervaren waarschijnlijk meer kindgerichte
opvoedstress (Baker et al., 2003; Deater-Deckard, 1998; Duis et al., 1997; Reitman, Currier, & Stickle, 2002). Alleenstaande ouders hebben daarentegen door de grotere ouderrolbelasting en minder financiële middelen een grotere kans op oudergerichte opvoedstress (Cooper, McLanahan, Measdows, & Brooks-Gunn, 2009; Duis et al., 1997; Raikes & Thompson, 2005; Reitman et al., 2002).
Opvoedcursus en Gezinsondersteuning
De twee typen opvoedondersteuning, opvoedcursussen en gezinsondersteuning, verschillen van benadering. De opvoedcursussen richten zich voornamelijk op het bevorderen van de opvoedsituatie door het geven van basale adviezen en tips over de opvoeding. Door het bevorderen van de opvoedvaardigheden, neemt het probleemgedrag van kinderen af en krijgen ouders meer vertrouwen in het opvoedkundige handelen. Hierdoor wordt mogelijk ook het welbevinden van ouders bevorderd (Singer, Ethridge, & Aldana, 2007). De rationale van opvoedcursussen is dat het gedrag van kinderen wordt gevormd door het imiteren van de sociale omgeving en het krijgen van beloningen (Bandura, 1977; O’Connor, Matias, Futh, Tantam, & Scott, 2013).
Daar staat tegenover dat gezinsondersteuning op een andere manier de opvoedstress vermindert. Gezinsondersteuning richt zich op het bevorderen van de opvoedsituatie door het
versterken van de sterke kanten van ouders, toegang geven tot hulp en het betrekken van het sociale netwerk. Op deze manier wordt het welbevinden van ouders en de tevredenheid met het ouderschap positief beïnvloed. Mogelijk wordt ook de ontwikkeling van de kinderen bevorderd, omdat ouders die goed in hun vel zitten, meer zelfvertrouwen hebben en daardoor beter omgaan met hun kinderen (Hermanns, Asscher, Zijlstra, Hoffenaar, & Deković, 2013; Singer et al., 2007). De rationale van gezinsondersteuning is dat ouders een positievere kijk op de ouderrol en meer controle over de opvoedsituatie krijgen (Dunst & Dempsey, 2007; Perkins & Zimmerman, 1995).
Uit meta-analyses bleek dat zowel opvoedcursussen als gezinsondersteuning
succesvol de opvoedstress verminderden (Barlow, Coren, & Stewart-Brown, 2002; Bennett, Barlow, Huband, Smailagic, & Roloff, 2013; Singer et al., 2007). In deze meta-analyses werden echter slechts de totale opvoedstress gemeten en niet het onderscheid in kind- en oudergerichte opvoedstress. Ondanks dat beide benaderingen een positief effect lijken te hebben op ouders en kinderen, is dus af te vragen in hoeverre de opvoedondersteuning daadwerkelijk leidt tot een afname van kind- en oudergerichte opvoedstress.
Opvoedondersteuning en Opvoedstress
Eerder onderzoek geeft geen eenduidig antwoord over de invloed van
opvoedcursussen en gezinsondersteuning op de kind- en oudergerichte opvoedstress. Allereerst werd in slechts één Amerikaans onderzoek het effect van een opvoedcursus en gezinsondersteuning vergeleken (Toth, Sturge-apple, Rogosch, & Cicchetti, 2015). Hieruit bleek dat de twee programma’s zorgde voor een verschillend ontwikkelingsverloop van kind- en oudergerichte opvoedstress, voor moeders uit gezinnen waar kindermishandeling had plaatsgevonden. De opvoedcursus psychoeducational parenting intervention (PII), gericht op de training van opvoedvaardigheden, verminderde alleen de oudergerichte opvoedstress. Dit kwam mogelijk doordat ouders zich competenter voelden na deze opvoedcursus. Voor
gezinsondersteuning child-parent psychotherapy (CPP), gericht op het vraaggericht ondersteunen van de ouder-kindrelatie, bleek alleen de kindgerichte opvoedstress te
verminderen. Een verklaring hiervoor was dat ouders door deelname aan gezinsondersteuning positieve en realistische percepties over hun kind ontwikkelde door de empathische
omgeving (Toth et al., 2015). Aldus de opvoedcursus en gezinsondersteuning leiden mogelijk tot een specifieke vermindering van kind- en oudergerichte opvoedstress.
Vervolgens werden afwisselende resultaten gevonden van het effect van
opvoedcursussen op de kind- en oudergerichte opvoedstress. Het bovengenoemde onderzoek van Toth en collega’s (2015) veronderstelde dat een opvoedcursus alleen de oudergerichte opvoedstress verminderde. Onderzoekers Pisterman en collega’s (1992) meenden echter dat deelname aan groepsbijeenkomsten waarin advies over ouder-kind interacties en omgaan met kindgedrag werden gegeven aan ouders van kinderen met ADHD, niet alleen leidde tot sterkere overtuiging van de eigen opvoedcompetenties, minder depressie en meer tevredenheid met het ouderschap, vergeleken met de gevoelens van ouders die op de wachtlijst stonden. Maar ook tot minder kindgerichte opvoedstress (Pisterman et al., 1992). Deze vermindering van zowel kind- als oudergerichte opvoedstress was onafhankelijk van het werkelijk gedrag van de ouders en het kind. Dat wil zeggen dat dit effect werd verklaard door verandering van de percepties van de ouders.
Bovendien bleek bij het vergelijken van opvoedcursus PMTO Oregon en andere programma’s uit de dagelijkse praktijk om probleemgedrag van kinderen te verminderen dat de deelname leidde tot het ervaren van minder kind- en oudergerichte opvoedstress van ouders van kinderen met gedragsproblemen (Thijssen, Vink, Muris, & Ruiter, 2016). Daarnaast vonden Thijssen en collega’s (2016) niet dat PMTO effectiever was in de vermindering van kind- en oudergerichte opvoedstress dan de andere programma’s uit de dagelijkse praktijk, en vice versa. Dit toonde aan dat soortgelijke programma’s de kind- en
oudergerichte opvoedstress gelijk verminderen (Thijssen et al., 2016). Aldus de
opvoedcursussen lijken op dezelfde manier zowel de kind- als oudergerichte opvoedstress te verminderen.
Tot nu toe is de invloed van gezinsondersteuning op de kind- en oudergerichte
opvoedstress niet onderzocht. Hierdoor blijft het onduidelijk in hoeverre een opvoedcursus en gezinsondersteuning ten opzichte van elkaar verschillen in de vermindering van kind- en oudergerichte opvoedstress.
