• No results found

Meten met verschillende maten : de invloed van groepslidmaatschap op de waargenomen (intensiteit van) emotie-expressies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Meten met verschillende maten : de invloed van groepslidmaatschap op de waargenomen (intensiteit van) emotie-expressies"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Meten met verschillende maten

De invloed van groepslidmaatschap op de waargenomen (intensiteit van) emotie-expressies

Masterthese

Programmagroep: Psychologie, Training & Development Naam: Koppius, P.M.A.

Studentnummer: 10001904 Datum: 17 maart 2016

(2)

Op dit moment leg ik de laatste hand aan mijn masterthesis. In dit dankwoord wil ik graag iedereen bedanken die hieraan heeft bijgedragen. In het bijzonder wil ik mijn zussen, ouders, goede vriendin Judith Stibbe en huisgenoten bedanken voor de onvoorwaardelijke steun die zij mij hebben geboden tijdens dit proces. Tot slot wil ik graag mijn begeleidster prof. dr. Fischer bedanken, voor haar begeleiding, de prettige samenwerking en met name het vertrouwen dat ze in mij heeft gehad gedurende het schrijven van deze thesis.

(3)

Abstract

De waarneming van emotie-expressies bij verschillende etnische groepen werd onderzocht bij een groep van 119 Turkse en Marokkaanse Nederlanders. De helft kreeg foto’s te zien van emotie-expressies van Turkse en Marokkaanse Nederlanders (in-groep), de andere helft van autochtone Nederlanders (uit-groep). Er werd verwacht dat deelnemers bij de emotie-expressies van de uit-groep meer intensiteit en boosheid zouden waarnemen dan bij emotie-expressies van de in-groep. Daarnaast werd verwacht dat individuen meer schaamte en angst zouden waarnemen bij foto’s van de in-groep dan van de uit-groep. De resultaten tonen aan dat emotie-expressies verschillend worden waargenomen bij de in-groep dan bij de uit-groep. Aan de hand van deze bevindingen wordt een invloed van groepslidmaatschap van emotie-expressies op de waarneming van emoties gesuggereerd.

(4)

INHOUDSOPGAVE Introductie Blz. 4 Onderzoeksmethode Blz. 11 Resultaten Blz. 13 Conclusie en discussie Blz. 19 Literatuur Blz. 23

(5)

De Nederlandse samenleving is een multiculturele samenleving met meer dan twee miljoen niet-westerse allochtonen (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2015a). Naast de ruim dertien miljoen autochtone Nederlanders, hebben respectievelijk 396.000 en 381.000 Nederlanders een Turkse dan wel Marokkaanse achtergrond. Dit aantal neemt de komende jaren toe en de verwachting is dat er in 2060 ruim 3,2 miljoen niet-westerse allochtonen in Nederland wonen (CBS, 2015a). De toename van mensen met een andere etnische achtergrond leidt regelmatig tot conflict en wederzijds onbegrip (Crul, Schneider en Lelie, 2013).

Autochtone en allochtone Nederlanders

Een individu wordt als allochtoon beschouwd wanneer deze ten minste één ouder heeft die in het buitenland is geboren. De overige individuen, oftewel de individuen waarbij beide ouders is in Nederland zijn geboren, worden in deze scriptie beschreven als autochtone Nederlanders (CBS, z.d.). Men spreekt van eerstegeneratieallochtonen wanneer deze niet in Nederland zijn geboren. Men spreekt van tweedegeneratieallochtonen, wanneer het individu in Nederland is geboren en ten minste één ouder heeft die in het buitenland is geboren. Derdegeneratieallochtonen, individuen die zelf en waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren, worden beschouwd als autochtoon Nederlands (CBS, z.d.).

Interculturele miscommunicatie

Seymour en Sandiford (2005) noemen als mogelijke oorzaak van conflict en onbegrip tussen culturen dat mensen met verschillende culturele achtergronden fouten maken bij het interpreteren van non-verbale communicatie. Juiste interpretatie van emotie-expressies is daarom van groot belang bij het voorkomen van conflicten tussen groepen (Seymour & Sandiford, 2005). In de dagelijkse praktijk wordt hier volgens hen al door het bedrijfsleven op ingespeeld. In diverse bedrijven worden trainingen gegeven om bewustwording te creëren voor misinterpretaties van emotie-expressies. Dit blijkt een effectief middel om interpretatiefouten te voorkomen en conflict tussen verschillende culturen te vermijden.

Emotie-expressie

Een emotie-expressie biedt de omgeving informatie over de emotie van een individu, waardoor andere individuen op gepaste wijze kunnen reageren (Van Kleef, 2012; Keltner & Kring, 1998). Bijlstra, Holland en Wigboldus (2010) onderzochten de invloed van etnisch groepslidmaatschap op emotie-interpretatie. Zij concludeerden dat er significante verschillen bestaan in het interpreteren van emotie-expressies bij bepaalde etnische groepen. Hierbij werd vastgesteld dat autochtone Nederlanders sterker geneigd zijn door stereotypering een verdrietige gezichtsexpressie van Turkse en Marokkaanse modellen als boos te interpreteren. In de studie van Kommattam, Jonas en Fischer (2015) werd ook een verschil in interpretatie

(6)

van emotie-expressies vastgesteld. Een autochtoon Nederlandse onderzoekspopulatie die Turkse en Marokkaanse gezichtsexpressies van schaamte moest beoordelen, interpreteerde deze vaker als expressies van desinteresse dan dezelfde uitdrukking van autochtone Nederlanders.

Relevantie van huidig onderzoek en centrale probleemstelling

Kennis over het verschil in interpretaties van emotie-expressies tussen mensen met een verschillende etnische afkomst is van belang om integratie te stimuleren en conflict te voorkomen. Tot dusver is veel onderzoek gedaan naar de interpretaties van emotie-expressies van Turkse en Marokkaanse Nederlanders door autochtone Nederlanders. Er is echter nog weinig bekend over de interpretaties van Turkse en Marokkaanse Nederlanders van expressies van autochtone Nederlanders. Dit onderzoek gaat over de interpretatie van emotie-expressies en intensiteit daarvan door Turkse en Marokkaanse Nederlanders.

In-groep en uit-groep

In de sociale psychologie wordt vaak gesproken over in- en uit-groepen. Een ‘in-groep’ omvat personen die deel uitmaken van een zelfde sociale groep. Tegenhanger hiervan is de ‘uit-groep’, oftewel de individuen die niet tot de in-groep behoren (Elfenbein & Ambady, 2002). Dergelijke groepen kunnen worden samengesteld op basis van verschillende sociale eigenschappen, zoals nationaliteit en etniciteit (Elfenbein & Ambady, 2002). De verhoudingen tussen leden binnen een groep zijn anders dan de verhoudingen van leden tussen groepen (Tajfel & Turner, 1979; Brewer, 1999). De groep waar men deel van uitmaakt heeft invloed op de omgang met (individuen uit) verschillende groepen (Turner, Brown, & Tajfel, 1979; Williams, 2001). In het onderzoek van Turner et al. wordt deze intergroepsdiscriminatie gedemonstreerd met een sociaal experiment. In dit experiment werden middelbare schoolleerlingen toegewezen aan verschillende groepen. Hen werd gevraagd geld te verdelen over de in- en uit-groep. Als gevolg van de tegenstrijdige belangen met de uit-groep, ontstonden verschillende verhoudingen met in-groepleden dan met uit-groepleden. Leerlingen gedroegen zich oneerlijker en meer discriminerend ten opzichte van de uit-groepleden en positiever ten opzichte van in-groepleden.

