• No results found

Cognitieve gevolgen van een faalervaring

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cognitieve gevolgen van een faalervaring"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2

Cognitieve gevolgen van een

Faalervaring

Ehsan Malekzadeh

0341738

Begeleider: Heer Nils Jostmann

Masterthese Sociale Psychologie Juli 2016

(2)

3

Mijn huis is verbrand

Ik heb een beter uitzicht

Als de maan opkomt.

-Mizuta Masahide (Een Zen leraar)

Succes heeft vele vaders en mislukking is een wees.

-John F. Kennedy

I came back thinking that I could have saved them all, I should have saved them all but I

couldn’t…I was just a kid.

(3)

4

Inhoud

(4)

5

Introductie

Het leven kent vele tegenslagen en obstakels. Bij het nastreven van persoonlijke doelen, slaagt men er niet altijd in om de gewenste doelstelling te bereiken, die kan bestaan uit goede voornemens tot en met grotere projecten in het leven. Soms is er sprake van falen, onverwachte tegenspoed kan ons treffen tijdens beproevingen en niet alles verloopt altijd zoals het gepland is.

De ervaring van het falen11, is een veel voorkomende ervaring, waar men niet gauw

over praat. Wellicht komt deze ervaring vaker voor in onze postmoderne

samenleving, waarin wij onszelf voor veel meer keuzes en uitdagingen zien staan en waarbij steeds meer van ons wordt verwacht onszelf te verwezenlijken, te

actualiseren en te overwinnen.

Het woord mislukking2 suggereert een statisch concept en een stabiele inhoud en is

derhalve een onvolmaakte weergave van het onderliggende proces in werking. Dit, niet enkel vanwege hetgeen de term teweegbrengt in een persoon bij het besef ervan, maar ook doordat we een dergelijke negatieve gebeurtenis, zodra we wel bereid zijn erover te willen praten, het anders gaan benoemen zoals een ‘nieuw leermoment’, ‘ teveel hooi op de vork genomen’, ‘de werking van het lot’

enz...Verschillende omstandigheden kunnen aan een (ervaring) van mislukking bijdragen zoals een instorting, ziekte, een terugval, ee2n recessie of een ongunstige

samenloop van omstandigheden.

Het besef van een mislukking brengt anderzijds een interne dynamiek op gang, welke vaak onzichtbaar en verborgen voor de buitenwereld blijft. De transformatie vanuit een mislukking ontstaat door de wijze waarop we vervolgens erover gaan praten en er een samenhangend verhaal van maken3. De transformatie vanuit de

1

Het Engelse woord voor het falen, namelijke ‘failure’ is eind negentiende eeuw bedacht en kent zijn oorsprong in de bankenwereld. Het begrip failure werd destijds gebruikt om de kredietwaardigheid van iemand aan te geven en was synoniem voor ‘bankroet’. Het impliceerde een doodlopende weg die aan een persoon werd toegeschreven. De term werd gebruikt om de menselijke waarde ermee aan te duiden.

2

Een andere Engelse synoniem van het woord mislukking, namelijk ‘blankness’, een poëtische term voor ‘leegte’, ‘verstomd’ of ‘uitdrukkingloos’ weergeeft wellicht de onderliggende betekenis en strekking ervan beter: een ‘onbegrensdheid’ of ‘onmeetbaarheid’ die een dergelijke ervaring met zich meebrengt. Een ‘verborgen’ innerlijke toestand, wat veelal voorkomt maar er zelden over wordt gesproken en niet vaak wordt waargenomen. De aard ervan is ‘ongrijpbaar’ en de ervaring ervan verandert zodra we erover praten.

3

Dit kan evengoed een verhaal zijn die we tegenover onszelf houden of een verhaal wat wij anderen vertellen.

(5)

6

mislukking wordt in gang gezet wanneer wij ons ermee weten te verzoenen en betekenis/zin eraan weten te geven4. Het proces van zingeving impliceert de

constructie van betekenis door middel van het verzinnen van een coherent verhaal, een verhaallijn met een beginpunt, een midden en een einde. Door het bedenken van een verklaring, een oorzaak voor de mislukking, weten we ons faalverleden in overeenstemming te brengen met een nieuw perspectief erop. Doordat we het falen in een causale context kunnen plaatsen en haar een verhaal kunnen geven,

kunnen we het meer gaan aanvaarden.

Men geeft ‘zin’ aan het verleden, waarin de mislukking plaats heeft gevonden, door het opleggen van structuur en eenvoud aan de herinnering ervan. Het proces van zingeving, welk zich spontaan kan voltrekken na een mislukking, kan leiden tot een bevestiging van de redenen ten gunste van de mislukte afloop, ten koste van andere mogelijke alternatieve oorzaken ervan. Bijgevolg kan dit leiden tot een vertekende indruk van de mogelijke oorzaken van hetgeen is gebeurd en resulteren in een illusie van begrip en inzicht in het faalverleden.

De illusie dat je het verleden hebt begrepen, versterkt de illusie dat je de toekomst beter kunt voorspellen en er meer controle over kunt uitoefenen. Zodoende kan de wereld ordelijker, voorspelbaarder en samenhangender worden voorgesteld dan hij in werkelijkheid is. De verbeelding en voorstelling van een ordelijker en

beheersbaarder wereld kan dan ons meer geruststellen en de existentiële angst verminderen die we anders zouden ervaren als we wel de onzekerheden van het bestaan en de grilligheden van het lot volledig zouden erkennen.

Een mislukking vergroot de behoefte aan zingeving en daarmee de

waarschijnlijkheid van cognitieve processen die dit mogelijk maken. De kern van de zingevende mentale activiteit, waar het wezen ervan berust op een vereenvoudigde causale redenatie en conclusie, wordt hoofdzakelijk gevormd door twee cognitieve processen: namelijk opwaartse counterfactuale gedachten(bij een afloop die we in eigen handen hadden) en retroactief pessimisme5 (bij een afloop die we zelf niet in

eigen handen hadden).

4

Dit beschrijft het process van ‘sensemaking’ oftewel ‘zingeving’. 5

Het retroactieve pessimisme impliceert voornamelijk het affectieve-cognitieve reactie op de faalervaring. De zuiver cognitieve component ervan wordt door de ‘hindsightbias bias’, die meer motivationeel-cognitief gekleurd is, gevormd.

(6)

7

Counterfactuals6 zijn mentale representaties over een een alternatief verloop van

een gebeurtenis, met andere woorden de gedachten die we soms hebben over ‘wat er anders had kunnen zijn’ of ‘ wat er anders had kunnen plaatsvinden’, wanneer een handeling(en) of activiteit in het verleden anders was verricht (Neal J Roese, 1997). Counterfactual denken doet zich voornamelijk voor bij een probleemgeval of een negatieve emotionele ervaring (bijvoorbeeld ‘niet mee kunnen doen aan de Olympishe Spelen’) en wordt uitgedrukt in de vorm van een Als-Dan logische implicatie, waarin het antecedent, namelijk ‘Als..’ gedeelte een bepaalde handeling in het verleden beschrijft(bijvoorbeeld ‘als ik harder had getraind’) en het

concluderende component, namelijk ‘dan..’ gedeelte, die een geimagineerde afloop zou moeten voorstellen (bijvoorbeeld ‘dan had ik mee kunnen doen met de

Olympische Spelen’). Doorgaans nemen de counterfactuale gedachten de vorm aan van een logische implicatie die een persoonlijke handeling verbindt met een

gewenst doel (Epstude & Roese, 2008; Morrison & Roese, 2011). Counterfactuale denkbeelden of gedachten kunnen verder worden onderverdeeld aan de hand van hun richting, namelijk een opwaartse richting (bijvoorbeeld ‘ als alleen ik mee mocht doen aan de Olympische Spelen’) of een neerwaartse (bijvoorbeeld ‘ in ieder geval ben ik niet als derde geëindigd bij de eigen clubcompetitie’) (K. Markman, Gavanski, Sherman, & MCMULLEN, 1993). Zodoende izijn counterfactuals

beschouwende gedachten en oordelen die hun weerslag hebben op de wijze hoe een persoon tot begrip en inzicht kan komen en betekenis ervaart in verschillende situaties en contexten (Mcgill, 2000; N J Roese, 1997; Spellman & Mandel, 1999).

Conterfactual denken helpt aldus een individu, door middel van een causale

analyse, na te gaan hoe hij of zij een beter resultaat had kunnen bereiken, mits hij of zij zich anders had gedragen of andere handeling(en) had verricht. Hoewel men hiermee de recente mislukking niet kan terugdraaien, kunnen de counterfactuale overpeinzingen en beschouwingen tot een stappenplan in de toekomst leiden, waarin wordt aangegeven hoe men een gelijksoortige negatieve gebeurtenis zou kunnen vermijden (Keith D. Markman, McMullen, & Elizaga, 2008; N J Roese, 1997). Op deze wijze kunnen counterfactuale beschouwingen ervoor zorgen dat men lering trekt uit de mislukte onderneming en inzichten verwerft die zeer waardevol kunnen zijn voor toekomstige soortgelijke aspiraties en mogelijkheden.

Counterfactuale gedachten beïnvloeden daarnaast niet enkel onze beoordelingen van een onderneming of gebeurtenis, maar eveneens de mate waarin

een gebeurtenis voorbestemd en gedetermineerd lijkt. Zoals Sherman (1991) het ook toelicht: “to the extent that counterfactuals are easily and spontaneously generated, the past seems less inevitable and other outcomes were clearly possible’”(p.182).

