• No results found

De relatie tussen onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten : een pilot-study

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten : een pilot-study"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Onderpresteren en Overrapporteren bij Patiënten

met Medisch Onverklaarde Cognitieve Klachten:

Een Pilot-Study

Lieke Bijkersma – 10000163

Master Gezondheidszorgpsychologie

Specialisatie Klinische neuropsychologie

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Universiteit van Amsterdam

Begeleiders: Bregje Appels & Thelma Schilt

Datum: 29-07-2016

(2)

Inhoudsopgave

Onderzoeksverslag Abstract………...……...p. 4 Inleiding………...p. 5 Methode……….p. 8 Resultaten………..p. 14 Discussie……….………...p. 22 Literatuurlijst……….………....p. 25 Bijlage

Bijlage 1: Informatiebrief patiënt………..p.30

(3)

Onderzoeksverslag

(4)

Abstract

Het simuleren of aggraveren van cognitieve klachten komt naast de forensische setting ook voor in de klinische setting. Derhalve is de afgelopen twintig jaar de interesse in de

ontwikkeling van en onderzoek naar symptoomvaliditeitstests enorm gestegen binnen onder andere de klinische neuropsychologie. Binnen deze pilot study is gekeken naar de relatie tussen onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medische onverklaarde cognitieve klachten. Deze pilot study suggereert dat er mogelijk een samenhang is tussen onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten: hoe lager de scores zijn op de symptoomvaliditeitstests hoe hoger de scores zijn op de overrapportage vragenlijsten bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten. Daarnaast suggereert deze pilot study dat er tevens een mogelijke samenhang is tussen symptoomvaliditeitstests en de subschalen Neurological impairment en Amnestic

disorder van de Structured Inventory of Malingered Symptomatology (SIMS) bij patiënten

met medisch onverklaarde cognitieve klachten: hoe lager de scores zijn op de symptoomvaliditeitstests hoe hoger de scores zijn op de subschalen Neurological

impairment en Amnestic disorder bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve

klachten. Deze samenhang werd tevens geobserveerd tussen de symptoomvaliditeitstests en de subschaal Low intelligence van de SIMS. Deze significante correlatie tussen de

symptoomvaliditeitstests en de subschaal Low intelligence van de SIMS verdween echter wanneer er gecontroleerd werd voor geslacht en opleidingsniveau. Hoewel dit een

preliminaire studie is met een kleine steekproefpopulatie (N=8) moedigen deze resultaten verder confirmerend onderzoek met een grotere steekproefpopulatie aan.

(5)

Inleiding

Het simuleren of aggraveren van cognitieve klachten komt naast de forensische setting ook voor in de klinische setting. In de review van Jelicic & Merckelbach (2003) worden

patiënten beschreven die worden onderzocht in het kader van een letselschade- of strafrechtelijke procedure die in de verleiding kunnen komen om hun klachten aan te dikken of symptomen te simuleren om zo in aanmerking te komen voor een uitkering of strafvermindering. Op neuropsychologische tests komt dit tot uiting in prestaties die ver onder het feitelijke kunnen van de patiënt liggen, wat zorgt voor een lastig cognitief profiel om te interpreteren voor de neuropsycholoog (Jelicic et al., 2003). Derhalve is in de

afgelopen twintig jaar de interesse in de ontwikkeling van en onderzoek naar symptoomvaliditeitstests enorm gestegen binnen onder andere de klinische

neuropsychologie (Merten, Dandachi-FitzGerald, Hall, Schmand & Santamariae, 2013). Wanneer een patiënt slechter presteert dan waar hij feitelijk toe in staat is wordt er gesproken van onderpresteren (Kessels, Eling, Ponds, Spikman & van Zandvoort, 2012). Met het aandikken van klachten, ook wel overrapporteren genoemd, wordt bedoeld dat een patiënt zijn of haar klachten aggraveert of niet bestaande klachten simuleert (Kessels et al., 2012). Met behulp van symptoomvaliditeitstests kan onderpresteren worden opgespoord. Voorbeelden van symptoomvaliditeitstests zijn onder andere de Amsterdamse Korte Termijn Geheugen test (Schmand, De Sterke & Lindeboom, 1999), de Test Of Memory

Malingering (Tombaugh, 1996) en de Word Memory Test (Green, 2005). Deze tests hebben

allen als doel in te schatten of patiënten die zich presenteren met geheugen- of

aandachtsproblemen zich tijdens de testafname wel voldoende inzetten (Bouma, Mulder, Lindeboom & Schmand, 2012). Door middel van zelfrapportagelijsten kan het

overrapporteren van symptomen van een patiënt in kaart worden gebracht. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de Structured Inventory of Malingered Symptomatology (Widows & Smith, 2005), de Asessment of Depression Inventory (Mogge & Lepage, 2004) en de Symptom Check List 90 Revised (Torres et al., 2010).

Hoogstraten & Kemperman (2005) stellen dat onderpresteren en overrapporteren verschillende oorzaken kunnen hebben; er valt grofweg een tweedeling te maken in motief (intern of extern) en de mate van bewustzijn bij het produceren of aggraveren van klachten (bewust of onbewust). In het geval van een extern motief en bewuste klachtenproductie is er sprake van simulatie of malingering (bijvoorbeeld bij een letselschadeprocedure). Het

(6)

motief kan ook intern zijn bij een bewuste klachtenpresentatie. Hierbij kan gedacht worden aan een nagebootste stoornis, zoals het Munchhausen syndroom (Ireland, Sapira &

Templeton, 1967). Ten derde kan het onderpresteren en overrapporteren een intern motief hebben, maar min of meer op onbewust niveau plaatsvinden. Dit wordt vaker gezien bij een somatoforme stoornis (Hoogstraten et al., 2005). Somatoforme stoornissen zijn stoornissen waarbij mensen langdurige lichamelijke klachten hebben waarvoor geen somatische oorzaak gevonden kan worden, dikwijls in combinatie met bijkomende psychische en sociale klachten (Maj, Akiskal, Mezzich & Okasha, 2005). Bij een somatoforme stoornis wordt er vanuit gegaan dat er geen sprake is van het bewust of opzettelijk produceren van symptomen (Maj et al., 2005). Het is in de praktijk vaak niet eenvoudig een intern of extern motief aan te wijzen of om een onderscheid hiertussen te maken omdat er ook sprake kan zijn van een combinatie van factoren (Delis & Wetter, 2007). Medisch onverklaarde cognitieve klachten zijn gedefinieerd als klachten over het cognitief functioneren waarbij somatisch, neurologisch en/of beeldvormend onderzoek geen afdoende verklaring wordt gevonden voor de aard, ernst of duur van de cognitieve klachten (Delis et al., 2007).

In eerder onderzoek wordt de prevalentie van onderpresteren en overrapporteren op cognitieve tests en vragenlijsten in een forensische setting geschat tussen 20% en 60% (Hout, Schmand, Weking & Deelman, 2006; Mittenberg, Patton, Canyock & Condit, 2002). Zoals eerder genoemd is naast de forensische sector ook in andere settingen zonder

rechtsbelangen de interesse toegenomen in symptoomvaliditeit en de invloed op neuropsychologische testscores. Het onderpresteren en overrapporteren van de patiënt beïnvloedt de gebruikte neuropsychologische tests negatief en daarmee ook het klinisch oordeel van de diagnosticus. Verschillende patiëntenpopulaties zijn de revue gepasseerd waaronder psychiatrische patiënten (Dandachi-Fitzgerald, Ponds, Peters & Merckelbach, 2011), epilepsie patiënten (Cragar, Berry, Fakhoury, Cibula & Schmitt, 2006; Dodrill, 2008), niet aangeboren hersenletsel (Locke, Smigielski, Powell & Stevens, 2008) en mensen met mogelijk ADHD (Suhr, Hammers, Dobbins-Buckland, Zimak & Hughes, 2008). In al deze studies werden geschatte prevalenties van onderpresteren gevonden tussen de 20 en 30%.

