• No results found

Een vijandige interpretatiebias als mediërende factor in de relatie tussen trauma en trait-anger

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een vijandige interpretatiebias als mediërende factor in de relatie tussen trauma en trait-anger"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een vijandige interpretatiebias als mediërende factor in de relatie

tussen trauma en trait-anger

Yuki o'hana Curiël

Studentennummer: 10524355

Begeleider: Marien Lievaart

Aantal woorden abstract: 192

(2)

Abstract

Eerder onderzoek (Dodge, 2006) verondersteld dat een vijandige interpretatiebias,

trait anger and het meemaken van negatieve levensgebeurtenissen mogelijk aan elkaar

gerelateerd zijn. In dit huidige onderzoek werd nagegaan of er inderdaad een samenhang

bestaat tussen deze drie factoren middels een experiment. Er deden in totaal 62 mannelijke

participanten mee aan het huidige onderzoek. Trauma werd gemeten door middel van de

Jeugd Trauma Vragenlijst en trait-anger door middel van de trait-anger schaal van de

STAXI-II. Een vijandige interpretatiebias werd zowel op bewust niveau gemeten met behulp van een vignettentaak als op onbewust niveau met behulp van een gezichtentaak. Er bleek

geen samenhang te zijn tussen trauma en trait-anger, noch van een samenhang tussen trauma

en een vijandige interpretatiebias. Wel was er sprake van een significante positieve

samenhang tussen een vijandige interpretatiebias (bewust gemeten) en trait-anger. Dit gold

niet voor een vijandige interpretatiebias die op onbewust niveau werd gemeten. Tot slot werd

er geen mediërend effect gevonden van noch bewuste noch onbewuste vijandige

interpretatiebias op de relatie tussen trauma en trait-anger. Concluderend werd in het huidige

onderzoek geen bewijs gevonden voor een mediërende rol van vijandige interpretatiebias op

de relatie tussen trauma en trait-anger.

Inleiding

Woede is één van de vele emoties die bij de mens voorkomt. Het voelen van deze

emotie is in eerste instantie dan ook niet abnormaal, ondanks dat het soms gepaard gaat met

negatieve gevolgen, en heeft zijn doeleinden (Averill, 1983). Zo kan woede als signaal dienen

dat iemand zich gestagneerd voelt of als signaal fungeren wanneer er een bepaalde

persoonlijke grens is overschreden (Archer, 1988; Berkowitz & Harmon-Jones, 2004).

(3)

individu. Zoals in een bedreigende situatie waarbij een individu agressief dient te handelen

om te overleven, aangezien woede een schema oproept waaruit agressief gedrag kan volgen

(Boyce & Ellis, 2005; Lorenz, 1966). Bepaald soort woede kan echter leiden tot problematiek.

Spielberg (1988) beschrijft twee vormen van woede, te weten state anger en trait

anger. State anger doelt op een boze gemoedstoestand van een individu op een moment. Deze vorm is terug te koppelen aan de eerder genoemde constructieve kanten van woede.

Trait anger beroept zich daarentegen op hoe boos een individu zich over het algemeen voelt en staat meer in connectie met karaktertrekken. Een hoge mate van trait anger kan ervoor

zorgen dat een persoon frequenter en sneller uitbarstingen van state anger kan ervaren. Een

hoge mate van trait anger wordt ook in verband gebracht met de nadelige gevolgen van

woede. Een voorbeeld hiervan is agressief gedrag (Bettencourt et al., 2006), waaronder

huiselijk geweld (Birkley & Eckhardt, 2015; Norlander & Eckhardt, 2005). Daarnaast is

woede een belangrijk mechanisme bij de gewelddadige uitingen van personen met een aan

een uitzending gerelateerde post traumatische stress stoornis (Novaco & Chemtob, 2015).

Maar woede leidt ook tot schade bij de individu in kwestie zelf, zoals bijvoorbeeld

gezondheidsproblemen (Smith et al., 2014). Woede speelt eveneens een rol als centraal

kenmerk bij andere psychologische stoornissen, zoals borderline, depressie, ADHD en

alcohol verslaving (Coccaro, Lee, McCloskey, 2014; Lubke et al., 2015). Woede kan

bovendien de duur van een psychologische stoornis verlengen, zoals bijvoorbeeld bij

paniekstoornissen (Sugaya et al., 2015). Tot slot kan woede de behandeling van

psychologische stoornissen stagneren (Fassino, Abbate, Piero, Leombruni & Rovera, 2003;

Fassino, Amianto, Abbate &Leombruni, 2007). Kortom om deze problemen aan te pakken is

het nodig om een beter beeld te krijgen van woede en de mechanismen die hieraan ten

grondslag liggen. Waarbij het in dit onderzoek zal gaan over de dispositie van woede of te

(4)

Onderzoek naar de mechanismen die ten grondslag liggen aan een dispositie tot

woede hebben onder andere een connectie aangetoond met een negatieve interpretatiebias

(Wenzel & Lystad, 2005). Invulling voor deze negatieve interpretatiebias en welke rol een

negatieve interpretatiebias heeft bij woede wordt geboden door het artikel van Dodge (2006).

Dodge refereert naar deze negatieve bias als een specifieke vijandige interpretatiebias, een

term opgesteld door Nasby, Hayden en DePaulo (1980). Een vijandige interpretatiebias wordt

omschreven als een bias waarbij men ambigue en/of niet bedreigende situaties toch als

bedreigend interpreteert, terwijl dit in feite niet zo behoeft te zijn. Dodge neemt deze term op

in zijn model waarmee hij agressief gedrag en woedeproblematiek bij kinderen probeert te

verklaren. Volgens dit model is vijandige interpretatiebias iets dat al in de vroege

ontwikkeling aanwezig is. Normaliter leert het kind vervolgens goedaardige

interpretatiemethode aan die deze bias doet verkleinen. In gevallen dat een goedaardige

interpretatiemethode niet wordt ontwikkeld, kan dit zorgen voor een problematische in stand

houding van de bias. In verdere uitleg van het model komt tevens naar voren dat een

vijandige interpretatiebias voort komt uit schema's. Een schema is een geheugen representatie

die algemene informatie bevat van een object of situatie. Hierbij stelt een schema vaak wat

het meest waar is bij een bepaalde situatie (terugkijkend naar eerder vernomen informatie bij

een soortgelijke situatie) en wordt vaak automatisch opgewekt in een situatie (Willingham,

2007, p. 194). Deze schema's worden op hun beurt weer beïnvloed door onder andere

traumatische levenservaringen. Mogelijke voorbeelden van zulke levenservaringen zijn

bijvoorbeeld slachtoffer zijn van fysiek geweld in de jeugd of emotionele verwaarlozing.