6

(7)

8

Het hebben van een hoge mate aan persoonlijke controle over het verloop van een gebeurtenis of een onderneming impliceert dat de afloop veranderlijk en onbestendig is geweest en dat er duidelijk andere uitkomsten mogelijk waren. Het nadenken over de verschillende manieren waardoor een mislukking te voorkomen was geweest, is immers enkel functioneel wanneer daadwerkelijk een andere handelswijze het falen had kunnen voorkomen.

In sommige situaties daarentegen, zijn de pijnlijke gedachten die opkomen, als gevolg van counterfactual denken, over hoe anders nu de zaken hadden kunnen zijn, weinig tot niet bruikbaar voor het verwerven van inzicht en meer begrip. Soms was een tegenvaller of een tegenslag daadwerkelijk niet te voorkomen. In gevallen van weinig of geen persoonlijke controle over een afloop, kan mijmeren en stilstaan bij de dingen die we anders hadden kunnen doen om de tegenslag te voorkomen, enkel voor meer kwelling en verlammend zelfverwijt zorgen. Derhalve, willen

counterfactuale gedachten waardevol en efficient kunnen zijn, zou men bij machte moeten kunnen zijn de ongepaste counterfactuale gedachten te inhiberen zodra deze geen functionele waarde bezitten en enkel tot zelfpijniging zouden leiden (N J Roese, 1997; N.J. Roese & Olson, 1997).

Het vermogen om counterfactuale gedachten te kunnen inhiberen na een

teleurstelling, is derhalve nodig opdat men zich zou kunnen verlaten op retroactief pessimisme en daardoor enige mate aan troost kan vinden. Om met de

teleurstelling na een mislukking om te kunnen gaan gebruikt men

een afweermechanisme genaamd retroactieve pessimisme (Sanna & Chang, 2003; O. E. Tykocinski, Pick, & Kedmi, 2002; O. Tykocinski, 2001). Retroactieve

pessimisme na een faalervaring impliceert het achteraf aanpassen van de eigen inschatting van de waarschijnlijkheid van een succesvol einde van de onderneming zodat men kan concluderen dat de kans op een goede afloop al bij voorbaat gering was. Dit komt neer op een transformatie van de negatieve gebeurtenis zodanig dat deze nu meer voorbestemd lijkt en dus gemakkelijker te aanvaarden.

Deze achteraf (na de teleurstelling) herevaluatie van de kans op succes, ook wel retroactieve pessimisme genoemd, lijkt veeleer in tegenstelling tot de zuiver cognitieve variant ervan, namelijk de ‘hindsightbias’, een affectieve aanleiding te hebben, namelijk de behoefte om om te kunnen gaan met de bittere gevoelens van teleurstelling. Door het inhiberen en afwijzen van alternatieve mogelijkheden in de vorm van opwaartse counterfacutals, kunnen we enigszins geruststelling en troost vinden in de conclusie dat ‘we nimmer een kans hadden op een succesvolle

uitkomst’ of ‘ dat het eenmaal zo moest zijn zoals het is’ (it just wasn’t meant to be) en ons hiermee te verzoenen met ons lot.

(8)

9

Counterfactuals, Counterfactuale Mindset en Representatieve Heuristiek

Het toeschrijven van een mislukking aan jezelf heeft andere gevolgen voor het toekomstig gedrag dan wanneer de oorzaak van het falen aan situationele omstandigheden wordt toegschreven (Weiner, 1985). In het eerste geval wordt doorgaans de nadruk gelegd op gedragsregulatie en het tweede geval brengt doorgaans affectregulatie teweeg. Aan welke van deze twee soorten regulaties de voorkeur wordt gegeven hangt immers af van de perceptie van het wel of niet zich kunnen voordoen van een soortgelijke mogelijkheid of voorval in de toekomst. Verschillende onderzoeken tonen aan dat men de prioriteit geeft aan

gedragsregulatie oftewel gedragscontrole/gedragsverandering, door middel van het ontwikkelen van opwaartse counterfactuals, wanneer een dergelijke gebeurtenis of mogelijkheid zich voor kan doen in de toekomst.

Daarentegen, wanneer men een dergelijke voorval of kans in de toekomst wordt ontzegd, of wanneer er toch geen controle over het verloop van het gebeuren mogelijk is, wordt affectregulatie (in de vorm van retroactieve pessimisme) de

overheersende reactie. We geven aldus eerder de voorkeur aan affectregulatie zodat we ons beter kunnen voelen na een dergelijke negatieve gebeurtenis, dan het

probleemgeval tevergeefs willen verhelpen of ons toekomstige gedrag zodanig te willen veranderen (Gilbert & Ebert, 2002; K. Markman et al., 1993).

De gevolgen van counterfactual denken op de cognitie en het gedrag

Counterfactuale gedachten kunnen grofweg via twee verschillende paden onze vervolghandelingen beïnvloeden: een specifieke pad en een

(9)

aanpak-10

neutrale pad. Het aanpak-specifieke pad behelst de overdracht van de informatie en de conclusie van de counterfactuale gevolgtrekking naar het gedragsvoornemen ( de bewuste intentie) die op zijn beurt het corresponderende gedrag beïnvloedt. Deze route is ‘boodschap’- specifiek, in de zin dat de specifieke boodschap besloten in de counterfactual ( het inzicht over hoe een persoon beter resultaat had kunnen behalen, indien een bepaalde activiteit of handeling(en) wel was verricht) wordt verplaats en omgezet in een voornemen oftewel gedragsintentie, die vervolgens tot het corresponderende gedrag(ingen) zou moeten leiden (Nasco & Marsh, 1999; Neal J Roese, 1994).

In het aanpak-neutrale pad is echter het bevorderen van een meer algemene wijze van informatie verwerking via de zogenaamde mindsets, en/of de algemene

motivatie om meer inzet en inspanning te willen verrichten en/of zelf-affirmatie (via gevoelens van retrospectieve controle en efficacy (Kray & Galinsky, 2003; Keith D. Markman et al., 2008).

Binnen het aanpak-neutrale pad, is een van de mogelijke manieren om het gedrag te kunnen beinvloeden de zogenaamde counterfactual mindset. Zoals dat eveneens het geval is bij de andere vormen van mindset priming, genereert een

counterfactual mindset een bepaalde wijze van informatieverwerking welk vervolgens kan worden overgedragen naar een andere context (Hirt, Kardes, & Markman, 2004; Liljenquist, Galinsky, & Kray, 2004).

Een counterfactuale mindset geeft de samenhang van een aantal cognitieve operaties en activiteiten aan, zoals het verschuiven van de aandacht naar een specifiek type informatie en het toepassen van bepaalde redenatiestrategieen. (Kray, Galinsky, & Wong, 2006) lieten bijvoorbeeld zien dat een counterfactual mindset de prestaties van de proefpersonen verbeterde op taken, waarin naar het beoordelen van associatieve aanwijzingen/suggesties werd gevraagd. Daarentegen presteerden zij minder op taken waarin het bedenken van nieuwe en creatieve visies, ongerelateerd aan de eerdere suggestieve associaties, centraal stond.

Counterfactuale Mindset en de Representatieve Heuristiek

Counterfactuale formuleringen beschrijven een cognitieve syntax waarin een

oordeel over een bepaalde oorzaak-gevolg relatie tot uitdrukking wordt gebracht. De logische en de linguïstische vorm ervan bestaat uit een logische implicatie, namelijk de ‘ Als...dan..’ constructie, waarin een bepaalde antecedent (bijvoorbeeld ‘ als ik

(10)

11

maar harder had getraind’) vooraf gaat aan bepaalde gewenste uitkomst

(bijvoorbeeld ‘ dan had ik mee kunnen doen aan de Olympische Spelen’) en over voldoende causale werking beschikt 7 om de gegeven uitkomst teweeg te kunnen

brengen. Causaliteit, of beter gezegd, de waarneming van causaliteit is derhalve een inherent en essentiëel onderliggend kenmerk van het counterfactuale denken.

Zodoende berust de mentale constructie van een counterfactuale gedachte op de werking van causaliteit oftewel het vermogen oorzakelijk te kunnen redeneren.

Onderzoeken naar de onderliggende cognitieve processen van het counterfactual denken hebben bijgevolg voortgebouwd op de eerdere studies naar het causale attributieproces (Einhorn & Hogarth, 1986; Nisbett & Ross, 1980). Overeenkomstig de bevindingen in de causale attributie literatuur betreffende de wijze waarop in het algemeen causaliteit wordt waargenomen, blijkt dat bij de constructie van counterfactuale gedachten niet enkel de kenmerken van de antecedent van belang zijn maar ook de waargenomen samenhang tussen de kenmerken van de

antecedent en de uitkomst.

De voorwaarde(n) voor een dergelijke samenhang tussen de kenmerken van een uitkomst en een mogelijke oorzaak ervan, met andere woorden de wijze waarop men in het algemeen een bepaalde antecedent toeschrijft aan een uitkomst in een counterfactuale propositie, is door (Tversky & Kahneman, 1974) dan ook

omschreven als het principe van de representativiteit. Het principe van representativiteit impliceert dat men doorgaans geneigd is om een bepaalde

antecedent aan een uitkomst toe te schrijven die onderling in grootte of omvang in wezenlijke overeenkomsten corresponderen. Met andere woorden, zoals (Nisbett & Ross, 1980) het ook naar voren brengen lijkt het of men in het algemeen

veronderstelt dat “ grootse gebeurtenissen ook even grote oorzaken zouden moeten hebben, complexe gevallen complexe oorzaken hebben en emotioneel aangrijpende voorvallen overeenkomstige emotioneel geladen oorzaken zouden moeten hebben” (p.116). Een dergelijke veronderstelling zou bijvoorbeeld ook ten grondslag kunnen liggen aan het ontstaan van vele samenzweringstheorieën, waarin een

grootse gebeurtenis verwacht wordt te zijn teweeg gebracht door een even grote oorzaak8.