Stereotypen en interpretatie van emoties

Een vorm van discriminerend gedrag ten opzichte van de uit-groep, is het vormen van stereotypen (Verkuyten & Martinovic, 2006). Aan minderheidsgroepen worden andere stereotypen toegewezen dan aan meerderheidsgroepen (Verkuyten & Martinovic, 2006). Verschillen in stereotypering kunnen er mogelijk toe leiden dat emotie-expressies met een verschillende (al dan niet grotere) intensiteit worden waargenomen, afhankelijk van de groep waar men deel van uitmaakt.

(7)

De etnische groep van Turkse en Marokkaanse Nederlanders heeft volgens cijfers van het CBS (2015b) een lagere sociaaleconomische status dan de groep van autochtone Nederlanders. Dit komt onder andere tot uiting op de arbeidsmarkt. In 2015 was de werkloosheid onder de Marokkaanse en Turkse beroepsbevolking respectievelijk 18,2% en 14,2% en de werkloosheid onder de autochtoon Nederlandse werkbevolking bedroeg 5,6%. Verschillen in sociaaleconomische status tussen groepen worden geassocieerd met stereotypering van en tussen deze groepen. Deze stereotypering heeft tot gevolg dat groepen met een verschillende status minder goed in staat zijn non-verbale signalen van elkaar te interpreteren. De studie van Algoe, Eller en Bryant (2000) waarin werd vastgesteld dat de status in de arbeidssfeer (machtspositie) de interpretatie van gezichtsuitdrukkingen beïnvloedt, illustreert dit.

Tiedens, Ellsworth en Mesquita (2000) deden onderzoek naar verwachtingen van personen met een ‘lage status’ met betrekking tot de emoties van individuen met een ‘hoge status’ in negatieve situaties. De personen met een lage status meenden dat personen met een hogere status in dergelijke situaties meer woede dan verdriet en schuldgevoel zouden ervaren. Tegelijkertijd werd van personen met een hoge status verwacht dat zij meer trots zouden ervaren in positieve situaties, waar de personen met een lage status vooral dankbaarheid zouden voelen. In dezelfde studie werd tevens de rol van stereotypering onderzocht: een deelstudie toonde aan dat individuen die boos en trots overkomen in het dagelijks leven worden geassocieerd met een hoge status, waar nederige persoonlijkheidskenmerken worden geassocieerd met een lage status. Daarbij blijkt uit een studie van Kommattam et al. (2015) dat de expressie van schaamte bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders door autochtone Nederlanders wordt gezien als desinteresse. Dit sluit volgens hen aan bij het stereotype dat wordt toegeschreven aan Turkse en Marokkaanse Nederlanders: “het zich niet bekommeren om anderen”.

De rol van etniciteit

In deze studie ligt de nadruk op een verschil in interpretatie van gezichtsexpressies waarbij wordt uitgegaan van een verschil in interpretatie op basis van statusstereotypering. Matsumoto (1989) stelt echter dat een verschil in interpretatie met name het gevolg is van culturele verschillen in emotie-expressies. In tegenstelling tot de studie van Matsumoto, hebben Kommattam et al. (2015) de rol van dergelijk verschillende cultuurafhankelijke emotie-expressies uitgesloten. Dit deden zij door gebruik te maken van foto’s van een gestandaardiseerde set emotie-expressies, de Amsterdam Dynamic Facial Expression Set (ADFES) (Van der Schalk, Hawk, Fischer, & Doosje, 2011). De onderzoekers hebben gekeken naar het verschil in schaamte-interpretatie van autochtone Nederlanders bij individuen uit verschillende etnische groepen. Ondanks dat de emotie-expressies in beide

(8)

condities gelijk waren, werden ze verschillend geïnterpreteerd. Op basis hiervan kan worden gesuggereerd dat groepslidmaatschap een rol speelt bij het interpreteren van emotie-expressies.

Probleemstelling en hypotheses

In deze studie zal aan de hand van vier hypotheses worden onderzocht hoe gezichtsexpressies worden waargenomen bij verschillende etnische groepen.

De onderzoeksvraagstelling luidt: hoe worden gezichtsexpressies van emoties door Turkse en Marokkaanse Nederlanders waargenomen bij zowel Turkse en Marokkaanse Nederlanders als bij autochtone Nederlanders?

Hieronder zal worden besproken waarop de vier hypotheses zijn gebaseerd.

Intensiteit

Zoals eerder genoemd kan de mate van intensiteit van waargenomen emotie-expressies bij een ander individu afhankelijk zijn van het stereotype van de groep waar dit individu deel van uitmaakt (Turner, et al., 1979; Williams, 2001, Verkuyten & Martinovic, 2006). In de huidige studie betekent dit dat het mogelijk is dat de intensiteit van emotie-expressies anders wordt waargenomen bij de in-groep dan bij de uit-groep. Hess, Blairy en Kleck (2000) hebben beschreven dat de beoordeling van de intensiteit van een waargenomen emotie tevens afhankelijk is van een sociale context, bijvoorbeeld; van een persoon met een fobie voor spinnen wordt meer angst verwacht dan van een persoon die dagelijks met spinnen werkt.

Een sociale context geeft veel informatie, maar is niet altijd in detail bekend. Daarom wordt ook de etnische context relevant geacht voor emotie-expressies en de interpretatie van de intensiteit daarvan. Hiermee wordt een andere context bedoeld dan het eerdergenoemde mogelijke statusverschil tussen verschillende etnische groepen. Ter illustratie: Pittam et al. (1995) vonden bewijs dat Japanse individuen er over het algemeen van worden verdacht minder emotioneel expressief te zijn (onder andere in het gelaat), ook in negatieve situaties. Dergelijke stereotype verwachtingen werden ook gevonden in onderzoek van Hess et al. (2000). Drie studies werden uitgevoerd om het stereotypische denken jegens het andere geslacht (de uit-groep) te onderzoeken, waarbij het verwachtingspatroon omtrent emotioneel gedrag bij de groep mannen of vrouwen werd uitgevraagd. Hierbij werd een persoon gevraagd in welke mate hij of zij bepaalde emoties zou verwachten in verschillende hypothetische situaties bij mannen en vrouwen. Uit de resultaten bleek onder andere dat mannen in negatieve situaties meer verdriet verwachtten te zien bij vrouwen dan bij mannen.

(9)

beschikbaar is (bijvoorbeeld: ‘het is onbekend of iemand bang is voor spinnen’), men verwachtingen stelt op basis van de informatie herleid uit het stereotype van de individu of groep (bijvoorbeeld: ‘vrouwen zijn banger voor spinnen’). Met name verwachtingen met betrekking tot de intensiteit van de emotie-expressies, zullen worden onderbouwd met stereotypische informatie.