In de studie van Kemp et al. (2008) werd er voor het eerst gekeken naar

onderpresteren bij een patiëntenpopulatie met medisch onverklaarde lichamelijke klachten. Uit dit onderzoek bleek dat 11% van de patiënten met medisch onverklaarde lichamelijke klachten daadwerkelijk onderpresteert op symptoomvaliditeitstests. Echter werd er binnen deze studie alleen gekeken naar onderpresteren en werd het overrapporteren van klachten

(7)

buiten beschouwing gelaten. In de studie van Haggerty, Frazier, Busch en Naugle (2007) werd er gekeken naar de relatie tussen onderpresteren en overrapporteren bij een

uiteenlopende klinische populatie van onder andere psychiatrische en neurologische patiënten. Uit deze studie bleek dat er een matige correlatie is tussen onderpresteren en overrapporteren bij deze gemengde patiëntenpopulatie. Deze matige correlatie werd tevens gevonden in de studie van Whiteside, Dunbar-Mayer en Waters (2009) waarbij eveneens werd gekeken naar de relatie tussen onderpresteren en overrapporteren bij een gemengde poliklinische patiëntenpopulatie. In de studie van Dandachi-FitzGerald et al. (2011) werd er gekeken naar de samenhang tussen onderpresteren en overrapporteren bij psychiatrische patiënten. Uit deze studie bleek dat er sprake was van een significante, maar wederom, matige correlatie binnen deze populatie: een lage score op een symptoomvaliditeitstest (Amsterdamse Korte Termijn Geheugen test) correleerde met een hoge score op een overrapportage vragenlijst (Structured Inventory of Malingered Symptomatology).

Samenvattend komt uit eerdere onderzoeken naar voren dat onderpresteren relatief vaak voorkomt binnen een patiëntenpopulatie met medisch onverklaarde lichamelijke klachten, maar ook dat er sprake is van een samenhang tussen onderpresteren en overrapportage bij verschillende patiëntenpopulaties (zowel psychiatrische als

neurologische patiënten). Desondanks zijn de gevonden correlaties tussen onderpresteren en overrapporteren in eerdere onderzoeken matig. Er is nog weinig bekend over de samenhang tussen onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten. Het is derhalve van belang om verder onderzoek te verrichten naar de relatie tussen onderpresteren en overrapporteren met name binnen deze patiëntenpopulatie.

Wanneer zelfrapportagelijsten niet naar waarheid worden ingevuld of op

neuropsychologische tests door onderprestatie zwakke prestaties worden behaald kan de psychische toestand van een patiënt niet goed worden beoordeeld en zal het werkelijke cognitief functioneren van de patiënt worden onderschat, wat kan leiden tot misdiagnoses en onnodige kosten voor de desbetreffende zorginstelling (Kemp et al., 2007). Wanneer controle en toezicht op onderpresteren en overrapporteren binnen het neuropsychologisch onderzoek gestandaardiseerd worden, kan er gerichter behandeladvies worden gegeven, wat leidt tot efficiëntere en betere zorg en mogelijk ook besparing van zorgconsumptie en kosten. Daarnaast is deze mogelijke samenhang van toegevoegde waarde in het

neuropsychologisch onderzoek. Wanneer er geen relatie blijkt te zijn tussen onderpresteren en overrapporteren betreft het wellicht twee verschillende concepten en moeten beide

(8)

concepten worden meegenomen binnen het (neuropsychologisch) onderzoek. Het is derhalve van belang voor de neuropsycholoog om zicht te krijgen op de onderlinge

samenhang van onderpresteren en overrapporteren in het kader van diagnostiek bij medisch onverklaarde cognitieve klachten binnen de somatische setting van een algemeen

ziekenhuis.

Binnen de huidige pilot study zal gekeken worden naar de relatie tussen

onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten. Verwacht wordt dat er een samenhang is tussen onderpresteren op

symptoomvaliditeitstests en overrapporteren op vragenlijsten bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten. Daarnaast wordt er nog specifiek gekeken naar de relatie tussen het onderpresteren op de symptoomvaliditeitstests en het overrapporteren per

subschaal van de Structured Inventory for Malingered Symptomatology (SIMS). Binnen deze specifieke steekproefpopulatie wordt er verwacht dat er een samenhang is tussen onderpresteren op symptoomvaliditeitstests en het overrapporteren op de twee subschalen

Amnestic disorder en Neurological impairment van de SIMS bij patiënten met medisch

onverklaarde cognitieve klachten. Een argument hiervoor is dat de eerder genoemde symptoomvaliditeitstests de cognitieve inzet meten en dat het falen op deze tests vermoedelijk eerder samengaat met overrapporteren van geheugenklachten en neurologische problemen, dan met klachten betreffende stemming, psychose en lage intelligentie (de andere drie subschalen van de SIMS).

Methode

Het onderzoek is uitgevoerd in het Medisch Centrum Slotervaart op de afdeling Medische Psychologie en Ziekenhuispsychiatrie. Er is gebruik gemaakt van drie

verschillende symptoomvaliditeitstests en drie overrapportage vragenlijsten die allen beschikbaar waren op de afdeling Medische Psychologie en Ziekenhuispsychiatrie in het Medisch Centrum Slotervaart (zie ‘Materialen’). De patiëntonderzoeken vonden

plaats in spreekkamers van de afdeling Medische Psychologie en

Ziekenhuispsychiatrie waar een computer aanwezig was met toegang tot het netwerk van het ziekenhuis. Per patiënt waren er twee meetmomenten. Het onderzoek betrof een correlationeel design.

(9)

Deelnemers

Aan dit onderzoek deden acht patiënten mee. Van de patiënten waren vier man en vier vrouw met de gemiddelde leeftijd van 53,5 jaar (SD = 8.31, range = 37-63). Het

opleidingsniveau van de patiënten werd bepaald door middel van de opleidingscodes van Verhage (1964). Deze opleidingscodes variëren van 1. ‘Lagere school niet afgerond’ tot 7. ‘Universiteit of hogeschool’. Het gemiddelde opleidingsniveau binnen de

steekproefpopulatie was 5. ‘Meer Uitgebreid Lager Onderwijs’ (SD = 1.18, range = 4-7). De patiënten zijn geselecteerd op basis van vier criteria. Ten eerste waren het poliklinische patiënten die het afgelopen anderhalf jaar (januari 2015 tot en met juni 2016) doorverwezen zijn door de afdeling Neurologie binnen het Medisch Centrum Slotervaart voor een

neuropsychologisch onderzoek. Ten tweede waren het patiënten met cognitieve klachten waar de neuroloog geen somatische of neurologische oorzaak voor heeft gevonden. Ten derde waren het patiënten waarbij tijdens een neuropsychologisch onderzoek één of

meerdere symptoomvaliditeitstests of overrapportage vragenlijsten zijn afgenomen. Tevens was een goede beheersing van de Nederlandse taal een vereiste. De patiënten ontvingen geen vergoeding voor hun deelname.

Materiaal

Bij alle patiënten werden dezelfde symptoomvaliditeitstests en overrapportage vragenlijsten afgenomen, afhankelijk van de al eerder afgenomen test bij het voorafgaande

neuropsychologisch onderzoek (zie onder voor specificatie symptoomvaliditeitstests en overrapportage vragenlijsten).

Symptoomvaliditeitstests

Onderpresteren werd gemeten aan de hand van drie symptoomvaliditeitstests: de Amsterdamse Korte Termijn Geheugen test (AKTG), de Test of Memory Malingering (TOMM) en de Word Memory Test (WMT). Al deze symptoomvaliditeitstests zijn

systematische methodes om te beoordelen of patiënten die zich presenteren met geheugen- of aandachtsproblemen zich tijdens de testafname wel voldoende kunnen inzetten.

