• No results found

De slachtkuikenhouders en hun marktpartners

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De slachtkuikenhouders en hun marktpartners"

Copied!
154
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I n g . J . A . W . M . N i k s N o . 2 . 1 3 3

I r . J . J . d e V l i e g e r

DE S L A C H T K U I K E N H O U D E R S

EN H U N M A R K T P A R T N E R S

N o v e m b e r 1 9 7 9

»3?

jfl-ftys

^ DEN HAAS % SIGN: L t ( j - Î . . '

3

3

3 f]:]] £ EX.NO« ri

* BIBLIOTHEEK # MLVï f } (O Q

La n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g S t r u c t u u r o n d e r z o e k

(2)

LIJST VAN VERWANTE LEI-PUBLIKATIES

Publ. no. 2.86 Afzetstructuur van slachtvarkens

af-boerderij in 1973 Ir. J.J. de Vlieger D.B. Baris

December 1976 f

15,-Publ. no. 2.92 Aan- en verkoopstructuur van

mestbiggen af-boerderij in 1973 Ir. J.J. de Vlieger

D.B. Baris

Juli 1977 ƒ 12,50

Publ. no. 2.93 De afzetstructuur van fokvarkens

in 1973

Drs. G.C. de Graaff Ing. J.-A.W.M. Niks

Mei 1977 f 1 2 , 5 0

Publ. no. 2.96 De contractproduktie in de

varkenshouderij in 1973 Ir. J.J. de Vlieger

Augustus 1977 ƒ 17,50

Publ. no.2.103 De toelevering van mengvoeders

aan de varkenshouderij Drs. G.C. de Graaff Ing. J.A.W.M. Niks

December 1977 Uitverkocht

Publ. no.2.106 De contractfinanciering in de

varkenshouderij Ir. J.J. de Vlieger D.B. Baris

December 1977 ƒ 1 0 , —

Publ. no.2.109 De varkenshouders en hun

marktpartners Drs. G.C. de Graaff Ir. J.J. de Vlieger

(3)

10,-i n h o u d

Biz.

WOORD VOORAF 7 SAMENVATTING EN SLOTBESCHOUWING 9

1. INLEIDING 20 1•1 Doel en opzet van het onderzoek 20

1.2 Opbouw van het rapport 22 2. ONTWIKKELINGEN IN DE SLACHTKUIKENSECTOR 24

1.2 Inleiding 24 2.2 Nederland en de EEG 24

2.3 Produktie en bestemming van slachtkuikens 25 2.4 Kostprijs, prijs en marge ontwikkeling 28 2.5 Ontwikkelingen bij de bedrijven in de

slachtkuikensector 28 2.5.1 Slachtkuikenbedrijven 28

2.5.2 Pluimveeslachterijen 32

2.5.3 Broederijen 34 2.5.4 Mengvoerproducenten 34

3. STRUCTUUR VAN DE SLACHTKUIKENBEDRIJVEN 37

3.1 Inleiding 37 3.2 Regionale aspecten 37

3.3 Landbouwbedrijfstypen 39 3.3.1 Grote en kleine slachtkuikenbedrijven 39

3.3.2 Specialisatie 40

3.4 Tijdsaspecten 42 3.5 Capaciteitsverandering en -benutting 44

3.5.1 Capaciteitsverandering 44 3.5.2 Capaciteitsbenutting 45 4. AFNEMERS EN LEVERANCIERS: ENKELE BEDRIJFSKENMERKEN 46

4.1 Inleiding 46 4.2 Belangrijke groepen van afnemers 46

4.3 Belangrijke leveranciers van eendagskuikens 47

4.4 Veevoerleveranciers 48 5. AAN- EN VERKOOPSTRUCTUUR 49

5.1 Inleiding 49 5.2 Verkoopstructuur van slachtkuikens 49

5.3 Aankoop van eendagskuikens 51 5.4 Aankoop van slachtkuikenvoer 53

(4)

INHOUD (le vervolg)

Biz.

