Een vijandige interpretatiebias als mediërende factor in de relatie
tussen trauma en trait-anger
Yuki o'hana Curiël
Studentennummer: 10524355
Begeleider: Marien Lievaart
Aantal woorden abstract: 192
Abstract
Eerder onderzoek (Dodge, 2006) verondersteld dat een vijandige interpretatiebias,
trait anger and het meemaken van negatieve levensgebeurtenissen mogelijk aan elkaar
gerelateerd zijn. In dit huidige onderzoek werd nagegaan of er inderdaad een samenhang
bestaat tussen deze drie factoren middels een experiment. Er deden in totaal 62 mannelijke
participanten mee aan het huidige onderzoek. Trauma werd gemeten door middel van de
Jeugd Trauma Vragenlijst en trait-anger door middel van de trait-anger schaal van de
STAXI-II. Een vijandige interpretatiebias werd zowel op bewust niveau gemeten met behulp van een vignettentaak als op onbewust niveau met behulp van een gezichtentaak. Er bleek
geen samenhang te zijn tussen trauma en trait-anger, noch van een samenhang tussen trauma
en een vijandige interpretatiebias. Wel was er sprake van een significante positieve
samenhang tussen een vijandige interpretatiebias (bewust gemeten) en trait-anger. Dit gold
niet voor een vijandige interpretatiebias die op onbewust niveau werd gemeten. Tot slot werd
er geen mediërend effect gevonden van noch bewuste noch onbewuste vijandige
interpretatiebias op de relatie tussen trauma en trait-anger. Concluderend werd in het huidige
onderzoek geen bewijs gevonden voor een mediërende rol van vijandige interpretatiebias op
de relatie tussen trauma en trait-anger.
Inleiding
Woede is één van de vele emoties die bij de mens voorkomt. Het voelen van deze
emotie is in eerste instantie dan ook niet abnormaal, ondanks dat het soms gepaard gaat met
negatieve gevolgen, en heeft zijn doeleinden (Averill, 1983). Zo kan woede als signaal dienen
dat iemand zich gestagneerd voelt of als signaal fungeren wanneer er een bepaalde
persoonlijke grens is overschreden (Archer, 1988; Berkowitz & Harmon-Jones, 2004).
individu. Zoals in een bedreigende situatie waarbij een individu agressief dient te handelen
om te overleven, aangezien woede een schema oproept waaruit agressief gedrag kan volgen
(Boyce & Ellis, 2005; Lorenz, 1966). Bepaald soort woede kan echter leiden tot problematiek.
Spielberg (1988) beschrijft twee vormen van woede, te weten state anger en trait
anger. State anger doelt op een boze gemoedstoestand van een individu op een moment. Deze vorm is terug te koppelen aan de eerder genoemde constructieve kanten van woede.
Trait anger beroept zich daarentegen op hoe boos een individu zich over het algemeen voelt en staat meer in connectie met karaktertrekken. Een hoge mate van trait anger kan ervoor
zorgen dat een persoon frequenter en sneller uitbarstingen van state anger kan ervaren. Een
hoge mate van trait anger wordt ook in verband gebracht met de nadelige gevolgen van
woede. Een voorbeeld hiervan is agressief gedrag (Bettencourt et al., 2006), waaronder
huiselijk geweld (Birkley & Eckhardt, 2015; Norlander & Eckhardt, 2005). Daarnaast is
woede een belangrijk mechanisme bij de gewelddadige uitingen van personen met een aan
een uitzending gerelateerde post traumatische stress stoornis (Novaco & Chemtob, 2015).
Maar woede leidt ook tot schade bij de individu in kwestie zelf, zoals bijvoorbeeld
gezondheidsproblemen (Smith et al., 2014). Woede speelt eveneens een rol als centraal
kenmerk bij andere psychologische stoornissen, zoals borderline, depressie, ADHD en
alcohol verslaving (Coccaro, Lee, McCloskey, 2014; Lubke et al., 2015). Woede kan
bovendien de duur van een psychologische stoornis verlengen, zoals bijvoorbeeld bij
paniekstoornissen (Sugaya et al., 2015). Tot slot kan woede de behandeling van
psychologische stoornissen stagneren (Fassino, Abbate, Piero, Leombruni & Rovera, 2003;
Fassino, Amianto, Abbate &Leombruni, 2007). Kortom om deze problemen aan te pakken is
het nodig om een beter beeld te krijgen van woede en de mechanismen die hieraan ten
grondslag liggen. Waarbij het in dit onderzoek zal gaan over de dispositie van woede of te
Onderzoek naar de mechanismen die ten grondslag liggen aan een dispositie tot
woede hebben onder andere een connectie aangetoond met een negatieve interpretatiebias
(Wenzel & Lystad, 2005). Invulling voor deze negatieve interpretatiebias en welke rol een
negatieve interpretatiebias heeft bij woede wordt geboden door het artikel van Dodge (2006).
Dodge refereert naar deze negatieve bias als een specifieke vijandige interpretatiebias, een
term opgesteld door Nasby, Hayden en DePaulo (1980). Een vijandige interpretatiebias wordt
omschreven als een bias waarbij men ambigue en/of niet bedreigende situaties toch als
bedreigend interpreteert, terwijl dit in feite niet zo behoeft te zijn. Dodge neemt deze term op
in zijn model waarmee hij agressief gedrag en woedeproblematiek bij kinderen probeert te
verklaren. Volgens dit model is vijandige interpretatiebias iets dat al in de vroege
ontwikkeling aanwezig is. Normaliter leert het kind vervolgens goedaardige
interpretatiemethode aan die deze bias doet verkleinen. In gevallen dat een goedaardige
interpretatiemethode niet wordt ontwikkeld, kan dit zorgen voor een problematische in stand
houding van de bias. In verdere uitleg van het model komt tevens naar voren dat een
vijandige interpretatiebias voort komt uit schema's. Een schema is een geheugen representatie
die algemene informatie bevat van een object of situatie. Hierbij stelt een schema vaak wat
het meest waar is bij een bepaalde situatie (terugkijkend naar eerder vernomen informatie bij
een soortgelijke situatie) en wordt vaak automatisch opgewekt in een situatie (Willingham,
2007, p. 194). Deze schema's worden op hun beurt weer beïnvloed door onder andere
traumatische levenservaringen. Mogelijke voorbeelden van zulke levenservaringen zijn
bijvoorbeeld slachtoffer zijn van fysiek geweld in de jeugd of emotionele verwaarlozing.