De AKTG bestaat uit twee oefenitems en dertig testitems. Ieder item bestaat uit drie onderdelen: eerst worden vijf stimuluswoorden uit dezelfde semantische categorie

aangeboden (bijvoorbeeld: paling, haai, snoek, baars, haring), vervolgens een pagina met een optel- of aftreksom, en daarna een pagina met vijf responswoorden, ook weer uit dezelfde semantische categorie (bijvoorbeeld: zalm, karper, snoek, haring en paling). De

(10)

patiënt wordt gevraagd die drie woorden op te noemen die eerder werden aangeboden (Bouma et al., 2012). De patiënt krijgt na elk item expliciet feedback over zijn prestatie. De cutoffscore van deze test betreft < 85: wanneer er een score van 84 of lager wordt behaald zijn er aanwijzingen voor onderpresteren. De betrouwbaarheid van de AKTG is voldoende met een Cronbach’s alpha-coëfficiënt van 0.87 (Schmand, De Sterke & Lindeboom, 1999). Zie de handleiding voor verdere gedetailleerde psychometrische informatie (Schmand et al., 1999). De ruwe scores van de AKTG per patiënt werden gebruikt als uitkomstmaat binnen deze studie.

De TOMM bestaat uit twee oefenitems en twee leertrials, beiden bestaande uit vijftig dezelfde teststimuli (afbeeldingen van alledaagse eenvoudige voorwerpen). Op beide leertrials krijgt de patiënt achtereenvolgens vijftig getekende afbeeldingen aangeboden gedurende 3 seconden. Aan de patiënt wordt gevraagd deze afbeeldingen te onthouden. Direct aansluitend krijgt de patiënt een herkenningstaak, bestaande uit 50 keer twee afbeeldingen: de eerder aangeboden afbeelding en een nog niet eerder aangeboden

afbeelding (afleider). De patiënt wordt gevraagd de afbeelding aan te wijzen, die hij eerder heeft gezien (Bouma et al., 2012). De patiënt krijgt na elk item expliciet feedback over zijn prestatie. De cutoffscore van de TOMM is op de tweede trial van deze test <45 goede antwoorden. Bij niet-demente personen is een score lager dan 45 verdacht voor

onderpresteren. Hoe lager de score is, hoe sterker deze verdenking. Een score significant onder kansniveau (<18 rekening houdend met toeval) is indicatief voor bewust

onderpresteren. Zie de handleiding voor meer gedetailleerde psychometrische informatie (Tombaugh, 1996). De ruwe scores van de TOMM per patiënt werden gebruikt als uitkomstmaat binnen deze studie.

De WMT is een gecomputeriseerde symptoomvaliditeitstest die wordt aangeboden als een verbale geheugentest. De test bestaat uit twee herkenningstaken die het

symptoomvaliditeitstest-gedeelte uitmaken (effort taken), en drie geheugentaken die de daadwerkelijke verbale geheugenvaardigheden meten. Op het scherm worden

achtereenvolgens 20 woordparen aangeboden (bijvoorbeeld: hond-kat). Direct erna worden dezelfde woordparen nog eens aangeboden. Daarna volgt de onmiddellijke

herkenningstaak: de eerder geleerde woorden worden aangeboden met een nog niet eerder vertoond woord (40 nieuwe paren, bijvoorbeeld: hond-muis). De patiënt moet steeds aangeven welke van de twee woorden hij eerder gezien heeft. Na 30 minuten volgt een uitgestelde herkenningstaak, waar dezelfde eerder geleerde woorden opnieuw moeten worden herkend uit nieuwe woordparen. Tot slot worden er nog drie geheugentaken

(11)

aangeboden die geen symptoomvaliditeitsmaten zijn. Deze drie geheugentaken zijn daarom niet meegenomen in deze studie. Het computerprogramma berekent naast scores ten

aanzien van de directe en uitgestelde herkenning ook de overeenstemming tussen de antwoorden die de patiënt heeft gegeven bij de onmiddellijke en uitgestelde recognitie (Bouma et al., 2012). Scores lager dan 82,5% correct op de directe herkenning, uitgestelde herkenning en/of de consistentiemaat (effort taken) worden beschouwd als aanwijzing voor onderpresteren. Zie de handleiding voor meer gedetailleerde psychometrische informatie (Green, 2005). De ruwe scores van de subtests directe herkenning (Immediate Recall), uitgestelde herkenning (Delayed Recall) en de consistentiemaat (Consistency) van de WMT zijn per patiënt gebruikt als uitkomstmaat binnen deze studie.

Overrapportage vragenlijsten

Overrapporteren werd gemeten aan de hand van drie overrapportage vragenlijsten:

Structured Inventory for Malingered Symptomatology (SIMS), Assessment of Depression Inventory (ADI) en de Symptom Checklist-Revised (SCL-90-R).

De SIMS is een zelfrapportage vragenlijst die bestaat uit 75 items met atypische, bizarre of ongeloofwaardige symptomen waarvoor een patiënt kan aangeven met “Ja” of “Nee” of hij deze ervaart (bijvoorbeeld: “Mensen kunnen tegen mijn zin toch gedachten in mijn hoofd plaatsen”). Deze vragen hebben betrekking op vijf symptoomclusters, namelijk:

Neurological impairment, Amnestic disorder, Low intelligence, Affective disorder & Psychose (Benge et al., 2012). Door middel van deze vragenlijst kan er een inschatting

gemaakt worden of er sprake is van overrapporteren. De cutoff score van deze vragenlijst is >16 (Dandachi-FitzGerald et al., 2011): wanneer de patiënt een score heeft van 17 of hoger is er een indicatie voor mogelijke overrapportage. De betrouwbaarheid van de SIMS is voldoende met een Cronbach’s alpha-coëfficiënt van 0,72 (Merckelbach, Koeyvoets, Cima, & Nijman, 2001). Zie de handleiding voor meer gedetailleerde psychometrische informatie (Widows & Smith, 2005). De ruwe scores van de SIMS (zowel de totaalscore als de score per subschaal) zijn gebruikt als uitkomstmaat binnen deze studie.

De ADI is een zelfbeoordelingsschaal bestaande uit 39 items. De schaal meet of er sprake is van stemmingsklachten en bevat ook symptoomvaliditeitsschalen om te meten of er een indicatie is voor overrapportage van de klachten van de patiënt. Per item moet de patiënt aangeven op een 4-puntsschaal in welke mate hij hier de afgelopen twee weken last van heeft gehad. Deze vragenlijst bestaat uit vier subschalen: 1. Depression, 2. Random, 3.

(12)

malingering schaal (bestaande uit acht items). Wanneer de patiënt een score heeft van

boven de 10 is er een indicatie voor overrapportage (Mogge & Lepage, 2004). Zie het artikel van Mogge et al., (2004) voor meer gedetailleerde psychometrische informatie over deze vragenlijst. Deze informatie heeft betrekking op de Engelstalige versie van de ADI. De Nederlandse versie van de ADI wordt op dit moment genormeerd en gevalideerd door drs. M. van Leeuwen en dr. J. F. de Jonghe uit het Medisch Centrum Alkmaar. Het artikel is nog in bewerking en daarom wordt er vooralsnog verwezen naar de Engelstalige versie van de ADI. De ruwe scores van de ADI malingering (ADI-M) subschaal zijn gebruikt als uitkomstmaat binnen deze studie.

De SCL-90-R is een zelfbeoordelingsschaal die lichamelijke en psychische klachten meet voor het screenen van psychopathologie. De vragenlijst bestaat uit 90 omschrijvingen van klachten waarbij de patiënt moet aangeven in welke mate hij daar de afgelopen week last van heeft gehad. De SCL-90-R kent negen subschalen: 1. Agorafobie, 2. Angst, 3. Depressie, 4. Somatische klachten, 5. Insufficiëntie van denken en handelen, 6.