Volgens Watkins, Jones en DeBruine (2010) spelen naast etniciteit ook basale uiterlijke kenmerken een rol. In een studie schreven zij dat aan de hand van uiterlijke kenmerken een bepaalde mate van dominantie aan een individu wordt toegeschreven in een verder neutrale context. Hierin werd voornamelijk gekeken naar aspecten als vorm van het gelaat (brede kaaklijn) en lichaamsbouw (gespierd, lang) waarbij individuen met deze uiterlijke kenmerken als dominanter beoordeeld werden ten opzichte van individuen zonder deze uiterlijke kenmerken. Volgens Watkins et al. ondersteunt dit een evolutionaire theorie dat een juiste inschatting van dominantie bepaalde risico’s voor minder dominante individuen verlaagt, aangezien een onderschatting van dominantie schadelijke gevolgen zou kunnen hebben voor het minder dominante individu. Zoals eerder besproken worden bepaalde etnische groepen in Nederland geassocieerd met een lagere sociaaleconomische status. Mogelijk gelden de resultaten van de studie van Watkins et al. ook in deze context en wordt de autochtoon Nederlandse groep, in het bezit van een hogere sociaaleconomische status, door de groep Turkse en Marokkaanse Nederlanders beschouwd als een groep met grotere mate van dominantie vanwege deze status. Volgens Watkins et al. zouden minder dominante individuen vanuit evolutionair oogpunt receptiever zijn voor expressies van dominantere individuen. Vertaald naar de huidige studie verwachten wij dat de - gebaseerd op sociaaleconomische status - minder dominante, Turkse en Marokkaanse Nederlanders (in-groep), emotie-expressies van autochtone Nederlanders (sociaaleconomisch dominant) als intenser ervaren dan van Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Hieruit volgt hypothese 1.

Hypothese 1: Turkse en Marokkaanse Nederlanders nemen emotie-expressies intenser waar bij autochtone Nederlanders, dan bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders.

Boosheid

In veel studies naar de interpretatie van emoties wordt boosheid onderzocht. Boosheid wordt gezien als een dominante, vastberaden, krachtige en intimiderende emotie (Hess, Blairy & Kleck, 2000; Knutson, 1996; Van Kleef, 2012). Boosheid wordt ook sterk geassocieerd met dominantie, de gezichtsexpressies passend bij boosheid en dominantie blijken dan ook vaak met elkaar te worden verward (Hess, Adams, & Kleck, 2009). Verkuyten en Martinovic (2006) vonden dat meerderheidsgroepen vaak als dominant gestereotypeerd worden door minderheidsgroepen. Laatstgenoemden voelen op hun beurt een inferieure status ten opzichte van de meerderheidsgroepen. Het feit dat boosheid regelmatig

(10)

wordt gerelateerd aan het stereotype dominantie, zou kunnen betekenen dat er een grotere mate van boosheid wordt waargenomen bij gezichtsexpressies van de ‘dominante’ meerderheidsgroepen. Dit schept de verwachting dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders een emotie-expressie van een autochtone Nederlander vaker als boos interpreteren dan dezelfde emotie-expressie bij een Turkse of Marokkaanse Nederlander. Hieruit volgt hypothese 2.

Hypothese 2: Turkse en Marokkaanse Nederlanders zien meer boosheid bij gezichtsexpressies van autochtone Nederlanders dan van Turkse en Marokkaanse Nederlanders.

Schaamte

De collectivistische benadering van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders vormt een andere verklaring. Met name de herkenning van schaamte kan mogelijkerwijs worden toegeschreven aan de collectivistische benadering van Turkse en Marokkaanse Nederlanders, waarin groepsnormen centraal staan. Bij het uiten van schaamte, toont men bewustzijn en spijt van een overschreden norm om hiermee de relatie van het individu met de omgeving te herstellen (Feinberg, Willer, & Keltner, 2012). Schaamte is de emotie die een individu het gevoel geeft mogelijk negatief door anderen te worden geëvalueerd, als gevolg van het publiek overtreden van sociale normen, incompetentie en andere ongepaste gedragingen (Crozier 1990; Miller, 1992). De omgeving is door schaamte-expressie eerder geneigd het individu te vergeven voor de overschreden norm (Keltner & Buswell, 1997). Gezien de relatieherstellende functie van schaamte, is vertoon van deze expressie gebruikelijk in de collectivistische culturen, waarin onderlinge relaties centraal staan. Daarbij, als een lid van een in-groep die veel gestigmatiseerd wordt, ziet dat een ander lid iets stereotypisch doet, kan deze sneller plaatsvervangende schaamte ervaren dan als een lid van een uit-groep dat doet (Schmader en Lickel, 2006). Daarbij kunnen mensen gevoeliger zijn voor de waarneming van emoties bij de in-groep dan bij uit-groep (van der Schalk et al., 2011). De sociale identiteitstheorie stelt dat groepen een zelfbeeld kunnen hanteren dat voor de afzonderlijke groepsleden hetzelfde is (Parker, 2013). Als de groep te maken krijgt met negatieve beeldvorming, kan het collectieve zelfbeeld net als het individuele zelfbeeld negatiever worden. Zo is het ook mogelijk dat als mensen met een lage status zich inferieur voelen aan mensen met een hoge status, ze deze gevoelens van inferioriteit eerder herkennen bij hun in-groep. Turkse en Marokkaanse Nederlanders kunnen een emotie-expressie bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders mogelijk sneller als beschaamd interpreteren dan dezelfde emotie-expressie bij autochtone Nederlanders. Hieruit volgt hypothese 3.

Hypothese 3: Turkse en Marokkaanse Nederlanders zien meer schaamte bij gezichtsexpressies van Turkse en Marokkaanse Nederlanders dan van autochtone

(11)

Nederlanders.

Angst

Net als schaamte wordt angst mogelijk in hogere mate waargenomen bij mensen met een lage status dan bij mensen met een hogere status. Deze emotie kan beter worden

waargenomen omdat men beter in staat is emotie-expressies bij in-groepleden waar te nemen ten opzichte van uit-groepleden (Ackerman et al., 2006). Daarnaast geldt volgens Eller, Koschate en Gilson (2011) dat mensen van een in-groep met een lage status, gevoeliger zijn voor het waarnemen van negatieve emoties bij individuen van deze in-groep dan bij

individuen van de uit-groep met een hoge status. Gilbert en Miles (2000) beschrijven dat angst, net als schaamte (beide negatieve emoties) vaker voorkomt bij individuen met een ondergeschikte positie ten opzichte van andere individuen. Gezien het eerder beschreven verschil in sociaaleconomische status tussen de minder- en meerderheidsgroep, zou dit kunnen betekenen dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders eerder angst ervaren dan autochtone Nederlanders en dat dientengevolge de expressie ‘angst’ eerder bij hen verwacht kan worden. Afgeleid hiervan is hypothese vier geconstrueerd.

Hypothese 4: Turkse en Marokkaanse Nederlanders zien meer angst bij gezichtsexpressies van Turkse en Marokkaanse Nederlanders dan van autochtone Nederlanders.

In de analyses van bovenstaande hypotheses wordt geen onderscheid gemaakt bij welke emotie-expressie precies een bepaalde emotie gescoord wordt. Er zullen tevens aanvullende analyses worden besproken, waarin zal worden gekeken hoe bovenstaande aspecten (intensiteit, boosheid, schaamte en angst) worden waargenomen bij in- en uit-groep, bij uiteenlopende emotie-expressies.