Het principe van representativiteit ligt echter ook ten grondslag aan de

representatieve heuristiek. Deze heuristiek duidt de geneigdheid in ons denken aan

7

In ieder geval de perceptie van voldoende causale werking 8

Als voorbeeld hiervan zou men het voorbeeld van de vele theorieën rondom de aanslag op president Kennedy kunnen noemen, waarbij een zulke omvangrijke gebeurtenis moeilijk in verband kan worden gebracht met de onbenullige plot van een ordinaire man genaamd Lee Harvey Oswald.

(11)

12

om naar een oorzaak voor een verschijnsel te zoeken die in onze perceptie qua grootte ermee correspondeert. Dit kan derhalve tot een cognitieve vertekening of error leiden, doordat wanneer een dergelijke indruk van samenhang uitblijft, een oorzakelijk verband moeizaam tot stand wordt gebracht, terwijl een dergelijk verband wel werkelijk het geval kan zijn.

De principe van de representativiteit zoals ook uit het bovenstaande naar voren komt, vormt het uitgangspunt voor de constructie van een counterfactuale propositie evenals bij het toepassen van de representatieve heuristiek.

Wij hebben derhalve empirisch willen onderzoeken of het opwekken van

counterfactuale gedachten tot het meer benutten van de representative heuristiek kan leiden, oftewel deze kan primen. Kan het ontwikkelen van een counterfactuale mindset ertoe leiden dat men vervolgens sterker vertrouwt op de representatieve heuristiek bij het beoordelen van causale relaties? Om deze vraag te kunnen beantwoorden hebben wij een groep deelnemers gevraagd zich een recente faalervaring, waarvan de schuld van het falen hoofdzakelijk bij hen zelf lag, te herinneren en die vervolgens zo uitgebreid mogelijk te beschrijven. Door het laten herbeleven van een recente zelf-veroorzaakte mislukking, hoopten we het ontwikkelen van counterfactuale gedachten te bevorderen en zodanig een

counterfactuale mindset bij de deelnemers tot stand te brengen. Door vervolgens deze groep, namelijk de groep waarvan men een hoge mate aan controle had over de uitkomst van de mislukking, te vergelijken in de mate van de representatieve heuristiek gebruik, met een groep deelnemers, waarvan de oorzaak van de mislukking niet bij hen zelf lag, hoopten we hierover meer uitsluitsel te kunnen krijgen.

Theoretische verantwoording

Mislukking en de gevolgen ervan

Een mislukking wordt gedefinieerd als de kloof tussen wat is en wat er zou moeten zijn. Afhankelijk van het belang en de waarde die we aan het behalen van een bepaalde doelstelling toekennen, is het falen daarin des te pijnlijker, moeilijker te

(12)

13

accepteren en des te meer beschadigt het onze eigenwaarde. Een

faalervaring behelst volgens Campbell en Sedikides dan ook een ‘selfthreat’ en wordt door William James omschreven als volgt: “ we know how little it matters to us whether some man, a man taken at large and in the abstract prove a failure or succeed in life, he may be hanged for aught we care, but we know the utter

momentousness and terribleness of the alternative when the man is the one whose name we ourselves bear. I must not be a failure: I at least must succeed” (p318) (James, 1890).

Een ervaring van mislukking kan aansluitend een interne dynamiek op gang brengen om ermee om te kunnen gaan en het steeds meer te kunnen aanvaarden. Het proces van verzoening en acceptatie kan vervolgens in werking worden gezet door de werking van de faculteit van zingeving9.

Het proces van zingeving bevat in de kern een verklaring dat betekenis weet te ontlenen, voor de zingever, aan een uiteenzetting en beschouwing van het verloop van de faalgebeurtenis. Dit vindt plaats in de vorm van een causaal verhaal, dat wilt zeggen een verhaal met een narrative structuur en voorzien van een context. Op deze wijze lijken een reeks van voorvallen en incidenten over meer samenhang en coherentie te beschikken1010, welk tot de perceptie leidt dat het verloop van

hetgeen is gebeurd, vanzelfsprekender en noodzakelijker lijkt dan het in

werkelijkheid is geweest (Trabasso & van den Broek, 1985). In feite is een beter verhaal en uitleg van een reeks voorvallen dan ook het resultaat van een sterkere werking van de zingevingsfaculteit (Blank & Nestler, 2007).

Eveneens laat de studie van Kray et al. (2009) zien dat het genereren van

counterfactuale gedachten over persoonlijk doorslaggevende momenten in iemand’s leven, op zichzelf, extra betekenis of waardering voor dat moment voortbrengt, dan het geval is wanneer men enkel daarover reflecteert. Door het ontwikkelen van counterfactuale gedachten over alternatieve uitkomsten, over ‘wat het wel of niet anders had kunnen betekenen’ en ‘hoe anders wel het leven was verlopen’, kan men levensverhalen bedenken die meer betekenis omvatten.

Het wezen van het zingevingsproces bestaat onder andere uit een versimpeling en vereenvoudiging van de causale uiteenzetting van het verloop van de

faalgebeurtenis. Het psychologische gevolg ervan is echter het negeren van de rol van toeval bij de totstandkoming van de gebeurtenis en de

onderlinge beïnvloeding van meerdere oorzaken ervan. Dit leidt tevens tot het overschatten van onze vermogens om de toekomst te kunnen voorspellen(N. J. Roese & Vohs, 2012). Deze cognitieve vertekening impliceert dat we het verleden hebben begrepen en dat daarmee de toekomst meer te beheersen is. De wereld

9

Dit wordt ook wel door Kahneman beschreven als de zingevingsmachine van de systeem 1. 10

Dit idee kan men ook terugvinden bij Nietzsche’s verklaring en waardering van het ‘lot’, namelijk ‘amor fati’ oftewel de ‘liefde voor het lot’, en zijn nadruk op ‘verhangenis’, namelijk het ‘samenhangen van dingen’: “ men is immers een stukje lotsbestemming, onderdeel van het geheel, men is het ‘geheel’ ”

(13)

14

komt op deze wijze op ons over als meer geordend, minder complex en met meer samenhang, dan hij in werkelijkheid kan zijn.

Selfservingbias’, verschil tussen een interne en externe oorzaak van het falen en de verschillende gevolgen daarvan

Hoe en op welke wijze het proces van zingeving na een faalervaring verloopt, hangt mede af van de type oorzaak die we ervoor bedenken, dat wilt zeggen een interne of een externe oorzaak als verklaring voor ons falen. Een grote hoeveelheid studies op het gebied van de ‘selfserving attributies’ laten immers zien dat om

onze verantwoordelijkheid voor een slechte prestatie of een negatieve gebeurtenis te kunnen verminderen, we aanvankelijk naar externe oorzaken zoeken voor het negatieve gebeuren (Caldwell & O’Reilly, 1982; Curren, Folkes, & Steckel, 1992; K D Markman & Tetlock, 2000). Daarentegen bestaat de neiging om een success eerder aan ons zelf en eigen handelingen toe te schrijven dan aan een externe bron (Greenberg, Pyszczynski, & Solomon, 1982; Miller, D. T., & Ross, 1975).

Het toeschrijven van het falen aan onszelf heeft verschillende affectieve en

cognitieve gevolgen dan het toeschrijven ervan aan een externe oorzaak zoals aan een andere(n), situationele omstandigheden of het noodlot (Weiner, 1985). Bij een mislukking die aan zichzelf wordt toegeschreven11, dus waar men een hoge mate

aan controle had over de uitkomst en daar ook verantwoordelijkheid voor wil

dragen, staat doorgaans het proces van zelfregulatie centraal en bij een mislukking dat aan een externe bron wordt toegeschreven, dus waar men minder of geen controle over de uitkomst had en zodoende minder of

geen verantwoordelijkheid voor wil dragen, wordt doorgaans aan affectregulatie de voorkeur gegeven. De cognitieve reacties op het eerste geval van falen zijn vaker opwaartse counterfactuale gedachten (Epstude & Roese, 2008), waarbij een persoon zich voorstelt hoe een alternatieve wijze van handelen tot een betere uitkomst had kunnen leiden. Het affectieve gevolg van een opwaartse

counterfactual is hoofdzakelijk berouw (Zeelenberg, Van Dijk, & Manstead, 1998).

11

Dit houdt ook de gevallen in waarbij een externe oorzaak voor het falen niet voor de hand ligt en men niet anders kan dan het gebeuren aan zichzelf toe te schrijven.

(14)

15

In het tweede geval van falen is de affectieve reactie doorgaans een teleurstelling, welk vervolgens kan leiden tot het retroactief pessimisme, namelijk als een middel om beter om te kunnen gaan met de opgetreden teleurstelling.

Retroactief pessimisme treedt aldus doorgaans na een teleurstelling op en duidt het process aan waarin de waarschijnlijkheid van het plaatsvinden van een bepaalde uitkomst, naderhand zodanig wordt gewijzigd zodat de uitkomst meer

gedetermineerd en voorbestemd lijkt. Het retroactieve pessimisme, in tegenstelling tot de meer cognitieve variant ervan, namelijk de ‘hindsightbias’, wordt meer door een affectieve behoefte opgewekt en aangestuurd. Het retroactieve pessimisme gaat eveneens gepaard met het inhiberen van opwaartse counterfacutale gedachten, aangezien deze gedachten veronderstellen dat andere uitkomsten daadwerkelijk mogelijk waren en de huidige uitkomst niet zodanig voorbestemd en onvermijdelijk is geweest.