Wantrouwen en interpersoonlijke sensitiviteit, 7. Hostiliteit, 8. Slaapproblemen, 9. Overig. De afzonderlijke schalen worden met behulp van een antwoordsleutel gescoord. Er wordt gebruik gemaakt van een 5-puntsschaal, met de antwoordmogelijkheden: 1. “Helemaal niet”, 2. “Een beetje”, 3. “Nogal”, 4. “Tamelijk veel” en 5. “Heel erg”. De totaalscore duidt het totale niveau van psychische/lichamelijke disfunctioneren aan. Wanneer de SCL-90-R wordt gebruikt als indicator voor overrapportage, wordt de volgende cutoffscore

gehanteerd: bij mannen is dit wanneer er op meer dan 50 items een score van 2 of hoger is toegekend en bij vrouwen indien er op meer dan 60 items een score van 2 of hoger is toegekend (Derogatis, 2002 aangehaald in Torres et al., 2010). De SCL-90-R heeft een hoge betrouwbaarheid met een Cronbach’ alpha-coëfficiënt van 0,96 (Vallejo, Jordán, Díaz, Comeche & Ortega, 2007). Zie de handleiding voor meer gedetailleerde psychometrische informatie (Arrindell & Ettema, 1986). De ruwe totaalscores van de SCL-90-R zijn gebruikt als uitkomstmaat binnen deze studie.

Procedure

Alvorens de start van het onderzoek is het onderzoeksvoorstel van deze studie ingediend en goedgekeurd door de Medisch-Ethische Toestemmingscommissie (METC). De patiënten zijn geselecteerd middels het elektronische patiëntendossier van het Medisch Centrum Slotervaart op basis van de vier inclusiecriteria omschreven bij de sectie ‘deelnemers’. Per patiënt is geïnventariseerd welke symptoomvaliditeitstests en/of overrapportage

(13)

vragenlijsten zijn afgenomen tijdens het neuropsychologisch onderzoek. De

symptoomvaliditeitstests of overrapportage vragenlijsten die nog niet zijn afgenomen bij de desbetreffende patiënt zijn tijdens het vervolgonderzoek alsnog afgenomen. De testbatterij en duur van het testonderzoek variëren per patiënt, afhankelijk van de eerder afgenomen tests. De patiënten ontvingen voorafgaand aan het onderzoek een informatiebrief waarin uitleg werd gegeven over het onderzoek en ze werden uitgenodigd om te participeren aan het vervolgonderzoek (zie bijlage). Vervolgens werd na één week telefonisch contact opgenomen waarbij gevraagd werd of de patiënt wilde participeren aan het onderzoek en werd er een afspraak gemaakt. De procedure bij het vervolgonderzoek was als volgt: bij aanvang van het onderzoek werd een informed consent ondertekend door de patiënt. Vervolgens werd er een korte uitleg gegeven over het testonderzoek. Daarna werden er aanvullende symptoomvaliditeitstests afgenomen. Afhankelijk van de patiënt was dit de AKTG, de WMT en/of de TOMM. Tevens werden de ontbrekende overrapportage

vragenlijsten aangeboden aan de patiënt. Afhankelijk van de patiënt was dit de SIMS, ADI en/of de SCL-90-R.

Statistische methoden

Voor de data-analyse is gebruik gemaakt van het software programma IBM SPSS Statistics

23. Voor alle analyses is een significantie niveau van p <,05 (tweezijdig) gehanteerd. Om

de samenhang tussen onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten in kaart te brengen is een correlatiecoëfficiënt berekend per symptoomvaliditeitstest en per overrapportage vragenlijst over de gehele steekproef. In eerste instantie was er gekozen voor een Pearson

correlatiecoëfficiënt. Een van de assumpties waaraan voldaan moet worden om een

Pearson correlatiecoëfficiënt te berekenen is dat de data normaal verdeeld moeten zijn.

Door middel van een Shapiro-Wilk test is gebleken dat de data niet normaal verdeeld was. Daarnaast is door middel van een Q-Q plot gekeken of de data normaal verdeeld was. Uit deze analyse bleek eveneens dat de data niet normaal verdeeld was. Derhalve is er gekozen om een non-parametrische toets uit te voeren, namelijk de Spearman’s (rho) correlatiecoëfficiënt. Hierbij is het niet noodzakelijk dat de data normaal verdeeld moet zijn. Deze analyse is uitgevoerd op basis van de ruwe scores per symptoomvaliditeitstest en overrapportage vragenlijst. Er zijn in totaal 5x3 correlatiecoëfficiënten berekend

(AKTG, WMT (Immediate Recall, Delayed Recall en Consistency), TOMM tegenover

(14)

van een specifieke symptoomvaliditeitstest en een specifieke overrapportage vragenlijst. Bij de vraagstelling of er een samenhang is tussen symptoomvaliditeitstests en één of meer van de vijf subschalen van de SIMS is er eveneens een non-parametrische Spearman’s (rho) correlatiecoëfficiënt berekend om de eerder genoemde redenen. Tot slot is er gecontroleerd voor mogelijke effecten van geslacht en opleidingsniveau door middel van een partiële correlatie.

Resultaten

Deelnemers

Er voldeden 24 patiënten aan de inclusiecriteria. Na deze selectie zijn alle dossiers van deze patiënten nogmaals doorlopen. Hieruit bleek dat bij verder somatisch onderzoek (dat na het neuropsychologisch onderzoek plaatsvond) negen patiënten toch een mogelijke

lichamelijke oorzaak voor hun cognitieve klachten hadden (bijvoorbeeld Multiple Sclerose). Zes geselecteerde patiënten wilden niet participeren aan het onderzoek na het ontvangen van de informatiebrochure. De voornaamste redenen hiervoor waren dat de patiënten geen tijd hadden voor het onderzoek of geen behoefte hadden aan participatie in wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast viel één patiënt af omdat deze persoon geen cognitieve klachten meer ervoer. Uiteindelijk hebben acht patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten geparticipeerd in deze studie. Zie figuur 1.1 voor een schematische weergave van de uiteindelijke steekproefpopulatie.

(15)

De relatie tussen onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten.

Tabel 1 geeft de gevonden correlaties weer berekend door middel van de Spearman’s (rho) correlatiecoëfficiënt. Er werden geen correlaties gevonden tussen de

symptoomvaliditeitstests en de overrapportage vragenlijsten, behalve bij de drie subschalen van de WMT en de totaalscore van de SIMS. Tussen deze symptoomvaliditeitstest en overrapportage vragenlijst werd een matige, overwegend negatieve, correlatie gevonden: hoe lager de scores zijn op de subschalen van de WMT, hoe hoger de totaalscore is op de

SIMS (Fields, 2009).

Tabel 1

Spearman’s (rho) Correlatiecoëfficiënt per Symptoomvaliditeitstests (AKTG, TOMM, WMT) en Overrapportage Vragenlijsten (SIMS, ADI, SCL-90)

SIMS ADI-M SCL-90-R AKTG -.610 .389 -.476 TOMM -.596 .032 -.063 WMT-IR -.700* .053 -.437 WMT-DR -.661* .056 -.376 WMT-CONS -.758* .242 -.570 AKTG -.610 .389 -.476 TOMM -.596 .032 -.063

*. Significante correlatie tussen de symptoomvaliditeitstest en de overrapportage vragenlijst bij een significantieniveau van 0.05. AKTG: Amsterdamse Korte Termijn Geheugen Test WMT-IR: Word Memory Test, Immidiate Recall subtest TOMM: Test Of Memory Malingering WMT-DR: Word Memory Test, Delayed Recall subtest SCL-90-R: Symptom CheckList Revised-90 WMT- CONS: Word Memory test, Consistency subtest ADI-M: Assessment of Depression Inventory

SIMS: Structured Inventory for Malingered Symptoms

De significant negatieve correlaties die werden gevonden tussen de subschalen van de

WMT en de totaalscore van de SIMS, zoals weergegeven in Tabel 1, werden in de grafische

weergave door middel van een scatterplot niet duidelijk teruggevonden. Hoewel de grafische weergave van de prestaties op de Consistency subschaal van de WMT en de totaalscore van de SIMS wel een trend liet zien: hoe lager de score is op de Consistency subschaal van de WMT, hoe hoger de totaalscore is op de SIMS (zie figuur 1.2). Er werden geen trends geobserveerd bij de overige twee subschalen (Immediate Recall en Delayed

(16)

Tussen de subschalen Immediate Recall en Delayed Recall van de WMT en de overrapportage vragenlijsten ADI-M en SCL-90-R werden behalve geen significante

correlaties ook geen mogelijke trends gevonden. Evenmin werden er trends gevonden bij de relatie tussen de TOMM en de drie overrapportage vragenlijsten (SIMS, ADI-M, SCL-90-R). Tabel 1 laat eveneens zien dat er geen significante correlatie werd gevonden tussen de symptoomvaliditeitstest AKTG en de overrapportage vragenlijsten. De grafische weergave van de prestaties op de AKTG en de totaalscore op de SIMS lieten echter wel een trend zien: hoe lager de score is op de AKTG, hoe hoger de totaalscore is op de SIMS (zie figuur 1.3).