Diverse bronnen tonen een consistent positief verband aan tussen agressief gedrag en

de aanwezigheid van een vijandige interpretatiebias. De door Dodge gestelde theorie over de

invloed van vijandige interpretatiebias op woede- en agressieproblematiek bij kinderen wordt

(5)

(2002), waarin een robuuste significante associatie werd gevonden tussen vijandig

interpreteren van gedrag van een ander en uiting van agressief gedrag. Wilkowski en

Robinson (2008; 2010) laten bovendien uit hun onderzoek naar voren komen dat het eerder

genoemde model en invloed van vijandige interpretatiebias ook aanwezig is bij volwassenen.

De invloed van vijandige interpretatiebias kan naast op bewust niveau ook op onbewust

niveau plaatsvinden (Helfritz-Sinville &Stanford, 2014), hetgeen betekent dat het zowel

inspeelt op impulsieve agressie als vooraf geplande agressie. Barazzone en Davey (2009)

vonden in hun onderzoek dat vijandige interpretatiebias niet slechts aanwezig was bij de

vorm van woede waarbij agressie geuit wordt, maar ook al bij het slechts opwekken van boze

emoties. Eveneens vonden Lobbestael, Cima en Arntz (2013) een samenhang tussen

vijandige interpretatiebias , proactieve agressie en reactieve agressie.

Trauma en woede hebben eveneens een mogelijk verband. Zo is problematische

woede veelal gekoppeld aan een uitzending gerelateerde post traumatische stressstoornis

(Chemtob et al., 1994; Novaco & Chemtob, 2002; Worthen et al., 2014). Maar ook een post

traumatische stress stoornis (ptss) ontstaan uit andere traumatische ervaringen, waaronder

seksueel misbruik, is van invloed op woede (Feeny, Zoellner & Foa, 2000). Naast het trauma

aspect binnen ptss zouden er mogelijk andere factoren van ptss een mogelijke invloed hebben

op woede. Zoals wellicht verhoogde stressgevoeligheid. Echter tonen enkele studies aan dat

enkel het meemaken van een traumatische gebeurtenis zonder dat hier ptss uit voortvloeit

alsnog woede voorspelt (Orth &Wieland, 2006; Outcalt &Lysaker, 2012; Whiting & Bryant,

2007). Kort samengevat zijn er dus enkele aanwijzingen dat trait anger zou kunnen

voortvloeien uit het meemaken van een traumatische gebeurtenis. Tot op heden is echter nog

onbekend hoe dit precies geschiedt.

Wellicht zou een persoon een dispositie tot woede kunnen ontwikkelen als gevolg van

(6)

heden nog geen onderzoek specifiek gericht op de vraag of het meemaken van een

traumatische gebeurtenis verband heeft met een vijandige interpretatiebias. Wel zijn er enkele

indirecte aanwijzingen dat trauma mogelijk een invloed heeft op een vijandige

interpretatiebias. Als trauma samenhangt met woede, en woede op zijn beurt samenhangt met

vijandige interpretatiebias, zou het mogelijk zijn dat er ook een samenhang is tussen

vijandige interpretatiebias en trauma. Zo tonen diverse onderzoeken aan dat een vijandige

interpretatiebias aanwezig is bij mensen die leiden aan stoornissen waarin het doormaken van

een traumatische gebeurtenis ten grondslag ligt, zoals bijvoorbeeld bij een borderline

persoonlijkheidsstoornis (Domes et al., 2008; Arntz, Weertman& Salet, 2011). Verder

indirect bewijs volgt uit onderzoek van Pollak, Cicchetti, Horning en Reed (2000). Hun

onderzoek vond een neiging van fysiek mishandelde kinderen bij boze gezichten en

tegenstelling tot andere kinderen. Mogelijk zou dit kunnen komen door een gevoeligheid

voor vijandige interpretatie. Buck, Cima, Lancel en Van Marle (2012) vonden een relatie

tussen vijandige interpretatiebias, schema's en trauma onder migranten. Echter niet onder

Nederlanders.

Dit huidige onderzoek zal zich op die specifieke vraag richten of er een samenhang is

tussen trauma, vijandige interpretatiebias en trait-anger, waarbij vijandige interpretatiebias

een mediërende rol op zich neemt. Gebaseerd op het model van Dodge (2006) en de

gevonden literatuur zal er verwacht worden dat trauma positief samenhangt met trait-anger

en vijandige interpretatiebias.

Om de centrale vraag te beantwoorden zal dit onderzoek opgedeeld worden in twee

delen. Allereerst zal er onderzocht worden of trauma samenhangt met trait-anger. Trauma zal

gemeten worden middels de afname van de verkorte jeugdtrauma vragenlijst (JTV) van Arntz

& Wessel(1996). Trait-anger zal gemeten worden met de afname van de State Anger

(7)

Hovens (2016). De verwachting hierbij is dat proefpersonen die één of meerdere

traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt hoger zullen scoren op de trait-anger

schaal van de STAXI-II dan proefpersonen zonder een dergelijke geschiedenis. Ten tweede

zal er gekeken worden of er een mediërend effect van vijandige interpretatie bias is op de

samenhang tussen trauma en trait-anger. Vijandige interpretatiebias zal op twee manieren

worden gemeten, te weten op een onbewust niveau door middel van een gezichtentaak en op

bewust niveau door middel van een vignettentaak. Beide taken zijn herhaaldelijk gebruikt om

de aanwezigheid van een vijandige interpretatiebias te meten (Alleva, Lange, Jansen &

Martijn, 2014; Lobbestael, Cima & Arntz, 2013). De verwachting bij het tweede deel is dat

een vijandige interpretatiebias een mediërend effect heeft op de samenhang tussen trauma en

woede, zie figuur 1 en figuur 2.