Diverse bronnen tonen een consistent positief verband aan tussen agressief gedrag en
de aanwezigheid van een vijandige interpretatiebias. De door Dodge gestelde theorie over de
invloed van vijandige interpretatiebias op woede- en agressieproblematiek bij kinderen wordt
(2002), waarin een robuuste significante associatie werd gevonden tussen vijandig
interpreteren van gedrag van een ander en uiting van agressief gedrag. Wilkowski en
Robinson (2008; 2010) laten bovendien uit hun onderzoek naar voren komen dat het eerder
genoemde model en invloed van vijandige interpretatiebias ook aanwezig is bij volwassenen.
De invloed van vijandige interpretatiebias kan naast op bewust niveau ook op onbewust
niveau plaatsvinden (Helfritz-Sinville &Stanford, 2014), hetgeen betekent dat het zowel
inspeelt op impulsieve agressie als vooraf geplande agressie. Barazzone en Davey (2009)
vonden in hun onderzoek dat vijandige interpretatiebias niet slechts aanwezig was bij de
vorm van woede waarbij agressie geuit wordt, maar ook al bij het slechts opwekken van boze
emoties. Eveneens vonden Lobbestael, Cima en Arntz (2013) een samenhang tussen
vijandige interpretatiebias , proactieve agressie en reactieve agressie.
Trauma en woede hebben eveneens een mogelijk verband. Zo is problematische
woede veelal gekoppeld aan een uitzending gerelateerde post traumatische stressstoornis
(Chemtob et al., 1994; Novaco & Chemtob, 2002; Worthen et al., 2014). Maar ook een post
traumatische stress stoornis (ptss) ontstaan uit andere traumatische ervaringen, waaronder
seksueel misbruik, is van invloed op woede (Feeny, Zoellner & Foa, 2000). Naast het trauma
aspect binnen ptss zouden er mogelijk andere factoren van ptss een mogelijke invloed hebben
op woede. Zoals wellicht verhoogde stressgevoeligheid. Echter tonen enkele studies aan dat
enkel het meemaken van een traumatische gebeurtenis zonder dat hier ptss uit voortvloeit
alsnog woede voorspelt (Orth &Wieland, 2006; Outcalt &Lysaker, 2012; Whiting & Bryant,
2007). Kort samengevat zijn er dus enkele aanwijzingen dat trait anger zou kunnen
voortvloeien uit het meemaken van een traumatische gebeurtenis. Tot op heden is echter nog
onbekend hoe dit precies geschiedt.
Wellicht zou een persoon een dispositie tot woede kunnen ontwikkelen als gevolg van
heden nog geen onderzoek specifiek gericht op de vraag of het meemaken van een
traumatische gebeurtenis verband heeft met een vijandige interpretatiebias. Wel zijn er enkele
indirecte aanwijzingen dat trauma mogelijk een invloed heeft op een vijandige
interpretatiebias. Als trauma samenhangt met woede, en woede op zijn beurt samenhangt met
vijandige interpretatiebias, zou het mogelijk zijn dat er ook een samenhang is tussen
vijandige interpretatiebias en trauma. Zo tonen diverse onderzoeken aan dat een vijandige
interpretatiebias aanwezig is bij mensen die leiden aan stoornissen waarin het doormaken van
een traumatische gebeurtenis ten grondslag ligt, zoals bijvoorbeeld bij een borderline
persoonlijkheidsstoornis (Domes et al., 2008; Arntz, Weertman& Salet, 2011). Verder
indirect bewijs volgt uit onderzoek van Pollak, Cicchetti, Horning en Reed (2000). Hun
onderzoek vond een neiging van fysiek mishandelde kinderen bij boze gezichten en
tegenstelling tot andere kinderen. Mogelijk zou dit kunnen komen door een gevoeligheid
voor vijandige interpretatie. Buck, Cima, Lancel en Van Marle (2012) vonden een relatie
tussen vijandige interpretatiebias, schema's en trauma onder migranten. Echter niet onder
Nederlanders.
Dit huidige onderzoek zal zich op die specifieke vraag richten of er een samenhang is
tussen trauma, vijandige interpretatiebias en trait-anger, waarbij vijandige interpretatiebias
een mediërende rol op zich neemt. Gebaseerd op het model van Dodge (2006) en de
gevonden literatuur zal er verwacht worden dat trauma positief samenhangt met trait-anger
en vijandige interpretatiebias.
Om de centrale vraag te beantwoorden zal dit onderzoek opgedeeld worden in twee
delen. Allereerst zal er onderzocht worden of trauma samenhangt met trait-anger. Trauma zal
gemeten worden middels de afname van de verkorte jeugdtrauma vragenlijst (JTV) van Arntz
& Wessel(1996). Trait-anger zal gemeten worden met de afname van de State Anger
Hovens (2016). De verwachting hierbij is dat proefpersonen die één of meerdere
traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt hoger zullen scoren op de trait-anger
schaal van de STAXI-II dan proefpersonen zonder een dergelijke geschiedenis. Ten tweede
zal er gekeken worden of er een mediërend effect van vijandige interpretatie bias is op de
samenhang tussen trauma en trait-anger. Vijandige interpretatiebias zal op twee manieren
worden gemeten, te weten op een onbewust niveau door middel van een gezichtentaak en op
bewust niveau door middel van een vignettentaak. Beide taken zijn herhaaldelijk gebruikt om
de aanwezigheid van een vijandige interpretatiebias te meten (Alleva, Lange, Jansen &
Martijn, 2014; Lobbestael, Cima & Arntz, 2013). De verwachting bij het tweede deel is dat
een vijandige interpretatiebias een mediërend effect heeft op de samenhang tussen trauma en
woede, zie figuur 1 en figuur 2.