Door het inhiberen van de (opwaartse) counterfacutale gedachten lijkt de uitkomst meer voorbeschikt en zodoende minder verontrustend. Men kan derhalve meer troost en minder stress ervaren in de overtuigingen als ‘ dat er bij voorbaat geen kans op succes was’ of ‘ het moest nou eenmaal zo zijn’.

Een praktijkvoorbeeld hiervan wordt door

Tykocinski (2001)

gegeven. Hij vergeleek de pre en post-metingen van de geschatte kansen van de Israelitische

presidentskandidaten van de verkiezingen van 199912. Hieruit bleek dat vooral de

voorstanders van Benjamin Netanyahu, na het plaatsvinden van de verkiezingen, de kansen van Ehud Barak veel hoger inschatten, dan zij dat deden voor het plaatsvinden van de verkiezingen.

Om dit voorbeeld van het retroactieve pessimisme, in het geval van een persoonlijk relevante negatieve uitkomst, waarin men een geringe controle had over de

uitkomst te verklaren, betoogde Tykocinski dat retroactief pessimisme ervoor dient om beter de gevoelens van teleurstelling te kunnen verdragen; immers het achteraf beoordelen van een uitkomst als meer onvermijdelijk en onontkoombaar, kan ervoor zorgen dat de uitkomst makkelijker kan worden verwerkt. Soortgelijke bevindingen, hoewel met ander type gebeurtenissen worden ook eerder

gerapporteerd (Sanna & Chang, 2003; Wann, Grieve, Waddill, & Martin, 2008).

12

Deze verkiezing ging tussen de kandidaten Ehud Barak en Benjamin Netanyahu, met als de uiteindelijke winnaar Ehud Barak.

(15)

16

De verschillende vormen en gevolgen van counterfactuals en de determinanten ervan

Studies laten zien dat counterfactual denken tot de algemene kenmerken behoren van ons bewuste mentale leven (Sanna, Stocker, & Clarke, 2003). Het vermogen om counterfactuale mogelijkheden te kunnen overwegen lijkt al vroeg in de

ontwikkeling, namelijk rondom het tweede jaar te ontstaan (Beck, Robinson, Carroll, & Apperly, 2006; Dias & Harris, 1990; German & Nichols, 2003). Counterfactual denken blijkt ook gangbaar te zijn bij verschillende culturen (Gilovich, Wang, Regan, & Nishina, 2003), ondanks dat in verschillende culturen verschillende voorkeuren gelden voor de eventuele richting en doelstelling van de counterfactuale gedachten (Chen, Chiu, Roese, Tam, & Lau, 2006). Counterfactual denken lijkt daarnaast een wezenlijk kenmerk te zijn van de intelligentie

(Hofstadter, 1979). Counterfactuale gedachten kunnen tevens zowel spontaan ontstaan alsook als repons op experimentele manipulaties (Sanna & Turley, 1996).

Counterfactual denken, aanvankelijk betiteld door Kahneman en Tversky (1982) als de ‘simulatie heuristiek’ en gecategoriseerd onder heuristieken en vertekeningen in het algemeen, werd in den beginne voornamelijk beschouwd als een vorm van foutief- oordelen en beslissen (Gavanski & Wells, 1989)13. 13Counterfactual denken

kan immers leiden tot een verslechtering van een negatieve emotionele staat (Neal J Roese, 1994; Sherif & Hovland, 1961), meer ontevredenheid over een bepaalde uitkomst (Keith D. Markman, Gavanski, Sherman, & McMullen, 1993), verhogen van stress en depressieve symptomen (Davis, Lehman, Wortman, Silver, &

Thompson, 1995), sterkere blaamoordelen dan gerechtvaardigd is (Sherman & McConnell, 1996), verandering van causale oordelen (Wells & Gavanski, 1989), meer wantrouwen (Miller, Turnbull, & McFarland, 1989) en een sterkere

‘hindsightbias’ (N.J. Roese & Olson, 1997). Zoals deze studies het ook laten zien, heeft het counterfactual denken de capaciteit om affectieve gesteldheid, cognitieve oordelen en beslissingen te beïnvloeden.

Counterfactuale gedachten kunnen verder in verschillende kenmerken worden onderverdeeld, namelijk naar de mogelijke richting (opwaarts of neerwaarts), de structuur ervan (toevoegend of verwijderend) of naar het onderwerp van de

verwijzing (zelfverwijzend, andere(n)verwijzend of niemand verwijzend)(N. J. Roese & Olson, 1995) Wat de richting betreft kunnen counterfactuals een opwaartse richting aannemen (bijvoorbeeld ‘ Als ik maar harder had getraind, dan had ik mee kunnen doen aan de Olympische Spelen’) waarin een gunstigere uitkomst dan de

13

Na verloop van tijd en vele onderzoeken verder, zoals in de neurowetenschappen over dit onderwerp, is dit beeld echter bijgesteld. Tegenwoordig wordt het in het geheel beschouwd, onder voorbehoud, als een functionele en positieve cognitieve vermogen.

(16)

17

huidige wordt voorgesteld, of een neerwaartse (bijvoorbeeld ‘ ik ben tenminste niet als derde geëindigd bij de clubcompetitie’ ), waarin een minder gunstige uitkomst dan de huidige wordt voorgesteld. Wat betreft de structuur, kunnen

counterfactuals een nieuw element toevoegen aan de situatie, genaamd toevoegende counterfactuals (bijvoorbeeld ‘ Als ik maar een betere leraar had gehad’), of verwijderen van een bepaalde uitkomst, genaamd verwijderend counterfactuals (bijvoorbeeld ‘ Als ik me maar minder had laten afleiden door andere bezigheden..’).

Daarnaast kunnen counterfactuals verwijzen naar een handeling verricht door mijzelf (Zelf-verwijzend), handeling(en) van een andere(n)(Andere(n)-

verwijzend) of niemand in het bijzonder (Niemand-verwijzend)(Rye, Cahoon, Ali, & Daftary, 2008).

Onderzoeken laten zien dat opwaartse counterfactuals tot een verbetering van de toekomstige prestaties kunnen leiden bij een gelijksoortige situatie of onderneming. Roese (1994) toonde aan dat na een experimenteel gemanipuleerde mislukking op een anagram taak, de participanten die opwaartse counterfactuale gedachten ontwikkelden, beter presteerden op een volgende anagramtaak, in vergelijking met de participanten waarvan geëist werd enkel neerwaartse counterfactuale gedachten te ontwikkelen. Dit laat zien dat het genereren van opwaartse counterfactuale gedachten tot een betere voorbereiding van een gelijksoortige opgave kan leiden. Opwaartse counterfactuale gedachten komen tevens vaker spontaan voor, dan neerwaartse counterfactuals (N. J. Roese & Olson, 1995). In studies waarbij gebruik werd gemaakt van ‘vrije gedachten-uiting’14 kwam naar voren dat

neerwaartse counterfactuale gedachten spontaan nauwelijks voorkomen. Bij een onderzoek van Roese en Olson (1997) waarin deelnemers vrijuit hun

counterfactuale gedachten over een recente persoonlijke gebeurtenis mochten uiten, bleek immers dat 90% ervan uit opwaartse counterfactuals bestonden. Markman et al.,(1993) en Roese (1994, Experiment 3) vonden eveneens dat men spontaan voornamelijk opwaartse counterfactual gedachten ontwikkelt na een mislukking.

Een andere belangrijke determinant voor het ontstaan van counterfactuale gedachten, wat eveneens de gemanipuleerde factor is in ons huidig onderzoek, blijkt de factor ‘de mate van controle over een uitkomst’ te zijn. Antecedenten van een counterfactuale propositie, die meer controleerbaar zijn, zijn

immers makkelijker te veranderen en te vervangen dan oncontroleerbare

antecedenten. Dat wil zeggen dat men eerder een bepaalde antecedent verandert die rechtstreeks en eenvoudig te wijzigen en te bewerken is (N’Gbala &

Branscombe, 1995). In een studie van Girotto, Legrenzi en Rizzo (1991) werd bijvoorbeeld meerdere scenario’s gebruikt waarin een terugreis naar huis was vertraagd door een aantal verschillende voorvallen. Hieruit kwam naar voren dat counterfactuale voorstellen zich meer richten op zaken die meer onder de controle van de hoofdpersoon in de scenario vallen, zoals het onderweg stoppen om bier te kopen, dan de minder controleerbare zaken zoals het wachten voor een kudde overstekende schapen. Eveneens lieten Markman, Gavanski, Sherman en

14

(17)

18

McMullen (1995) zien dat de deelnemers die een computergestuurde kansspel speelden, een voorkeur hadden voor de counterfactuale voorstellen betreffende de elementen van het spel, die zij veronderstelden onder de eigen controle te hebben.

Deze bovenstaande studies laten onder meer de functionele aard van de opwaartse counterfactuale gedachten zien. Ondanks dat deze opwaartse counterfactuals kunnen leiden tot onaangename gevoelens als berouw en ongenoegen,15(Keith D.

Markman et al., 1993) kunnen deze ook nuttige en waardevolle richtlijnen en lessen bieden voor doelmatig en adequaat gedrag(ingen) in de toekomst, mits een gelijksoortige situatie zich voordoet. Opwaartse counterfactuals kunnen aldus als functioneel worden beschouwd, mits het tot de juiste inzichten leidt voor een meer geschikt en gepaste gedrag(ingen) in de toekomst, zodat het huidige probleem of negatieve voorval eventueel gecorrigeerd en recht gezet kan worden.