(12)

ONDERZOEKSMETHODE Deelnemers

Turkse en Marokkaanse Nederlanders (n = 119) van de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam namen deel aan het onderzoek. Inclusiecriteria voor deelname waren een leeftijd van minimaal 18 jaar en het hebben van een Turks en / of Marokkaanse afkomst. Hierbij zijn zowel eerste als tweede generatie allochtonen geïncludeerd (eerste generatie allochtonen zijn geboren in Turkije of Marokko, en tweede generatie allochtonen in Nederland). Daarnaast gold als inclusiecriterium dat ten minste één van beide ouders in Turkije of Marokko is geboren. Hiernaast golden geen exclusiecriteria. Het onderzoek vond plaats op meerdere locaties binnen de VU: bij de uitgang van de gebedsruimte, bij de hoofdingang, in de kantine, in de gang en in de computerruimte. Deze locaties worden in de VU voornamelijk bezocht door leden van de in-groep, zoals deze in de huidige studie geformuleerd wordt. Daarnaast zijn verschillende studenten benaderd tijdens bijeenkomsten van de Turkse en Marokkaanse studievereniging van de VU. Ook zijn personen benaderd gedurende de cursus ‘De Koran, van kaft tot kaft’; een vrijwillige cursus waar zowel studenten als niet-studenten aan deelnamen. Alle individuen ontvingen na deelname aan het onderzoek een kleine beloning in de vorm van een chocoladereep.

Materialen

Manipulatie

Er is een 2 (between, Conditie: in-groep/ uit-groep) x 9 (within, Emoties)-design toegepast. De vertoonde emotie-expressies worden hieronder toegelicht. Elke deelnemer kreeg foto’s uit één conditie te zien op een tablet, te noemen:

1. De in-groepconditie: De deelnemer kreeg enkel foto’s van Turks en Marokkaans Nederlandse modellen te zien.

2. De uit-groepconditie: De deelnemer kreeg enkel foto’s van autochtoon Nederlandse modellen te zien.

Meting

De foto’s van de emotie-expressies zijn gemaakt aan de hand van de video’s van de ADFES (Van der Schalk et al., 2011). In het onderzoek zijn per conditie negen foto’s gebruikt met verschillende emotie-expressies, namelijk: minachting, schaamte, trots, verbazing, angst, boosheid, verdriet, blijdschap en walging. Bij iedere foto werden vier van de in totaal zeventien emotielabels weergegeven. Deze zeventien emotielabels zijn: verdriet, minachting, verbazing, angst, boosheid, schaamte, desinteresse, teleurstelling, blijdschap, superioriteit, tevredenheid, trots, opluchting, walging, twijfel, frustratie en schuld. Zie tabel 3 voor een overzicht van de vertoonde emotie-expressies, in combinatie met de emotielabels; zie

(13)

appendix 1 t/m 9 voor afbeeldingen van de toets. In beide condities werden foto’s van vijf vrouwelijke modellen en van vier mannelijke modellen getoond. Onder iedere foto stond een schaal vermeld met waarden van 0 (helemaal niet van toepassing) tot 100 (helemaal van toepassing).

Procedure

De deelnemers werden door het surveyprogramma ‘Qualtrics’ willekeurig toegewezen aan ofwel de in-groep, ofwel de uit-groep conditie. De deelnemers werden ingelicht over de procedure. Daarna kregen zij foto’s in willekeurige volgorde met verschillende emotie-expressies (modellen) te zien. De deelnemers gaven bij iedere foto met behulp van een schaal aan in welke mate zij emoties van de vier getoonde emotielabels waarnamen bij de modellen. Er werd geen tijdslimiet gesteld. Na afloop werd de deelnemers nog gevraagd naar al dan niet afgeronde opleidingen/ huidige opleiding. Tot slot kregen zij een debriefing.

(14)

RESULTATEN

Personen jonger dan achttien jaar werden uitgesloten van deelname aan deze studie. Enkele data konden niet geïncludeerd worden in dit onderzoek: zes individuen hebben het onderzoek niet afgemaakt vanwege tijdsgebrek, één individu bleek achteraf jonger dan 18 jaar en drie onderzoeken zijn enkel uitgevoerd ter oefening. Als gevolg van technische problemen in het surveyprogramma ‘Qualtrics’ en een storing van de internetverbinding tijdens de testafname, ontbreken bepaalde data binnen de condities. Deze zijn meegenomen als missing values. De steekproef bestaat uit 119 individuen (nin-groep = 60, nuit-groep = 59, Mleeftijd = 23.38,

range = 18 – 44), waarvan 51 mannen en 68 vrouwen. Hiervan hebben 21 individuen een Turkse afkomst, 86 een Marokkaanse afkomst en één persoon heeft zowel een Turkse als een Marokkaanse afkomst. Van één persoon is onbekend of hij een Turkse of Marokkaanse afkomst heeft. Overige demografische informatie van individuen in beide condities is te zien in tabel 1.

(15)

Tabel 1

Demografische informatie van de deelnemers over de in-groep (IG) en uit-groep (UG)

IG (n = 60) UG (n = 59) Leeftijd (M ± SD) 23.67 ± 4.67 23.08 ± 5.05 Geslacht (n [%]) Man Vrouw 29 (48.3) 31 (51.7) 22 (37.3) 37 (62.7) Afgeronde opleiding (n [%]) Geen VMBO HAVO VWO MBO HBO WO 3 (5.0) 0 (0.0) 7 (11.7) 24 (40.0) 2 (3.3) 12 (20.0) 12 (20.0) 2 (3.4) 3 (5.1) 6 (10.2) 21 (35.6) 5 (8.5) 10 (16.9) 12 (20.3) Huidige opleiding (n [%]) Geen VMBO HAVO MBO HBO WO 6 (10.0) 1 (1.7) 1 (1.7) 0 (0.0) 3 (5.0) 49 (81.7) 7 (11.9) 2 (3.4) 2 (3.4) 2 (3.4) 7 (11.9) 39 (66.1) Generatie allochtoon (n [%]) 1e generatie 2e generatie 3e generatie 13 (21.7) 47 (78.3) 0 (0.0) 9 (15.2) 49 (83.1) 1 (0.0) Geboorteland (n [%]) Turkije Marokko Nederland Anders 3 (0.05) 10 (16.7) 47 (78.3) 0 (0.0) 3 (5.1) 6 (10.2) 49 (83.1) 1 (1.7) Toetsingsresultaten Intensiteit

Om de waargenomen intensiteit tussen beide condities met elkaar te vergelijken, is een gemiddelde berekend van de scores op alle beoordeelde emotielabels. Deze waarde is meegenomen in een independent-samples t-test. Uit de resultaten is gebleken dat de deelnemers (n = 119) emotie-expressies intenser waarnamen bij foto’s van Turkse en Marokkaanse modellen (M = 55.86, SD = 6.91) dan bij foto’s van autochtoon Nederlandse modellen (M = 52.12, SD = 9.66), t(106.90) = -2.43, p =.017.

(16)

In tabel 2 staan de gemiddelde scores op de emotielabels boosheid, schaamte en angst bij de in-groep en uit-groep weergegeven. Onder de tabel worden de bevindingen verder besproken.