6. RELATIES TUSSEN MARKTPARTIJEN 57

6.1 Inleiding 57 6.2 Relaties met afnemers van slachtkuikens 58

6.3 Relaties met leveranciers van eendagskuikens 60

6.4 Relatiesmet leveranciers van voer 63

6.5 Meervoudige relaties 67

7. COÖRDINATIE VAN DE PRODUKTIE 68

7.1 Inleiding 68 7.2 Prijsvorming, kortingen en toeslagen 72

7.2.1 Slachtkuikens 72 7.2.2 Eendagskuikens 74 7.2.3 Slachtkuikenvoer 74 7.3 Contractproduktie 76 7.3.1 Contractvormen 77 7.3.2 Contractpartners 79 7.3.3 Initiatiefnemers 81 7.3.4 Afspraken m.b.t. aan- en verkoop 82

7.3.5 Contracten en soort produkt 84

8. CONTRACTFINANCIERING 88 8.1 Inleiding 88 8.2 Slachtkuikenhouders met een

financierings-contract 89 8.3 Gefinancierde objecten 90

8.4 Contractfinanciers 91

8.5 Zekerheden 93 8.6 Betekenis contractfinanciering 94

9. FLEXIBILITEIT VAN DE BEDRIJFSVOERING 97

9.1 Inleiding 97 9.2 Externe factoren 97 9.2.1 Ligging slachtkuikenbedrijven 97 9.2.2 Hinderwetvergunning 99 9.2.3 Bestemmingsplannen buitengebied 100 9.3 Flexibiliteit en contractproduktie 102 9.3.1 Risicodekking en flexibiliteit 102 9.3.2 Invloed contractpartner op

capaciteits-verandering en -benutting 106 9.3.3 Looptijd contracten 108

(5)

INHOUD (2e vervolg)

Blz.

10. SAMENHANG TUSSEN MARKT- EN PRODUKTIESTRUCTUUR 111

10.1 Produktieniveau 111 10.1.1 Capaciteitsverandering 111

10.1.2 Capaciteitsbenutting 117

10.2 Vestigingsplaatsen 118 10.2.1 Vestigingsplaatsen van afnemers van

slachtkuikens 118 10.2.2 .Vestigingsplaatsen van leveranciers

van eendagskuikens 123 10.2.3 Vestigingsplaatsen van leveranciers

van slachtkuikenvoer 126 10.3 Soort slachtkuikenbedrijven 129

10.3.1 Specialisatie 131 10.3.2 Grootte van het slachtkuikenbedrijf 131

SUMMERY AND FINAL CONCLUSIONS 133 BIJLAGEN

1. Verdeling van het aantal geënquêteerde

slachtkuiken-bedrijven naar provincies en per grootteklasse 143 2. Nauwkeurigheid en representativiteit (incl.

bijbe-horend overzicht met enkele uitkomsten en hun

rela-tieve standaardfouten) 144 3. Definities van contractvormen 146

4. Kenmerken van slachtkuikenbedrijven in Overijssel,

Gelderland, Noord-Brabant en Limburg 147 5. Afzetstructuur van slachtkuikens in Overijssel,

Gelderland, Noord-Brabant en Limburg 149 6. Aankoopstructuur van eendagskuikens in Overijssel,

Gelderland, Noord-Brabant en Limburg 150 7. Aankoopstructuur van slachtkuikenvoer in

Overijssel; Gelderland, Noord-Brabant en Limburg 151 8. Slachtkuikencontracten in Overijssel, Gelderland,

Noord-Brabant en Limburg 152 9. Contractfinanciering in Overijssel, Gelderland,

Noord-Brabant en Limburg 153 10. Betekenis van externe milieufactoren in Overijssel,

Gelderland, Noord-Brabant en Limburg 154 11. Capaciteitsverandering en -benutting in Overijssel,

Gelderland, Noord-Brabant en Limburg 155 5

(6)

W o o r d v o o r a f

Deze publikatie geeft de resultaten weer van een onderzoek naar de aan- en verkoopstructuur en de verticale coördinatie in de slachtkuikenhouderij. Doel van het onderzoek is het verschaffen van inzicht in het aan- en verkooppatroon bij slachtkuikenhouders,

in de relaties tussen slachtkuikenhouders en hun marktpartners, in de betekenis van de contractproduktie en van de contractfinancie-ring alsmede in de samenhang tussen markt- en produktiestructuur.

De informatie in dit rapport is hoewel primair bedoeld voor beleidsinstanties (overheid en belangengroeperingen) ook van bete-kenis voor de individuele slachtkuikenhouder en voor hun leveran-ciers en afnemers (slachterijen, pluimveehandelaren, broederijen en veevoerleveranciers).

De gegevens werden verkregen door middel van een enquête bij willekeurig gekozen slachtkuikenhouders verspreid over geheel Nederland. De enquête werd in het voorjaar van 1978 uitgevoerd door een zestal medewerkers van de afdeling Structuuronderzoek van het Landbouw-Economisch Instituut.