Een negatief affect impliceert immers een signaal aan een organisme dat er sprake is van gevaar of een dringend probleem dat hersteld en in orde dient te worden gebracht. Als reactie hierop wordt de counterfactuale denkwijze, naast andere cognitieve mechanismen, ingezet om het probleem te kunnen verhelpen.

De richting en de focus van de opwaartse counterfactuals op de zelf-veroorzaakte en controleerbare elementen van een gebeurtenis, met als doel een richtlijn voor hoe een soortgelijke negatief eindresultaat in de toekomst kan worden

geanticipeerd en voorkomen, toont het functionele aspect ervan voor het functioneren en het vermogen zich te kunnen aanpassen. Het zijn immers uitgerekend deze soort antecedenten die uiterst nuttig kunnen zijn bij het aanwijzen en aangeven van geschiktere handelingen voor de toekomst om een dergelijke mislukking te kunnen voorkomen(Weiner, 1985).

Opwaarts counterfactual denken is zodoende tweeledig van karakter: enerzijds kunnen deze, door het aanduiden van causale conclusies en inzichten een

succesvolle onderneming in de toekomst mogelijk maken en anderzijds gaan deze vaak gepaard met negatieve emoties als berouw. Bij het afwegen van een

eindoordeel over de eventuele nadeligheid of juist heilzaamheid van de opwaartse counterfactuale gedachten voor een individu, zou met deze beide aspecten rekening moeten worden gehouden.

In gevallen waarin opwaartse counterfactual gedachten geen praktische waarde bezitten voor het individu, omdat bijvoorbeeld hetgeen plaats heeft gevonden

15

Counterfactuale gedachten ontstaan op het eerste plaats als gevolg van negatieve gevoelens en spanning zoals ontevredenheid en spijt met een bepaalde uitkomst. Echter kunnen ze ook, in het geval van opwaartse counterfactuals, negatieve gevoelens als berouw en ongenoegen voortbrengen.

(18)

19

eenmalig is geweest (bijvoorbeeld...) of dat men er toch geen controle over kan uitoefenen (bijvoorbeeld...) kunnen de terugkerende counterfactuale gedachten enkel voor zelfpijniging zorgen en disfunctioneel worden. Mits de opwaartse

counterfactuale gedachten tot juiste en deugdelijke causale inzichten leiden, en de kans dat een gelijksoortige situatie of voorval zich voor kan doen in de toekomst groot is, zou men kunnen zeggen, gezien het voorbereidende effect ervan, dat ondanks de bijkomende negatieve gevoelens het nettoresultaat over het geheel voordelig kan zijn voor een individu. Dit wordt ook wel verwoord door Roes (1997)met : “ Upward counterfactuals, just as frequent exercise may evoke short-term pain, its long-short-term potential for health gains constitutes a net benefit for the individual”.

Neurocognitieve disfuncties en counterfactuals

Het onderzoek van Hoeck, Ma, Ampe, Baetens, van de Kerckhove en Overwalle (2013) toonde aan dat counterfactual denken tot een verhoogde activiteit leidde in de hersendelen die geassocieerd worden met het onderscheiden van conflict, monitoren van acties, adaptive controle en causal redeneren (pmFC en PFC). Tijdens het counterfactual denken beschouwt men tevens twee tegenstrijdige gebeurtenissen tegelijkertijd, namelijk het werkelijk gebeurde en het

counterfactuale alternatief en analyseert een gepaste benadering om een handeling(en)in het verleden te veranderen en probeert te anticiperen hoe deze mogelijke verandering de andere aspecten van het voorval beïnvloedt. Al deze mentale processen vereisen een sterke mate aan actieve en gecontroleerde

monitoring. Counterfactual denken vereist dan ook een hogere mate aan executieve controle dan enkel het herbeleven en herinneren van een gebeurtenis en

representeert een actieve proces waarin elementen van de gebeurtenis worden herschikt en opnieuw samengevoegd tot een nieuwe voorgestelde gebeurtenis.

Bij het counterfactual denken zijn ook de hersendelen betrokken die het reflecteren over het verleden en de toekomst mogelijk maken. Het behelst de constructie van een mentale voorstelling vanuit het geheugen alswel het zich mentaal kunnen verplaatsen in een andere situatie dan het hier en nu. Derhalve zijn ook de volgende delen, die een belangrijke rol spelen bij het geheugen, betrokken bij het counterfacatual denken: rechter temporele pole, linker midden van het temporele gyrus, het linker cerebellum en het inferior paritiele lobule.

Het belang van het vermogen voor counterfactual denken blijkt ook uit een eerder studie (Knight, Grabowecky, & Scabini, 1995). Een laesie aan voornamelijk de DLPFC leidt immers tot het onvermogen om counterfactual te kunnen denken. Zonder dit vermogen vinden patiënten het des te moeilijker om een zelfde vergissing telkens te voorkomen en begaan dezelfde fouten steeds opnieuw. Deze studie laat

(19)

20

aldus zien dat het counterfactual denken een belangrijke rol speelt bij de planning, aanpassing en uitvoering van onze handelingen.

Counterfactuale Mindset en de Representatieve Heuristiek

Epstude en Roese (2008) beschrijven twee verschillende manieren waarop counterfactuale gedachten het gedrag kunnen beïnvloeden, namelijk via een inhoud-neutrale weg en een inhoud-specifieke weg. De inhoud-specifieke wijze van beïnvloeding is kort gezegd betrokken bij de overdracht van de informatie uit de counterfactuale propositie (betreffende de handelingen die wel plaats hadden moeten vinden) naar de gedragsintentie, welke dan op zijn beurt het toekomstige gedrag beïnvloedt (bijvoorbeeld ´ Als ik harder had getraind´--: leidt tot de intentie om voortaan harder te trainen). Daarentegen impliceert de inhoud-neutrale wijze de activatie van een algemenere wijze van informatie-verwerking en/of een sterkere motivatie om meer moeite en inspanning te willen verrichten en/of het verhogen van retrospectieve gevoelens van controle16 om de opeenvolgende gedrag(ingen) te

kunnen beïnvloeden. Met andere woorden, het inhoud-neutrale pad behelst onder andere de wijze waarop de opeenvolgende informatie wordt verwerkt, dan het verwerken van de specifieke informatie en conclusie van de counterfactual zelf. het inhoud-neutrale pad brengt aldus attentionele en/of motivationele en/of affectieve processen teweeg die tot bepaalde gedragingen kunnen leiden.

Een van de manieren waarop het inhoud-neutrale pad tot gedragsbeïnvloeding kan leiden is het opwekken van een bepaalde mindset, namelijk de counterfactuale mindset. De term mindset, aanvankelijk gebruikt op het gebied van probleem-oplossing en procedurele priming, heeft in de laatste decennia steeds meer de aandacht van de onderzoekers getrokken(Epstude & Roese, 2008; Hirt et al., 2004; Kray & Galinsky, 2003). Een mindset kenmerkt zich vooral door de cognitieve processen die blijven voortduren, wanneer het eenmaal is geactiveerd (Wyer & Xu, 2010; Xu & Wyer Jr., 2007).

16

Opwaartse counterfactuale gedachten kunnen op twee verschillende manieren tot het verhogen van retrospectieve gevoelens van controle leiden: als eerst kunnen opwaartse counterfactuals een verhoging van gevoelens van controle teweegbrengen door middel van de causale conclusie/besluit van de counterfactuale propositie. Door het ervaren van een causale inzicht kan het vertrouwen ontstaan dat men een dergelijke situatie in de toekomst nu wel tot een success kan brengen. Eveneens kunnen ze controle gevoelens verhogen over hetgeen is gebeurd doordat men nu, met behulp van het verkregen inzicht uit het counterfactuale conclusie, nu wel weet hoe de mislukte onderneming wel gelukt zou kunnen zijn indien de door counterfactual voorgestelde handelingen waren uitgevoerd. Dit wordt ook wel ‘interpretatieve controle ’ genoemd, een vorm van secundaire control.

(20)

21

Wanneer een mindset eenmaal binnen een bepaalde context is geactiveerd, blijft het zich voordoen in een daaropvolgende context of situatie (ongerelateerd aan de eerdere context) en beïnvloedt evenzeer de wijze van de cognitieve verwerking en de reacties daar. Verschillende vormen van mindsets zijn reeds in literatuur

beschreven en onderzocht zoals de ‘reflecterende’, de ‘uitvoerende’ , de

‘vergelijkende’, de ‘regulerings focus’, de ‘construal niveau’ of de ‘maximaliserende’ mindsets (P. Gollwitzer & Bayer, 1999; P. M. Gollwitzer & Moskowitz, 1996; P. M. Gollwitzer & Sheeran, 2006).

Een andere mindset is de counterfactuale mindset, welk wordt gedefinieerd als aanhoudende neiging om alternatieve uitkomsten te willen beschouwen en te vergelijken met de feitelijke uitkomst van een gebeurtenis (Galinsky, Moskowitz, & Skurnik, 2000). Een counterfactuale mindset duidt een scala aan cognitieve

operaties aan, zoals aandachtsverschuivingen naar een specifiek type informatie en het gebruiken van specifieke vormen van inductie-strategieën om een oplossing te vinden voor een bepaald vraagstuk (Epstude & Roese, 2008). De counterfactuale mindset functioneert dan ook als een prime voor de wijze waarop de opeenvolgende informatie wordt verwerkt en geanalyseerd1717.