Nader onderzoek naar het effect van opvoedondersteuning op de kind- en
oudergerichte opvoedstress zal bijdragen aan het specifiek inzetten van programma’s naar gelang de behoeften van ouders (Asscher, Hermanns, & Deković, 2008a; Duis et al., 1997). Het kan immers zo zijn dat ouders voor het ervaren van minder kind- of oudergerichte opvoedstress geholpen zijn met respectievelijk pedagogische adviezen en tips omtrent het opvoeden van kinderen of met sociale ondersteuning rondom het ouderschap. Binnen een opvoedcursus wordt immers alleen de onrust rondom de opvoeding aangepakt en niet als ouders met zichzelf in de knoop zitten (Whiteside-Mansell et al., 2007). Indien ouders voornamelijk oudergerichte opvoedstress ervaren, is het belangrijk dat hierop wordt ingezet. Daarnaast is inzicht in de invloed van de programma’s op de opvoedstress relevant om mogelijk de uitval in beide programma’s te verkleinen (Wade, Llewellyn, & Matthews, 2008). Ook kan dit onderzoek ondersteuning bieden aan de theoretische fundering van de achterliggende mechanismes van beide programma’s.
Bovendien is inzicht in het effect van opvoedondersteuning op opvoedstress
belangrijk om te voorkomen dat ouders in een negatieve spiraal terecht komen (Crnic, Gaze, & Hoffman, 2005; Webster-Stratton, 1990). Kinderen van ouders die veel opvoedstress ervaren, hebben een grotere kans op gedragsproblemen (Levendosky, Graham-Bermann, 1998). Waarschijnlijk doordat deze ouders minder responsief en sensitief reageren op hun
kinderen (Mills-Koonce et al., 2007). Bovendien blijkt dat ouders die veel opvoedstress ervaren eerder letten op negatieve aspecten van hun kinderen en dit gedrag ook toeschrijven aan hun kinderen, in plaats van aan de situatie (Morgan, Robinson, & Aldrige, 2002). Samen met de verminderde tolerantie voor de gedragsproblemen van kinderen, hebben deze ouders een grotere kans op disfunctioneel opvoedgedrag.
Huidig Onderzoek
Dit onderzoek vergelijkt de opvoedcursus Peuter in Zicht en gezinsondersteuning Home-Start. Hiervoor is gekozen omdat beide programma’s gericht zijn op de ondersteuning van jonge gezinnen bij alledaagse opvoedvragen om de toenemende opvoedspanning te voorkomen. Bovendien kunnen ouders zich vrijwillig inschrijven om deel te nemen aan deze programma’s. Tussen Peuter in Zicht en Home-Start is echter wel een duidelijk onderscheid tussen respectievelijk op het kind of op de ouder gericht, waardoor het mogelijk is om het effect van opvoedondersteuning op de kind- en oudergerichte opvoedstress te onderzoeken.
Peuter in Zicht richt zich tijdens vier groepsbijeenkomsten van twee uur op het vergroten van de opvoedingsvaardigheden van ouders (Graaf & Meij, 2011; Prinsen, 2006). Tijdens deze cursus krijgen ouders informatie en tips over de opvoeding door een getrainde cursusleider. Door het bekijken van videofragmenten en het delen van eigen ervaringen, leren ouders hoe zij de ontwikkeling van kinderen positief kunnen stimuleren en een veilige basis kunnen bieden met duidelijke regels en grenzen. Programma’s die veel weg hebben van Peuter in Zicht tonen dat ouders minder kind- en oudergerichte opvoedstress ervaren, omdat zij handvatten krijgen om met moeilijke opvoedsituaties om te gaan, waardoor het
probleemgedrag van kinderen vermindert (Thijssen et al., 2016; Thomas, & Zimmer-Gembeck, 2007; Tully & Hunt, 2015).
Home-Start richt zich op het naar behoefte van ouders ondersteunen van het
omvat emotionele steun (een luisterend oor, praten en vriendschap), informatie en advies (de weg wijzend naar instanties) en praktische hulp (oppassen en boodschappen doen) (Asscher, Deković, & Hermanns, 2007). Home-Start verlaagt de oudergerichte opvoedstress, omdat deze het welbevinden, zelfvertrouwen, competentiegevoel en de opvoedstijl van de ouders positief beïnvloedt (Asscher, Hermanns, & Deković, 2008b; Bonds, Gondoli, Sturge-Apple, & Salem, 2002). Home-Start lijkt weinig invloed te hebben op het verminderen van
probleemgedrag van kinderen (Deković et al., 2010).
Gebaseerd op de voorgaande theorie over opvoedondersteuning wordt verondersteld dat het volgen van Peuter in Zicht leidt tot vermindering van de kind- én oudergerichte opvoedstress (Pisterman et al., 1992; Thijssen et al., 2017; Toth et al., 2015; Tully & Hunt, 2015; Singer et al., 2017). Terwijl het volgen van Home-Start wordt verondersteld te leiden tot alleen een vermindering van oudergerichte opvoedstress (Asscher et al., 2008b; Bonds et al., 2002; Deković et al., 2010; Singer et al., 2017; Toth et al., 2015). In figuur 1 is het conceptuele model gevisualiseerd.
Figuur 1. Model
Om de hypothesen te onderzoeken hebben moeders die deelnamen aan de
opvoedcursus Peuter in Zicht of gezinsondersteuning Home-Start op verschillende momenten gerapporteerd over de kindgerichte opvoedstress (het uitdagend gedrag en de acceptatie van hun kinderen) en de oudergerichte opvoedstress (de ouderschapstaken, het competentiegevoel en de rolrestrictie).
Methode
Procedure
Huidig onderzoek betreft een longitudinaal onderzoek. Voor dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van reeds voor andere evaluatiedoeleinden verzamelde data om het effect van de opvoedondersteuning in Nederland te evalueren. Aan de programma’s Home-Start en Peuter in Zicht deden de meeste moeders mee, maar in het grootschalig onderzoek waren ook de programma’s Opstapje, Video Home Training (VHT), Jij Bent Belangrijk (JBB),
Praktische Pedagogische Gezinsondersteuning (PPG), Spel aan Huis en Gezinsbegeleiding Op Maat (GOM) betrokken.
De dataverzameling heeft plaatsgevonden van november 2007 tot mei 2009. In totaal waren 110 regio’s in Nederland geëvalueerd om in aanmerking te komen voor deelname aan het grootschalige onderzoek. Hiervan werden 57 regio’s op basis van criteria uitgesloten. De overgebleven 53 regio’s werden willekeurig ingedeeld in het volgen van Home-Start (28) of andere vormen van opvoedondersteuning (25). Deelnemers vielen af door het niet voldoen aan criteria (leeftijd van het kind en kennis van de Nederlandse taal), niet invullen van de vragenlijsten, afwijzing van deelname, ervaren van ernstige problematiek of uitval (zie figuur 2 in de bijlagen).