Veel dank is verschuldigd aan de slachtkuikenhouders, die door hun medewerking aan de enquête deze publikatie hebben moge-lijk gemaakt.

Het onderzoek is verricht op de afdeling Structuuronderzoek door Ing. J.A.W.M. Niks en Ir. J.J. de Vlieger van de sectie

Marktstructuuronderzoek. Bij de verwerking van het cijfermateriaal is assistentie verleend door een aantal medewerkers van deze afde-ling en van de afdeafde-ling Statistiek.

teur,

(7)

S a m e n v a t t i n g en s l o t b e s c h o u w i n g

Het Onderzoek

In dit rapport zijn de resultaten weergegeven van een onder-zoek naar de aan- en verkoopstructuur en naar de contractproduktie in de slachtkuikenhouderij. Het onderzoek heeft betrekking op de situatie in 1977 en is gebaseerd op een enquête gehouden onder

390 over heel Nederland verspreide slachtkuikenhouders. Het werken met een steekproef impliceert een zekere mate van statistische on-nauwkeurigheid, die in het algemeen groter is naarmate de uitkom-sten beruuitkom-sten op een kleiner aantal waarnemingen. Voor zover de gevonden uitkomsten betrekking hebben op weinig voorkomende ver-schijnselen zijn ze daarom meer illustratief dan exact. Verder zij er op gewezen, dat uitsluitend slachtkuikenhouders zijn geënquê-teerd. Dit betekent, dat over leveranciers en afnemers uitslui-tend informatie is verkregen voor zover zij met deze slachtkuiken-houders zaken doen.

De bedrijfskenmerken van de marktpartijen

In 1977 verkochten de 2538 slachtkuikenbedrijven 281 miljoen slachtkuikens. De gemiddelde afzet per bedrijf bedroeg in dat jaar ca. 111.000 stuks. De helft van de produktie kwam uit Noord-Bra-bant en Limburg (met 42% van de bedrijven) en een kwart uit Over-rijssel en Gelderland (34% van de bedrijven).

Hoewel maar 6% van de slachtkuikenbedrijven in 1977 meer dan 300.000 stuks afzette, leverde deze groep ruim een vierde deel van de produktie.

Van alle slachtkuikenbedrijven heeft twee derdedeel een min of meer gemengd karakter, dat wil zeggen dat op deze bedrijven be-halve de slachtkuikenhouderij nog andere produktietakken voorko-men. Wel zetten de gespecialiseerde bedrijven gemiddeld per jaar meer slachtkuikens af dan de niet gespecialiseerde, van alle

slachtkuikenbedrijven was bijna een vijfde deel eigendom van per-sonen met een niet-agrarisch hoofdberoep, waaronder slechts enkele veevoerleveranciers, slachterijen en pluimveehandelaren.

Vergeleken met alle Nederlandse land- en tuinbouwers zijn de slachtkuikenhouders vrij jong. Op een derdedeel van de slachtkui-kenbedrijven met een bedrijfshoofd van 50 jaar en ouder, was in

1977 een opvolger aanwezig.

Op de meeste bedrijven is tussen eind 1973 en eind 1977 de hokcapaciteit ten behoeve van slachtkuikens gelijk gebleven. De in deze periode gestichte nieuwe slachtkuikenbedrijven waren in 1977 gemiddeld niet groter dan de al voor 1973 bestaande bedrijven.

(8)

Er waren in 1977 in Nederland 93 pluimveeslachterijen met een jaaromzet van minstens 20 ton levend gewicht. Ruim 80% van de

pluimveevleesproduktie werd verwerkt door de 24 grootste slachte-rijen. Een zeer klein deel van de slachtkuikens werd verwerkt door een viertal buitenlandse (Duitse en Belgische) slachterijen. Co-operatieve slachterijen (Friki, Goossens) namen ruim een derde van de aanvoer voor hun rekening.

Het aantal broederijen met slachtkuikenrassen bedroeg 80. Coöperatieve boerderijen namen 12% van de afzet aan slachtkuiken-houders voor hun rekening.

Blijkens de mengvoederenquête van het Produktschap voor vee-voeder produceerden ca. 600 bedrijven mengvoer. Niet bekend is, hoeveel van deze bedrijven slachtkuikenvoer produceerden. De ge-enquêteerde slachtkuikenhouders noemden als leverancier 81 ver-schillende mengvoerproducenten, waaronder 3 buitenlandse, en 14 mengvoerhandelaren en niet zelfproducerende aan- en

verkoopcoöpe-raties. Onder de genoemde voerleveranciers bevonden zich naar ver-houding veel middelgrote en grote mengvoerproducenten. Van coöpe-raties was ruim de helft van het gekochte slachtkuikenvoer afkom-stig.