Figuur 1
Mediatie Tussen Totale Score JTV, Totale Score Trait-Anger Schaal en Score Bewuste Vijandige Interpretatiebias (Vignetten)
+
+
++
Interpretatiebias (Vijandige Vignetten)Figuur 2
Mediatie Tussen Totale Score JTV, Totale Score Trait-Anger Schaal en Score Onbewuste Vijandige Interpretatiebias (gezichtentaak)
Methode
Deelnemers
Aan het onderzoek deden 63 Nederlands sprekende proefpersonen mee. Wegens
ontbrekende data kon 1 proefpersoon niet meegenomen worden in de analyses. Waardoor het
onderzoek vervolgde met 62 proefpersonen. Alle 62 waren van het mannelijke geslacht. De
reden hiervoor was dat mannen over het algemeen meer agressie vertonen dan vrouwen
(Deffenbacher, Oetting, Lynch & Morris, 1996). De gemiddelde leeftijd van de
proefpersonen was 21,8 (SD=2,69). De minimum leeftijd was 18 jaar sinds het onderzoek
zich wilde betrekken op volwassenen. De maximum leeftijd was 40 jaar. Mensen ouder dan
40 zouden mogelijk een beperking op inhibitie vermogen hebben, hetgeen blijkt uit een
langzamere reactietijd op taken die inhibitie meten (Dempster, 1992). Een te oude leeftijd van
de proefpersonen zou interfereren met enkele taken uit het onderzoek sinds het de reactietijd
+
+
+
+
Trauma (Score JTV) Score Trait-anger
Interpretatiebias (Vijandige Gezichten)
vertroebelt. Tot slot mochten de proefpersonen niet aan eerder soort gelijk onderzoek
deelgenomen hebben.
Materiaal
Voor het meten van nare ervaringen in de jeugd werd de verkorte jeugd trauma
vragenlijst (JTV) gebruikt (Arntz & Wessel, 1996). De JTV bestaat uit 28 vragen verdeeld
over 5 domeinen. Deze domeinen en bijbehorende Cronbach's alpha zijn: fysiek misbruik
(0.96), emotioneel misbruik (0.96), seksueel misbruik (0.95), fysieke verwaarlozing (0.87)
en emotionele verwaarlozing (0.96). Binnen de huidige studie liggen de Cronbach's alpha's
als volgt: fysiek misbruik (0.09), emotioneel misbruik (0.79), seksueel misbruik (0.85),
fysieke verwaarlozing (0.51) en emotionele verwaarlozing (0.86). Met een Cronbach's
alpha van 0.70 voor de totaalscore van de gehele JTV. De vragen kunnen beantwoord worden door middel van een vijf punt schaal lopend van 1 tot en met 5, waarbij 1 staat voor “nooit
waar” en 5 voor “zeer vaak waar”. De totale score per schaal loopt van 5 tot en met 25.
Totaalscore voor gehele vragenlijst loopt van een minimumscore van 25 tot en met een
maximumscore van125. Waarbij hoe hoger de score meer aanwezigheid trauma betekent. Een
voorbeeld item uit deze vragenlijst is "Tijdens mijn jeugd geloof ik lichamelijk mishandeld te
zijn geweest".
Een dispositie tot woede werd gemeten door middel van de trait anger schaal van de
State Anger Expression Inventory-II (STAXI-II) (Lievaart, Franken & Hovens, 2016). Deze uit 10 items bestaande schaal heeft een relatief hoge interne consistentie met een Cronbach's
aplha van 0.88. De items kunnen beantwoord worden via een vier puntschaal lopend van 1 tot en met 4, waarbij 1 staat voor “bijna nooit” en 4 voor “bijna altijd”. Het scorebereik loopt
De bewuste vorm van vijandige interpretatiebias wordt gemeten door middel van
ambigue vignetten gebaseerd op de vignettentaak gebruikt in het artikel van Lobbestael,
Cima en Arntz (2013). Hierbij moet de proefpersoon zich inleven in een voorgestelde situatie.
Vervolgens worden er vier antwoord opties geboden, waarbij de proefpersoon via een slider
lopend van 0 (erg onwaarschijnlijk) tot en met 100 (Heel waarschijnlijk) aan moet geven hoe
waarschijnlijk de geboden verklaring voor het gepresenteerde vignet zou zijn. De opties
bestaan uit een neutraal antwoord, een positief antwoord, een negatief antwoord en een
vijandig antwoord. Een voorbeeld uit de taak is " Je loopt over straat en ziet drie jongens die
aan het voetballen zijn. Op het moment dat je langs hen loopt, hoor je hen lachen. ". De
antwoord opties zijn hierbij "ze lachen je uit"(negatief), "ze lachen om een grapje over iets
anders"(neutraal), "ze proberen je uit te dagen om te vechten"(vijandig) en "ze lachen omdat
ze blij zijn om je te zien"(positief). De minimum score is het percentage niveau 0 en de
maximum score is het percentage niveau 100.
De onbewuste vorm van vijandige interpretatiebias wordt gemeten door de
vijandelijke gezichtentaak die gebaseerd was op de gezichtentaak van Alleva, Lange, Jansen
en Martijn (2014). Voor dat de taak begint zal er een portret foto van de proefpersoon
gemaakt worden en in de taak worden geplaatst. Vervolgens start de taak waarbij de
proefpersoon de instructie krijgt om op een plaatje te klikken die ergens op het scherm
verschijnt. Dit is of wel een foto van zichzelf, van een man of van een ei. Wat er in feite in de
taak gebeurde was het volgende : "a) in één van vier kwadranten wordt een foto van de
proefpersoon zelf, een portretfoto van een andere (onbekende) man, of een foto van een ei
getoond (een object dat in vorm gelijkenis vertoont met een gezicht) , b) direct als
proefpersonen de locatie waarop de foto werd getoond achterhaalden, werd hen gevraagd om
hier op te klikken, c) nadat geklikt werd op de locatie waar de foto verscheen werd een groep
computertaak.". De foto's onder a werden meerdere malen gepresenteerd, elk 30 keer met in
totaal 270 trials. De portretfoto's onder c bestaan uit 9 foto's van mannen en 9 foto's van
vrouwen geselecteerd uit de NimStim Facial Stimuli Set (Tottenham, Borscheid, Ellertsen,
Marcus & Nelson, 2002). De 18 foto's tonen boze, vrolijke en neutrale gezichten. Na de trials
dient de proefpersoon te schatten, door middel van een slider lopend van 0 tot 100, hoeveel
boze, vrolijke en neutrale gezichten er waren getoond na een bepaalde afbeelding. Een
voorbeeld item hierbij is " Al met al, hoeveel van de portretfoto's waren boos na het
verschijnen van een foto van jezelf?". De maat voor vijandige interpretatiebias in deze taak
is wat de proefpersoon schatte als percentage boos kijkende gezichten na het verschijnen van
zijn eigen foto. De minimum score is het percentage niveau 0 en de maximum score is het
percentage niveau 100.