Aan de deelnemers van Peuter in Zicht en Home-Start is gevraagd om op drie corresponderende momenten vragenlijsten in te vullen: voor aanvang van het programma (T1), direct na het programma (T2) en bij een vervolgmeting na zes maanden (T3). De duur van Peuter in Zicht was ongeveer één maand (M
duur=1.37, SDduur=2.25) en Home-Start
ongeveer acht maanden (M
duur=8.36, SDduur=3.77). In het grootschalig onderzoek zijn meer
vragen gesteld dan in huidig onderzoek zijn gebruikt. De Commissie Ethiek van de
Universiteit van Amsterdam heeft het uitvoeren van deze secundaire analyse goedgekeurd. Participanten
In totaal startten 78 moeders die deelnamen aan Peuter in Zicht en 94 moeders die ondersteuning kregen via Home-Start. Met deze onderzoeksgroepsgrootte is voldaan aan de
power, aangezien volgens de berekening in G*Power de steekproef minimaal uit 164
participanten diende te bestaan (eisen voor variantieanalyse herhaalde metingen: 1- β=.80, α=.05, ŋ2=.10, ngroepen=2 en n
herhalingen=3). De onderzoeksgroep bestond uit 172 moeders
tussen de 20 en 46 jaar (M
leeftijd=32.3, SDleeftijd=5.2). Het merendeel van de moeders was
Nederlandse (77.9%), maar ook Marokkaanse (2.9%), Turkse (1.2%) en een groep moeders met andere nationaliteiten (11.1%) hebben deelgenomen. Gemiddeld hadden de moeders twee kinderen (SD = 1.7). De relatiestatus was verschillend: gehuwd (54.7%), samenwonend (15.1%), co-ouderschap (0.6%), los-vast relatie (1.7%), geen relatie (18%) en overig (3.5%). De hoogst afgeronde opleiding van de moeders was: BO (6.4%), VBO/MAVO (15.7%), HAVO/VWO/MBO (38.4%) en HBO/WO (30.2%).
Materialen
Om overzicht te houden worden enkel de materialen toegelicht die in huidig onderzoek gebruikt zijn om de kind- en oudergerichte opvoedstress te meten.
Kindgerichte opvoedstress. Het uitdagende kindgedrag werd gemeten met zeven items van de gelijknamige subschaal van de dagelijkse beslommeringen lijst, ofwel parenting
daily hassles scale (PDHS) (Crnic & Greenberg, 1990). De moeders evalueerden op een
5-puntsschaal (1= nooit – 5= zeer vaak) de intensiteit van de stress gerelateerd aan uitdagende gedragingen van het kind. Voorbeelditems zijn: ‘De kinderen luisteren niet, willen niet doen wat gevraagd wordt zonder te mopperen.’ en ‘Het hanteren van de kinderen in openbare gelegenheden (winkelcentrum, restaurant) levert moeilijkheden op.’. De score van uitdagend kindgedrag is berekend door het gemiddelde te nemen van de items. Hoe hoger de score, des te meer opvoedstress. De schaal bleek op de voormeting α=.78, nameting α=.75 en na zes
maanden α=.78 betrouwbaar. Dit komt overeen met eerder gevonden waarden (α=.81) (Coplan, Bowker, & Cooper, 2003).
De acceptatie werd gemeten met drie items van de gelijknamige subschaal van de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) (Brock, Vermulst, Gerris, & Abidin, 1991). De moeders evalueerden op een 6-puntsschaal (1= helemaal mee oneens – 6= helemaal mee eens) de mate waarin een kind voldoet aan verwachtingen omtrent fysieke, intellectuele en emotionele eigenschappen. Een voorbeelditem is: ‘Het valt niet altijd mee mijn kind te accepteren zoals hij/zij is.’. De score van acceptatie is berekend door het gemiddelde te nemen van de items. Hoe hoger de score, des te meer opvoedstress. De betrouwbaarheid was hoog op de voormeting α=.82, nameting α=.86 en na zes maanden α=.87, wat overeenstemt met eerder gevonden waarden (α=.80) (Brock, 1994). Het uitdagend kindgedrag en de acceptatie worden afzonderlijk geanalyseerd, want het gaat enerzijds om hoe de kindgerichte opvoedstress wordt ervaren en anderzijds hoe moeders hiermee omgaan.
Oudergerichte opvoedstress. De ouderschapstaken werd gemeten met acht items van de gelijknamige subschaal van de PDHS (Crnic, & Greenberg, 1990). De intensiteit stress gerelateerd aan de typische verplichtingen en taken van het ouderschap werd op een 5-puntsschaal (1= nooit – 5= zeer vaak) geëvalueerd. De voorbeelditems zijn: ‘Eigen
bezigheden/huishoudelijke taken worden belemmerd door de dagindeling van de kinderen.’ en ‘De hele dag bezig zijn met het opruimen van spullen.’ De score van de ouderschapstaken is berekend door het gemiddelde te nemen van de items. Hoe hoger de score, des te meer opvoedstress. Overeenstemmend met eerder onderzoek (α=.83) (Coplan et al., 2003), was de schaal betrouwbaar op de voormeting α=.81, nameting α=.73 en na zes maanden α=.76.
De competentie werd gemeten met 15 items van de gelijknamige subschaal van de NOSI (Brock et al., 1991). De moeders evalueerden op een 6-puntsschaal (1= helemaal mee oneens – 6= helemaal mee eens) het gevoel van (on)voldoende vaardig te zijn in de omgang
met hun kind. De voorbeelditems zijn: ‘Het ouderschap voor dit kind is moeilijker dan ik dacht dat het zou zijn’ en ‘Ik heb vaak het gevoel dat ik de dingen niet zo goed aankan’. De score van de competentie is berekend door het gemiddelde te nemen van de items. Hoe hoger de score, des te meer opvoedstress de moeders rapporteerden. Overeenstemmend met eerder onderzoek (α=.82) (Brock, 1994), bleek de schaal betrouwbaar op de voormeting α=.74, nameting α=.85 en na zes maanden α=.84.
De rolrestrictie werd gemeten met zeven items van de gelijknamige subschaal van de NOSI (Brock et al., 1991). De moeders evalueerden op een 6-puntsschaal (1= helemaal mee oneens – 6= helemaal mee eens) de mate waarin zij de ouderlijke rol als een inperking ervaarde op haar vrijheid en eigen identiteit (Brock et al., 1991). Voorbeelditems zijn: ‘Om aan de behoeften van mijn kind tegemoet te komen, moet ik meer van mijn leven opofferen dan verwacht.’ en ‘Ik voel me beperkt door mijn verplichtingen als ouder.’. De score van rolrestrictie is berekend door het gemiddelde te nemen van de items. Hoe hoger de score, des te meer opvoedstress. De schaal bleek betrouwbaar op de voormeting α=.87, nameting α=.89 en vervolgmeting na zes maanden α=.87. Dit was is overeenstemming met eerder onderzoek (α=.78) (Brock, 1994). De ouderschapstaken, de competentie en de rolrestrictie worden afzonderlijk geanalyseerd, want het gaat enerzijds om hoe moeders de oudergerichte opvoedstress beleven en anderzijds hoe zij hiermee omgegaan.