De aan- en verkoopstructuur af-boerderij

De slachterijen namen in 1977 bijna drie vierdedeel van de afzet af-boerderij voor hun rekening, waarvan iets minder dan de helft via tussenpersonen (veevoerleveranciers en aan- en verkoop-organisaties, zoals Imvek en CAS). (Zie fig. 1 ) . De afzet van

slachtkuikens aan veevoerleveranciers was een gevolg van de met deze categorie afgesloten loonmestcontracten en van de in ander-soortige contracten vastgelegde afspraken tot levering aan veevoer-leveranciers. Haarmate meer slachtkuikens per bedrijf werden afge-zet, werd gemiddeld een kleiner deel hiervan aan slachterijen ver-kocht en was de afzet aan veevoerleveranciers relatief belangrij-ker. In het zuiden werden naar verhouding veel slachtkuikens aan pluimveehandelaren verkocht; in de andere gebieden aan veevoer-leveranciers .

Het afzetpatroon van slachtkuikens was, gezien het aantal, de duur en de aard van de relaties tussen kuikenhouders en afnemers, zowel op korte als lange termijn vrij stabiel. Zo verkocht in 1977 vier vijfde deel van de kuikenhouders al zijn slachtkuikens aan één afnemer. Ruim de helft van de slachtkuikens werd verkocht aan afnemers, waarmee men reeds 5 jaar en langer zaken deed. Op basis van contractuele verplichtingen werd 93% van de slachtkuikens af-geleverd. Aan slachterijen werd relatief veel, aan veevoerleveran-ciers uitsluitend afgezet op basis van contracten.

De slachtkuikenhouders kochten rechtstreeks of via tussenper-sonen 91% van alle eendagskuikens bij boerderijen. Daarnaast wer-den eendagskuikens betrokken van veevoerleveranciers,

(9)

pluimvee-Fig. I De aan- en verkoopstructuur bij slachtkuikens

sen in het

afzet-categorieën van bedrijven

I p l u i m v e e s l a c h t e r i j e n

^ * S 3T"

74z| | poeliers

ir

/eevoerleveranciers 20

I

ii

ian- en verkooporg. ' pluiaveehandelaren

— 7 S

slachtkuikenhouders pluimveehandel 2% veevoerleveranciers

!

slachterijen 1 2 2 | "^> aan- en verkopen E%%g%%^ .1» «••..nper.oon ^ ^ ^ ^ ^ • ^ k loonmesterij veevo erhandelaren -ai A 23

J

veevoerproducenten

(10)

handelaren en slachterijen (zie fig. I). Ruim een derdedeel van de leveringen liep via een tussenpersoon, voornamelijk via vee-voerleveranciers. In het zuiden werden relatief veel eendagskui-kens gekocht van boerderijen. In naar verhouding weinig gevallen was hierbij een tussenpersoon ingeschakeld.

Ook het aankooppatroon van eendagskuikens was op korte en lange termijn vrij stabiel. Meer dan driekwart van alle kuiken-houders kocht alle eendagskuikens bij één leverancier. Van leve-ranciers waarmee 5 jaar of langer zaken werden gedaan, werd ruim de helft van alle eendagskuikens gekocht. Bovendien werd 88% van de kuikens geleverd op contract. Pluimveehandelaren, veevoerleve-ranciers en slachterijen leverden uitsluitend op contract.

Vrijwel al het slachtkuikenvoer werd geleverd door veevoer-producenten. Voor drie vierde deel werd het voer rechtstreeks bij de producent besteld, voor bijna een kwart liep de bestelling via een veevoerhandelaar of niet zelf producerende aan- en verkoop-coöperatie. Dit laatste kwam relatief veel voor in het zuiden. De overheersende positie van de mengvoerproducenten bij de levering van slachtkuikenvoer houdt verband met het feit, dat vrijwel al het voer in bulk werd geleverd. Bij veevoerhandelaren en niet zelf producerende aan- en verkoopcoöperaties kochten met name de klei-nere slachtkuikenbedrijven voer.