Om tot slot na te gaan of proefpersonen niet op de hoogte waren van de precieze
invulling van het onderzoek werd er gebruik gemaakt van een exit interview. Deze bestond
uit een korte vragenlijst van vier vragen. Een voorbeelditem hiervan is "Heeft u het
onderzoek serieus genomen?".
Procedure
Het onderzoek vond plaats in een afgesloten witte kamer zonder ramen om ervoor te
zorgen dat proefpersonen niet beïnvloed zouden worden door externe stimuli. De taken en
vragenlijsten werden afgenomen door middel van de computer. Alle proefpersonen
doorliepen in dit onderzoek hetzelfde traject met een vaste volgorde. Dit traject bestond uit
twee sessies van ongeveer een uur waarbij er verscheidene testen en taken afgenomen werden
bij de proefpersonen. Tussen de sessies zat een pauze van een kwartier. Reden voor opdeling
sessies was om zeker te zijn dat aspecten van testen uit de eerste sessie geen invloed zouden
Alvorens de eerste sessie begon, diende de proefpersoon een informed consent te
tekenen. Vervolgens mocht de proefpersoon plaatsnemen op de stoel achter de computer en
werd de gezichtentaak na uitleg van de proefleider gestart. Nadat de proefpersoon klaar was
met de eerste taak, werd de proefpersoon gevraagd enkele vragenlijsten, waaronder de
vignettentaak, de STAXI-2, de de Self-Reported Psychopathy scale, de social connectedness
scale en een vriendschappenvragenlijst in te vullen. Als laatste deel van de eerste sessie werd de verkorte jeugd trauma vragenlijst afgenomen. In de tweede sessie werden de Positive and
Negative Affect Schedule (PANAS) en Affectieve Go/No-go taak afgenomen. Daarnaast vond er een woede-inductie ofwel een neutrale inductie plaats. De tweede sessie werd afgesloten
met een kort exit interview. Er dient tot slot meegedeeld te worden dat dit onderzoek deel
uitmaakt van een groter onderzoek. Naast de tests die belangrijk waren voor het huidige
onderzoek (de gezichtentaak, vignettentaak en de verkorte jeugd trauma vragenlijst) werden
er diverse andere taken en vragenlijsten afgenomen (zie hierboven) waarvan de resultaten niet
worden gerapporteerd, aangezien deze buiten de doeleinden van het huidige onderzoek vallen.
Data-analyse
De data-analyse werd uitgevoerd met behulp van het statistische programma IBM
SPSS. Aller eerst werd er gekeken of er mogelijk sprake was van ontbrekende data. Bij 1
proefpersoon was dit het geval, waardoor hij bij de verdere analyses werd uitgesloten. Over
de overige 62 participanten werd er vervolgens gekeken of er mogelijke extreme scores
werden behaald die buiten het scorebereik van de vragenlijsten vielen. Niemand scoorde
buiten het scorebereik. Met behulp van boxplots werden er wel enkele outliers gevonden bij
de JTV met enkele hoger scorende mensen. Er is voor gekozen om deze participanten alsnog
in de analyses mee te nemen sinds hun scores voor de rest niet abnormaal waren en mogelijk
een beeld geven van meer getraumatiseerde personen binnen de relatief normale populatie.
onderzoek, werd er naar de antwoorden van het exit interview gekeken. Vervolgens zijn de
beschrijvende statistieken opgevraagd over de gemiddeldes, standaarddeviaties en
betrouwbaarheidsintervallen van de scores op de JTV, Trait-anger schaal, bewuste vijandige
interpretatiebias vignetten en onbewuste vijandige interpretatiebias gezichtentaak. Om de
onderliggende correlaties te bekijken tussen de variabelen wordt er een correlatietabel
gemaakt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een bivariate correlatieanalyse met een Pearson
toets.
Om de twee deelvragen van dit onderzoek te beantwoorden zal er gebruikt gemaakt
worden van mediatie-analyses met de stappen methode volgend van Baron en Kenny (1986).
Voor de eerste deelvraag geldt het volgende: de eerste twee stappen toetsen of de
onafhankelijke variabele (JTV score) samenhangt met de afhankelijke variabele (trait-anger
schaal score) en vervolgens of er een samenhang is tussen de onafhankelijke variabele en de
mediator (bewuste vijandige interpretatiebias). De derde stap toetst via een multivariate
hiërarchische lineaire regressie analyse het gehele mediatie-model. Na het doorlopen van
deze stappen zullen de significante resultaten getoetst worden met een Sobeltest, om na te
gaan of er sprake is van partiële of volledige mediatie. Deze stappen worden herhaald voor de
tweede deelvraag. Echter wordt hierbij de mediator bewuste vijandige interpretatie bias
vervangen met onbewuste vijandige interpretatiebias. De significantiewaarde in dit onderzoek
is vastgesteld op α= 0.05.