Tabel 2

Gemiddelde scores, M en standaardafwijking (SD) per individu op emotielabels van boosheid, schaamte en angst bij de in-groep (IG) en uit-groep (UG)

IG UG Boosheid (5 foto’s) 48.71 (11.17) 48.36 (12.31) Schaamte (2 foto’s) 46.63 * (18.73) 38.01 * (23.75) Angst (2 foto’s) 58.14 ** (19.15) 27.23 ** (18.88)

* geeft aan dat de waarden significant verschillen tussen beide condities met α = .05. ** geeft aan dat de waarden significant verschillen tussen beide condities met α =.01.

Boosheid

Om de mate van waargenomen boosheid tussen beide condities met elkaar te vergelijken, is gekeken naar de vijf foto’s waarbij het label boosheid vermeld staat, namelijk de foto’s van schaamte, angst, minachting, verdriet en boosheid. Van deze scores is een gemiddelde berekend en meegenomen in een independent-samples t-test, met conditie als between factor. Uit de resultaten van de uitgevoerde t-toets is geen significant verschil gebleken in de mate van waargenomen boosheid door deelnemers bij foto’s van Turkse en Marokkaanse modellen (M = 48.71, SD = 11.17) en van autochtoon Nederlandse modellen (M = 48.36, SD = 12.31), t(117) = -.16, p =.872.

Schaamte

Voor de waargenomen schaamte is gekeken naar de twee foto’s waarbij het label schaamte staat vermeld, namelijk de foto’s met emotie-expressies van schaamte en minachting. Van de scores op de verschillende emotielabels is een gemiddelde waarde berekend en meegenomen in een independent-samples t-test, met conditie als between factor. Uit de resultaten is gebleken dat individuen in de in-groepconditie (M = 46.63, SD = 18.73)

(17)

een gemiddeld grotere mate van schaamte hebben waargenomen dan individuen in de uit-groepconditie (M = 38.01, SD = 23.75), t(104.45) = -2.14, p = .035.

Angst

Voor de waargenomen angst is gekeken naar de twee foto’s waarbij het label angst staat vermeld, namelijk de foto’s met emotie-expressies van angst en verbazing. Van de scores op de verschillende labels is een gemiddelde waarde berekend en bekeken in een independent-samples t-test, met conditie als between factor. Uit de resultaten is gebleken dat deelnemers in de in-groepconditie (M = 58.14, SD = 19.15) een grotere mate van angst hebben waargenomen dan deelnemers in de uit-groepconditie (M = 27.23, SD = 18.88), t(107) = -8.47, p < .001.

Aanvullende analyses

In de bovenstaande analyses is geen onderscheid gemaakt bij welke foto precies een bepaalde emotie gescoord werd. Bijvoorbeeld: de mate waarin boosheid in totaal werd gescoord bij een hele in- of uit-groep werd gebruikt voor de berekening. De daadwerkelijke gezichtsuitdrukking die het model volgens de studiegegevens vertoonde werd niet in acht genomen. In de aanvullende analyses gebeurt dit wel. Er wordt wederom gekeken naar de waargenomen intensiteit, de waargenomen boosheid, schaamte en angst bij beide groepen, maar nu wordt tussen de daadwerkelijke uitdrukkingen (foto’s) onderscheid gemaakt. In tabel 3 staan de gemiddelde scores van de individuen in de in- en uit-groep vermeld. Onder de tabel worden de bevindingen verder besproken.

Boosheid

Schaamte

Angst

(18)

Tabel 3

Vertoonde foto’s met emotielabels, met de gemiddelde scores M en standaardafwijking (SD) per label en ‘overall’ over de vier labels Moverall (SDoverall) bij de in-groep (IG) en uit-groep (UG)

* geeft aan dat de waarden significant verschillen tussen beide condities met α = .05. ** geeft aan dat de waarden significant verschillen tussen beide condities met α =.01. *** geeft aan dat de waarden significant verschillen tussen beide condities met α = .001.

Foto Emotielabel M (SD) Moverall (SDoverall)

IG UG IG UG Schaamte Desinteresse Verdriet Schaamte Boosheid 61.03 (26.97) *** 37.71 (29.49) 67.40 (26.11) *** 36.90 (27.85) * 81.10 (20.77) *** 37.32 (27.46) 45.36 (28.98) *** 24.83 (23.27) * 47.77 (16.33) 50.41 (15.47) Angst Minachting Boosheid Angst Verbazing 42.47 (28.19) 40.07 (25.98) *** 50.91 (28.15) *** 75.80 (15.23) *** 45.89 (29.29) 69.22 (23.99) *** 23.93 (21.08) *** 58.70 (30.20) *** 52.09 (11.40) 49.94 (15.87) Minachting Teleurstelling Boosheid Minachting Schaamte 72.97 (22.26) 35.83 (26.85) 51.03 (31.21) 26.78 (25.18) 78.19 (20.70) 38.30 (27.09) 50.95 (27.30) 31.44 (27.23) 46.45 (15.07) 49.88 (14.50) Verbazing Minachting Verbazing Verdriet Angst 24.02 (21.53) * 85.09 (15.38) 23.29 (21.27) 65.73 (24.65) *** 36.17 (29.70) * 79.81 (17.95) 27.56 (22.78) 30.12 (23.16) *** 49.39 (10.11) * 43.88 (13.29) * Verdriet Verdriet Teleurstelling Minachting Boosheid 70.69 (22.10) 64.54 (23.32) * 52.81 (30.17) *** 46.40 (26.65) 75.28 (24.49) 74.27 (20.87) * 33.13 (26.47) *** 44.28 (28.42) 58.35 (11.17) 56.80 (13.07) Boosheid Schuld Frustratie Boosheid Teleurstelling 36.42 (26.28) 78.49 (17.94) 66.07 (25.57) *** 52.46 (24.59) 39.32 (29.41) 78.44 (15.98) 81.46 (16.56) *** 53.78 (29.77) 62.21 (11.13) 59.20 (14.16) Walging Twijfel Minachting Walging Teleurstelling 30.47 (26.19) 69.58 (25.13) * 85.24 (13.28) 45.64 (28.24) 35.83 (28.81) 57.51 (31.03) * 81.70 (23.12) 43.05 (30.25) 57.73 (11.83) ** 54.49 (18.41) ** Blijdschap Trots Blijdschap Opluchting Verbazing 65.97 (21.10) 74.39 (16.00) * 66.10 (21.35) 20.53 (19.94) 58.67 (29.08) 84.15 (14.45) * 66.42 (26.47) 22.40 (19.73) 56.75 (9.06) 57.91 (12.39) Trots Blijdschap Tevreden Trots Superioriteit 78.83 (13.73) *** 81.09 (12.76) *** 77.76 (18.03) *** 51.33 (28.86) 35.20 (26.43) *** 44.34 (28.81) *** 50.33 (28.71) *** 54.00 (27.43) 72.13 (11.04) *** 46.02 (19.72) ***

(19)

Intensiteit

Uit de resultaten is gebleken dat de foto’s van trots intenser zijn waargenomen bij de in-groep (Moverall= 72.13, SDoverall = 11.04) dan bij de uit-groep (Moverall = 46.02,

SDoverall = 19.72), t(187.67) = -8.74, p < .001. Ook zijn foto’s van verbazing intenser

waargenomen bij de in-groep (Moverall = 49.39, SDoverall = 10.11) dan bij de uit-groep (Moverall =

43.88, SDoverall = 13.29), t(106.47) = -2.52, p = .013.