Bijna alle slachtkuikenhouders hadden maar één voercier. Ruim twee derdedeel van het voer werd gekocht van leveran-ciers, waarmee reeds 5 jaar of langer zaken werden gedaan. Boven-dien werd 82% van het voer geleverd op basis van een contractuele afspraak. Het aankooppatroon van voer is dus nog stabieler dan het verkooppatroon van slachtkuikens en het aankooppatroon van eendagskuikens. Deze stabiliteit komt ook tot uiting in de samen-hang tussen het lidmaatschap van een coöperatie en het daarbij kopen van slachtkuikenvoer. Vier vijfde deel van het door raties geleverde voer werd gekocht door de leden van deze coöpe-raties.

Uit de en verkoopkanalen blijkt, dat met name een aan-tal veevoerleveranciers meer dan één functie t.o.v. de slachtkui-kenhouder vervulde. In hoofdzaak ging het hier om de levering van voer, gecombineerd met de afname van slachtkuikens en/of de leve-ring van eendagskuikens. Bijna een vijfde deel van de slachtkui-kenhouders, waaronder relatief weinig uit het* zuiden, had een der-gelijke meervoudige relatie. Ten dele hingen deze meervoudige re-laties samen met het dienstenpakket van de afnemers en leveran-ciers, voor een ander deel waren ze het gevolg van de afgesloten contracten, vnl van loonmestcontracten.

De verticale coördinatie en de prijsvorming

De opeenvolgende fasen van een produktieproces kunnen op ver-schillende manieren worden gecoördineerd. Naarmate er sprake is

(11)

van een nauwere binding kan men onderscheiden coördinatie door het prijsmechanisme, door contracten of door verticale integratie. In de slachtkuikenhouderij is volledige integratie in de vorm van exploitatie van slachtkuikenbedrijven door de industrie van weinig betekenis. Coördinatie door (uitsluitend) het prijsmechanisme le-vert veelal ongewenste resultaten. Een flink deel van de coördina-tie via prijzen is daarom vervangen door of aangevuld met coördi-natie via contracten.

De prijsvorming van slachtkuikens is in feite meestal een kwestie van prijszetting door de grotere slachterijen die groten-deels wordt gerealiseerd in het kader van contracten. De inhoud van de prijsafspraken komt ter sprake onder de flexibiliteit van de bedrijfsvoering. De wijze van uitbetaling berustte in 1977 in hoofdzaak op een objectieve bepaling (weging) van het levend ge-wicht, waarbij voor bijna de helft tevens sprake was van een be-paling van de kwaliteit aan de hand van de normen van het Bedrijfs-schap Pluimveehandel en -industrie en volgens het CAS-systeem (Coöperatief Afzetorgaan Slachtpluimvee).

Ook bij eendagskuikens was in hoofdzaak sprake van prijszet-ting, vooral in integratieverband. Bij de wijze van prijsbepaling werd meestal rekening gehouden met de opbrengst van slachtkuikens en de kostprijs van eendagskuikens. Via deze prijzenschema's wer-den winst en verlies zo evenredig mogelijk over de verschillende produktiefasen (broederij en slachtkuikenhouderij) verdeeld.

Bij slachtkuikenvoer was eveneens sprake van prijszetting. Bovendien van marktstratificatie door het toepassen van korting-systemen met name door de grotere veevoerproducenten. Voor slechts een gering deel van het gekochte voer werden geen kortingen op de prijs ontvangen.

De verticale coördinatie door contracten

In 1977 produceerde 93% van de slachtkuikenhouders op con-tract, hierbij was een even groot deel van de afzet betrokken. De meeste slachtkuikenhouders produceerden altijd op contract, 6% in-cidenteel en 5% nooit. De slachtkuikenhouders die inin-cidenteel op contract produceerden lieten de beslissing daaromtrent meestal af-hangen van de contractprijs en de te verwachten vrije prijs.

Bij een indeling van de contracten vanuit het gezichtspunt van de organisatie van de bedrijfskolom is het coördinatiecontract de meest voorkomende vorm (79%). Hierbij worden verschillende fa-sen van het produktieproces (broeden, mesten, slachten) op elkaar afgestemd. Op ruim een tiendedeel van de slachtkuikenbedrijven kwam een loon(mest)contract voor; op ruim een vijfde deel een af-namecontract, waarbij de aan- of verkoop is vastgelegd met slachte-rijen, pluimveehandelaren en/of veevoerleveranciers, zonder dat het contract de produktie van broederij en kuikenhouderij coördi-neert. Op een zeer klein aantal slachtkuikenbedrijven kwam een contract voor met uitsluitend financieringsbepalingen

(12)

ringscpntracten). De financiering had betrekking op eendagskui-kens, voer, buiksilo's en/of kuikenhokken. Doordat ook een aantal coördinatie- en afnamecontracten financieringsbepalingen bevat, was op ruim de helft van de contractbedrijven sprake van

contract-financiering. Een aantal bedrijven (14%) had meer dan één con-tract; in hoofdzaak ging het hier om een coördinatiecontract samen met een afname- of financieringscontract.