Kray, Galinsky en Wong (2006) lieten bijvoorbeeld zien dat een counterfactuale mindset tot een verbetering van prestaties leidde op taken waarin de ordening en verbinding van gesuggereerde associaties centraal stond. Echter leidde het ook tot een vermindering van de prestaties op taken waarin het bedenken van

nieuwe ideeën, ongerelateerd aan de gesuggereerde associaties, centraal stond.

Aanvankelijk werd door onderzoekers verondersteld dat er sprake was van enkel een bepaald effect dat als gevolg van een counterfactuale mindset kon

ontstaan(Kray et al., 2006). Echter hebben Markman, Lindberg, Kray en Galinsky (2007) aangetoond dat er tenminste twee soorten counterfactuale mindset primes bestonden, die beiden tot verschillende resultaten konden leiden. Deze

onderzoekers lieten zien dat in eerdere onderzoeken naar de gevolgen van de

counterfactuale mindset, voornamelijk de verwijderend-counterfactual impliciet als mindset was gebruikt en de gevonden resultaten daar aan toe konden worden geschreven. Door in het vervolg een onderscheid te maken tussen een

verwijderende en een toevoegende counterfactuale mindset, lieten zij zien dat de verwijderende counterfactual mindset voornamelijk tot betere prestaties leidde op analytische en probleemoplossings taken en de toevoegend counterfactuale mindset voornamelijk een verbetering van de prestaties teweegbracht in taken waarin het ontwikkelen van creatieve ideeën centraal stond.

17

Galinsky en Moskowitz (2000) maken een onderscheid tussen de soorten primes, zoals een semantische construct of een mindset prime en de verschillende soorten effecten van primes zoals prime-effecten op een oordeel of op gedrag. Daarnaast zou je een onderscheid kunnen maken in de wijze en de duur van de aanbieding van de prime zoals subliminale of supraliminale primes. Mindset primes duren overigens, wat aanbieding en effecten betreft, langer dan deze twee vormen van prime.

(21)

22

De Representatieve Heuristiek

In de jaren 1960 bedacht de beroemde Amerikaanse wiskundige en meteoroloog Edwars Lorenz een computersimulatie van de hydrodynamische stroming (Lorenz, 1963). Naar verluidt, tijdens het gebruik van de computersimulatie om

weerpatronen na te bootsen, voerde hij de waarde van 0,506 in plaats van de werkelijke waarde van 0,506127. Hij merkt voorts op dat de twee bijbehorende uitkomsten, het resultaat van twee ogenschijnlijk gelijke beginwaarden, aanzienlijk ten opzichte van elkaar verschilden. Naar aanleiding van de publicatie van zijn bevinding, merkte een weerdeskundige op dat indien de bevindingen juist waren, een enkel gefladder van de vleugels van een zeemeeuw tot een verandering in de wereldwijde weerpatronen kon leiden. Na verloop van tijd, door toedoen van culturele invloeden, werd het beeld van de logge meeuw vervangen door het beeld van een elegante vlinder en daarmee was de term ‘vlindereffect’18

ontstaan. Menige varianten van het vlindereffect zijn sindsdien bedacht, zoals de voorspelling dat het gewapper van de vleugels van een vlinder in China een verandering van de richting van een tornado in Oklahoma teweeg kon brengen. Ongeacht het precieze

waarheidsgehalte van deze beroemde anekdote, laat dit relaas immers zien dat een schijnbaar te verwaarlozen verschil in de beginwaarden oftewel de veroorzakende factor van een actief proces, tot buitengewone verschillen in uiteenlopende

uitkomsten kan leiden. De gepubliceerde bevindingen van Lorenz in 1963 hadden tevens een grote invloed op de klimaatwetenschappen nadien en speelden mede een rol bij de ontwikkeling van de Chaostheorie.

Het opmerkelijke en het wonderlijke aan het vlindereffect en de bevindingen van Lorenz is immers onze verbazing erover, welk tot de bekendheid van dit verschijnsel onder het publiek heeft geleid. De reden van onze verbazing erover is echter dat dit verschijnsel onze verwachting van de veronderstelde correspondentie tussen de omvang van een oorzaak-gevolg patroon ondermijnt. Immers we gaan er doorgaans vanuit, hoewel impliciet, dat grote oorzaken tot grote gevolgen leiden en kleine oorzaken tot kleine gevolgen. Deze verwachte correspondentie van omvang tussen een oorzaak en een gevolg ligt dan ook ten grondslag aan wat ook wel met de representatieve heuristiek wordt aangeduid.

18

(22)

23

Kahneman en Tversky (1973) waren de eerste onderzoekers die deze heuristiek hebben geïntroduceerd en er onderzoek naar hebben verricht. In een van deze onderzoeken naar ‘oordelen bij onzekerheid’ werd de deelnemers een scenario aangeboden, waarin een student genaamd Tom kort werd beschreven. Tom, die de middelbare school afsluit en een bepaalde vervolgstudie op het oog heeft, zou intelligent zijn, een voorkeur hebben voor orde en duidelijkheid en een gebrek aan creativiteit vertonen. Hij zou daarnaast meer een eentonige en mechanische

schrijfstijl hebben en over weinig sympathie voor anderen beschikken. Gegeven een lijst van studies als ingenieurskunde, informatica, rechten, menswetenschappen, onderwijskunde en maatschappelijk werk, werden de deelnemers gevraagd om een keuze te maken uit de gegeven studies, waarvan zij dachten dat Tom ervoor zou kiezen. Daarnaast werd ook het percentage van de studenten die een dergelijke studie volgt, oftewel de baserates van de percentage studenten van elke studie, erbij vermeld. De onderzoekers vonden dat bij het voorspellen van de studiekeuze, men doorgaans vertrouwde op de mate van de overeenkomst tussen Tom en een prototypische student van elke studierichting. Dit leidde dan ook tot een foutief oordeel aangezien de deelnemers grotendeels geen rekening hielden met de aangegeven baserates. Kahneman en Tversky (1972) betitelden deze wijze van oordeelsvorming als de representatieve heuristiek.

Het meeste onderzoek naar de representatieve heuristiek is verricht naar de

beoordelingsfouten die men maakt bij het onderbrengen van een object of een item in een bepaalde doelcategorie op basis van overeenkomsten oftewel gelijkenissen (Gilovitch & Savitsky, 2002). Het toepassen van de de representatieve heuristiek bij het vormen van een oordeel wordt echter niet enkel gebruikt bij categorisatie maar wordt eveneens gebruikt bij oorzakelijk oordelen, oftewel wanneer men naar

oorzaken voor een gebeurtenis zoekt die in gelijkenissen onderling overeenkomen. In verschillende domeinen zoals in de geneeskunde,

pseudowetenschappelijke theorieën en de psychoanalyse, is dan ook het toepassen van de representatieve heuristiek aangetoond (Gilovitch & Savitsky, 2002).

Einhorn en Hogarth (1986) verdeelden de veronderstelde gelijkenissen van een oorzaak en gevolg correspondentie in twee verschillende categorieën, namelijk in fysieke overeenkomsten en in congruïteit van de sterkte. Door de geschiedenis heen zijn er talloze voorbeelden van causale verklaringen van een verschijnsel bekend die gebaseerd zijn op de ogenschijnlijke overeenkomsten tussen de

veronderstelde oorzaak en het waargenomen verschijnsel. De Azande hadden bijvoorbeeld de overtuiging dat de opgewarmde schedel van rooie bos-aap epilepsie kon genezen. Rooie bosapen lopen namelijk op een chaotische en driftige manier in de natuur rond. De overtuiging van de Azande was gebaseerd op de uiterlijke overeenkomsten tussen de bewegingen van de rooie bosapen en

epilepsiepatiënten tijdens een epileptische aanval.

De tweede categorie van Einhorn en Hogarth, namelijk de neiging om naar een oorzaak voor een verschijnsel te zoeken die in de congruïteit van sterkte ermee overeenkomt, kan men ook in onze alledaagse ervaringen terugvinden. In de fysieke wereld zijn er daadwerkelijk veel gevallen te vinden waarin oorzaken en gevolgen

(23)

24

qua congruïteit van sterkte overeenkomsten vertonen, zoals dat een grotere steen die op de grond valt voor een grotere impact zorgt dan een kleinere steen. Echter zijn er ook voorbeelden waarin het gebruik van de representatieve heuristiek, zoals overigens alle andere heuristieken, ons kunnen misleiden. In tegenstelling tot onze gangbare intuïtie liet Galileo bijvoorbeeld zien dat grotere stenen niet sneller naar de grond vallen dan de kleinere stenen.

Het onderzoek van McGauley en Jacques (1979)bevestigt eveneens de stelling dat men doorgaans een oorzaak-gevolg omvang correspondentie veronderstelt en verwacht aan te treffen in een causale relatie. Zij lieten Amerikaanse deelnemers een van deze twee krantenkoppen lezen: A: een man schiet op de president van de VS en mist vervolgens of B:een man schiet op de president van de VS en vermoordt de president. Deelnemers moesten vervolgens de waarschijnlijkheid aangeven dat deze man in zijn eentje opereerde of dat hij deel maakte uit van een grotere groep. Zij vonden dat men de succesvolle operatie, namelijk het vermoorden van de president, meer toeschreven aan een grotere groep en de gefaalde actie aan een enkel individu.