Analyse
Om inzicht te krijgen in het ontwikkelingsverloop van kind- en oudergerichte opvoedstress door Peuter in Zicht en Home-Start zijn de demografische gegevens van de moeders in beide programma’s vergeleken op mogelijke verschillen. Doordat de moeders die deelnamen aan Home-Start meer stress ervaarde dan de moeders die deelnamen aan Peuter in Zicht, werd niet aan de assumpties van de covariantieanalyse en variantieanalyse van de verschilscores voldaan. Om deze reden is de hoofdvraag alleen onderzocht middels de
variantieanalyse voor herhaalde metingen met als between subject-factor de onderzoeksgroep (Peuter in Zicht of Home-Start) en als within subject-factor de tijd (T1-T2-T3). Deze
variantieanalyse beoordeeld over de tijd in hoeverre de programma’s de opvoedstress
verminderen. Er is ook exploratief onderzocht of het inkomen en de gezinssamenstelling van de moeders een invloed hadden op deze relatie.
Om betrouwbare uitspraken te doen zijn de variabelen van opvoedstress geïmputeerd door middel van EM multiple imputation (MI). Dit betreft het vijf keer naar hoge
waarschijnlijkheid schatten van ontbrekende waarden op basis van het bekende datapatroon (Janssen et al., 2010). De ontbrekende waarden werden veroorzaakt door de uitval gedurende het onderzoek (zie figuur 3 in de bijlagen). De statistische analyses werden in IBM SPSS
Statistics 24 uitgevoerd. Voor de variantieanalyse berekent SPSS niet automatisch het
gemiddelde van de originele en vijf geïmputeerde datasets. Dit is daarom op basis van de gemiddelde F-waarden en vrijheidsschalen handmatig berekend.
Resultaten Beschrijvende Statistieken
De gemiddelde afname van de kind- en oudergerichte opvoedstress staan in tabel 1 weergeven. Ten aanzien van de stress afkomstig van de acceptatie van kinderen lijken moeders die deelnamen aan Home-Start gemiddeld een terugval te beleven zes maanden na het programma. Ten aanzien van stress afkomstig van uitdagend kindgedrag en acceptatie lijken moeders die deelnamen aan Peuter in Zicht een niet doorzettende vermindering te ervaren zes maanden na het programma (zie figuur 4 in de bijlagen).
De correlatieanalyses laten geen duidelijk onderscheid in de samenhang tussen de ouder- en kindgerichte opvoedstress zien (zie tabel 2 en 3 in de bijlagen). Tussen de
uitkomstmaten zijn hoofdzakelijk significante correlaties gevonden, wat overlap tussen kind- en oudergerichte opvoedstress bevestigt. Slechts voor stress afkomstig van acceptatie van
kinderen en ouderschapstaken lijkt er namelijk geen samenhang te zijn (T2: r=.27, p>.05; T3:
r=.19, p>.05). De samenhang van de uitkomstmaten van Peuter in Zicht liggen tussen
r=.24-.73 en bij Home-Start tussen r=.25-.74. Tussen het uitdagende kindgedrag en de
ouderschapstaken lijkt een sterke samenhang te zijn op het eerste tijdsmoment (r=.74, p<.01). Dit komt waarschijnlijk doordat dit dezelfde vragenlijst, namelijk PDHS, betreft.
Tabel 1
Gemiddelden en Standaarddeviaties van Kind- en Oudergerichte Opvoedstress
Peuter in Zicht Home-Start
T1 M(SD) T2 M(SD) T3 M(SD) T1 M(SD) T2 M(SD) T3 M(SD) Kindgerichte Uitdagend kindgedrag Acceptatie 2.51(.71) 1.45(.46) 2.36(.71) 1.38(.47) 2.35(.73) 1.36(.51) 2.75(.87) 1.85(.93) 2.65(.74) 1.71(.72) 2.51(.82) 1.76(.82) Oudergerichte Ouderschapstaken Competentie Rolrestrictie 2.04(.63) 3.01(.60) 3.32(1.07) 1.99(.51) 2.91(.66) 3.25(1.1 5) 1.89(.51) 2.75(.71) 3.07(1.06 ) 2.50(.95) 3.16(.66) 3.99 (1.06) 2.35(.88) 3.04(.77) 3.59(1.04) 2.13(.77) 2.95(.75) 3.47(1.19 ) Hoofdanalyse
Uit de resultaten blijkt dat moeders die deelnamen aan het programma Home-Start, na verloop van tijd minder stress ervaren gerelateerd aan de ouderschapstaken, dan de moeders die deelnamen aan Peuter in Zicht, F(2, 314)=3.27, p=.04, hp2=.05. Voor stress gerelateerd
aan de typische verplichtingen en taken van het ouderschap maakt het aldus uit welk programma wordt gevolgd. Dit is niet het geval voor de andere vormen van opvoedstress. Opvallend is dat de contrastanalyses geen vermindering tijdens het programma, F(1,
157)=.57, p=.45, en na het programma laten zien, F(1, 157)=2.91, p=.09. Dit betekent het net iets effectiever verlagen van de stress van de ouderschapstaken door Home-Start mogelijk wordt verklaard door een overkoepelend tijdseffect of andere factoren.
Tabel 4
ANOVA Herhaalde Metingen
Groep Tijd Groep x Tijd
F p hp2 F p hp2 F p hp2 Kindgerichte opvoedstress Uitdagend kindgedrag Acceptatie 6.52 10.23 .01* .00* .04 .06 7.07 4.94 .00* .01* .04 .06 1.28 1.06 .28 .34 .01 .04 Oudergerichte opvoedstress Ouderschapstaken Competentie Rolrestrictie 12.21 1.34 7.89 .00* .25 .01* .07 .01 .05 9.90 9.57 12.38 .00* .00* .00* .14 .11 .13 3.27 .50 2.03 .04* .61 .13 .05 .01 .03 * p <.05
Ondanks dat uit de resultaten slechts één significante interactie is gevonden tussen de tijd en het soort programma, verlagen beide programma’s over de tijd de kind- en
oudergerichte opvoedstress (uitdagend kindgedrag, F(2, 314)=7.07, p<,01, hp2=.04;
acceptatie, F(2, 314)=4.94, p<.01, hp2=,06; ouderschapstaken, F(2, 314)=9.90, p<.01,
hp2=.14; competentie, F(2, 315)=9.57, p<.01, hp2=.11 en rolrestrictie, F(2, 312)=12.38, p<.01, hp2=.13). De contrastanalyses laten een significante vermindering zien tijdens het programma
voor stress van uitdagend kindgedrag, F(1, 157)=7.45, p<.01; acceptatie, F(1, 157)=10.45,
p<.01; en rolrestrictie, F(1, 157)=8.47, p<.01, maar niet zes maanden na het programma, F(1,
ouderschapstaken geldt geen vermindering tijdens het programma, F(1, 157)=2.61, p>.05, maar alleen een na het programma, F(1, 157)=7.21, p<.01. De stress afkomstig van de
competentie neemt zowel tijdens het programma significant af, F(1, 156)=6.15, p<.01, als zes maanden daarna, F(1, 156)=7.21, p<.01.