Figuur 1

Mediatie Tussen Totale Score JTV, Totale Score Trait-Anger Schaal en Score Bewuste Vijandige Interpretatiebias (Vignetten)

+

+

++

Interpretatiebias (Vijandige Vignetten)

(8)

Figuur 2

Mediatie Tussen Totale Score JTV, Totale Score Trait-Anger Schaal en Score Onbewuste Vijandige Interpretatiebias (gezichtentaak)

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 63 Nederlands sprekende proefpersonen mee. Wegens

ontbrekende data kon 1 proefpersoon niet meegenomen worden in de analyses. Waardoor het

onderzoek vervolgde met 62 proefpersonen. Alle 62 waren van het mannelijke geslacht. De

reden hiervoor was dat mannen over het algemeen meer agressie vertonen dan vrouwen

(Deffenbacher, Oetting, Lynch & Morris, 1996). De gemiddelde leeftijd van de

proefpersonen was 21,8 (SD=2,69). De minimum leeftijd was 18 jaar sinds het onderzoek

zich wilde betrekken op volwassenen. De maximum leeftijd was 40 jaar. Mensen ouder dan

40 zouden mogelijk een beperking op inhibitie vermogen hebben, hetgeen blijkt uit een

langzamere reactietijd op taken die inhibitie meten (Dempster, 1992). Een te oude leeftijd van

de proefpersonen zou interfereren met enkele taken uit het onderzoek sinds het de reactietijd

+

+

+

+

Trauma (Score JTV) Score Trait-anger

Interpretatiebias (Vijandige Gezichten)

(9)

vertroebelt. Tot slot mochten de proefpersonen niet aan eerder soort gelijk onderzoek

deelgenomen hebben.

Materiaal

Voor het meten van nare ervaringen in de jeugd werd de verkorte jeugd trauma

vragenlijst (JTV) gebruikt (Arntz & Wessel, 1996). De JTV bestaat uit 28 vragen verdeeld

over 5 domeinen. Deze domeinen en bijbehorende Cronbach's alpha zijn: fysiek misbruik

(0.96), emotioneel misbruik (0.96), seksueel misbruik (0.95), fysieke verwaarlozing (0.87)

en emotionele verwaarlozing (0.96). Binnen de huidige studie liggen de Cronbach's alpha's

als volgt: fysiek misbruik (0.09), emotioneel misbruik (0.79), seksueel misbruik (0.85),

fysieke verwaarlozing (0.51) en emotionele verwaarlozing (0.86). Met een Cronbach's

alpha van 0.70 voor de totaalscore van de gehele JTV. De vragen kunnen beantwoord worden door middel van een vijf punt schaal lopend van 1 tot en met 5, waarbij 1 staat voor “nooit

waar” en 5 voor “zeer vaak waar”. De totale score per schaal loopt van 5 tot en met 25.

Totaalscore voor gehele vragenlijst loopt van een minimumscore van 25 tot en met een

maximumscore van125. Waarbij hoe hoger de score meer aanwezigheid trauma betekent. Een

voorbeeld item uit deze vragenlijst is "Tijdens mijn jeugd geloof ik lichamelijk mishandeld te

zijn geweest".

Een dispositie tot woede werd gemeten door middel van de trait anger schaal van de

State Anger Expression Inventory-II (STAXI-II) (Lievaart, Franken & Hovens, 2016). Deze uit 10 items bestaande schaal heeft een relatief hoge interne consistentie met een Cronbach's

aplha van 0.88. De items kunnen beantwoord worden via een vier puntschaal lopend van 1 tot en met 4, waarbij 1 staat voor “bijna nooit” en 4 voor “bijna altijd”. Het scorebereik loopt

(10)

De bewuste vorm van vijandige interpretatiebias wordt gemeten door middel van

ambigue vignetten gebaseerd op de vignettentaak gebruikt in het artikel van Lobbestael,

Cima en Arntz (2013). Hierbij moet de proefpersoon zich inleven in een voorgestelde situatie.

Vervolgens worden er vier antwoord opties geboden, waarbij de proefpersoon via een slider

lopend van 0 (erg onwaarschijnlijk) tot en met 100 (Heel waarschijnlijk) aan moet geven hoe

waarschijnlijk de geboden verklaring voor het gepresenteerde vignet zou zijn. De opties

bestaan uit een neutraal antwoord, een positief antwoord, een negatief antwoord en een

vijandig antwoord. Een voorbeeld uit de taak is " Je loopt over straat en ziet drie jongens die

aan het voetballen zijn. Op het moment dat je langs hen loopt, hoor je hen lachen. ". De

antwoord opties zijn hierbij "ze lachen je uit"(negatief), "ze lachen om een grapje over iets

anders"(neutraal), "ze proberen je uit te dagen om te vechten"(vijandig) en "ze lachen omdat

ze blij zijn om je te zien"(positief). De minimum score is het percentage niveau 0 en de

maximum score is het percentage niveau 100.

De onbewuste vorm van vijandige interpretatiebias wordt gemeten door de

vijandelijke gezichtentaak die gebaseerd was op de gezichtentaak van Alleva, Lange, Jansen

en Martijn (2014). Voor dat de taak begint zal er een portret foto van de proefpersoon

gemaakt worden en in de taak worden geplaatst. Vervolgens start de taak waarbij de

proefpersoon de instructie krijgt om op een plaatje te klikken die ergens op het scherm

verschijnt. Dit is of wel een foto van zichzelf, van een man of van een ei. Wat er in feite in de

taak gebeurde was het volgende : "a) in één van vier kwadranten wordt een foto van de

proefpersoon zelf, een portretfoto van een andere (onbekende) man, of een foto van een ei

getoond (een object dat in vorm gelijkenis vertoont met een gezicht) , b) direct als

proefpersonen de locatie waarop de foto werd getoond achterhaalden, werd hen gevraagd om

hier op te klikken, c) nadat geklikt werd op de locatie waar de foto verscheen werd een groep

(11)

computertaak.". De foto's onder a werden meerdere malen gepresenteerd, elk 30 keer met in

totaal 270 trials. De portretfoto's onder c bestaan uit 9 foto's van mannen en 9 foto's van

vrouwen geselecteerd uit de NimStim Facial Stimuli Set (Tottenham, Borscheid, Ellertsen,

Marcus & Nelson, 2002). De 18 foto's tonen boze, vrolijke en neutrale gezichten. Na de trials

dient de proefpersoon te schatten, door middel van een slider lopend van 0 tot 100, hoeveel

boze, vrolijke en neutrale gezichten er waren getoond na een bepaalde afbeelding. Een

voorbeeld item hierbij is " Al met al, hoeveel van de portretfoto's waren boos na het

verschijnen van een foto van jezelf?". De maat voor vijandige interpretatiebias in deze taak

is wat de proefpersoon schatte als percentage boos kijkende gezichten na het verschijnen van

zijn eigen foto. De minimum score is het percentage niveau 0 en de maximum score is het

percentage niveau 100.