Resultaten
In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken weergegeven voor de JTV per subschaal,
de JTV totaalscore, de scores op de trait-anger schaal, de scores op bewuste vijandige
interpretatie bias (vijandige vignetten) en de scores op onbewuste vijandige interpretatie bias
Tabel 1
Beschrijvende Statistieken (gemiddelde scores, standaarddeviaties en
betrouwbaarheidsintervallen) van de JTV per subschaal, de JTV totaalscore, de Trait anger schaal, de vijandige vignetten en de gezichtentaak
N Gemiddelde(sd) 95% Betrouw. Interval. Lower 95% Betrouw. Interval. Upper JTV EM JTV FM JTV SM JTV EV JTV FV JTV TOT Trait Anger Vij. Vig. Vij. Gez. 62 62 62 62 62 62 62 62 62 7.03 (2.95) 5.34 (0.85) 5.29 (1.22) 9.44 (3.89) 6.24 (2.24) 33.34 (8.60) 16.00 (4.07) 13.46 (9.52) 40.18 (18.01) 6.28 5.12 4.98 8.44 5.67 31.16 14.97 11.04 35.60 7.78 5.55 5.60 10.42 6.81 35.52 17.03 15.88 44.75
Note: N= aantal participanten, JTV EM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Emotioneel Misbruik, JTV FM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Fysiek Misbruik, JTV SM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Seksueel Misbruik, JTV EV= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Emotionele Verwaarlozing, JTV FV= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Fysieke Verwaarlozing, JTV TOT= Totale Score Jeugd trauma Vragenlijst, Trait Anger= Trait Anger schaal, Vij. Vig.= Bewuste Vijandige Interpretatiebias Vignetten, Vij. Gez.= Onbewuste Vijandige Interpretatiebias Gezichtentaak.
Hetgeen wat opvalt uit de beschrijvende statistieken is dat de gemiddelde scores van
de JTV relatief laag liggen wanneer ze worden vergeleken met het maximum scorebereik. Per
schaal ligt het maximum namelijk op 25, terwijl de gemiddeldes scores op sommige van de
JTV subschalen binnen het huidige onderzoek de minimumscore van 5 benaderen. Ook de
totaal score is laag uitgevallen wanneer het wordt vergeleken met de maximum te behalen
Kijkend naar de trait-anger score ligt het gemiddelde eveneens dichter bij de minimum score
van 10 dan bij de maximum score van 40. Ditzelfde doet zich voor bij de bewuste vorm van
interpretatiebias en onbewuste interpretatiebias.
Tabel 2 geeft de correlaties weer tussen JTV per subschaal, JTV totaalscore,
trait-anger schaal, bewuste vijandige interpretatie bias (vijandige vignetten) en onbewuste vijandige interpretatie bias (vijandige gezichten) ter globale illustratie van de samenhang
tussen factoren. Uit tabel 2 valt te zien dat er een significante positieve samenhang is tussen
trait-anger en de bewuste vorm van vijandige interpretatiebias. Des te hoger iemand scoort op de trait-anger schaal des te sterker zal de proefpersoon geneigd zijn ambigue situaties
Tabel 2
Pearson Correlaties Tussen Totaal Score JTV, Score per Subschaal JTV, Score Trait-Anger Schaal, Gemiddelde Score Vijandige Vignetten en Score Vijandige Gezichtentaak
JTV EM JTV FM JTV SM JTV EV JTV FV JTV TOT Trait Ang. Vij. Vig. Vij. Gez. JTV EM JTV FM JTV SM JTV EV JTV FV JTV TOT TraitAng. Vij. Vig. Vij. Gez. - 0.08 - 0.37** 0.12 - 0.66** -0.08 0.43** - 0.53** -0.01 0.47** 0.65** - 0.84** 0.11 0.59** 0.90** 0.80** - 0.29* -0.06 0.01 0.16 0.05 0.18 - 0.16 -0.02 0.08 0.05 -0.04 0.07 0.50** - -0.02 -0.09 -0.06 -0.07 -0.08 -0.08 0.09 -0.07 -
Note:JTV EM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Emotioneel Misbruik, JTV FM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Fysiek Misbruik, JTV SM= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Seksueel Misbruik, JTV EV= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Emotionele Verwaarlozing, JTV FV= Jeugd Trauma Vragenlijst subschaal Fysieke Verwaarlozing, JTV TOT= Totale Score Jeugd trauma Vragenlijst, Trait Ang.= Trait Anger schaal, Vij. Vig.= Bewuste Vijandige Interpretatiebias Vignetten, Vij. Gez.= Onbewuste Vijandige Interpretatiebias
Gezichtentaak. *p<.05 ** p<.01.
De eerste hoofdanalyse betrof een mediatie-analyse met een bewuste vijandige
interpretatiebias (gemiddelde score op vijandige vignetten) als mediator op de relatie tussen
trauma (de totale score op de JTV) en trait anger (trait anger schaal), zie Figuur 3. Uit de
score van de proefpersonen op de vijandige vignetten en hun score op de trait-anger schaal, b
= 0.21, p < .001. Echter bleek er geen sprake te zijn van een significante samenhang tussen de
totale trauma score op de JTV en de trait-anger schaal, b = 0.07, p = .205. Er bleek eveneens
geen significante samenhang te zijn tussen trauma en bewuste vijandige interpretatiebias, b
=0.08, p = .569. Noch was er sprake van een significant indirect effect van gemiddelde score
van proefpersoon op vijandige vignetten op de correlatie tussen totale score trauma op de
JTV en Trait-anger schaal,b = 0.02,BCa[.044, .076].
Figuur 3
Mediatie Tussen Totale Score JTV, Totale Score Trait-Anger Schaal en Score Bewuste Vijandige Interpretatiebias (Vignetten)
Vervolgens werd middels een regressie analyse onderzocht of onbewuste vijandige
interpretatiebias een mediërend effect had op de relatie tussen trauma en trait-anger. Ditmaal
betrof de mediator echter de score van de proefpersoon op de gezichtentaak in plaats van de
vijandige vignettentaak, zie Figuur 4. Er werden middels deze analyse geen significante
effecten gevonden. Er was allereerst geen significante samenhang tussen trauma en
onbewuste vijandige interpretatiebias, b = -0.16, p = .551. Noch een significante samenhang
b = 0.08, p = .569 b = 0.21, p < .001
Direct effect b = 0.07, p = .205
Indirect effect b = 0.02, BCa [-.044, .076]
Trauma (Score JTV) Score Trait-anger
Interpretatiebias (Vijandige Vignetten)
tussen onbewuste vijandige interpretatie bias en trait-anger, b = 0.02, p = .44. Alsook geen
significante samenhang tussen trauma en trait-anger, b = 0.09, p = .15. Er was geen
significant indirect effect van gemiddelde score van proefpersoon op de onbewuste vijandige
interpretatiebias gezichtentaak op de correlatie tussen totale score trauma op de JTV en
Trait-anger schaal, b = -0.004, BCa [-.049, .010].