Een recenter onderzoek vanEbel-Lam, Fabrigar, MacDonald en Jones (2008) bevestigde deze impliciete veronderstelling van omvang correspondentie tussen een oorzaak en een gevolg. De participanten kregen een scenario te lezen waarin een hoge of een middelmatig effectgrootte werd beschreven. De hoge effectgrootte beschreef een vliegtuigcrash waarin alle inzittenden waren omgekomen en de

middelmatige effectgrootte beschreef een scenario waarin een piloot met veel moeite toch succesvol wist te landen. De participanten moesten vervolgens de

waarschijnlijkheid inschatten van een aantal hoge of middelmatige oorzaak grootte. Hieruit bleek dat de deelnemers de hoge effectgrootte toeschreven aan de hoge oorzaak grootte en de middelmatige effect grootte aan de middelmatige

oorzaakgrootte.

De mate waarin de representatieve heuristiek wordt toegepast lijkt tevens niet overal en altijd even gelijk te zijn. Uit het onderzoek van Spina et al.,(2010) komt bijvoorbeeld naar voren dat Noord-Amerikanen (Amerikanen en Canadezen) vergeleken met Oost-Aziaten (Chinezen, Japanners en Koreanen) een sterkere omvangcorrespondentie tussen een oorzaak en een gevolg verwachten, oftewel zich meer verlaten op de representatieve heuristiek bij het oordelen. De

onderzoekers wijten dit verschil in het representatieve heuristiek gebruik aan de meer analytisch ingestelde denkwijze van de Noord-Amerikanen ten opzichte van de holistischere denkwijze van de Oost-Aziaten. Holistisch denken kenmerkt zich

vooral door een sterke aandacht voor de gehele context en de omgeving waarin een verschijnsel plaatsvindt, terwijl bij het analytisch denken meer aandacht wordt besteedt aan een kernpunt of middelpunt uit een geheel. Als gevolg hiervan zijn holistische denkers meer geneigd om hun aandacht te vestigen op de onderlinge relaties van objecten in een omgeving en schrijven daardoor causaliteit meer toe aan het gehele veld van oorzakelijke verbanden, terwijl analytische denkers, die meer aandacht hebben voor de afzonderlijke objecten in een context, deze objecten vervolgens categoriseren en causaliteit aan de objecten zelf toeschrijven. Met andere woorden, bij de holistische benadering van causaliteit worden oorzakelijke

(24)

25

verbanden meer contextueel gesitueerd en bij de analytische benadering wordt causaliteit meer essentialistisch of reductionistisch gesitueerd.

Bij de analytische wijze van de waarneming van causaliteit treedt zodoende een sterkere representatieve heuristiek toepassing op. Dit is het geval aangezien

de analytische waarnemer, bij het verklaren van een verschijnsel, zich vooral richt op een enkele of een geringer aantal mogelijke oorzakelijke verbanden. Op deze wijze wordt derhalve een sterkere correspondentie tussen de waargenomen omvang van een oorzaak en een gevolg verondersteld. Bij de holistische waarneming van causaliteit is er meer aandacht voor meerdere mogelijke oorzakelijke factoren, die onderling elkaar beïnvloeden, en aldus wordt een complexere oorzaak-gevolg relatie verondersteld. Dit valt samen met een minder sterke omvangcorrespondentie verwachting tussen een oorzaak en een gevolg en derhalve een minder sterke toepassing van de representatieve heuristiek bij het beoordelen van causaliteit.

Tenslotte laat Bodenhausen (1990) zien dat het gebruik van de representatieve heuristiek gedurende de dag kan fluctueren en gevoelig is voor circadiane

veranderingen. Een circadiaan verschil in het arousal’s niveau blijkt de vatbaarheid voor het toepassen van de representatieve heuristiek te kunnen vermeerderen of juist te verminderen. In zijn onderzoek blijken namelijk ochtendmensen, waarvan de functionele piek in de ochtend ligt en daarentegen minder functioneren in de avonden, in de avonden meer vatbaarder te zijn voor het toepassen van de representatieve heuristiek. Avondmensen daarentegen, die in de ochtenden juist minder attent en helder zijn, blijken dan immers meer vatbaar te zijn voor het toepassen van de representatieve heuristiek. Dit onderzoek laat derhalve zien dat de neiging voor het toepassen van de representatieve heuristiek bij het oordelen, niet altijd even sterk is en door menige factoren kan worden beïnvloedt. Naast deze biologische factor, blijken ook andere factoren het toepassen van de representatieve heuristiek te kunnen beïnvloeden: motivationele factoren als de mate van het

persoonlijke belang en betrokkenheid (Erber & Fiske, 1984), het benadrukken en stimuleren van de accuraatheid tijdens het oordelen(Neuberg & Fiske, 1987), de mate waarin men is afgeleid (Petty, Wells, & Brock, 1976), de mate van de

informatieoverbelasting tijdens het oordelen (Rothbart, Fulero, Jensen, Howard, & Birrell, 1978) en de mate van de taakcomplexiteit (Bodenhausen & Lichtenstein, 1987).

Opzet van het onderzoek

Wij hebben door middel van dit onderzoek willen bestuderen wat de cognitieve gevolgen van een mislukking, waarvan men een hoge mate aan controle had over

(25)

26

de uitkomst, zijn. Eerdere studies hebben laten zien dat men vooral na een zelf-veroorzaakt falen, voornamelijk opwaartse counterfactuale gedachten ontwikkelt. Eerdere studies laten eveneens zien dat een counterfactuale mindset, qua

structuur en vorm, overeenkomt met die van de representatieve heuristiek. Wij vroegen ons dan ook af of een counterfactuale mindset men vatbaarder maakt voor het toepassen van de representatieve heuristiek. Met andere woorden, of een

counterfactuale mindset als een prime kan dienen voor de heuristiek van de representativiteit. Naar ons weten is een dergelijke mogelijke relatie niet eerder onderzocht.

Om er voor te zorgen dat onze deelnemers voornamelijk opwaartse counterfactuale gedachten en daarmee een counterfactuale mindset zouden ontwikkelen, hebben wij hen gevraagd om zich een recente(persoonlijk) mislukking, waarvan zij een hoge mate aan controle hadden over de uitkomst, te herinneren en

zo uitgebreid mogelijk, met de bijbehorende emoties en gedachten, te beschrijven. Om deze groep deelnemers vervolgens te vergelijken met een groep deelnemers, waarvan de mislukking niet zelf-veroorzaakt was, hebben wij gehoopt een duidelijk onderscheid te kunnen maken in de mate waarin men counterfactuale gedachten en daarmee een counterfactuale mindset zou ontwikkelen. Dit hebben wij voorts proberen te meten in een daaropvolgende beoordelingstaak, waarin de deelnemers naar causale associatieve suggesties werd gevraagd. Door te kiezen voor een tweetal scenario’s uit een onderzoek van Spina et al.,(2010) naar de culturele verschillen in de mate van de toepassing van de representatieve heuristiek, hebben wij

geprobeerd de mate waarin de beiden groepen de representatieve heuristiek hebben gebruikt bij de oordeelsvorming, te meten.

Zoals eerdere onderzoeken laten zien, wordt de representatieve heuristiek, een onderdeel van systeem 1(Kahneman, (2014)), voornamelijk toegepast bij het causal redeneren, causale stereotypering en waar een impressie van een

overeenkomstigheid tussen een oorzaak en een gevolg voorhanden is. De

aanwijzingen in onze gebruikte scenarios dienen om de associatie met een bepaald causaal stereotype te activeren en daarmee het gebruik van de representatieve heuristiek te bevorderen. Wij verwachten dan ook dat men in de groep van zelf-veroorzaakt falen, vatbaarder is voor de gesuggereerde representativiteit en deze heuristiek sterker toepast tijdens het oorzakelijk-redeneren, dan het geval is bij de groep van anders-veroorzaakt falen.

Onze hypothese luidt derhalve:

-Men is eerder geneigd om de representatieve heuristiek toe te passen bij het beoordelen van causale verbanden, nadat men is geconfronteerd met het eigen falen, dan wanneer dit falen aan een externe bron kan worden toegeschreven.

(26)

27

-Men toont in de groep van zelf-veroorzaakt falen meer zekerheid over het eigen oordeel dan het geval is in de groep van anders-veroorzaakt falen. Dit, aangezien het meer toepassen van de representatieve heuristiek gepaard zou moeten gaan met meer zekerheid over het eigen oordeel.

Discussie

Het doel van ons onderzoek was om te onderzoeken wat de eventuele cognitieve gevolgen zijn na een zelf-veroorzaakt falen. Onze hoofdvraag was of na te worden geconfronteerd met een zelf-veroorzaakt falen, de gevoeligheid voor het toepassen van de representatieve heuristiek wordt vergroot. De door ons gebruikte scenarios laten een wat gemengd beeld zien.

Tegen onze verwachting in, treedt bij het ziekte-scenario, niet een sterkere oorzaak-gevolg omvangcorrespondentie op in de groep van zelf-veroorzaakt falen, vergeleken met de anders-veroorzaakt falen groep. In de zelf-veroorzaakt falen groep wordt het standaard en de ernstige uitkomst meer met een ernstige oorzaak geassocieerd, dan het geval is bij de anders-veroorzaakt falen groep. Er wordt aldus een extremere toepassing van de representatieve heuristiek bij de groep van zelf-veroorzaakt falen niet waargenomen.

In het spel-scenario daarentegen, treedt het verwachte verschil wel op en wordt bij de groep van zelf-veroorzaakt falen een extremere toepassing van de representatieve heuristiek waargenomen. Onze hypothese komt derhalve deels uit, namelijk wel bij het spel-scenario maar niet bij het ziekte-scenario. We kunnen dan ook op basis van onze bevindingen niet eenduidig zeggen of geconfronteerd worden met zelf-veroorzaakt falen een extremere representatieve heuristiek gebruik bevordert.