Om tot slot na te gaan of proefpersonen niet op de hoogte waren van de precieze

invulling van het onderzoek werd er gebruik gemaakt van een exit interview. Deze bestond

uit een korte vragenlijst van vier vragen. Een voorbeelditem hiervan is "Heeft u het

onderzoek serieus genomen?".

Procedure

Het onderzoek vond plaats in een afgesloten witte kamer zonder ramen om ervoor te

zorgen dat proefpersonen niet beïnvloed zouden worden door externe stimuli. De taken en

vragenlijsten werden afgenomen door middel van de computer. Alle proefpersonen

doorliepen in dit onderzoek hetzelfde traject met een vaste volgorde. Dit traject bestond uit

twee sessies van ongeveer een uur waarbij er verscheidene testen en taken afgenomen werden

bij de proefpersonen. Tussen de sessies zat een pauze van een kwartier. Reden voor opdeling

sessies was om zeker te zijn dat aspecten van testen uit de eerste sessie geen invloed zouden

(12)

Alvorens de eerste sessie begon, diende de proefpersoon een informed consent te

tekenen. Vervolgens mocht de proefpersoon plaatsnemen op de stoel achter de computer en

werd de gezichtentaak na uitleg van de proefleider gestart. Nadat de proefpersoon klaar was

met de eerste taak, werd de proefpersoon gevraagd enkele vragenlijsten, waaronder de

vignettentaak, de STAXI-2, de de Self-Reported Psychopathy scale, de social connectedness

scale en een vriendschappenvragenlijst in te vullen. Als laatste deel van de eerste sessie werd de verkorte jeugd trauma vragenlijst afgenomen. In de tweede sessie werden de Positive and

Negative Affect Schedule (PANAS) en Affectieve Go/No-go taak afgenomen. Daarnaast vond er een woede-inductie ofwel een neutrale inductie plaats. De tweede sessie werd afgesloten

met een kort exit interview. Er dient tot slot meegedeeld te worden dat dit onderzoek deel

uitmaakt van een groter onderzoek. Naast de tests die belangrijk waren voor het huidige

onderzoek (de gezichtentaak, vignettentaak en de verkorte jeugd trauma vragenlijst) werden

er diverse andere taken en vragenlijsten afgenomen (zie hierboven) waarvan de resultaten niet

worden gerapporteerd, aangezien deze buiten de doeleinden van het huidige onderzoek vallen.

Data-analyse

De data-analyse werd uitgevoerd met behulp van het statistische programma IBM

SPSS. Aller eerst werd er gekeken of er mogelijk sprake was van ontbrekende data. Bij 1

proefpersoon was dit het geval, waardoor hij bij de verdere analyses werd uitgesloten. Over

de overige 62 participanten werd er vervolgens gekeken of er mogelijke extreme scores

werden behaald die buiten het scorebereik van de vragenlijsten vielen. Niemand scoorde

buiten het scorebereik. Met behulp van boxplots werden er wel enkele outliers gevonden bij

de JTV met enkele hoger scorende mensen. Er is voor gekozen om deze participanten alsnog

in de analyses mee te nemen sinds hun scores voor de rest niet abnormaal waren en mogelijk

een beeld geven van meer getraumatiseerde personen binnen de relatief normale populatie.

(13)

onderzoek, werd er naar de antwoorden van het exit interview gekeken. Vervolgens zijn de

beschrijvende statistieken opgevraagd over de gemiddeldes, standaarddeviaties en

betrouwbaarheidsintervallen van de scores op de JTV, Trait-anger schaal, bewuste vijandige

interpretatiebias vignetten en onbewuste vijandige interpretatiebias gezichtentaak. Om de

onderliggende correlaties te bekijken tussen de variabelen wordt er een correlatietabel

gemaakt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een bivariate correlatieanalyse met een Pearson

toets.

Om de twee deelvragen van dit onderzoek te beantwoorden zal er gebruikt gemaakt

worden van mediatie-analyses met de stappen methode volgend van Baron en Kenny (1986).

Voor de eerste deelvraag geldt het volgende: de eerste twee stappen toetsen of de

onafhankelijke variabele (JTV score) samenhangt met de afhankelijke variabele (trait-anger

schaal score) en vervolgens of er een samenhang is tussen de onafhankelijke variabele en de

mediator (bewuste vijandige interpretatiebias). De derde stap toetst via een multivariate

hiërarchische lineaire regressie analyse het gehele mediatie-model. Na het doorlopen van

deze stappen zullen de significante resultaten getoetst worden met een Sobeltest, om na te

gaan of er sprake is van partiële of volledige mediatie. Deze stappen worden herhaald voor de

tweede deelvraag. Echter wordt hierbij de mediator bewuste vijandige interpretatie bias

vervangen met onbewuste vijandige interpretatiebias. De significantiewaarde in dit onderzoek

is vastgesteld op α= 0.05.

Resultaten

In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken weergegeven voor de JTV per subschaal,

de JTV totaalscore, de scores op de trait-anger schaal, de scores op bewuste vijandige

interpretatie bias (vijandige vignetten) en de scores op onbewuste vijandige interpretatie bias

(14)

Tabel 1

Beschrijvende Statistieken (gemiddelde scores, standaarddeviaties en

betrouwbaarheidsintervallen) van de JTV per subschaal, de JTV totaalscore, de Trait anger schaal, de vijandige vignetten en de gezichtentaak

N Gemiddelde(sd) 95% Betrouw. Interval. Lower 95% Betrouw. Interval. Upper JTV EM JTV FM JTV SM JTV EV JTV FV JTV TOT Trait Anger Vij. Vig. Vij. Gez. 62 62 62 62 62 62 62 62 62 7.03 (2.95) 5.34 (0.85) 5.29 (1.22) 9.44 (3.89) 6.24 (2.24) 33.34 (8.60) 16.00 (4.07) 13.46 (9.52) 40.18 (18.01) 6.28 5.12 4.98 8.44 5.67 31.16 14.97 11.04 35.60 7.78 5.55 5.60 10.42 6.81 35.52 17.03 15.88 44.75

Note: N= aantal participanten, JTV EM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Emotioneel Misbruik, JTV FM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Fysiek Misbruik, JTV SM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Seksueel Misbruik, JTV EV= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Emotionele Verwaarlozing, JTV FV= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Fysieke Verwaarlozing, JTV TOT= Totale Score Jeugd trauma Vragenlijst, Trait Anger= Trait Anger schaal, Vij. Vig.= Bewuste Vijandige Interpretatiebias Vignetten, Vij. Gez.= Onbewuste Vijandige Interpretatiebias Gezichtentaak.