Verder laten de resultaten zien dat moeders die deelnemen aan Home-Start meer stress ervaren omtrent uitdagend kindgedrag, F(1, 157)=6.52, p<.01, hp2=.04; acceptatie, F(1,
157)=10.23, p<.01, hp2=.06; ouderschapstaken, F(1, 157)=12.21, p<,01, hp2=.07 en
rolrestrictie, F(1, 156)=7.89, p<.01, hp2=.05, dan de moeders van Peuter in zicht. Voor de
stress gerelateerd aan het competentiegevoel is geen verschil gevonden tussen de
programma’s, F(1, 157)=1.34, p>.05, hp2=.01. Dit betekent dat het programma Home-Start
moeders aantrekt die meer stress ervaren dan moeders die deelnemen aan Peuter in Zicht, maar niet omtrent het competentiegevoel.
Moderatie
Tot slot is exploratief onderzocht of demografische gegevens van moeders de verandering van opvoedstress beïnvloeden. Allereerst is op alle momenten een positieve samenhang tussen het ‘inkomen’ en de competentie van de moeders van Peuter in Zicht (zie tabel 5 in de bijlagen). Voor de Home-Start groep was op alle momenten een negatieve samenhang tussen de ‘gezinssamenstelling’ en de rolrestrictie (tabel 6 in de bijlagen). De drieweginteracties tonen dat de gezinssamenstelling geen moderator is voor de afname van opvoedstress door het programma. Voor de stress gerelateerd aan de ouderschapstaken blijkt de hoogte van het inkomen een moderator, F(4,312)=2.76, p<.05, maar niet voor de afname van de stress gerelateerd aan de andere vormen van opvoedstress. Dit wijst erop dat de hoogte van het inkomen en de gezinssamenstelling nauwelijks van invloed zijn op de vermindering van ouder- en kindgerichte opvoedstress door opvoedondersteuning.
Dit onderzoek onderzocht of opvoedondersteuningsprogramma’s enerzijds gericht op ontwikkeling van kinderen of anderzijds gericht op het bekrachtigen van de ouders op een andere manier de kind- en oudergerichte opvoedstress verlaagden. De resultaten van dit onderzoek toonden geen duidelijk onderscheid tussen de programma’s Peuter in Zicht en Home-Start. Alleen voor de stress afkomstig van de ouderschapstaken werd immers verschil gevonden tussen welk opvoedprogramma werd gevolgd. Hiervoor was het iets effectiever wanneer moeders Home-Start volgden, dan Peuter in Zicht. Een opmerking hierbij was dat deze afname alleen te verklaren was vanuit het overkoepelend tijdseffect van voorafgaand aan het programma en zes maanden na deelname. Hiernaast bleek uit de resultaten dat over de tijd de stress gerelateerd aan uitdagend kindgedrag, acceptatie, ouderschapstaken, competentie en rolrestrictie afnam. Ouders die deelnamen aan Home-Start ervaarden gemiddeld meer stress, dan ouders die Peuter in Zicht volgden. Verder was een samenhang gevonden tussen de ouder- en kindgerichte opvoedstress.
Op basis van literatuuronderzoek werd verwacht dat de opvoedcursus Peuter in Zicht zou leidden tot afname van kind- en oudergerichte opvoedstress, terwijl de
gezinsondersteuning Home-Start alleen zou leidden tot afname van oudergerichte
opvoedstress. In overeenstemming met de verwachtingen bleek dat de opvoedcursus Peuter in Zicht zowel kind- als oudergerichte opvoedstress verlaagde. In tegenstelling met de
verwachting verminderde Home-Start echter niet alleen de oudergerichte opvoedstress. Beide benaderingen zorgden aldus voor een verlaging van de kind- en oudergerichte opvoedstress. Interessant aan deze bevinding is dat uit eerder onderzoek is gebleken dat Home-Start niet de het probleemgedrag van kinderen beïnvloed (Deković et al., 2010), maar dus wel de
stressreactie van de ouders afkomstig van het uitdagend kindgedrag. Dit omvat het verschil tussen de objectieve verbetering van uitdagend kindgedrag en hoe ouders subjectief beter omgaan met dit gedrag.
De bevinding dat de gezinsondersteuning Home-Start effectiever was in het verlagen van stress afkomstig van ouderschapstaken, wordt waarschijnlijk verklaard doordat Home-Start zich expliciet richt op het ontlasten van ouders door bieden van praktische hulp in de thuissituatie, zoals boodschappen doen, eten koken en oppassen (Asscher et al., 2007). Terwijl de opvoedcursus Peuter in Zicht geen informatie over de moeilijkheden rondom de ouderschapstaken van ouders geven
Voor de andere vormen van stress werd geen verschil gevonden tussen de
programma’s. Dit betekent dat voorzichtig te concluderen valt dat voor ouders zowel het krijgen van tips en adviezen over ontwikkeling van kinderen als bekrachtiging bij het ouderschap, zorgt voor minder spanningen in de opvoedsituatie. Het is dus mogelijk om zowel een opvoedcursus als gezinsondersteuning in te zetten om aan de onrust van ouders te verminderen.
Dat de programma’s Peuter in Zicht en Home-Start niet op meer aspecten ten opzichte van elkaar verschilden, zou te maken kunnen hebben met het feit dat Peuter in Zicht een groepscursus betreft. Hierdoor kunnen ouders die Peuter in Zicht volgden ook steun ervaren van de andere ouders in de groep, aangezien in het programma ruimte is voor ondersteuning en begrip door gezamenlijk over de opvoeding te praten. In het onderzoek van Toth en collega’s (2015) resulteerde de opvoedcursus immers alleen in een vermindering van oudergerichte opvoedstress. Hierbij ging het om een opvoedcursus waarbij
jeugdverpleegkundigen binnen de thuissituatie een training gaven over de ontwikkeling van het kind en zorgden dat ouders zo nodig toegang kregen tot extra ondersteuning. Het
onderzoek van Pisterman en collega’s (1992) laat daarentegen zien dat door een opvoedcursus zowel ouder- als kindgerichte stress verlaagde. Hierbij betrof het een
groepscursus om de ouder- kind interacties te stimuleren, waarin ouders ook vaardigheden leerden om met kindgedrag om te gaan. Onderzoek toont aan dat het voor het ervaren van
emotionele steun het in een groepsproces belangrijk is dat de gecertificeerde trainer een open en veilige sfeer faciliteert (Barlow et al., 2011). Vervolgonderzoek dient zich aldus te richten op de vergelijking tussen gezinsondersteuning en een individuele opvoedcursus. Alleen op deze manier wordt immers uitgesloten dat ouders ook steun ervaren vanuit het groepsproces.