Samenvattend werden er significante negatieve correlaties gevonden tussen de drie subschalen van de WMT en de totaalscore van de SIMS. In de scatterplots werden deze bevindingen niet duidelijk waargenomen. Wel leek er op basis van de scatterplots sprake te zijn van een mogelijke trend tussen de AKTG en de subschaal Consistency van de WMT en de totaalscore van de SIMS: hoe lager de scores zijn op de AKTG en de WMT Consistency

Figuur 1.2

(17)

subschaal, hoe hoger de totaalscore is op de SIMS. Er werden geen trends geobserveerd bij de twee subschalen Immediate Recall en Delayed Recall van de WMT en de totaalscore van de SIMS.

De relatie tussen de symptoomvaliditeitstests en de vijf subschalen van de overrapportage vragenlijst Structured Inventory for Malingered Symptomatology (SIMS).

Tabel 2 geeft de gevonden correlaties weer, berekend door middel van de Spearman’s (rho) correlatiecoëfficiënt. Er werden significante negatieve correlaties gevonden tussen de AKTG en de drie subschalen Neurological impairment, Amnestic disorder en Low

intelligence van de SIMS en tussen de subschalen van de WMT en de drie bovengenoemde

subschalen van de SIMS. Tevens werd er een significante negatieve correlatie tussen

TOMM en de subschaal Amnestic disorder van de SIMS gevonden. Het betreft alle

correlaties van matige sterkte (Fields, 2009). Tussen de subschalen Immidiate Recall en

Consistency van de WMT en de subschaal Low intelligence SIMS werd een sterke negatieve

correlatie gevonden (Fields, 2009). Er werden geen correlaties gevonden tussen de

beschreven symptoomvaliditeitstest en de subschalen Psychose en Affective disorder van de

SIMS.

Tabel 2

Spearman’s (rho) Correlatiecoëfficiënt per Symptoomvaliditeitstest (AKTG, TOMM, WMT) en de Vijf Subschalen van de SIMS

Neurological Impairment Amnestic Disorder Low Intelligence Affective Disorder Psychose AKTG -.637* -.720* -.631* -.423 .444 TOMM -.475 -.666* -.485 .008 .071 WMT-IR -.752* -.687* -.815** -.219 .176 WMT-DR -.621 -.655* -.750* -.220 .221 WMT-CONS -.773* -.727* -.905** -.452 .000 AKTG -.637* -.720* -.631* -.423 .444

*. Significante correlatie tussen de symptoomvaliditeitstest en de overrapportage vragenlijst bij een significantie niveau van 0.05 **. Significante correlatie tussen de symptoomvaliditeitstest en de overrapportage vragenlijst bij een significantie niveau van 0.01 AKTG: Amsterdamse Korte Termijn Geheugen Test WMT-IR: Word Memory Test, Immidiate Recall subtest TOMM: Test Of Memory Malingering WMT-DR: Word Memory Test, Delayed Recall subtest SCL-90: Symptom CheckList Revised-90 WMT- CONS: Word Memory test, Consistency subtest ADI-M: Assessment of Depression Inventory

(18)

Wanneer de gevonden significante negatieve correlaties uit Tabel 2 werden weergegeven in een scatterplot kwamen deze significante correlaties niet duidelijk naar voren, wel werden er verschillende trends tussen de symptoomvaliditeitstests en de subschalen Neurological

impairment, Amnestic disorder en Low intelligence van de SIMS weergegeven. Er werden

geen significante correlaties noch trends geobserveerd tussen de symptoomvaliditeitstests en de subschalen Psychose en Affective disorder van de SIMS. In Figuur 1.4 worden de

scatterplots weergegeven van de symptoomvaliditeitstest AKTG en de drie subschalen van

de SIMS. Waarbij in Tabel 2 sprake was van een significante negatieve correlatie tussen de AKTG en de drie subschalen van de SIMS, was deze correlatie niet duidelijk terug te zien op de grafische weergave. Wel leek er mogelijk sprake te zijn van een trend: hoe lager de score is op de AKTG hoe hoger de scores zijn op de subschalen Neurological impairment (1.4 A), Amnestic disorder (1.4 B) en Low intelligence (1.4 C) van de SIMS.

Figuur 1.4 A

(19)

De significante negatieve correlatie, zoals beschreven in Tabel 2, tussen de

symptoomvaliditeitstest TOMM en de subschaal Amnestic disorder van de SIMS werd niet teruggevonden in de grafische weergave van de correlatie door middel van een scatterplot. Er was ook geen sprake van een mogelijke trend. De significante negatieve correlaties in Tabel 2 voor de subschaal Immediate Recall van de WMT en de subschalen Neurological

impairment, Amnestic disorder en Low intelligence van de SIMS werden niet waargenomen

in de grafische weergave van de correlaties door middel van een scatterplot. De

significante negatieve correlaties, zoals beschreven in Tabel 2, voor de subtest Delayed

Recall van de WMT en de subschalen Amnestic disorder en Low intelligence van de SIMS

kwamen evenmin naar voren in de scatterplot. Wel leek er bij beide subschalen sprake van een trend: hoe lager de score is op de subtest Delayed Recall van de WMT hoe hoger de scores zijn op de subschalen Amnestic disorder en Low intelligence van de SIMS (zie figuur 1.5 & 1.6).

Figuur 1.4 C

(20)

De significante negatieve correlaties, zoals beschreven in Tabel 2, voor de subschaal

Consistency van de WMT en de subschalen Neurological impairment, Amnestic disorder en Low intelligence van de SIMS komen niet duidelijk naar voren wanneer deze worden

weergegeven in een scatterplot. Wederom lijkt er wel een trend naar voren te komen in de

scatterplot bij de subschaal Consistency van de WMT en de subschaal Neurological

impairment van de SIMS: hoe lager de consistentie is op de WMT, hoe hoger de score is op

de subschaal Neurological impairment van de SIMS (zie figuur 1.7)

Controles

Een partiële correlatie is uitgevoerd om te controleren voor de effecten van geslacht en opleidingsniveau op de eerder beschreven correlaties tussen de drie subschalen van de

WMT en de totaalscore van de SIMS. Wanneer er gecontroleerd werd voor geslacht en

opleidingsniveau bij de correlatie tussen de subtest Immediate recall van de WMT en de totaalscore van de SIMS bleef de gevonden correlatie significant (r = -.865, df = 4, p = .026). Dit gold eveneens voor de gevonden correlatie tussen de subschaal Consistency van

Figuur 1.7 Figuur 1.6

(21)

de WMT en de totaalscore van de SIMS (r = -.919, df = 4, p = .010). Wanneer er

gecontroleerd werd voor geslacht en opleidingsniveau bij de beschreven correlatie tussen de subtest Delayed recall van de WMT en de totaalscore SIMS was de gevonden correlatie niet meer significant (r = -.799, df = 4, p = .056).