Hetgeen wat opvalt uit de beschrijvende statistieken is dat de gemiddelde scores van

de JTV relatief laag liggen wanneer ze worden vergeleken met het maximum scorebereik. Per

schaal ligt het maximum namelijk op 25, terwijl de gemiddeldes scores op sommige van de

JTV subschalen binnen het huidige onderzoek de minimumscore van 5 benaderen. Ook de

totaal score is laag uitgevallen wanneer het wordt vergeleken met de maximum te behalen

(15)

Kijkend naar de trait-anger score ligt het gemiddelde eveneens dichter bij de minimum score

van 10 dan bij de maximum score van 40. Ditzelfde doet zich voor bij de bewuste vorm van

interpretatiebias en onbewuste interpretatiebias.

Tabel 2 geeft de correlaties weer tussen JTV per subschaal, JTV totaalscore,

trait-anger schaal, bewuste vijandige interpretatie bias (vijandige vignetten) en onbewuste vijandige interpretatie bias (vijandige gezichten) ter globale illustratie van de samenhang

tussen factoren. Uit tabel 2 valt te zien dat er een significante positieve samenhang is tussen

trait-anger en de bewuste vorm van vijandige interpretatiebias. Des te hoger iemand scoort op de trait-anger schaal des te sterker zal de proefpersoon geneigd zijn ambigue situaties

(16)

Tabel 2

Pearson Correlaties Tussen Totaal Score JTV, Score per Subschaal JTV, Score Trait-Anger Schaal, Gemiddelde Score Vijandige Vignetten en Score Vijandige Gezichtentaak

JTV EM JTV FM JTV SM JTV EV JTV FV JTV TOT Trait Ang. Vij. Vig. Vij. Gez. JTV EM JTV FM JTV SM JTV EV JTV FV JTV TOT TraitAng. Vij. Vig. Vij. Gez. - 0.08 - 0.37** 0.12 - 0.66** -0.08 0.43** - 0.53** -0.01 0.47** 0.65** - 0.84** 0.11 0.59** 0.90** 0.80** - 0.29* -0.06 0.01 0.16 0.05 0.18 - 0.16 -0.02 0.08 0.05 -0.04 0.07 0.50** - -0.02 -0.09 -0.06 -0.07 -0.08 -0.08 0.09 -0.07 -

Note:JTV EM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Emotioneel Misbruik, JTV FM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Fysiek Misbruik, JTV SM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Seksueel Misbruik, JTV EV= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Emotionele Verwaarlozing, JTV FV= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Fysieke Verwaarlozing, JTV TOT= Totale Score Jeugd trauma Vragenlijst, Trait Ang.= Trait Anger schaal, Vij. Vig.= Bewuste Vijandige Interpretatiebias Vignetten, Vij. Gez.= Onbewuste Vijandige Interpretatiebias

Gezichtentaak. *p<.05 ** p<.01.

De eerste hoofdanalyse betrof een mediatie-analyse met een bewuste vijandige

interpretatiebias (gemiddelde score op vijandige vignetten) als mediator op de relatie tussen

trauma (de totale score op de JTV) en trait anger (trait anger schaal), zie Figuur 3. Uit de

(17)

score van de proefpersonen op de vijandige vignetten en hun score op de trait-anger schaal, b

= 0.21, p < .001. Echter bleek er geen sprake te zijn van een significante samenhang tussen de

totale trauma score op de JTV en de trait-anger schaal, b = 0.07, p = .205. Er bleek eveneens

geen significante samenhang te zijn tussen trauma en bewuste vijandige interpretatiebias, b

=0.08, p = .569. Noch was er sprake van een significant indirect effect van gemiddelde score

van proefpersoon op vijandige vignetten op de correlatie tussen totale score trauma op de

JTV en Trait-anger schaal,b = 0.02,BCa[.044, .076].

Figuur 3

Mediatie Tussen Totale Score JTV, Totale Score Trait-Anger Schaal en Score Bewuste Vijandige Interpretatiebias (Vignetten)

Vervolgens werd middels een regressie analyse onderzocht of onbewuste vijandige

interpretatiebias een mediërend effect had op de relatie tussen trauma en trait-anger. Ditmaal

betrof de mediator echter de score van de proefpersoon op de gezichtentaak in plaats van de

vijandige vignettentaak, zie Figuur 4. Er werden middels deze analyse geen significante

effecten gevonden. Er was allereerst geen significante samenhang tussen trauma en

onbewuste vijandige interpretatiebias, b = -0.16, p = .551. Noch een significante samenhang

b = 0.08, p = .569 b = 0.21, p < .001

Direct effect b = 0.07, p = .205

Indirect effect b = 0.02, BCa [-.044, .076]

Trauma (Score JTV) Score Trait-anger

Interpretatiebias (Vijandige Vignetten)

(18)

tussen onbewuste vijandige interpretatie bias en trait-anger, b = 0.02, p = .44. Alsook geen

significante samenhang tussen trauma en trait-anger, b = 0.09, p = .15. Er was geen

significant indirect effect van gemiddelde score van proefpersoon op de onbewuste vijandige

interpretatiebias gezichtentaak op de correlatie tussen totale score trauma op de JTV en

Trait-anger schaal, b = -0.004, BCa [-.049, .010].

Figuur 4

Mediatie Tussen Totale Score JTV, Totale Score Trait-Anger Schaal en Score Onbewuste Vijandige Interpretatiebias (gezichtentaak)

Concluderend, uit de bovengenoemde bevindingen blijkt er geen samenhang tussen

trauma en trait-anger te zijn. De verwachting uit het eerste deel van dit onderzoek dat trauma

positief zou samenhangen met trait-anger is derhalve niet uitgekomen. De daaropvolgende

verwachting dat er een mediërende rol was van bewuste en/of onbewuste vijandige

interpretatiebias bleek eveneens niet uit te komen.