Figuur 4
Mediatie Tussen Totale Score JTV, Totale Score Trait-Anger Schaal en Score Onbewuste Vijandige Interpretatiebias (gezichtentaak)
Concluderend, uit de bovengenoemde bevindingen blijkt er geen samenhang tussen
trauma en trait-anger te zijn. De verwachting uit het eerste deel van dit onderzoek dat trauma
positief zou samenhangen met trait-anger is derhalve niet uitgekomen. De daaropvolgende
verwachting dat er een mediërende rol was van bewuste en/of onbewuste vijandige
interpretatiebias bleek eveneens niet uit te komen.
Exploratieve analyses
b = -0.16, p = .551 b = 0.02, p = .440
Direct effect b = 0.09, p = .150
Indirect effect b = -0.004,BCa [-.049, .010]
Trauma (Score JTV) Score Trait-anger
Interpretatiebias (Vijandige Gezichten)
Naast de bovenstaande hoofdanalyses is tevens exploratief gekeken naar de
samenhang tussen de scores op de subschalen van de JTV en de trait-anger schaal. Met
behulp van een Pearson correlatie bleek er een significante samenhang te zijn tussen de score
op de subschaal emotioneel misbruik en score op de trait-anger schaal, r = 0.287, p = .024.
Verdere mediatie-analyses met bewuste en onbewuste vijandige interpretatiebias als
mediatoren op de relatie tussen trauma en trait-anger brachten echter geen significant effect
naar voren.
Discussie
Het hoofddoel van dit onderzoek was om te onderzoeken of een vijandige
interpretatiebias een mediërende factor is in de relatie tussen trauma en trait-anger. In het
huidige onderzoek werd hiertoe geen bewijs gevonden. Allereerst werd er tegen verwachting
in geen samenhang gevonden tussen trauma en trait-anger. Hierop volgend kwam er
logischerwijs ook geen mediërend rol naar voren van vijandige interpretatiebias. Huidig
onderzoek toont zodoende aan dat er geen positieve samenhang bestaat tussen trauma en
trait-anger en dat er geen mediërende rol van vijandige interpretatiebias is op deze relatie. Des al niet te min werd er een positieve relatie gevonden tussen bewuste vijandige
interpretatiebias en trait-anger. Tevens bleek er een verband te zijn tussen seksueel misbruik
en trait-anger. Echter de gehele theorie van Dodge (2006), waarbij wordt gesteld dat (a)
trauma invloed heeft op schema's, (b) deze schema's invloed hebben op vijandige
interpretatiebias en (c) vijandige interpretatiebias op zijn beurt weer invloed heeft op
trait-anger sluit echter niet aan op het huidige onderzoek. Dit zou kunnen komen door enkele mogelijke tekortkomingen van het huidige onderzoek.
Ten eerste zou het te maken kunnen hebben met verdeling van de scores.
gescoord werd op de vragenlijsten, wat mogelijk betekend dat er een onder de proefpersonen
een lage hoeveelheid van trauma, trait-anger en vijandige interpretatiebias aanwezig was.
Kijkend naar de histogrammen valt op dat er een sterke neiging naar links is bij de
normaalverdelingen. Door de lage aanwezigheid van de onderzoeksvariabelen is het wellicht
mogelijk dat er geen samenhang gevonden wordt. Sinds er te weinig vertegenwoordiging is
van de onderzoeksvariabelen om er een vergelijking uit te trekken. Of mogelijk de
samenhang tussen trauma,vijandige interpretatiebias en trait-anger slechts van toepassing is
bij hoge maten van de drie. Onderzoek binnen een hoger scorende populatie zou mogelijk
meer kunnen zeggen over de samenhang tussen trauma, trait-anger en vijandige
interpretatiebias.
Ten tweede is een andere mogelijke verklaring voor het niet vinden van relatie tussen
trauma en trait-anger, het opleidingsniveau van de proefpersonen. Het huidige onderzoek
was voornamelijk afgenomen bij universitaire studenten. Deze beschikken mogelijk over een
hoog cognitief niveau, hetgeen de kans op vijandige interpretatie bias en trait-anger doet
verlagen (Wilkowski & Robinson, 2008). Wellicht zijn de bevindingen toe te schrijven aan
de leeftijd van de proefpersonen. In het onderzoek van Dodge (2006) namen kinderen deel
aan het onderzoek. De cognitieve controle van de kinderen kan wellicht minder ontwikkeld
zijn dan het op latere leeftijd zou zijn. Hierdoor zou vijandige interpretatiebias en trait-anger
zichtbaarder zijn in het onderzoek van Dodge (2006) dan in het huidige onderzoek. In
vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden of de mate van cognitief vermogen invloed
zou kunnen hebben op vijandige interpretatiebias en trait-anger. Daarnaast kan er gekeken
worden of opleiding en leeftijd hierop invloed hebben.
Ten derde zijn er in de literatuur omtrent trauma twee semi tegenstrijdige aspecten
rondom emoties. Aan de ene kant zijn er bevindingen waarbij getraumatiseerde personen
(Orth &Wieland, 2006; Outcalt &Lysaker, 2012; Whiting & Bryant, 2007; DSM, 5th ed., text
rev.; American Pschiatric Association, 2013). Wat zou aansluiten bij dit huidige onderzoek.
Aan de andere kant zijn er bevindingen die een vorm van emotionele stagnatie/vervlakking
illustreren (Spiegel, Hunt, & Dondershine, 1988; Foa, Riggs, & Gershuny, 1995; DSM, 5th
ed., text rev.; American Pschiatric Association, 2013). Het zou mogelijk zijn dat de
proefpersonen in het huidige onderzoek die trauma rapporteerden meer van de emotionele
vervlakking vertoonden. Hierdoor zouden ze dan mogelijk ook niet heel hoog scoren op
trait-anger. Hier is niet voor gecontroleerd tijdens het testen. Dit zou in vervolg onderzoek mogelijk meegenomen kunnen worden door bijvoorbeeld te testen op proefpersonen met
trauma en hoge emotionele arousel.