Boosheid

In een independent-samples t-test is de mate van de waargenomen boosheid per foto tussen beide groepen vergeleken. Uit de resultaten is gebleken dat de waargenomen boosheid verschilt tussen beide groepen bij foto’s van boosheid, angst en schaamte. Boosheid is in hogere mate waargenomen bij foto’s met expressies van boosheid in de uit-groep (M = 81.46, SD = 16.56) in vergelijking met de in-groep (M = 66.07, SD = 25.57), t(100.59) = -3.38, p < .001. Ook bij het zien van foto’s met expressies die angst moesten weergeven is meer boosheid waargenomen bij de uit-groep (M = 69.22, SD = 23.99) dan bij de in-groep (M = 40.07, SD = 25.98), t(115) = 5.97, p < .001. Bij de expressie van schaamte daarentegen, is meer boosheid waargenomen bij de in-groep (M = 36.90, SD = 27.85) dan bij de uit-groep (M = 24.83, SD = 23.27), t(112.10) = -2.55, p = .012.

Schaamte

Ook zijn aanvullende analyses verricht voor de waargenomen schaamte, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de foto’s van expressies van schaamte en minachting. Uit resultaten van een independent-samples t-test is gebleken dat schaamte enkel verschillend is waargenomen tussen de condities bij de foto van schaamte, t(114) = -4.30, p < .001. Hierbij is meer schaamte waargenomen bij de in-groep (M = 67.40, SD = 26.11) dan bij de uit-groep (M = 45.36, SD = 28.98).

Angst

Daarnaast zijn analyses uitgevoerd om onderscheid te maken tussen de waargenomen angst bij foto’s van expressies van verbazing en angst. Uit de resultaten van de independent t-tests is gebleken dat angst in hogere mate werd waargenomen bij de in-groep (M = 50.91, SD = 28.15) in vergelijking met de uit-groep (M = 23.93, SD = 21.08) bij een foto van een angstige emotie-expressie, t(103.68) = -5.76, p < .001. Eveneens bij de foto van een verbaasde emotie-expressie werd meer angst waargenomen bij de in-groep (M = 65.73, SD = 24.65) dan bij de uit-groep (M = 30.12, SD = 23.16), t(114) = -8.01, p < .001.

(20)

CONCLUSIE EN DISCUSSIE

In deze studie is onderzocht hoe gezichtsexpressies door Turkse en Marokkaanse Nederlanders worden waargenomen bij zowel Turks en Marokkaans Nederlandse modellen, als bij autochtoon Nederlandse modellen. Hiervoor zijn vier hypotheses onderzocht en aanvullende analyses uitgevoerd. Hieronder zullen de belangrijkste resultaten worden besproken. Daarnaast zullen beperkingen van het huidige onderzoek worden beschreven en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek worden gedaan.

Intensiteit

Uit de resultaten komt naar voren dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders de emotie-expressies van Turkse en Marokkaanse Nederlanders als intenser beoordelen dan die van autochtone Nederlanders. De hypothese die stelt dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders de emotie-expressies van autochtone Nederlanders als intenser beoordelen dan van Turkse en Marokkaanse Nederlanders, wordt daarmee verworpen. Een verklaring voor het resultaat kan zijn dat individuen binnen groepen een sociale identiteit delen, waardoor zij zich beter kunnen identificeren en zich meer verbonden voelen met in-groepleden dan met uit-groepleden (Turner, Brown & Tajfel, 1979; Brewer, 1999). Individuen hebben daarnaast meer vertrouwen in in-groepleden dan in uit- groepleden (Falk & Zehnder, 2013). Deze sterkere verbondenheid en identificatie met in-groepleden, zou door een verhoogd gevoel van herkenning een verklaring kunnen vormen voor de intensere waarneming van emotie-expressies bij de groep. Het gegeven dat trots intenser wordt waargenomen bij in-groepleden dan bij uit-in-groepleden, staat in lijn met resultaten van eerder onderzoek van Van der Schalk et al. (2011). In dit onderzoek werd gevonden dat men foto’s van expressies van blijdschap intenser waarnamen bij in-groepleden dan bij uit-groepleden. Het is denkbaar dat trots en blijdschap qua interpretatie dichtbij elkaar liggen: het zijn beiden emoties met een positief karakter. Deze relatie kan in verder onderzoek worden uitgediept, waarbij tevens rekening zou moeten worden gehouden met het gevoel van verbondenheid met zowel in-, als met uit-groepleden.

Boosheid

Uit de resultaten blijkt dat bij foto’s van expressies van zowel boosheid als angst een grotere mate van boosheid is waargenomen bij de uit-groep in vergelijking met de in-groep. Echter is bij de het zien van de foto van expressies van schaamte door de in-groep meer boosheid waargenomen dan door de uit-groep. Dit kan mogelijk worden verklaard door de betekenis van de afzonderlijke emoties. Met name de emoties schaamte en boosheid onderscheiden zich van elkaar in betekenis. Boosheid is vaak een reactie van een persoon op een ongunstige situatie die wordt toegeschreven aan een andere persoon (externe attributie), waarbij in het geval van schaamte de verantwoordelijkheid veelal aan zichzelf wordt toegeschreven (interne attributie) (Frijda, 1986; Montada & Schneider, 1989; Tracy &

(21)

Robins, 2006). Men neemt emotie-expressies eerder waar, wanneer deze in lijn staan met (stereotype) verwachtingen over anderen (Algoe, Eller en Bryant, 2000; Kommattam, Jonas, & Fischer, 2015). De resultaten suggereren dat men mogelijkerwijs ook geneigd is emotie-expressies eerder waar te nemen, als deze aansluiten bij de verwachtte attributiestijl van een individu. Eerder is onderzoek aangehaald waarin wordt besproken dat bij individuen met een hoge status wordt verwacht dat zij succes meer wijten aan zichzelf (trots), terwijl de personen met een lage status dit vooral wijten aan de omgeving in de vorm van dankbaarheid (Tiedens et al., 2000). In het huidige onderzoek zou dit betekenen dat men verwacht dat autochtone Nederlanders positieve situaties zou toeschrijven aan zichzelf en Turkse en Marokkaanse Nederlanders aan de omgeving. De resultaten uit dit onderzoek voegen hieraan toe dat individuen met negatieve emoties, deze mogelijk eerder toeschrijven aan de omgeving. Dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders meer boosheid waarnemen bij foto’s van de emotie-expressie schaamte bij de in-groep enerzijds en van de emotie-emotie-expressie boosheid bij de uit-groep anderzijds, lijkt hiermee onderliggende verwachtingen van de attributiestijl te illustreren. Aan de hand van dit gegeven speelt de vraag op of het verschil in emotiewaarneming kan worden verklaard aan de hand van verschillende verwachtingen over andermans attributiestijl. Hoewel de aanvankelijke hypothese is vervallen, duiden de resultaten bij de uit-groep op interessante vraagstukken voor vervolgonderzoek, waarin de verwachte attributiestijl kan worden onderzocht.