Een schriftelijk vastgelegde overeenkomst kwam voor op ruim twee derdedeel van de contractbedrijven. Ongeveer de helft hier-van was afgesloten onder de Algemene Contract Voorwaarden Slacht-kuikens 1970 of 1974.

De belangrijkste contractpartners van de slachtkuikenhouders zijn de veevoerproducenten. Daarnaast zijn er contracten afgeslo-ten met slachterijen, broederijen, aan- en verkooporganisaties, pluimveehandelaren, veevoerhandelaren en banken. Veevoerproducen-ten sloVeevoerproducen-ten relatief veel coördinatiecontracVeevoerproducen-ten af met financie-ringsbepalingen; slachterijen en broederijen veel coördinatie- en afnamecontracten zonder financieringsbepalingen. Bij looncontrac-ten waren relatief veel veevoerhandelaren en pluimveehandelaren betrokken. Voor bijna een derdedeel van de contractdieren was het contract afgesloten met meer dan één contractpartner. Hierbij was vrijwel altijd een veevoerproducent betrokken.

Volgens de slachtkuikenhouders ging voor ruim de helft van de contracten het initiatief tot afsluiten, afgezien van verstrek-te of ingewonnen informaties, uit van de slachtkuikenhouders zelf; voor bijna een derdedeel van een veevoerproducent. Lag het initia-tief bij de slachtkuikenhouder dan nam hij meestal contact op met een veevoerproducent.

Uit de gemaakte afspraken m.b.t. aan- en verkoop blijkt de grote betekenis van de contracten voor de verticale coördinatie voor 84% van de contractdieren, was de afnemer van de slachtkuikens in het contract genoemd, voor 78% de leverancier van de eendags-kuikens en voor 80% de leverancier van het slachtkuikenvoer.

Ook hadden de contractpartners veel invloed op de kwalitatie-ve aspecten van de produktie. Zo bepaalde de contractpartner voor 88% van de contractdieren het ras,, voor 93% het soort produkt (wit of geelvlezig) en voor 73% het afleveringsgewicht. Daar de meeste slachtkuikens mogen worden gevoerd tot het moment van af-leveren, waren in veel contracten gewichtskortingen opgenomen (meestal 2%).

De contractfinanciering

In 1977 kwam op bijna de helft van de slachtkuikenbedrijven contractfinanciering voor. De verschillen tussen de kenmerken van de slachtkuikenbedrijven met en zonder contractfinanciering waren betrekkelijk klein. Contractfinanciering bevorderde de continuï-teit van de produktie en kwam relatief veel voor bij

(13)

bedrijfshoof-den jonger dan 40 jaar en op bedrijven met weinig eigen cultuur-grond .

Bij de contractfinanciering ging het in hoofdzaak om de dek-king van een kortlopende vermogensbehoefte. Op 88% van de con-tractbedrijven werd de aankoop van kuikens gefinancierd, op 96% de aankoop van voer, op 2% van buiksilo's en op 6% van kuikenhokken en inventaris.

De belangrijkste contractfinanciers waren de veevoerproducen-ten. Daarnaast waren er nogal wat contracten met financieringsbe-palingen waarbij slachterijen, aan- en verkooporganisaties, ban-ken of broederijen waren betrokban-ken. Coöperatieve contractpartners waren naar verhouding weinig bij de contractfinanciering betrok-ken. Uitsluitend veevoerproducenten en banken waren betrokken bij de contractfinanciering van buiksilo's en kuikenhokken.

Meestal waren aan de contractfinanciers zekerheden verstrekt. Het ging hierbij in hoofdzaak om een cessie van vordering en om

de fiduciaire eigendomsoverdracht van de slachtkuikens. Een hypo-thecaire zekerheid kwam uitsluitend voor bij de financiering van kuikenhokken en buiksilo's.

Via contracten werd voorzien in ca. 16% van de totale vermo-gensbehoefte in de slachtkuikenhouderij, nl. 55% van de behoefte aan omlopend vermogen en 2,5% van de behoefte aan langlopend ver-mogen. Het via looncontracten verkregen krediet in natura (een-dagskuikens en voer) omvatte 6% van het omlopend vermogen. In to-taal werd dus 61% van de kortlopende vermogensbehoefte via con-tracten met leveranciers en afnemers gefinancierd.