Tevens is er een partiële correlatie uitgevoerd om te controleren voor de effecten van geslacht en opleidingsniveau op de eerder beschreven correlaties tussen de

symptoomvaliditeitstests (AKTG, TOMM, WMT-IR, WMT-DR, WMT-CONS) en de subschalen Neurological impairment, Amnestic disorder en Low intelligence van de SIMS. De gevonden correlaties tussen de AKTG en de subschaal Amnestic disorder van de SIMS bleven significant wanneer er gecontroleerd werd voor geslacht en opleidingsniveau (r = -.976, df = 4, p = .001). De gevonden significante correlaties tussen de AKTG en de

subschalen Neurological impairment en Low intelligence van de SIMS verdwenen echter (r = -.808, df = 4, p = .052 en r = -.789, df = 4, p = .062). Wanneer er gecontroleerd werd voor geslacht en opleiding bij de correlatie tussen de TOMM en de subschaal Amnestic disorder van de SIMS bleef de gevonden correlatie significant (r = -.859, df = 4, p = .028). Er werden significante correlaties gevonden tussen de subschaal Immediate recall van de

WMT en de subschalen Neurological impairment (r = -.882, df = 4, p = .020) en Amnestic disorder (r = -.823, df = 4, p = .044) van de SIMS. Daarentegen werd tussen de subschaal Immediate recall van de WMT en de subschaal Low intelligence van de SIMS geen

significante correlatie meer gevonden (r = -.646, df = 4, p = .165) wanneer er werd

gecontroleerd voor geslacht en opleiding. Na het controleren voor geslacht en opleiding bij de gevonden correlaties tussen de subschaal Delayed recall van de WMT en de subschalen

Amnestic disorder (r = -.734 df = 4, p = .096) en Low intelligence (r = -.579 df = 4, p =

.229) van de SIMS werden er eveneens geen significante correlaties meer gevonden. Tussen de subschaal Consistency WMT en de subschalen Neurological impairment (r = -.900, df = 4, p = .014) en Amnestic disorder (r = -.919, df = 4, p = .010) van de SIMS werden

significante correlaties gevonden, maar tussen de subschaal Consistency WMT en de

subschaal Low intelligence van de SIMS werd geen significante correlatie meer gevonden (r = -.738, df = 4, p = .094).

Binnen deze studie is ervoor gekozen om niet te corrigeren voor de uitkomsten van de controle analyses voor geslacht en opleidingsniveau omdat het een zeer kleine

steekproef betreft en daardoor het excluderen van patiënten niet wenselijk is.

(22)

Discussie

Uit eerder onderzoek bleek er een relatie te zijn tussen onderpresteren en overrapporteren bij een gemengde patiëntenpopulatie (Dandachi-Fitzgerald et al., 2011; Haggertyet al., 2007; Whiteside et al., 2009). In de huidige pilot study is er gekeken naar de relatie tussen onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten. Er werd een relatie verwacht tussen onderpresteren en overrapporteren bij deze specifieke patiëntenpopulatie. Deze pilotstudy suggereert dat er een samenhang is tussen

symptoomvaliditeitstests en overrapportage vragenlijsten bij patiënten met medische onverklaarde cognitieve klachten: hoe lager de scores zijn op de symptoomvaliditeitstests hoe hoger de scores zijn op de overrapportage vragenlijsten bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten. Gezien de uitkomsten van eerder onderzoek, met grotere patiëntenpopulaties, waarbij matige correlaties werden gevonden tussen onderpresteren en overrapporteren (Dandachi-Fitzgerald et al., 2011; Haggertyet al., 2007; Whiteside et al., 2009), is het niet onbegrijpelijk dat binnen deze studie eveneens matige significante correlaties werden gevonden.

Ten tweede werd er een samenhang verwacht tussen onderpresteren op de symptoomvaliditeitstests en overrapporteren op de twee specifieke subschalen

Neurological impairment en Amnestic disorder van de SIMS bij patiënten met medisch

onverklaarde cognitieve klachten. Deze pilot study suggereert dat deze samenhang er is: hoe lager de scores zijn op de symptoomvaliditeitstests hoe hoger de scores zijn op de twee subschalen Neurological impairment en Amnestic disorder bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten. Deze significante correlaties werden tevens geobserveerd bij het onderpresteren op symptoomvaliditeitstests en het overrapporteren op de subschaal

Low intelligence van de SIMS. Deze significante correlatie tussen de

symptoomvaliditeitstests en de subschaal Low intelligence van de SIMS verdween echter wanneer er gecontroleerd werd voor geslacht en opleidingsniveau.

Huidig onderzoek betreft echter een pilot study, gebaseerd op een kleine

steekproefpopulatie. Deze pilot study was bedoeld om het huidige onderzoeksdesign en de toetsbaarheid van de eerdere beschreven verwachtingen te onderzoeken. Het is van belang de onderzoeksresultaten voorzichtig te interpreteren: de gevonden relaties binnen deze pilot

study kunnen geïnterpreteerd worden als onderbouwing voor vervolgonderzoek en niet als

concluderende uitkomsten.

(23)

een representatieve steekproef voor de klinische praktijk. Daarnaast werd er gebruik gemaakt van een zeer uitgebreide testbatterij voor zowel onderpresteren als

overrapporteren, waardoor mogelijke psychometrische beperkingen van de gebruikte tests en vragenlijsten minder invloed hadden op de daadwerkelijke meting van deze twee constructen.

Hoewel deze pilot study een onderbouwing lijkt te zijn voor vervolgonderzoek met de huidige onderzoeksopzet, zijn er desalniettemin beperkingen naar voren gekomen tijdens de uitvoering van het onderzoek. Zoals hierboven genoemd is er gebruik gemaakt van een zeer uitgebreide testbatterij. Ondanks het feit dat een uitgebreide testbatterij ervoor zorgt dat het onderpresteren en overrapporteren op een brede manier worden onderzocht is binnen deze pilot study naar voren gekomen dat er een minimale samenhang is tussen de symptoomvaliditeitstests en de overrapportage vragenlijsten ADI (Malingering schaal) en de SCL-90-R. Daarnaast kwam uit de resultaten naar voren dat de drie gebruikte

symptoomvaliditeitstest onderling met elkander correleerden. Dit maakt dat de kans op een foutpositieve significante correlatie toeneemt. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om vooraf te controleren voor onderlinge samenhang tussen de

symptoomvaliditeitstests. Een tweede suggestie voor vervolgonderzoek is om de testbatterij te specificeren naar enkel de symptoomvaliditeitstests en overrapportage vragenlijsten die binnen deze studie, en voorgaande studies, een onderlinge samenhang lieten zien. Hiermee wordt de kans op foutpositieven significante correlaties bij vervolgonderzoek

geminimaliseerd.

Ten tweede is de kleine steekproefomvang een beperking van deze studie. Door een te kleine N kunnen geen concluderende uitspraken worden gedaan. Echter geeft deze pilot

study een mogelijke indicatie voor vervolgonderzoek, gezien de gevonden correlaties en

trends zoals omschreven in de resultatensectie en de conclusie. Vanzelfsprekend is dat voor vervolgonderzoek een grotere steekproefpopulatie gewenst is. Een grotere

steekproefpopulatie geeft de mogelijkheid om de samenhang tussen

symptoomvaliditeitstests en overrapportage vragenlijsten bij patiënten met medische onverklaarde cognitieve klachten aan te kunnen tonen.

Ten derde is er binnen deze pilot study sprake geweest van twee meetmomenten. Alle beschreven tests en vragenlijsten zijn niet gelijktijdig per patiënt afgenomen, maar verdeeld over twee afspraken. Het tijdsbestek tussen deze twee testmomenten varieerde per patiënt van twee maanden tot anderhalf jaar. Dit kan de geldigheid van de prestaties op het eerste meetmoment hebben beïnvloed. De klachten van de patiënten kunnen binnen dit

(24)

tijdsbestek zijn toegenomen of afgenomen waardoor eerdere testprestaties mogelijk niet meer geldig zijn. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om de complete testbatterij bestaande uit symptoomvaliditeitstests en overrapportage vragenlijsten gelijktijdig af te nemen, om zo een compleet mogelijk beeld te vormen van de patiënt en daarnaast de validiteit van het onderzoek te vergroten.