Een vierde punt ligt op een ander aspect van trauma. Namelijk de invloed van het type
meegemaakte trauma, wat in het huidige onderzoek slechts ter exploratie is aangestipt. Zo
bleek er uit het huidige onderzoek een positieve samenhang te zijn tussen de JTV schaal
emotioneel misbruik en trait-anger. Mogelijk biedt dit inzicht dat er specifieke vormen van
trauma samenhangen met trait-anger. De vraag rest welke componenten specifiek aan
emotioneel misbruik voor de relatie met trait-anger zorgen. Gespecificeerd onderzoek binnen
een populatie met een trauma van emotioneel misbruik zou mogelijk dieper in kunnen gaan
op deze samenhang.
Ten vijfde zou het mogelijk zijn dat de andere schalen van de JTV vragenlijst worden
ondervertegenwoordigd, gezien de geringe rapportage van trauma in dit onderzoek. Hierdoor
zou het mogelijk zijn dat er te weinig van een type trauma aanwezig zou zijn om een
significante samenhang te vinden. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op welke
Op het punt van onbewuste vijandige interpretatiebias zou, ten zesde, er wellicht
nagegaan moeten worden of de gebruikte taak wel een representatieve methode is om
onbewuste vijandige interpretatiebias te meten. De gezichtentaak is weliswaar gebruikt bij
onderzoek onder mensen met een eetstoornis en de samenhang met een negatieve
interpretatiebias. Maar wellicht zijn er tot nu toe nog niet opgemerkte verschillen tussen
negatieve interpretatie bias en vijandige interpretatiebias. In vervolgonderzoek zou er
gekeken kunnen worden of deze taak betrouwbaar is voor het meten van onbewuste vijandige
informatiebias. Mocht de gezichtentaak een valide meetinstrument zijn dan zou er
geconcludeerd kunnen worden dat er geen relatie is tussen onbewuste vijandige
interpretatiebias en trait-anger.
Tot slot is het overigens mogelijk ook interessant om nog eens te kijken naar het
onderzoek van Buck et al. (2012). In hun onderzoek werd er namelijk wel een samenhang
gevonden tussen trauma, schema's en vijandige interpretatiebias bij migranten, maar vonden
onder de Nederlandse populatie alleen een samenhang tussen trauma en schema's. Hierbij zou
de vraag gesteld kunnen worden waarom dit verschil er is en wat er voor dit verschil zorgt.
Hierdoor kan de rol van vijandige interpretatiebias die Dodge (2006) aandraagt mogelijk
beter begrepen worden.
Kortom, er zijn verscheidene kanttekeningen waar mogelijk rekening gehouden kan
worden in vervolg onderzoek om na te gaan of bevindingen uit het huidige onderzoek
gegeneraliseerd zouden kunnen worden naar de werkelijkheid. Ondanks dat dit onderzoek
geen mediërend verband heeft kunnen vinden van vijandige interpretatiebias op de relatie
tussen trauma en trait-anger binnen een relatief gezond hoogopgeleide populatie biedt het
nog mogelijkheden om bepaalde aspecten verder uit te diepen. Daarnaast toonde het huidige
onderzoek wel twee mogelijke punten aan die verder uitgediept zouden kunnen worden. Zo
relatie tussen bewuste vijandige interpretatiebias en trait-anger. Mocht er uit
vervolgonderzoek eveneens niks voortkomen, dan zou er gekeken moeten worden naar welke
andere factoren wellicht van toepassing zouden kunnen zijn bij trauma en woede.
Literatuurlijst
Alleva, J. M., Lange, W. G., Jansen, A., & Martijn, C. (2014). Seeing ghosts: Negative body
evaluation predicts overestimation of negative social feedback. Body image, 11,
228-232.
American Psychiatric Association. (2013). Section II: Trauma- and Stressor-Related
Disorders. In Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed., text rev.).
doi: 10.1176/appi.books.9780890425596.dsm07
Archer, J. (1988). The behavioural biology of aggression. Cambridge: Cambridge University
Press.
Arntz, A., Weertman, A., & Salet, S.(2011). Interpretation bias in cluster-c and borderline
personality disorders. Behaviour Research and Therapy, 49, 472-481.
Arntz, A., & Wessel, I. (1996). Jeugd trauma vragenlijst [Dutch version of the childhood
trauma questionnaire]. The Netherlands: Author.
Averill, J.(1983). Studies on anger and agression: implications for theories of emotion.
American Psychologist, 38, 1145-1160.
Barazzone, N., & Davey, G.C.L. (2009). Anger potentiates the reporting of threatening
Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social
psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal
of Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.
Berkowitz, L., & Harmon-Jones, E. (2004). Toward an understanding of the determinants of
anger. Emotion, 4, 107-130.
Bettencourt, B.A., Talley,A., Benjamin, A.J., & Valentine, J. (2006). Personality and
aggressive behavior under provoking and neutral conditions: a meta-analytic
review. Psychological Bullentin, 132, 751-777.
Birkley, E.L., & Eckhardt, C.I. (2015). Anger, hostility, internalizing negative emotions, and
intimate partner violence perpetration: A meta-analytic review. Clinical Psychology
Review, 37, 40-56.
Boyce, W.T., & Ellis, B.J. (2005). Biological sensitivity to context: I. An
evolutionary-developmental theory of the origins and functions of stress reactivity. Development
and Psychopathology, 17,271-301.
Buck, N.M.L., Cima, M., Lancel. M., & Marle Van, H.J.C. (2012). On the explanation of the
hostile attributioal bias: traumatix experiences, schemas, and migrant status. Journal
of Aggression, Maltreatment and Trauma, 21, 223-236.
Castro de, B.O., Veerman, J.W., Koops, W., Bosch, J.D., & Monshouwer, H.J. (2002).
Hostile attribution of intent and aggressive behaviour: a meta-analysis. Child
Development, 73, 916-934.
Chemtob, C.M., Hamada, R.S., Roitblat, H.L., & Muraoka, Y. (1994). Anger, impulsivity,
and anger control in combat-related posttraumatic stress disorder. Journal of
Coccaro, E.F., Lee, R., & McCloskey, .M.S. (2014). Relationship Between Psychopathy,
Aggression, Anger, Impulsivitt, And Intermittent Explosive Disorder. Aggresive
Behavior, 40, 526-536.