Een andere beperking van dit onderzoek is dat voor de analyse van de kind- en oudergerichte opvoedstress in totaal vijf uitkomsten zijn onderzocht. Hier hadden bijvoorbeeld de depressie (mate waarin de ouder ontevreden is met zichzelf en zijn
levensomstandigheden) en huwelijksrelatie (ontevreden met relatie partner) kunnen worden toegevoegd, omdat dit ook van invloed is op de oudergerichte stress. Voor eventueel
vervolgonderzoek is het van belang om ook de andere aspecten van kind- en oudergerichte stress mee te nemen. De variabelen die in huidig onderzoek waren gekozen blijven dicht bij de opvoeding en het ouderschap van kinderen en houdt hierdoor meer rekening met
proximale processen.
Daarnaast is het interessant om in vervolgonderzoek ook de vaders mee te nemen, om te achterhalen of er verschil bestaat in de manier waarop zij de kind- en oudergerichte
opvoedstress ervaren. In eerder onderzoek is naar voren gekomen dat moeders de transitie naar het ouderschap en ouderschapstaken beter afgaat dan voor de meeste vaders, ondanks moeders vaak relatief meer taken hadden (Fillo, Simpson, Rholes, & Kohn, 2015).
Vanuit dit onderzoek wordt niet duidelijk of deze resultaten kunnen worden
toegeschreven aan de langere duur, ondersteuning in de thuissituatie en emotionele steun van de vrijwilliger van Home-Start. Toch toont dit onderzoek aan hoe twee vormen van
opvoedingsondersteuning in de realistische context de opvoedstress verlagen en vallen de bevindingen te generaliseren naar de Nederlandse context omtrent opvoedondersteuning. In de realiteit is immers ook sprake van uitval van participanten en dat het ene programma langer duurt dan de andere.
Dit onderzoek heeft belangrijke implicaties voor de praktijk. Het geeft meer kennis over de potentie van beide benaderingen voor vermindering van kind- en oudergerichte opvoedstress. Ouders gaan door deelname aan Home-Start minder stress ervaren gerelateerd aan de ouderschapstaken ten opzichte van Peuter in Zicht, voor de andere stressoren lijkt geen duidelijk verschil. De voorlopige conclusie kan zijn dat ouders door het volgen van beide programma’s meer opvoedplezier ervaren.
Referenties
Abidin, R. R., & Burke, W. T. (1978). The development of the parenting stress index. Paper presented at the annual meeting of the American Psychological Association, Toronto. Asscher, J., Deković, M., & Hermanns, J. (2007). Home-Start: Effectieve
opvoedingsondersteuning voor ouders van peuters en kleuters? Kind & Adolescent
Praktijk, 6, 91-98. doi:10.1007/BF03059649
Asscher, J., Hermanns, J., & Dekovic, M. (2008a). Behoefte aan opvoedingsondersteuning van ouders van jonge kinderen. Pedagogiek, 28, 114-127. Opgehaald van
file:///C:/Users/10430261/Downloads/352-375-1-PB.pdf
Asscher, J. J., Hermanns, J., & Deković, M. (2008b). Effectiveness of the home-start parenting support program: Behavioral outcomes for parents and children. Infant
Mental Health Journal, 29, 95-113. doi:10.1002/imhj.20171
Baker, B. L., McIntyre, L. L., Blacher, J., Crnic, K., Edelbrock, C., & Low, C. (2003). Pre‐ school children with and without developmental delay: Behaviour problems and parenting stress over time. Journal of Intellectual Disability Research, 47, 217-230. doi:j.1365-2788.2003.00484.x
Bandura, A. (1977). Social learning theory. Englewoord Cliffs, NJ: Prentice Hall.
Barlow, J., Smailagic, N., Bennett, C., Huband, N., Jones, H., & Coren, E. (2011). Individual and group-based parenting programs for improving psychosocial outcomes for
teenage parents and their children. Cochrane Database of Systematic Reviews, 3, 1- 97. doi:10.1002/14651858.CD002964.pub2
Barlow, J., Coren, E., & Stewart-Brown, S. (2002). Meta-analysis of the effectiveness of parenting programmes in improving maternal psychosocial health. British Journal of
General Practice, 52, 223-233. Opgehaald van http://bjgp.org/content/52/476/223
Bennett, C., Barlow, J., Huband, N., Smailagic, N., & Roloff, V. (2013). Group-based parenting programs for improving parenting and psychosocial functioning: A systematic review. Journal of the Society for Social Work and Research, 4, 300- 332. doi:10.5243/jsswr.2013.20
Bonds, D. D., Gondoli, D. M., Sturge-Apple, M. L., & Salem, L. N. (2002). Parenting stress as a mediator of the relation between parenting support and optimal
parenting. Parenting: Science and Practice, 2, 409-435. doi:10.1207/S15327922PAR0204_04
Brock, A. J. L. L. de (1994). Ouderlijk opvoedkundig handelen: De invloed van ouder-,
kind- en contextuele kenmerken (proefschrift). Katholieke Universiteit Nijmegen.
Opgehaald van
http://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/145709/mmubn000001_172683815. pdf
Brock, A. J. L. L. de, Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M., & Abidin, R. R. (1992). NOSI,
Nijmeegse Ouderlijke Stress Index: Experimentele versie. Handleiding. Lisse: Swets
& Zeitlinger.
Coplan, R. J., Bowker, A., & Cooper, S. M. (2003). Parenting daily hassles, child temperament, and social adjustment in preschool. Early Childhood Research
Cooper, C. E., McLanahan, S. S., Meadows, S. O., & Brooks‐Gunn, J. (2009). Family structure transitions and maternal parenting stress. Journal of Marriage and
Family, 71, 558-574. Opgehaald van http://www.jstor.org/stable/40262902
Crnic, K A., & Booth, C. L. (1991). Mothers’ and fathers’ perceptions of daily hassles of parenting across early childhood. Journal of Marriage and Family, 53, 1042-1050. doi:10.2307/353007
Crnic, K. A., Gaze, C., & Hoffman, C. (2005). Cumulative parenting stress across the preschool period: Relations to maternal parenting and child behaviour at age 5. Infant
and Child Development, 14, 117-132. doi:10.1002/icd.384
Crnic, K A., & Greenberg, M. T. (1990). Minor parenting stresses with young children. Child
Development, 61, 1628-1637. doi:10.1111/j.1467-8624.1990.tb02889.x
Crnic, K., & Low, C. (2002). Everyday stresses and parenting. In M. H. Bornstein (eds.)