Ten slotte is er in de huidige pilot study geen controlegroep geïncludeerd. Dit kan de interne validiteit van het onderzoek negatief hebben beïnvloed. Door het includeren van een controlegroep kan er gecontroleerd worden of de mogelijke relatie tussen

onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten niet op toeval berust of andere niet gemeten beïnvloedende factoren. Binnen de huidige pilot study kunnen deze mogelijke andere beïnvloedende factoren niet worden uitgesloten en maakt dit de resultaten minder valide. Wellicht kan de gevonden samenhang tussen onderpresteren en overrapporteren evenzeer gevonden worden bij een andere

steekproefpopulatie en zegt dit dus niets over de huidige patiëntenpopulatie. Een suggestie voor vervolgonderzoek is om een controlegroep te includeren met patiënten met cognitieve klachten door een somatische oorzaak of een controlegroep met gezonde personen. Dit zorgt ervoor dat de interne validiteit toeneemt en er daadwerkelijk uitspraken gedaan kunnen worden over het onderpresteren en overrapporteren bij patiënten met medisch onverklaarde cognitieve klachten.

Deze onderzoeksgegevens zijn weliswaar inleidend en gebaseerd op een kleine steekproefpopulatie, maar moedigt vervolgonderzoek met een grotere steekproefpopulatie aan. Vervolgonderzoek is van belang om eerder onderzoek te bevestigen of eventueel te weerleggen. Het in kaart brengen van de mogelijke relatie tussen onderpresteren en overrapporteren bij deze specifieke patiëntenpopulatie kan de diagnostiek verscherpen binnen de klinische setting. Hierdoor kan er in de klinische praktijk efficiënter gehandeld worden met patiënten die bewust, dan wel onbewust, onderpresteren of overrapporteren en kan de juiste behandeling worden aangeboden. Dit leidt uiteindelijk tot efficiëntere en betere zorg voor de patiënt en mogelijk ook besparing van zorgconsumptie en onnodige kosten.

(25)

Literatuurlijst

Arrindell, W.A. & Ettema, J.H.M. (1986). SCL-90 handleiding bij een multidimensionele

psychopathologie-indicator. Lisse: Swets en Zeitlinger.

Benge, J. F., Wisdom, N. M., Collins, R. L., Franks, R., LeMaire, A. & Chen, K. (2012). Diagnostic utility of the structured inventory of malingered symptomatology for identifying psychogenic non-epileptic events. Epilepsy & Behavior, 4, 439-444.

doi:10.1016/j.yebeh.2012.05.007

Bouma, A., Mulder, J., Lindeboom, J. & Schmand, B. (2012). Handboek

neuropsychologische diagnostiek (2nd edition). Amsterdam: Pearson.

Cragar, D. E., Berry, D. T. R., Fakhoury, T. A., Cibula, J. E. & Schmitt, F. A. (2006). Performance of patients with epilepsy or psychogenic non-epileptic seizures on four measures of effort. The Clinical Neuropsychologist, 20, 552–566. doi:

10.1080/13854040590947380

Dandachi-FitzGerald, B., Ponds, R. W. H. M., Peters, M. J. V. & Merckelbach, H. (2011). Cognitive underperformance and symptom over-reporting in a mixed psychiatric sample. The Clinical Neuropsychlogist, 25, 812-828.

doi:10.1080/13854046.2011.583280

Delis, D. C. & Wetter, S. R. (2007). Cogniform disorder and cogniform condition:

proposed diagnoses for excessive cognitive symptoms. Clinical Neuropsychology,

22, 589-604. doi:10.1016/j.acn.2007.04.001

Derogatis, L.R. (2002). SCL-90-R: Cuestionario de 90 síntomas. Madrid, Spain: TEA Ediciones.

Dodrill, C.B. (2008). Do patients with psychogenic nonepileptic seizures produce trustworthy findings on neuropsychological tests? Epilepsia, 49, 691–695. doi: 10.1111/j.1528-1167.2007.01457.x

Fields, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (3rd edition). London: Sage Publications.

Green, P. (2003). Word Memory Test for Windows: User’s manual and program (Rev. ed,). Edmonton: Green’s Publishing.

Haggerty, K. A., Frazier, T. W., Busch, R. M. & Naugle, R. I. (2007). Relationships among

Victoria Symptom Validity Test indices and Personality Assessment Inventory

validity scales in a large clinical sample. The Clinical Neuropsychologist, 21(6),

(26)

Hoogstraten, C. H. J. & Kemperman, C. J. F. (2005). Malingering en onderpresteren bij neuropsychologische expertises. Tijdschrift voor Bedrijfs- en

Verzekeringsgeneeskunde, 13 ,8-12. doi: 10.1007/BF03074124

Hout, M. S. E., Schmand, B., Weking, E. M. & Deelman, B. G. (2006). Cognitive

functioning in patients with suspected chronic toxic encephalopathy: evidence for neuropsychological disturbances after controlling for insufficient effort. Journal of

Neurology, Neurosurgery and Psychiatry, 77, 296–303.

doi:10.1136/jnnp.2004.047167

Ireland, P., Sapira, J. D. & Templeton, B. (1967). Muchausen’s syndrome; review and report of an additional case. American Journal of Medicine, 43 , 579-592. doi:10.1016/0002-9343(67)90181-7

Jelicic, M. & Merckelbach, M. (2003). Over het simuleren van cognitieve stoornissen.

Tijdschrift voor psychiatrie, 11, 687-696.

Kemp, S., Coughlan, A. K., Rowbottom, C., Wilkinson, K., Teggart, V., & Baker, G. (2008). The base rate of effort test failure in patients with medically unexplained symptoms. Journal of psychosomatic research, 4, 319-325.

doi:10.1016/j.jpsychores.2008.02.010

Kessels, R., Eling, P., Ponds, R., Spikman, J. & Zandvoort van, M. (2012). Klinische

Neuropsychologie. Amsterdam: Uitgevrij Amsterdam.

Locke, D. E. C., Smigielski, J. S., Powell, M. R., & Stevens, S. R. (2008). Effort issues in post-acute outpatient acquired brain injury rehabilitation seekers. Neuro

Rehabilitation, 3, 273-281.

Maj, M., Akiskal, H. S., Mezzich, J. E. & Okasha A., (2005). Somatoform disorders (Volume 9). Hoboken: John Wiley & Sons, Ltd. 23-65

Merten, T., Dandachi-FitzGerald, B., Hall, V., Schmand, B., Santamariae, P. & González- Ordi, H. (2013). Symptom validity assessment in european countries: development and state of the art. Clínica y Salud, 3, 129-138. doi:10.1016/S1130-

5274(13)70014-8

Merckelbach, H., Koeyvoets, N., Cima, M. & Nijman, H. (2001). De Nederlandse versie van de SIMS, psychodiagnostisch gereedschap. De Psycholoog, 11, 586-591. Mittenberg, W., Patton, C., Canyock, E. M. & Condit, D. C. (2002). Base rates of malingering and symptom exaggeration. Journal of Clinical and Experimental

(27)

Mogge, N. L. & LePage, J. P. (2004). The assessment of depression inventory (ADI): a new instrument used to measure depression and to detect honesty of response.

Depression and Anxiety, 20, 107-113. doi: 10.1002/da.20033

Schmand, B. & Ponds, R. (1997). Malingeren: simuleren en aggraveren. In Deelman, B., Eling, P., Haan de, E. e.a. (Red.), Klinische neuropsychologie (pp. 426-436).

Amsterdam: Boom.