Exploratieve analyses

b = -0.16, p = .551 b = 0.02, p = .440

Direct effect b = 0.09, p = .150

Indirect effect b = -0.004,BCa [-.049, .010]

Trauma (Score JTV) Score Trait-anger

Interpretatiebias (Vijandige Gezichten)

(19)

Naast de bovenstaande hoofdanalyses is tevens exploratief gekeken naar de

samenhang tussen de scores op de subschalen van de JTV en de trait-anger schaal. Met

behulp van een Pearson correlatie bleek er een significante samenhang te zijn tussen de score

op de subschaal emotioneel misbruik en score op de trait-anger schaal, r = 0.287, p = .024.

Verdere mediatie-analyses met bewuste en onbewuste vijandige interpretatiebias als

mediatoren op de relatie tussen trauma en trait-anger brachten echter geen significant effect

naar voren.

Discussie

Het hoofddoel van dit onderzoek was om te onderzoeken of een vijandige

interpretatiebias een mediërende factor is in de relatie tussen trauma en trait-anger. In het

huidige onderzoek werd hiertoe geen bewijs gevonden. Allereerst werd er tegen verwachting

in geen samenhang gevonden tussen trauma en trait-anger. Hierop volgend kwam er

logischerwijs ook geen mediërend rol naar voren van vijandige interpretatiebias. Huidig

onderzoek toont zodoende aan dat er geen positieve samenhang bestaat tussen trauma en

trait-anger en dat er geen mediërende rol van vijandige interpretatiebias is op deze relatie. Des al niet te min werd er een positieve relatie gevonden tussen bewuste vijandige

interpretatiebias en trait-anger. Tevens bleek er een verband te zijn tussen seksueel misbruik

en trait-anger. Echter de gehele theorie van Dodge (2006), waarbij wordt gesteld dat (a)

trauma invloed heeft op schema's, (b) deze schema's invloed hebben op vijandige

interpretatiebias en (c) vijandige interpretatiebias op zijn beurt weer invloed heeft op

trait-anger sluit echter niet aan op het huidige onderzoek. Dit zou kunnen komen door enkele mogelijke tekortkomingen van het huidige onderzoek.

Ten eerste zou het te maken kunnen hebben met verdeling van de scores.

(20)

gescoord werd op de vragenlijsten, wat mogelijk betekend dat er een onder de proefpersonen

een lage hoeveelheid van trauma, trait-anger en vijandige interpretatiebias aanwezig was.

Kijkend naar de histogrammen valt op dat er een sterke neiging naar links is bij de

normaalverdelingen. Door de lage aanwezigheid van de onderzoeksvariabelen is het wellicht

mogelijk dat er geen samenhang gevonden wordt. Sinds er te weinig vertegenwoordiging is

van de onderzoeksvariabelen om er een vergelijking uit te trekken. Of mogelijk de

samenhang tussen trauma,vijandige interpretatiebias en trait-anger slechts van toepassing is

bij hoge maten van de drie. Onderzoek binnen een hoger scorende populatie zou mogelijk

meer kunnen zeggen over de samenhang tussen trauma, trait-anger en vijandige

interpretatiebias.

Ten tweede is een andere mogelijke verklaring voor het niet vinden van relatie tussen

trauma en trait-anger, het opleidingsniveau van de proefpersonen. Het huidige onderzoek

was voornamelijk afgenomen bij universitaire studenten. Deze beschikken mogelijk over een

hoog cognitief niveau, hetgeen de kans op vijandige interpretatie bias en trait-anger doet

verlagen (Wilkowski & Robinson, 2008). Wellicht zijn de bevindingen toe te schrijven aan

de leeftijd van de proefpersonen. In het onderzoek van Dodge (2006) namen kinderen deel

aan het onderzoek. De cognitieve controle van de kinderen kan wellicht minder ontwikkeld

zijn dan het op latere leeftijd zou zijn. Hierdoor zou vijandige interpretatiebias en trait-anger

zichtbaarder zijn in het onderzoek van Dodge (2006) dan in het huidige onderzoek. In

vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden of de mate van cognitief vermogen invloed

zou kunnen hebben op vijandige interpretatiebias en trait-anger. Daarnaast kan er gekeken

worden of opleiding en leeftijd hierop invloed hebben.

Ten derde zijn er in de literatuur omtrent trauma twee semi tegenstrijdige aspecten

rondom emoties. Aan de ene kant zijn er bevindingen waarbij getraumatiseerde personen

(21)

(Orth &Wieland, 2006; Outcalt &Lysaker, 2012; Whiting & Bryant, 2007; DSM, 5th ed., text

rev.; American Pschiatric Association, 2013). Wat zou aansluiten bij dit huidige onderzoek.

Aan de andere kant zijn er bevindingen die een vorm van emotionele stagnatie/vervlakking

illustreren (Spiegel, Hunt, & Dondershine, 1988; Foa, Riggs, & Gershuny, 1995; DSM, 5th

ed., text rev.; American Pschiatric Association, 2013). Het zou mogelijk zijn dat de

proefpersonen in het huidige onderzoek die trauma rapporteerden meer van de emotionele

vervlakking vertoonden. Hierdoor zouden ze dan mogelijk ook niet heel hoog scoren op

trait-anger. Hier is niet voor gecontroleerd tijdens het testen. Dit zou in vervolg onderzoek mogelijk meegenomen kunnen worden door bijvoorbeeld te testen op proefpersonen met

trauma en hoge emotionele arousel.

Een vierde punt ligt op een ander aspect van trauma. Namelijk de invloed van het type

meegemaakte trauma, wat in het huidige onderzoek slechts ter exploratie is aangestipt. Zo

bleek er uit het huidige onderzoek een positieve samenhang te zijn tussen de JTV schaal

emotioneel misbruik en trait-anger. Mogelijk biedt dit inzicht dat er specifieke vormen van

trauma samenhangen met trait-anger. De vraag rest welke componenten specifiek aan

emotioneel misbruik voor de relatie met trait-anger zorgen. Gespecificeerd onderzoek binnen

een populatie met een trauma van emotioneel misbruik zou mogelijk dieper in kunnen gaan

op deze samenhang.