(27)

28

Een mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten bij het ziekte-scenario zou kunnen zijn dat het ontwikkelen van de opwaartse counterfactuale gedachten in de groep van zelf-veroorzaakt falen tot een vertekening van het oordeel heeft geleid. Deze vertekening van het oordeel kan wellicht worden vergeleken met de oordeels-vertekening genaamd ‘verzwaren van blaam-oordeel’, waar counterfactuale

gedachten tot kunnen leiden (Markman, K. D., Karadogan, F., Lindberg, M., & Zell, 2009). Bij deze vorm van vertekening wordt aan een bepaalde oorzaak of bron van causaliteit, zoals een persoon of een entiteit, achteraf

meer verantwoordelijkheid voor een negatieve gebeuren toegeschreven dan het is gerechtvaardigd. Aan deze oorzaak of bron van het negatieve gebeuren wordt aldus meer causaliteit toegeschreven en een grotere causale potentie aan toegekend.

In de ziekte-scenario wordt in de sterke-gevolg en zwakke-gevolg versie, in de groep van zelf-veroorzaakt falen, een ernstige bacterie sterker als de onderliggende

oorzaak beschouwd, dan in de groep van anders-veroorzaakt falen. Dit kan derhalve als een vorm van oordeels-vertekening worden beschouwd.

Andere verklaringen voor de gevonden resultaten zijn eveneens mogelijk. Het onderzoek van Zeelenberg et al. (1998) toont aan dat zelf-veroorzaakt falen voornamelijk tot gevoelens van berouw leidt en anders-veroorzaakt falen tot gevoelens van teleurstelling. Daarnaast brengen de onderzoekers naar voren dat het gevoel van berouw een negatievere affect impliceert dan het gevoel van teleurstelling. Een negatievere emotionele gesteldheid blijkt tevens tot een meer concrete benadering te leiden. Eveneens is het wezenlijke verschil tussen de twee gebruikte scenarios ziekte-uitbraak en basketball de mate van

concreetheid/abstractie. Met andere anderen, in de ziekte-scenario wordt meer een conceptuele/abstracte beschrijving uitgedrukt en in de basketball scenario wordt meer een concrete/persoon-perceptie beschrijving, met een bijbehorende plaatje ernaast, aangeboden.

Derhalve, zoals eerdere onderzoeken laten zien dat zelf-veroorzaakt falen tot negatievere gevoelens kan leiden en negatievere gevoelens eveneens meer de voorkeur voor een concrete aanpak/benadering bevorderen, zou wellicht een

sterkere toepassing van de representatieve heuristiek hier een mogelijke gevolg van kunnen zijn, in vergelijking met de abstractere ziekte-scenario.

Een andere mogelijke verklaring betreft het periode van de mislukking, oftewel hoe recent het falen heeft plaatsgevonden, die onze deelnemers in het algemeen hebben beschreven. Onze deelnemers hebben over het algemeen een recente faalervaring (een tijdsbestek van korter dan 6 maanden) beschreven.

Volgens het onderzoek van Epstude en Roese (2010) gaat een recente faalervaring vaker gepaard met verwijderende counterfactuale gedachten en een oudere

faalervaring vaker met toevoegende counterfactuals. Het onderzoek van Epstude en Roese (2010) laat tevens zien dat verwijderende counterfactuals vaker samengaan

(28)

29

met een sterkere neiging voor een concrete, voor vertrouwde stimuli meer dan nieuwe, locale, wijze van verwerking in plaats van een abstract, creatieve wijze van verwerking. Uitgaande dat in de zelf-veroorzaakt falen groep men meer

counterfactuale gedachten heeft ontwikkeld en gezien de relatief recentere faalervaring, zouden mogelijkerwijs de counterfactuals meer een verwijderende inhoud hebben gehad dan een toevoegende. Het basketbal-scenario, vergeleken met de ziekte-scenario, is een meer vertrouwde, associatieve en concrete beschrijving. De sterkere omvang correspondentie tussen de oorzaak en het gevolg in de groep van zelf-veroorzaakt falen, zou wellicht hier een gevolg van kunnen zijn.

De bovenstaande alternatieve verklaringen en de uiteenlopende resultaten van het onderzoek hadden wellicht meer opgehelderd en eenduidiger kunnen worden mits we hadden gekozen voor een andere opzet voor het onderzoek. Dit betreft tevens een kritiek van het huidig onderzoek. Het meest ontoereikend aan ons onderzoek betreft het onzekere aard en de niet verder gespecificeerde inhoud en hoeveelheid van de impliciet veronderstelde counterfactuale gedachten en de bijhorende affecten. Achteraf gezien, hadden we wellicht duidelijker moeten vragen naar hun mogelijke counterfactuale gedachten en gevoelens na het laten beschrijven van hun faalervaring. We hadden de deelnemers kunnen laten beschrijven wat bijvoorbeeld de mate van de persoonlijke significantie de mislukking voor ze inhield, hun

counterfactuale gedachten laten opschrijven indien ze die hadden, vragen naar de intensiteit van bepaalde emoties als berouw, teleurstelling, schaamte, boosheid en/of wantrouwen, hoe onvermijdelijk en/of onverwacht de gebeurtenis is geweest enz... Door deze vragen in kaart te brengen en verder analyseren, konden we wellicht eenduidiger en met meer zekerheid de cognitieve/affectieve gevolgen van hun mislukking kunnen beoordelen.

Een andere kritiekpunt betreft de gebruikte twee scenarios. Doordat we twee wezenlijk verschillende scenarios hebben gebruikt, namelijk een meer concrete en tastbaarder en de andere abstracter en hypothetischer, kan de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat de gevonden resultaten (deels) te wijten zijn aan de

verschillende kenmerken van de twee scenarios zelf. Door meer scenarios te

gebruiken die tevens in wezenlijke kenmerken meer op elkaar leken, zoals de mate van de concreetheid, de cognitieve complexiteit ervan, de vertrouwdheid van

de geschetste situaties, hadden we wellicht de mogelijkheid kunnen uitsluiten dat de gevonden resultaten te wijten zijn aan de onderlinge cognitieve verschillen tussen de scenarios zelf.

Methode

(29)

30

Het aantal deelnemers aan het onderzoek, waarvan de data is gebruikt voor verdere analyse, bedroeg 102 (64 vrouwen en 38 mannen met een gemiddelde leeftijd van 28). De deelnemers aan het onderzoek zijn benaderd op de volgende locaties: 64 in de universiteit’s bibliotheek, 13 in de Stad’s bibliotheek, 7 in een plaatselijke cafe en 18 in het Vondelpark en bestonden uit diverse nationaliteiten. 18

deelnemers zijn uitgesloten van verdere analyse doordat een deel van de ingevulde vragenlijst niet compleet was ingevuld, een deel waarvan de handschrift niet te lezen was en een deel waarvan men sommige vragen niet wilde beantwoorden. Aangezien de vragenlijst in het Nederlands was opgesteld, was het beheersen van het Nederlands de enige vereiste. De deelnemers zijn niet vergoed voor hun

deelname aan het onderzoek en zijn random toegewezen aan een bepaalde conditie.

Design

De design van de studie bestond uit 4 condities, namelijk zelf-gefaald tegenover anders-gefaald en een sterke gevolg tegenover een zwakke gevolg van de scenarios, met telkens 2 hoofdeffecten (falen en het gevolg) en interactie-effect tussen deze twee factoren met een between subject design.

De onafhankelijke variabele of men zelf de bron van het falen was of dat die iemand anders/ongelukkige samenloop van omstandigheden was. De afhankelijke

variabelen bestonden uit de grootte ( in millimeters op een continuümschaal) van de correspondentie tussen een gevolg en een oorzaak en de mate van zekerheid oftewel hoe zeker men was over zijn of haar oordeel ( in millimeters op een continuümschaal).

Om te bepalen of de groep zelf-gefaald meer de representatieve heuristiek toepast dan de groep van anders-gefaald, is elke groep onderverdeeld in een sterke en zwakke versie van de scenario. Elke deelnemer kreeg of een sterke of een zwakke variant van de twee scenarios te lezen. In de sterke variant van de basketball – scenario werd gevraagd hoe waarschijnlijk het is dat een van de twee spelers de meeste punten zou scoren en in de zwakke variant de waarschijnlijkheid dat een van de twee spelers de minste punten zou scoren. In de sterke variant van de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die siening van die respondente betreffende die bourekenaar- standaard van die determinante wat die kommunikasie- volwassenheidsmodel van die bourekenaar vorm, het

Die hoofbevindinge wat uit hierdie studie volg, is bespreek deur gebruik te maak van die drie temas waarmee die gekonstrueerde data ontleed is, naamlikdie leierskap

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with

In contrast to photovoltaic systems, which convert solar energy into electricity, “passive” solar technology a term that Baer found misleading uses the sun’s energy to illuminate,

Even though there are multiple dimensions of distance, this research paper will use the geographic, economic, and administrative distance to determine the moderation of the

Voor alles en zeker voordat er een keuze wordt gedaan ten aanzien van de mate van organisatie moeten de bedrijfsdoelen helder zijn en moet er inzicht zijn in de

Chapter 3 Influence of biofilm lubricity on shear-induced transmission of staphylococcal biofilms from stainless steel to silicone

Brain-inspired computer vision with applications to pattern recognition and computer-aided diagnosis of glaucoma..