De flexibiliteit van de bedrijfsvoering

Voor de slachtkuikenbedrijven kan op korte of lange termijn de aanpassing van de produktieomvang aan veranderingen in vraag en aanbod worden belemmerd door bepalingen van de kant van de overheid of van de contractpartners.

Door overheidsvoorschriften t.a.v. milieu en ruimtelijke or-dening kunnen bepaalde activiteiten worden verboden of beperkt. Zo is het vrijwel steeds verboden landbouwhuishouddieren te hou-den binnen de bebouwde kom. Voor bestaande bedrijven is onthef-fing mogelijk, al zal uitbreiding van het aantal dieren vrijwel steeds verboden of slechts in beperkte mate mogelijk zijn. Van al-le slachtkuikenbedrijven was in 1977 9% in de bebouwde kom ge-vestigd. Relatief veel van deze bedrijven bleken in de periode

1973 tot 1978 hun hokcapaciteit niet te hebben vergroot, zij wa-ren vooral gevestigd in het zuiden.

Gezien de te verwachten uitbreiding van bebouwde kommen, mag worden aangenomen dat de slachtkuikenbedrijven gevestigd binnen 300 m van de bebouwde kom (9%), in de toekomst ook in hun

moge-lijkeden beperkt kunnen worden. Het overgrote deel van de bedrij-ven was op meer dan 300 m van de bebouwde kom gevestigd, waaronder relatief veel nieuwe en vergrote bedrijven.

(14)

Ruim twee vijfde deel van de slachtkuikenbedrijven beschikte in 1977 over een hinderwetvergunning. In de meeste vergunningen was een maximaal aantal te houden slachtkuikens vermeld. Niet be-kend is of dit maximum aantal gelijk of kleiner is dan het door de kuikenhouder aangevraagde aantal. Hierdoor hoeft een hinderwet-vergunning met een maximum aantal in de praktijk nog geen verbod op verdere uitbreiding te betekenen. Het maximaal toegestane aan-tal was meesaan-tal kleiner dan het aanaan-tal dat nodig is om één man

werk te geven. De slachtkuikenbedrijven zonder hinderwetvergun-ning waren gemiddeld 30% kleiner dan alle bedrijven. Slechts een gering deel daarvan had in de periode 1973 tot 1978 de hokcapaci-teit vergroot.

De landbouwvoorschriften in bestemmingsplannen "buitengebied" kunnen van invloed zijn op de slachtkuikenbedrijven. Voor ruim de helft van de bedrijven gold een bestemmingsplan "buitengebied". De meeste hieronder vallende slachtkuikenbedrijven (88%) ondervon-den van het bestemmingsplan geen beperkingen. Indien beperkingen golden, ging het in hoofdzaak om de grootte van het bouwperceel, de bouwplaats of om een bouwverbod.

Van de kant van de contractpartners kan de risicodekking via contractuele prijsgaranties de flexibiliteit beïnvloeden. Op 42% van de slachtkuikenbedrijven kwam een prijs- of inkomensgarantie m.b.t. de af te zetten slachtkuikens voor. De belangrijkste

garan-tievorm was de minimum prijsgarantie. Daarnaast kwamen voor een vaste garantieprijs, een inkomensgarantie en een loonmestvergoe-ding. Relatief veel contracten met een prijs- of inkomensgarantie waren afgesloten met veevoerleveranciers en/of aan- en verkoopor-ganisaties. Voor wat de aankoopprijs van eendagskuikens betreft, kon worden opgemerkt, dat op twee derdedeel van de contractbedrij-ven het prijsrisico was beperkt, doordat een vaste dan wel een schemaprijs was overeengekomen.

De flexibiliteit kan ook beïnvloed worden door de invloed die de contractpartner heeft op de beslissingen t.a.v. de vergro-ting of verkleining van de hokcapaciteit en op de beslissingen t.a.v. de capaciteitsbenutting. Uit de enquête bleek, dat de con-tractpartner op een vijfde deel van de bedrijven invloed had op de verandering van de hokcapaciteit. Zijn rol hierbij was voorna-melijk een adviserende. Bij de capaciteitsbenutting was de in-vloed van de contractpartner veel groter. Op drie vierdedeel van de bedrijven had de contractpartner hierbij een adviserende rol. De invloed van de contractpartner op de capaciteitsbenutting had voornamelijk plaats via de bepaling van de leegs tandsperiode, bin-nen de in het contract vastgelegde minimum en maximum grenzen en via de bepaling van het afleveringsgewicht. Daarnaast was in de meeste contracten de omvang van de slachtkuikenstapel vastgelegd en was bepaald, dat uitsluitend slachtkuikens vallend onder het contract mochten worden gehouden.