Schaamte

Turkse en Marokkaanse Nederlanders zien bij foto’s van de emotie-expressie van schaamte meer schaamte bij hun in-groep dan bij hun uit-groep. De hypothese wordt daarmee bevestigd. Dit komt overeen met de bevindingen van Kommattam et al. (2015) die onderzoek deden naar de schaamte bij verschillende groepen. Uit deze studie kwam naar voren dat mensen meer schaamte waarnemen bij hun in-groep dan bij hun uit-groep. Met name als mensen hun status als lager zien dan die van de uit-groep zijn mensen gevoeliger voor schaamte bij hun in-groep dan bij hun uit-groep (Eller, Koschate en Gilson, 2011). Dit kan verklaard worden aan de hand van de zelfcategorisatietheorie van Turner et al. (1987). Door negatieve stereotypering van Turkse en Marokkaanse Nederlanders zien ze zichzelf als van een lagere status en zijn ze gevoeliger voor schaamte van leden van hun in-groep dan leden van een uit-groep met hogere status.

Angst

Turkse en Marokkaanse Nederlanders nemen meer angst waar bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders dan bij autochtone Nederlanders. De hypothese wordt daarmee bevestigd. Ook dit kan worden verklaard door de invloed van (statusgerelateerde) stereotypen op emotiewaarneming. Zoals reeds benoemd kan de collectivistische benadering van Turkse en Marokkaanse Nederlanders bijdragen aan het eerder waarnemen van negatieve emoties als

(22)

angst en schaamte bij de in-groep dan bij de uit-groep (Eller, Koschate en Gilson, 2011). In dit geval is het mogelijk dat Turkse en Marokkaanse Nederlanders receptiever zijn voor negatieve emoties van de in-groep dan van de uit-groep niet alleen door het groepsverschil, maar ook door de beeldvorming van deze groep in de media. In het onderzoek van Van der Schalk et al. (2011) wordt met name het plaatsvervangende gevoel van afgunst gevonden. De sociale identiteitstheorie stelt dat groepen een zelfbeeld kunnen hanteren dat voor de afzonderlijke groepsleden hetzelfde is (Parker, 2013). Als de groep te maken krijgt met negatieve beeldvorming, kan het collectieve zelfbeeld net als het individuele zelfbeeld negatiever worden.

Beperkingen binnen huidig onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek

Een kritiekpunt dat op dit onderzoek kan worden geleverd, is dat de steekproef vrij homogeen is. Het onderzoek is uitgevoerd op de Vrije Universiteit van Amsterdam, waardoor voornamelijk hoogopgeleide individuen in dit onderzoek zijn geïncludeerd (zie tabel 1). De steekproef was derhalve niet willekeurig genoeg met het oog op de volledige populatie Turks en Marokkaanse Nederlanders. Allochtonen die een (hoge) opleiding volgen, hebben veelal meer contact met individuen uit etnische uit-groepen dan individuen zonder/ met een lage opleiding (Martinovic, Tubergen, & Maas, 2009). Meer onderling contact betekent vaak minder stereotypering en een positiever oordeel over uit-groepleden (Abrams, Eller, & Bryant, 2006). Het is daarom aannemelijk dat de hoogopgeleide individuen minder geneigd zijn negatieve emotie-expressies waar te nemen bij de in dit geval uit-groepleden: autochtone Nederlanders. In andere woorden, de effecten van stereotypen op emotie-interpretatie zouden hierdoor groter zijn bij lager opgeleide individuen dan bij hoger opgeleide individuen. Dit maakt dat de resultaten niet gegeneraliseerd kunnen worden naar de gehele Turkse en Marokkaans Nederlandse bevolking. Vervolgonderzoek bij laagopgeleide Turkse en Marokkaanse Nederlanders is om deze reden gewenst.

Een ander kritiekpunt is dat bij de dataverzameling geen manipulatiecheck is uitgevoerd. Om deze reden kan niet met zekerheid worden aangenomen of de individuen Turkse en Marokkaanse Nederlanders en autochtone Nederlanders als respectievelijk in- en uit-groepleden beschouwen. Daarnaast kan niet worden aangenomen of het verschil in emotiewaarneming kan worden toegeschreven aan een verschil in status ten opzichte van de uit-groep. Om de verschillende emotiewaarnemingen bij in- en uit-groep te kunnen verklaren aan de hand van etnisch groepslidmaatschap, is het van belang in vervolgonderzoek een manipulatiecheck uit te voeren.

Daarnaast is in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen eerstegeneratieallochtonen en tweedegeneratieallochtonen. In dit onderzoek hebben met name tweedegeneratieallochtonen deelgenomen aan het onderzoek, waardoor vergelijking tussen

(23)

beide groepen niet goed mogelijk was. Onderling contact met etnische uit-groepen vermindert de mate van stereotypering, wat kan bijdragen aan de emotiewaarneming bij etnische uit-groepleden (Abrams et al., 2006). Dit maakt waarschijnlijk dat emotie-expressies verschillend worden waargenomen bij eerstegeneratieallochtonen dan bij tweedegeneratieallochtonen. In vervolgonderzoek zouden verschillen in emotiewaarneming tussen eerste- en tweedegeneratieallochtonen kunnen worden onderzocht.

Buiten de besproken resultaten zijn meerdere (significante) resultaten gevonden, waarvoor in dit onderzoek geen sluitende verklaringen zijn gevormd (zie tabel 3). Deze resultaten waren niet relevant voor de getoetste hypotheses. Desalniettemin kunnen deze overige resultaten interessant zijn voor vervolgonderzoek.

Inzicht in het belang van correcte emotie-expressie bij verschillende etnische groepen in een multicultureel Nederland vormde aanleiding tot dit onderzoek. De resultaten van dit onderzoek dragen bij aan de uitgebreide discussie over etnische verschillen in emotie en emotie-expressie. Er is sprake van ‘meten met twee maten’, zoals genoemd in de titel. Dit spreekwoord is tekenend voor het onbewust waarnemen van verschillende emoties bij gelijke emotie-expressies. Het is van belang dat in de toekomst een theorie ontwikkeld wordt die de interacties tussen etnische achtergrond van de zender en ontvanger van emoties kan beschrijven.

(24)

LITERATUUR

Abrams, D., Eller, A., & Bryant, J. (2006). An age apart: the effects of intergenerational contact and stereotype threat on performance and intergroup bias. Psychology and aging, 21(4), 691.

Ackerman, J. M., Shapiro, J. R., Neuberg, S. L., Kenrick, D. T., Becker, D. V., Griskevicius, V, Maner, J. K., & Schaller, M. (2006). They all look the same to me (unless they're angry) from out-group homogeneity to out-group heterogeneity.

Psychological Science, 17(10), 836-840.

Algoe, S. B., Buswell, B. N., & DeLamater, J. D. (2000). Gender and job status as contextual cues for the interpretation of facial expression of emotion. Sex Roles, 42(3-4), 183-208.

Bijlstra, G., Holland, R. W., & Wigboldus, D. H. (2010). The social face of emotion recognition: Evaluations versus stereotypes. Journal of Experimental Social Psychology, 46(4), 657-663.