Ten vijfde zou het mogelijk zijn dat de andere schalen van de JTV vragenlijst worden

ondervertegenwoordigd, gezien de geringe rapportage van trauma in dit onderzoek. Hierdoor

zou het mogelijk zijn dat er te weinig van een type trauma aanwezig zou zijn om een

significante samenhang te vinden. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op welke

(22)

Op het punt van onbewuste vijandige interpretatiebias zou, ten zesde, er wellicht

nagegaan moeten worden of de gebruikte taak wel een representatieve methode is om

onbewuste vijandige interpretatiebias te meten. De gezichtentaak is weliswaar gebruikt bij

onderzoek onder mensen met een eetstoornis en de samenhang met een negatieve

interpretatiebias. Maar wellicht zijn er tot nu toe nog niet opgemerkte verschillen tussen

negatieve interpretatie bias en vijandige interpretatiebias. In vervolgonderzoek zou er

gekeken kunnen worden of deze taak betrouwbaar is voor het meten van onbewuste vijandige

informatiebias. Mocht de gezichtentaak een valide meetinstrument zijn dan zou er

geconcludeerd kunnen worden dat er geen relatie is tussen onbewuste vijandige

interpretatiebias en trait-anger.

Tot slot is het overigens mogelijk ook interessant om nog eens te kijken naar het

onderzoek van Buck et al. (2012). In hun onderzoek werd er namelijk wel een samenhang

gevonden tussen trauma, schema's en vijandige interpretatiebias bij migranten, maar vonden

onder de Nederlandse populatie alleen een samenhang tussen trauma en schema's. Hierbij zou

de vraag gesteld kunnen worden waarom dit verschil er is en wat er voor dit verschil zorgt.

Hierdoor kan de rol van vijandige interpretatiebias die Dodge (2006) aandraagt mogelijk

beter begrepen worden.

Kortom, er zijn verscheidene kanttekeningen waar mogelijk rekening gehouden kan

worden in vervolg onderzoek om na te gaan of bevindingen uit het huidige onderzoek

gegeneraliseerd zouden kunnen worden naar de werkelijkheid. Ondanks dat dit onderzoek

geen mediërend verband heeft kunnen vinden van vijandige interpretatiebias op de relatie

tussen trauma en trait-anger binnen een relatief gezond hoogopgeleide populatie biedt het

nog mogelijkheden om bepaalde aspecten verder uit te diepen. Daarnaast toonde het huidige

onderzoek wel twee mogelijke punten aan die verder uitgediept zouden kunnen worden. Zo

(23)

relatie tussen bewuste vijandige interpretatiebias en trait-anger. Mocht er uit

vervolgonderzoek eveneens niks voortkomen, dan zou er gekeken moeten worden naar welke

andere factoren wellicht van toepassing zouden kunnen zijn bij trauma en woede.

Literatuurlijst

Alleva, J. M., Lange, W. G., Jansen, A., & Martijn, C. (2014). Seeing ghosts: Negative body

evaluation predicts overestimation of negative social feedback. Body image, 11,

228-232.

American Psychiatric Association. (2013). Section II: Trauma- and Stressor-Related

Disorders. In Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed., text rev.).

doi: 10.1176/appi.books.9780890425596.dsm07

Archer, J. (1988). The behavioural biology of aggression. Cambridge: Cambridge University

Press.

Arntz, A., Weertman, A., & Salet, S.(2011). Interpretation bias in cluster-c and borderline

personality disorders. Behaviour Research and Therapy, 49, 472-481.

Arntz, A., & Wessel, I. (1996). Jeugd trauma vragenlijst [Dutch version of the childhood

trauma questionnaire]. The Netherlands: Author.

Averill, J.(1983). Studies on anger and agression: implications for theories of emotion.

American Psychologist, 38, 1145-1160.

Barazzone, N., & Davey, G.C.L. (2009). Anger potentiates the reporting of threatening

(24)

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social

psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal

of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Berkowitz, L., & Harmon-Jones, E. (2004). Toward an understanding of the determinants of

anger. Emotion, 4, 107-130.

Bettencourt, B.A., Talley,A., Benjamin, A.J., & Valentine, J. (2006). Personality and

aggressive behavior under provoking and neutral conditions: a meta-analytic

review. Psychological Bullentin, 132, 751-777.

Birkley, E.L., & Eckhardt, C.I. (2015). Anger, hostility, internalizing negative emotions, and

intimate partner violence perpetration: A meta-analytic review. Clinical Psychology

Review, 37, 40-56.

Boyce, W.T., & Ellis, B.J. (2005). Biological sensitivity to context: I. An

evolutionary-developmental theory of the origins and functions of stress reactivity. Development

and Psychopathology, 17,271-301.

Buck, N.M.L., Cima, M., Lancel. M., & Marle Van, H.J.C. (2012). On the explanation of the

hostile attributioal bias: traumatix experiences, schemas, and migrant status. Journal

of Aggression, Maltreatment and Trauma, 21, 223-236.

Castro de, B.O., Veerman, J.W., Koops, W., Bosch, J.D., & Monshouwer, H.J. (2002).

Hostile attribution of intent and aggressive behaviour: a meta-analysis. Child

Development, 73, 916-934.

Chemtob, C.M., Hamada, R.S., Roitblat, H.L., & Muraoka, Y. (1994). Anger, impulsivity,

and anger control in combat-related posttraumatic stress disorder. Journal of

(25)

Coccaro, E.F., Lee, R., & McCloskey, .M.S. (2014). Relationship Between Psychopathy,

Aggression, Anger, Impulsivitt, And Intermittent Explosive Disorder. Aggresive

Behavior, 40, 526-536.

Deffenbacher, J.L., Oetting, E.R., Lynch, R.S., & Morris, C.D. (1996). The expression of

anger and its consequences. Behaviour Research and Therapy, 34, 575-590.

Dempster, F. N. (1992). The rise and fall of the inhibitory mechanism: Toward a unified

theory of cognitive development and aging. Developmental Review, 12, 45-75

Dodge, K.A. (2006). Translational science in action: Hostile attributional style and the

development of aggressive behavior problems. Development and Psychopathology,

18, 791-841.

Domes, G., Czieschnek, D., Weidler, F., Berger, C., Fast, K., & Herpertz, S.C. (2008).

Recognition of facial affect in borderline personality disorder. Journal of Personality

Disorders, 22, 135-147.

Fassino, S., Abbate, D.G., Piero, A., Leombruni, P., & Rovera, G.G. (2003). Dropout from

brief psychotherapy within a combination treatment in bulimia nervosa: Role of

personality and anger. Psychotherapy and Psychosomatics, 72, 203-210.