Deffenbacher, J.L., Oetting, E.R., Lynch, R.S., & Morris, C.D. (1996). The expression of
anger and its consequences. Behaviour Research and Therapy, 34, 575-590.
Dempster, F. N. (1992). The rise and fall of the inhibitory mechanism: Toward a unified
theory of cognitive development and aging. Developmental Review, 12, 45-75
Dodge, K.A. (2006). Translational science in action: Hostile attributional style and the
development of aggressive behavior problems. Development and Psychopathology,
18, 791-841.
Domes, G., Czieschnek, D., Weidler, F., Berger, C., Fast, K., & Herpertz, S.C. (2008).
Recognition of facial affect in borderline personality disorder. Journal of Personality
Disorders, 22, 135-147.
Fassino, S., Abbate, D.G., Piero, A., Leombruni, P., & Rovera, G.G. (2003). Dropout from
brief psychotherapy within a combination treatment in bulimia nervosa: Role of
personality and anger. Psychotherapy and Psychosomatics, 72, 203-210.
Fassino, S., Amianto, F., Abbate, D.G., & Leombruni, P. (2007). Personality and
psychopathology correlates of dropout in an outpatient psychiatric service.
Panminerva Medica, 9, 7-15.
Feeny, N.C., Zoellner, L.A., & Foa, E.B. (2000). Anger, dissociation, and posttraumatic
stress disorder among female assault victims. Journal of Traumatic Stress, 13, 89-100.
Foa, E.B., Riggs, D.S., & Gershuny, B.S. (1995). Arousal,numbing, and intrusion: Symptom
Helfritz-Sinville, L.E., & Stanford, M.S. (2014). Hostile attribution bias in impulsive and
premeditated agression. Personality and Individual Diffrences, 56, 45-50.
Lievaart, M., Franken, I. H., & Hovens, J. E. (2016). Anger Assessment in Clinical and
Nonclinical Populations: Further Validation of the State–Trait Anger Expression
Inventory-2. Journal of clinical psychology, 72, 263-278.
Lobbestael, J., Cima, M., &Arntz, A. (2013). The relationship between adult reactive and
proactive aggression, hostile interpretation bias, and antisocial personality disorder.
Journal of Personality Disorders, 27, 53-66.
Lorenz, K. (1966). On agression. New York: Harcourt.
Lubke, G.H., Ouwens, K.G., Moor de, M.H.M., Trull, T.J., & Boomsma, D.I. (2015).
Population heterogeneneity of trait anger and differential associations of trait
anger facets with borderline personality features, neuroticism, depression, Attention
Deficit Hyperactivity Disorder, and alcohol problems. Psychiatry Research, 230,
553-560.
Nasby, W., Hayden, B., & Depaulo, B.M. (1980). Attributional bias among aggressive boys
to interpret unambiguous social stimuli as displays of hostility, Journal of Abnormal
Psychology, 89, 459-468.
Norlander, B., & Eckhardt, C.I. (2005). Anger, hostiliy and male perpetrators of intimate
partner violance: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 25, 119-152.
Novaco, R.W., & Chemtob, C.M. (2002). Anger and combat related posttraumatic stress
Novaco, R.W., & Chemtob, C.M. (2015) Violence Associated With Combat-Related
Posttraumatic Stress Disorder: The Importance of Anger. Psychological
Trauma-Theory Research Practice and Policy, 7, 485-492.
Orth, U., & Wieland, E. (2006). Anger,hostility, and posttraumatic stress disorder in
trauma-exposed adults: a meta-analysis. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 74,
698-706.
Outcalt, S.D., & Lysaker, P.H. (2012). The relationships between trauma history, trait anger,
and stigma, in persons diagnosed with schizophrenia spectrum disorders.
Psychosis-Psychological Social And Integrative Approaches, 4, 32-41.
Pollak, S.D., Cicchetti, D., Hornung, K., & Reed, A. (2000). Recognition emotion in
faces:Developmental effects of child abuse and neglect. Developmental Psychology,
36, 679-688.
Smith, T., Glazer, K., Ruiz, J., & Gallo, L. (2004). Hostility, anger, aggressiveness, and
coronary heart disease: an interpersonal perspective on personality, emotion, and
health. Journal of Personality, 72, 1217-1270.
Spiegel, D., Hunt, T., & Dondershine, H.E. (1988). Dissociation and Hypnotizability in
Posttraumatic stress disorder. American Journal of Psychiatry, 145, 301-305.
Sugaya, N., Yoshida, E., Yasuda, S., Tochigi, M., Takei, K., Otowa, T., mekage, T., Konishi,
Y., Sakano, Y., Nomura, S., Okazaki, Y., Kaiya, H., Tanji, H., & Sasaki, T.
(2015). Anger tendency may be associated with duration of illness in panic disorder.
Tottenham, N., Borscheid, A., Ellertsen, K., Marcus, D.J., & Nelson, C.A. (2002).
Categorization of facial expressions in children and adults: Establisching a larger
stimulus set. Journal of Cognitive Neuroscience, 14 (Suppl.), S74.
Wenzel, A., & Lystad, C. (2005). Interpretation biases in angry and anxious individuals.
Behaviour Research and Therapy, 43, 1045-1054.
Whiting, D., & Bryant, R.A. (2007). Role of appraisals in expressed anger after trauma.
Clinical Psychologist, 11, 33-36.
Wilkowski, B.M., & Robinson, M.D. (2008). The Cognitive basis of trait anger and reactive
aggression: an integrative analysis. Personality and Social Psychology Review, 12,
3-21.
Wilkowski, B.M., & Robinson, M.D. (2010). The Anatomy of Anger: An Integrative
Cognitive Model of Trait Anger and Reactive Aggression. Journal of Personality,
78, 9-38.
Willingham, D.T. (2007). Cognition The Thinking Animal (3e druk). New Jersey: Pearson
Education Inc.
Worthen, M., Rathod, S.D., Cohen, G., Sampson, L., Ursano, R., Gifford, R., Fullerton, C.,
Galea, S., & Ahern, J. (2014). Anger problems and posttraumatic stress disorder in
male and female National Guard and Reserve Service members. Journal of