Brewer, M. B. (1999). The psychology of prejudice: Ingroup love and outgroup hate?. Journal of social issues, 55(3), 429-444.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Beroepsbevolking; Kerncijfers naar geslacht en andere kenmerken 1996 – 2014 (2015b, 13 februari). Gedownload op 11 december 2015 op:

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71958NED&D

1=5,7,11,47-48&D2=a&D3=16,18-26&D4=l&HD=130719-1528&HDR=G3,T&STB=G1,G2

Centraal Bureau voor de Statistiek. Bevolking; generatie, geslacht, leeftijd en herkomstgroepering (2015a, 7 augustus). Gedownload op 14 november 2015 van: http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=37325&D1=1-4&D2=a&D3=0&D4=a&D5=1,3-4&D6=17-19&VW=T

Centraal Bureau voor de Statistiek. Wat verstaat CBS onder een allochtoon? (zonder datum). Gedownload op 17 februari 2016, van:

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/allochtonen/faq/specifiek/faq-verschil-generatie.htm.

Crozier, W. R. (1990). Shyness and embarrassment: Perspectives from social psychology. Doi: https://books.google.nl/books?hl=nl&lr=&id=vFew1hDmjz0C&oi=fnd&pg= PA230&dq=was+darwin+wrong&ots=4hvFNXwrT2&sig=y2iDeoa6QuDGB50mP__ Yj0_Ppps#v=onepage&q=was%20darwin%20wrong&f=false

Crul, M., Schneider, J., & Lelie, F. (2012). The European second generation compared: Does the integration context matter? Amsterdam University Press, 3, 416 - 481

(25)

Elfenbein, H. A., & Ambady, N. (2002). On the universality and cultural specificity of emotion recognition: a meta-analysis. Psychological bulletin, 128(2), 203.

Eller, A., Koschate, M., & Gilson, K. M. (2011). Embarrassment: The ingroup–outgroup audience effect in faux pas situations. European Journal of Social Psychology, 41(4), 489-500.

Falk, A., & Zehnder, C. (2013). A citywide trust experiment. Journal of Public Economics, 100, 15-27.

Frijda, N. H. (1986). The emotions: Studies in emotion and social interaction. New York: Cambridge University Press.

Gilbert, P., & Miles, J. N. (2000). Sensitivity to Social Put-Down: it's relationship to perceptions of social rank, shame, social anxiety, depression, anger and self-other blame. Personality and individual differences, 29(4), 757-774.

Hess, U., Adams, R. B., & Kleck, R. E. (2009). The categorical perception of emotions and traits. Social Cognition, 27(2), 320.

Hess, U., Blairy, S., & Kleck, R. E. (2000). The influence of facial emotion displays, gender, and ethnicity on judgments of dominance and affiliation. Journal of Nonverbal behavior, 24(4), 265-283.

Hess, U., Senécal, S., Kirouac, G., Herrera, P., Philippot, P., & Kleck, R. E. (2000). Emotional expressivity in men and women: Stereotypes and self-perceptions. Cognition & Emotion, 14(5), 609-642.

Keltner, D., & Buswell, B.N . (1997). Embarrassment: Its distinct form and appeasement functions. Psychological Bulletin, 122, 250-270.

Doi: http://dx.doi.org/10.1037/0033-2909.122.3.250

Keltner, D., & Kring, A. M. (1998). Emotion, social function, and psychopathology. Review of General Psychology, 2(3), 320.

Knutson, B. (1996). Facial expressions of emotion influence interpersonal trait inferences. Journal of Nonverbal Behavior, 20(3), 165-182.

Kommattam, P., Jonas, K. J., & Fischer, A. H., (2015). We are sorry; they don’t care: Misinterpretation of facial embarrassment displays in intergroup contexts. Ongepubliceerd manuscript.

Martinovic, B., Van Tubergen, F., & Maas, I. (2009). Dynamics of interethnic contact: A panel study of immigrants in the Netherlands. European Sociological Review, 25(3), 303-318.

Matsumoto, D. (1989). Cultural influences on the perception of emotion. Journal of Cross-Cultural Psychology, 20(1), 92-105.

Miller, R. S. (1992). The nature and severity of self-reported embarrassing circumstances. Personality and Social Psychology Bulletin, 18, 190–198.

(26)

Doi: 10.1177/0146167292182010

Montada, L., & Schneider, A. (1989). Justice and emotional reactions to the disadvantaged. Social Justice Research, 3(4), 313-344.

Parker, M. T. (2013). The moralization of social groups: Consequences for intergroup relations and social identity.

Pittam, J., Gallois, C., Iwawaki, S., & Kroonenberg, P. (1995). Australian and Japanese concepts of expressive behavior. Journal of Cross-Cultural Psychology, 26(5), 451-473.

Schmader, T., & Lickel, B. (2006). Stigma and shame: Emotional responses to the stereotypic actions of one’s ethnic ingroup. Stigma and group inequality: Social psychological perspectives, 3, 261-285.

Seymour, D., & Sandiford, P. (2005). Learning emotion rules in service organizations socialization and training in the UK public-house sector. Work, Employment & Society, 19(3), 547-564.

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. The social psychology of intergroup relations, 33(47), 74.

Tiedens, L. Z., Ellsworth, P. C., & Mesquita, B. (2000). Sentimental stereotypes: Emotional expectations for high-and low-status group members. Personality and Social Psychology Bulletin, 26(5), 560-575.

Tracy, J. L., & Robins, R. W. (2006). Appraisal antecedents of shame and guilt: Support for a theoretical model. Personality and Social Psychology Bulletin, 32(10), 1339-1351. Turner, J. C., Brown, R. J., & Tajfel, H. (1979). Social comparison and group interest in

ingroup favouritism. European journal of social psychology, 9(2), 187-204.

Van der Schalk, J., Hawk, S. T., Fischer, A. H., & Doosje, B. (2011). Moving faces, looking places: Validation of the Amsterdam Dynamic Facial Expression Set (ADFES). Emotion, 11, 907–920. Doi: 10.1037/a0023853

Van Kleef, G. A. (2012). Op het gevoel - hoe we elkaar beïnvloeden met onze emoties. Amsterdam: Atlas-Contact.

Verkuyten, M., & Martinovic, B. (2006). Understanding multicultural attitudes: The role of group status, identification, friendships, and justifying ideologies.

International Journal of Intercultural Relations, 30(1), 1-18. Doi:10.1016/j.ijintrel.2005.05.015

Watkins, C. D., Jones, B. C., & DeBruine, L. M. (2010). Individual differences in dominance perception: Dominant men are less sensitive to facial cues of male

dominance. Personality and Individual Differences, 49(8), 967-971.

Williams, M. (2001). In whom we trust: Group membership as an affective context for trust development. Academy of management review, 26(3), 377-396

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

The aim of this research was to analyse the profile of nutrition interventions for combating micronutrient deficiency with particular focus on food fortification reported in

Deze soorten werden tot voor kort niet van elkaar onderschei- den en stonden bekend onder de naam zwarte kaardespin, waarvoor twee namen door elkaar werden gebruikt, namelijk

Toelichting: De volgende vraag dient hier in ieder geval beantwoord te worden: - Welke resultaten hoopt u dat dit onderzoek oplevert.

Lise Rijnierse, programmaleider van ZZ-GGZ benadrukte dat dit het moment was om argumenten voor deze signalen aan te scherpen of te komen met argumenten voor alternatieve

Omdat niet vereist is dat deze fout voor de inspecteur een 'nieuw feit' is, mag de inspecteur ook op deze grond navorderen indien deze redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Als met meer objectieve ogen wordt gekeken naar de relatie tussen groep en individu, dan blijkt dat de eenling in een maalstroom komt en sterk moet zijn om zijn eigen weg te gaan.