Fassino, S., Amianto, F., Abbate, D.G., & Leombruni, P. (2007). Personality and

psychopathology correlates of dropout in an outpatient psychiatric service.

Panminerva Medica, 9, 7-15.

Feeny, N.C., Zoellner, L.A., & Foa, E.B. (2000). Anger, dissociation, and posttraumatic

stress disorder among female assault victims. Journal of Traumatic Stress, 13, 89-100.

Foa, E.B., Riggs, D.S., & Gershuny, B.S. (1995). Arousal,numbing, and intrusion: Symptom

(26)

Helfritz-Sinville, L.E., & Stanford, M.S. (2014). Hostile attribution bias in impulsive and

premeditated agression. Personality and Individual Diffrences, 56, 45-50.

Lievaart, M., Franken, I. H., & Hovens, J. E. (2016). Anger Assessment in Clinical and

Nonclinical Populations: Further Validation of the State–Trait Anger Expression

Inventory-2. Journal of clinical psychology, 72, 263-278.

Lobbestael, J., Cima, M., &Arntz, A. (2013). The relationship between adult reactive and

proactive aggression, hostile interpretation bias, and antisocial personality disorder.

Journal of Personality Disorders, 27, 53-66.

Lorenz, K. (1966). On agression. New York: Harcourt.

Lubke, G.H., Ouwens, K.G., Moor de, M.H.M., Trull, T.J., & Boomsma, D.I. (2015).

Population heterogeneneity of trait anger and differential associations of trait

anger facets with borderline personality features, neuroticism, depression, Attention

Deficit Hyperactivity Disorder, and alcohol problems. Psychiatry Research, 230,

553-560.

Nasby, W., Hayden, B., & Depaulo, B.M. (1980). Attributional bias among aggressive boys

to interpret unambiguous social stimuli as displays of hostility, Journal of Abnormal

Psychology, 89, 459-468.

Norlander, B., & Eckhardt, C.I. (2005). Anger, hostiliy and male perpetrators of intimate

partner violance: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 25, 119-152.

Novaco, R.W., & Chemtob, C.M. (2002). Anger and combat related posttraumatic stress

(27)

Novaco, R.W., & Chemtob, C.M. (2015) Violence Associated With Combat-Related

Posttraumatic Stress Disorder: The Importance of Anger. Psychological

Trauma-Theory Research Practice and Policy, 7, 485-492.

Orth, U., & Wieland, E. (2006). Anger,hostility, and posttraumatic stress disorder in

trauma-exposed adults: a meta-analysis. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74,

698-706.

Outcalt, S.D., & Lysaker, P.H. (2012). The relationships between trauma history, trait anger,

and stigma, in persons diagnosed with schizophrenia spectrum disorders.

Psychosis-Psychological Social And Integrative Approaches, 4, 32-41.

Pollak, S.D., Cicchetti, D., Hornung, K., & Reed, A. (2000). Recognition emotion in

faces:Developmental effects of child abuse and neglect. Developmental Psychology,

36, 679-688.

Smith, T., Glazer, K., Ruiz, J., & Gallo, L. (2004). Hostility, anger, aggressiveness, and

coronary heart disease: an interpersonal perspective on personality, emotion, and

health. Journal of Personality, 72, 1217-1270.

Spiegel, D., Hunt, T., & Dondershine, H.E. (1988). Dissociation and Hypnotizability in

Posttraumatic stress disorder. American Journal of Psychiatry, 145, 301-305.

Sugaya, N., Yoshida, E., Yasuda, S., Tochigi, M., Takei, K., Otowa, T., mekage, T., Konishi,

Y., Sakano, Y., Nomura, S., Okazaki, Y., Kaiya, H., Tanji, H., & Sasaki, T.

(2015). Anger tendency may be associated with duration of illness in panic disorder.

(28)

Tottenham, N., Borscheid, A., Ellertsen, K., Marcus, D.J., & Nelson, C.A. (2002).

Categorization of facial expressions in children and adults: Establisching a larger

stimulus set. Journal of Cognitive Neuroscience, 14 (Suppl.), S74.

Wenzel, A., & Lystad, C. (2005). Interpretation biases in angry and anxious individuals.

Behaviour Research and Therapy, 43, 1045-1054.

Whiting, D., & Bryant, R.A. (2007). Role of appraisals in expressed anger after trauma.

Clinical Psychologist, 11, 33-36.

Wilkowski, B.M., & Robinson, M.D. (2008). The Cognitive basis of trait anger and reactive

aggression: an integrative analysis. Personality and Social Psychology Review, 12,

3-21.

Wilkowski, B.M., & Robinson, M.D. (2010). The Anatomy of Anger: An Integrative

Cognitive Model of Trait Anger and Reactive Aggression. Journal of Personality,

78, 9-38.

Willingham, D.T. (2007). Cognition The Thinking Animal (3e druk). New Jersey: Pearson

Education Inc.

Worthen, M., Rathod, S.D., Cohen, G., Sampson, L., Ursano, R., Gifford, R., Fullerton, C.,

Galea, S., & Ahern, J. (2014). Anger problems and posttraumatic stress disorder in

male and female National Guard and Reserve Service members. Journal of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een eerste reden dat er in het huidige onderzoek sprake is van een kleiner verschil tussen vrouwen en mannen kan veroorzaakt worden door het bodemeffect (Lewis-Beck, Bryman

De Nota 2000 stelt dat voor het slagen van facetbeleid essentieel is dat facetbeleid én door de centrale overheid moet worden uitgedragen én dat ook lokale overheden (met name

We give a deterministic algorithm beating these bounds, with polynomial expected running-time for semi-random graphs: an adversary chooses a graph with n vertices, and then edges

Counterexamples were found (Hemker et al., 1996) for the models from the divide-by-total class in which c~ij varied over items or item steps or both, and for all models from the

In grafiek 1 wordt de relatie weergegeven tussen de afzet en de totale kosten voor 2009.. In grafiek 2 wordt de relatie weergegeven tussen de verkoopprijs en de omzet

Wilt u een cijfer geven tussen 1 en 10 of u cultuur een belangrijk aspect vond bij deze

Bij normeringsterm N = 1,0 wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:  een leerling die geen enkel scorepunt heeft behaald, krijgt het cijfer 1;  een leerling die

− Het antwoord 9,3 mag worden gevonden door zorgvuldig opmeten in de. figuur en met