Handbook of parenting: Volume 5 practical issues in parenting (second edition). New
Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
Cronin, S., Becher, E., Christians, K. S., Maher, M., & Debb, S. (2015). Parents and stress: Understanding experiences, context, and responses. Children’s Mental Health
eReview. Opgehaald van http://z.umn.edu/ereviewps
Deater-Deckard, K. (1998). Parenting stress and child adjustment: Some old hypotheses and new questions. Clinical Psychology: Science and Practice, 5, 314-332.
doi:10.1111/j.1468-2850.1998.tb00152.x
Deković, M., Asscher, J. J., Hermanns, J., Reitz, E., Prinzie, P., & Van Den Akker, A. L. (2010). Tracing changes in families who participated in the home-start parenting
program: Parental sense of competence as mechanism of change. Prevention
Science, 11, 263-274. doi:10.1007/s11121-009-0166-5
Duis, S. S., Summer, M., & Summers, C. R. (1997). Parent versus child stress in diverse family types: An ecological approach. Topics in Early Childhood Special
Education, 17, 53-73. Opgehaald van
http://web.b.ebscohost.com/ehost/pdfviewer/pdfviewer?sid=6cac72f7-ab7c-41d5- 9974-1f2f7b577ab4%40sessionmgr103&vid=1&hid=118
Dunst, C. J., & Dempsey, I. (2007). Family–professional partnerships and parenting competence, confidence, and enjoyment. International Journal of Disability,
Development and Education, 54, 305-318.doi:10.1080/10349120701488772
Fillo, J., Simpson, J. A., Rholes, W. S., & Kohn, J. L. (2015). Dads doing diapers: Individual and relational outcomes associated with the division of childcare across the transition to parenthood. Journal of Personality and Social Psychology, 108, 298-316.
doi:10.1037/a0038572
Graaf, M. de, & Meij, H. (2011). Effectieve interventies voor jonge risicokinderen: Een
overzicht. Opgehaald van
http://www.opvoedingsondersteuning.info/nl/Download-NJi/Publicatie- NJi/EffectieveInterventiesJongeRisicokinderen.pdf
Guralnick, M. J., Hammond, M. A., Neville, B., & Connor, R. T. (2008). The relationship between sources and functions of social support and dimensions of child- and parent- related stress. Journal of Intellectual Disability Research, 52, 1138-1154.
Haskett, M. E., Ahern, L. S., Ward, C. S., & Allaire, J. C. (2006). Factor structure and validity of the parenting stress index-short form. Journal of Clinical Child and
Adolescent Psychology, 35, 302-312. doi:10.1207/s15374424jccp3502_14
Hastings, R. P., & Beck, A. (2004). Practitioner review: Stress intervention for parents of children with intellectual disabilities. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45, 1338-1349. doi:10.1111/j.1469-7610.2004.00357.x
Hastings, R. P. (2002). Parental stress and behaviour problems of children with
developmental disability. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 27, 149-160. doi:10.1080/1366825021000008657
Hayes, S. A., & Watson, S. L. (2013). The impact of parenting stress: A meta-analysis of studies comparing the experience of parenting stress in parents of children with and without autism spectrum disorder. Journal of Autism and Developmental
Disorders, 43, 629-642. doi:10.1007/s10803-012-1604-y
Hermanns, J. M., Asscher, J. J., Zijlstra, B. J., Hoffenaar, P. J., & Dekovič, M. (2013). Long- term changes in parenting and child behavior after the Home-Start family support program. Children and Youth Services Review, 35, 678-684.
doi:10.1016/j.childyouth.2013.01.017
Ince, D. (2013). Wat werkt in Opvoedingsondersteuning? Nederlands Jeugd Instituut. Opgehaald van http://www.jeugdinstituut.nl/nl/Download-NJi/(311053)-nji- dossierDownloads-Wat-werkt-Opvoedondersteuning-def1.pdf
Janssen, K. J. M., Donders, A. R. T., Harrell, F. E., Vergouwe, Y., Chen, Q., Grobbee, D. E., & Moons, K. G. (2010). Missing covariate data in medical research: To impute is
better than to ignore. Journal of Clinical Epidemiology, 63, 721-727. doi:10.1016/j.jclinepi.2009.12.008
Krahé, B., Bondü, R., Höse, A., & Esser, G. (2015). Child aggression as a source and a consequence of parenting stress: A three-wave longitudinal study. Journal of
Research on Adolescence, 25, 328-339. doi:10.1111/jora.12115
Levendosky, A. A., & Graham-Bermann, S. A. (1998). The moderating effects of parenting stress on children's adjustment in woman-abusing families. Journal of Interpersonal
Violence, 13, 383-397. doi:10.1177/088626098013003005
Mash, E. J., & Johnston, C. (1990). Determinants of parenting stress: Illustrations from families of hyperactive children and families of physically abused children. Journal of
Clinical Child Psychology, 19, 313-328. doi:10.1207/s15374424jccp1904_3
Mejia, A., Calam, R., & Sanders, M. R. (2012). A review of parenting programs in developing countries: Opportunities and challenges for preventing emotional and behavioral difficulties in children. Clinical Child and Family Psychology Review, 15, 163-175. doi:10.1007/s10567-012-0116-9
Mills-Koonce, W. R., Gariépy, J. L., Propper, C., Sutton, K., Calkins, S., Moore, G., & Cox, M. (2007). Infant and parent factors associated with early maternal sensitivity: A caregiver-attachment systems approach. Infant Behavior and Development, 30, 114- 126. doi:10.1016/j.infbeh.2006.11.010
Moors, A. (in press). Appraisal theory of emotion. In V. Zeigler-Hill & T. K. Shackelford (Eds.), Encyclopedia of Personality and Individual Differences. New York: Springer.
Morgan, J., Robinson, D., & Aldridge, J. (2002). Parenting stress and externalizing child behaviour. Child & Family Social Work, 7, 219-225.
doi:10.1046/j.1365-2206.2002.00242.x
O'Connor, T. G., Matias, C., Futh, A., Tantam, G., & Scott, S. (2013). Social learning theory parenting intervention promotes attachment-based caregiving in young children: Randomized clinical trial. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 42, 358-370. doi:10.1080/15374416.2012.723262
Perkins, D. D., & Zimmerman, M. A. (1995). Empowerment theory, research, and
application. American Journal of Community Psychology, 23, 569-579. Verkregen van http://link.springer.com/content/pdf/10.1007/BF02506982.pdf
Pisterman, S., Firestone, P., McGrath, P., Goodman, J. T., Webster, I., Mallory, R., & Coffin, B. (1992). The effects of parent training on parenting stress and sense of
competence. Canadian Journal of Behavioural Science, 24, 41-58. doi:10.1037/h0078699
Prinsen, B. (red.). (2006). Dat gaat werken: Van veelbelovende praktijken op weg naar
effectieve opvoedingsondersteuning in de jeugdgezondheidszorg. Utrecht: NIZW
Jeugd.