Schmand, B., De Sterke, S., & Lindeboom, J. (1999). AKTG/Amsterdamse Korte Termijn

Geheugen Test. Handleiding. Amsterdam: Pearson.

Smith G.P. & Burger, G. K. (1997). Detection of malingering: validation of the structured inventory of malingered symptomatology (SIMS). J Am Acad Psychiatry Law, 25, 183-189.

Suhr, J., Hammers, D., Dobbins-Buckland, K., Zimak, E. & Hughes, C. (2008). The relationship of malingering test failure to self-reported symptoms and

neuropsychological findings in adults referred for ADHD evaluation. Archives of

Clinical Neuropsychology, 5, 521-530. doi:10.1016/j.acn.2008.05.003

Tombaugh, T. N. (1997).Test of Memory Malingering TOMM (Manual). New York: Multi- Health system.

Torres, X., Bailles, E., Collado, A., Taberner, J., Gutierrez, F., Peri, J. M., Arias, A. & Fullana, M. A. (2010). The symptom checklist-revised (SCL-90-R) is able to discriminate between simulation and fibromyalgia. Journal of clinical psychology,

7, 774-790. doi: 10.1002/jclp.20698

Vallejo, M. A., Jordán, C. M., Díaz, M. I., Comeche, M. I., & Ortega, J. (2007).

Psychological assessment via the internet: a reliability and validity study of online (vs paper-and-pencil) versions of the general health questionnaire-28 (GHQ-28) and the Symptoms Check-List-90-Revised (SCL-90-R). Journal of Medical Internet Research, 9. http://doi.org/10.2196/jmir.9.1.e2

Verhage, F. (1964). Intelligentie en leeftijd: onderzoek bij Nederlanders van twaalf tot

zevenenzeventig jaar. Assen: Van Gorcum.

Wallis, B.J. & Bogduk, N. (1996). Faking a profile: can naive subjects simulate whiplash responses? Pain, 66, 223–227.

Whiteside, D. M., Dunbar-Mayer, P. & Waters, D. P. (2009). Relationship between TOMM performance and PAI validity scales in a mixed clinical sample. The Clinical

(28)

Widows, M. R. & Smith, G. P. (2005). Professional manual: Structured inventory of

malingered symptomatology. Lutz: Psychological Assessment Resources.

(29)

Bijlage

(30)

Informatiebrief voor de patiënt

Geachte heer/mevrouw,

Middels deze brief willen wij u attent maken op de mogelijkheid deel te nemen aan een wetenschappelijk onderzoek op de afdeling Medische Psychologie en

Ziekenhuispsychiatrie van het Medisch Centrum Slotervaart. In deze brief leggen we uit wat het onderzoek inhoudt en wat deelname voor u betekent.

Uw klachten

U heeft al langer lichamelijke klachten, of klachten over concentratie of geheugen. Uw huisarts heeft u om die reden verwezen naar een medisch specialist van het Medisch Centrum Slotervaart. Deze heeft diverse onderzoeken verricht. U heeft vervolgens op de afdeling Medische Psychologie en Ziekenhuispsychiatrie ook een neuropsychologisch onderzoek gehad. Hierbij is tot dusver geen eenduidige lichamelijke verklaring gevonden voor uw klachten.

Het onderzoek

Hoewel er tot op heden geen eenduidige lichamelijke oorzaak is gevonden voor uw klachten, ervaart u wel klachten. Uitgangspunt van dit wetenschappelijk onderzoek is dat het hebben van lichamelijke of cognitieve klachten niet altijd betekent dat er iets mis is met het lichaam, maar dit ook kan samenhangen met omstandigheden of psychologische

factoren zoals gedachten, gevoelens en overtuigingen. Doel van dit wetenschappelijk onderzoek is om uw klachten in kaart te brengen en te kijken welke factoren hier een rol bij kunnen spelen. Hiermee hopen we in de toekomst gerichter advies te kunnen geven en de behandeling van uw type klachten te verbeteren.

Wat houdt deelname in?

Ongeveer een week na ontvangst van deze brief wordt u telefonisch benaderd door een van de onderzoekers met de vraag of u deel wilt nemen aan het onderzoek. Deelname aan het onderzoek is geheel vrijwillig. U bent dus niet verplicht mee te doen. Zelfs als u nu

toestemming geeft, mag u die later altijd weer intrekken. U hoeft daarvoor geen reden op te geven. Als u nu niet mee wilt doen, of als u later afziet van verdere medewerking, heeft dat geen enkel gevolg voor het contact met uw eigen specialist of andere medewerkers van het Medisch Centrum Slotervaart.

(31)

Als u besluit om deel te nemen aan het onderzoek dan zal er een afspraak met u worden gemaakt op de afdeling Medische Psychologie en Ziekenhuispsychiatrie van het Medisch Centrum Slotervaart. Er zal een kort gesprek plaatsvinden en u wordt gevraagd een aantal aanvullende psychologische tests en vragenlijsten in te vullen die betrekking hebben op de klachten die u ervaart. De duur van het onderzoek varieert van 1 tot 2½ uur. Hoe lang het onderzoek bij u precies zal duren wordt besproken als u wordt gebeld.

Wat gebeurt er met uw gegevens?

Uw privacy is beschermd. Uw onderzoeksgegevens worden vertrouwelijk en anoniem verwerkt. In (wetenschappelijke) publicaties over de resultaten van het onderzoeksproject zullen geen namen van patiënten worden genoemd. Bij het eerste bezoek zullen we u vragen om een verklaring te ondertekenen waarin u instemt met deelname aan het onderzoek.

U krijgt een terugkoppeling van uw persoonlijke resultaten. Als u daar prijs op stelt kunnen we u na afloop van het traject informeren ook over de uitkomsten van het wetenschappelijk onderzoek.

Het onderzoek is goedgekeurd door de Medisch Ethische Toetsingscommissie van het Medisch Centrum Slotervaart. Deze commissie heeft vrijstelling verleend van de wettelijke verplichting tot het afsluiten van een verzekering voor deelnemers aan medisch

wetenschappelijk onderzoek omdat aan dit onderzoek geen enkel risico is verbonden. Wilt u verder nog iets weten?

Vragen over het onderzoek kunt u stellen als u telefonisch wordt benaderd voor deelname. U kunt uw vragen ook mailen naar MedischePsychologie@slz.nl of bellen met

020-5124261.

Wij stellen het bijzonder op prijs als u besluit deel te nemen aan het onderzoek. Uw bijdrage is erg belangrijk voor toekomstige patiënten met vergelijkbare klachten. Bij voorbaat dank en met vriendelijke groet,

Drs. B. Appels, klinisch neuropsycholoog Dr. C. Hinnen, klinisch psycholoog

Mw. L. Bijkersma, onderzoeksstudent master Klinische Neuropsychologie Universiteit van Amsterdam

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(1996): ‘een combinatie van lichamelijke, maar medisch­technisch onverklaarbare klachten met aanwijzingen voor een psycho­sociale dynamiek’ Jaspers (1994): ‘als er sprake is

The other branch of this major group represents haplogroup L5 as defined by the PhyloTree classification system (Van Oven and Kayser, 2009) and consistsof the same 11

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

Als zich dan toch ontsporingen voordoen, ontstaat frustratie bij journalisten die moeten gissen naar de achtergronden en bij politici die het gevoel krijgen dat de politie zich aan

Brain-inspired computer vision with applications to pattern recognition and computer-aided diagnosis of glaucoma..

economic justice, human solidarity and ecological sustainability. Thus, it is theoretically plausible that Parecon can prevent a CC. Furthermore, Parecon is antithetical to hegemonic

Results showed tunable surface topography, roughness, wettability, and chemistry by varying treatment type and exposure, allowing for the first time to correlate the effect of

conclusie Deze casus laat zien dat een conservatief medicamenteus beleid een goede optie is bij een spontane nierarteriedissectie als het klinisch beeld en de nierfunctie