Raikes, H. A., & Thompson, R. A. (2005). Efficacy and social support as predictors of parenting stress among families in poverty. Infant Mental Health Journal, 26, 177- 190. doi:10.1002/imhj.20044
Reitman, D., Currier, R. O., & Stickle, T. R. (2002). A critical evaluation of the Parenting Stress Index-Short Form (PSI-SF) in a head start population. Journal of Clinical Child
Singer, G. H., Ethridge, B. L., & Aldana, S. I. (2007). Primary and secondary effects of parenting and stress management interventions for parents of children with
developmental disabilities: A meta-analysis. Mental Retardation and Developmental
Disabilities Research Reviews, 13, 357-369. doi:10.1002/mrdd.20175
Thijssen, J., Vink, G., Muris, P., & Ruiter, C. de (2016). The effectiveness of parent management training - oregon model in clinically referred children with
externalizing behavior problems in The Netherlands. Child Psychiatry & Human
Development, 136-150. doi:10.1007/s10578-016-0660-5
Thomas, R., & Zimmer-Gembeck, M. J. (2007). Behavioral outcomes of parent-child interaction therapy and Triple P—Positive Parenting Program: A review and meta- analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 475-495. doi:10.1007/s10802- 007-9104-9
Toth, S. L., Strunge-Apple, M. L., Rogosch, F. A., & Cicchetti, D. (2015). Mechanisms of change: Testing how preventative interventions impact psychological and
physiological stress functioning in mothers in neglectful families. Development and
Psychopathology, 27, 1661-1674. doi:10.1017/S095457941500101
Tully, L. A., & Hunt, C. (2015). Brief parenting interventions for children at risk of
externalizing behavior problems: A systematic review. Journal of Child and Family
Studies, 25, 705-719. doi:10.1007/s10826-015-0284-6
Vandemeulebroecke, L., & Nys, K. (2002). Het concept opvoedingsondersteuning. In L. Vandemeulebroecke, H. van Combrugge, J. Janssens & H. Colpin (Red.),
Wade, C., Llewellyn, G., & Matthews, J. (2008). Review of parent training interventions for parents with intellectual disability. Journal of Applied Research in Intellectual
Disabilities, 21, 351-366. doi:10.1111/j.1468-3148.2008.00449.x
Webster-Stratton, C. (1990). Stress: A potential disruptor of parent perceptions and family interactions. Journal of Clinical Child Psychology, 19, 302-312.
doi:10.1207/s15374424jccp1904_2
Whiteside-Mansell, L., Ayoub, C., McKelvey, L., Faldowski, R. A., Hart, A., & Shears, J. (2007). Parenting stress of low-income parents of toddlers and preschoolers: Psychometric properties of a short form of the Parenting Stress Index. Parenting:
Science and Practice, 7, 26-56. doi:10.1080/15295190709336775
Williford, A. P., Calkins, S. D., & Keane, S. P. (2007). Predicting change in parenting stress across early childhood: Child and maternal factors. Journal of Abnormal Child
Tabel 2
Correlatiematrix Peuter in Zicht
Variabelen T1 1 2 3 4 5 Kindgerichte opvoedstress 1. Uitdagend kindgedrag 2. Acceptatie - .47** .47** - .73** .26* .39** .45** .43** .28* Oudergerichte opvoedstress 3. Ouderschapstaken 4. Competentie 5. Rolrestrictie .73** .39** .43** .26* .45** .28* - .31** .47** .31** - .46** .47** .46** - Variabelen T2 1 2 3 4 5 Kindgerichte opvoedstress 1. Uitdagend kindgedrag 2. Acceptatie - .32* .32* - .54** .29* .50** .44* .37** .24* Oudergerichte opvoedstress 3. Ouderschapstaken 4. Competentie 5. Rolrestrictie .54** .50** .37** .29* .44** .24* - .43** .36** .43** - .67** .36* .67** - Variabelen T3 1 2 3 4 5 Kindgerichte opvoedstress 1. Uitdagend kindgedrag 2. Acceptatie - .44** .44** - .59** .27 .43** .46* .49** .30*
Oudergerichte opvoedstress 3. Ouderschapstaken 4. Competentie 5. Rolrestrictie .59** .43** .49** .27 .47* .30* - .43* .47** .43** - .55** .47** .55** -
Noten. 1= uitdagend kind gedrag, 2= acceptatie, 3= ouderschapstaken, 4= competentie, 5= rolrestrictie
Tabel 3 Correlatiematrix Home-Start Variabelen T1 1 2 3 4 5 Kindgerichte opvoedstress 1. Uitdagend kindgedrag T1 2. Acceptatie T1 - .30** .30** - .74** .26* .32** .35** .46** .25** Oudergerichte opvoedstress 3. Ouderschapstaken T1 4. Competentie T1 5. Rolrestrictie T1 .74** .32** .46** .26* .35** .25* - .34** .53** .34** - .37** .54** .37** - Variabelen T2 1 2 3 4 5 Kindgerichte opvoedstress 1. Uitdagend kindgedrag 2. Acceptatie - .31* .31* - .53** .19 .38** .57** .37** .32* Oudergerichte opvoedstress 3. Ouderschapstaken 4. Competentie 5. Rolrestrictie .53** .38** .37** .19 .57** .32* - .40** .27** .40** - .51** .27** .51** - Variabelen T3 1 2 3 4 5 Kindgerichte opvoedstress 1. Uitdagend kindgedrag 2. Acceptatie - .50** .50** - .65** .34* .38** .52* .61** .37**
Oudergerichte opvoedstress 3. Ouderschapstaken 4. Competentie 5. Rolrestrictie .65** .38** .61** .34* .52** .37* - .30** .59** .30** - .60** .59** .60** -
Noten. 1= uitdagend kind gedrag, 2= acceptatie, 3= ouderschapstaken, 4= competentie, 5= rolrestrictie
Tabel 5
Correlatiematrix Demografische Karakteristieken en Afhankelijke Variabelen Peuter in Zicht Variabelen T1 1 2 3 4 5 Nationaliteit Opleiding .09 .01 .05 -.10 .19* .10 .06 -.08 .26* .14 Werk Inkomen Gezinssamenstelling Aantal kinderen Leeftijd -.11 -.08 .10 .13 .11 -.07 .03 -.06 .05 .03 -.03 -.15 -.12 .10 .15 .04 -.30** .25* -.20* -.48 -.14 -.05 .17 -.09 .11
Noten. 1= uitdagend kind gedrag, 2= acceptatie, 3= ouderschapstaken, 4= competentie, 5= rolrestrictie
Tabel 6
Correlatiematrix Demografische Karakteristieken en Afhankelijke Variabelen Home-Start Variabelen T1 1 2 3 4 5 Nationaliteit Opleiding -.15 .09 -.05 .08 -.03 .25* -.18 .14 -.06 .27** Werk Inkomen Gezinssamenstelling Aantal kinderen Leeftijd -.06 .02 -.19** .05 .10 .04 .00 -.13 -.12 -.08 .09 -.09 -.24** .02 .04 -.15 -.06 -.02 -.15 -.05 .12 .10 -.20** .08 .11
Noten. 1= uitdagend kind gedrag, 2= acceptatie, 3= ouderschapstaken, 4= competentie, 5= rolrestrictie
Variabelen Gevallen Waarden
Variabelen
Figuur 3. Ontbrekende gegevens originele dataset
P at roon Complete gegevens Niet compleet Niet ontbrekend Ontbrekend