De invloed van het contract en van de contractpartner op de flexibiliteit is uiteraard gebonden aan de looptijd van het

(15)

con-tract. De meeste contracten hadden een looptijd van minder dan 8 mestronden; een derdedeel had een onbepaalde looptijd. Deze laat-ste contracten konden laat-steeds tussentijds worden opgezegd, al moest daarbij meestal een bepaalde opzegtermijn in acht worden genomen. Ten gevolge van de in het algemeen vrij korte looptijd is de invloed van de contracten en van de contractpartner op de flexibiliteit beperkt.

De samenhang tussen markt- en produktiestructuur

In de periode 1973-1978 speelde vooral de bedrijfssituatie (arbeidssituatie, inkomensvergroting e.d.) een rol bij de beslis-singen omtrent het uitbreiden, verkleinen of stichten van de pro-duktieëenheden in de slachtkuikenhouderij. Uit de aanvullende en-quête onder hoofden van bedrijven, die tussen 1973 en 1978 met de slachtkuikenhouderij zijn gestopt, bleek, dat ook bij opheffing de bedrijfssituatie de belangrijkste rol speelde. Wel speelde bij opheffing de marktsituatie een iets grotere rol dan bij vergro-ting, verkleining of stichting. Externe factoren, zoals de milieu-wetgeving, speelden geen rol van betekenis.

Op vier vijfde deel van de slachtkuikenbedrijven werd de be-staande hokcapaciteit zo mogelijk steeds maximaal benut. Op de bedrijven waar dit niet het geval was, was de capaciteitsbenut-ting afhankelijk van de bedrijfssituatie (arbeidssituatie) en van de marktsituatie (verhouding tussen kosten en opbrengsten).

In het algemeen was er een redelijke mate van overeenstem-ming tussen de vestigingsplaats van de slachtkuikenhouder en die van zijn marktpartner. Toch moest twee derdedeel van de s-lacht-kuikens over een afstand van meer dan 30 km worden vervoerd. Bij eendagskuikens en voer was de gemiddelde verplaatsingsafstand korter; ruim de helft werd over minder dan 30 km vervoerd. De afzet van

slachtkuikens naar afnemers buiten de eigen provincie, was in hoofdzaak gericht op die gebieden, waar de produktie kleiner was dan de gevraagde hoeveelheid (tekortgebieden). De aankoop van eendagskuikens en voer bij leveranciers buiten de eigen provincie kwam hoofdzakelijk uit gebieden waar de produktie groter was dan de gevraagde hoeveelheid (overschotsgebieden).

Er is geen samenhang gebleken tussen de mate van specialisa-tie en het al dan niet op contract produceren. Evenmin hadden de

gespecialiseerde slachtkuikenbedrijven relatief veel contractuele prijs- of inkomensgaranties.

De grotere bedrijven ontvingen voor een naar verhouding gro-ter deel van het door hen gekochte voer kortingen op de basis-prijs, die samenhingen met de bedrijfsomvang (bulk- en kwantum-kortingen). Voor de uiteindelijk betaalde prijs is niet alleen de hoogte van de korting maar ook de basisprijs van belang. Er mag niet zonder meer worden geconcludeerd, dat ten gevolge van kortin-gen op de voerprijs een tendens tot bedrijfsvergroting ontstaat.

(16)

Hiertegen pleiten ook de gegevens van LEI-boekhoudbedrijven, die vrijwel geen verband laten zien tussen de produktieomvang en de arbeidsopbrengst per dier op basis van betaalde en ontvangen prij-zen. Ook uit de enquête bleek, dat met name de bedrijfssituatie een rol speelde bij de vergroting van de hokcapaciteit.

SLOTBESCHOUWING

De slachtkuikenhouderij is een bedrijfstak die in het begin van de jaren zeventig snel is gegroeid totdat afzetmoeilijkheden dwongen tot een afremming van de produktie; de laatste vijf jaar is het produktieniveäu ongeveer gelijk gebleven. Bijna driekwart van de produktie wordt geëxporteerd. Samen met de korte produktie-cyclus en het niet-grondgebonden produktieproces geeft dit aan de bedrijfstak in beginsel een labiel karakter. Zowel voor de slacht-kuikenhouders als voor hun marktpartners is een stabilisatie van het gebeuren in de bedrijfskolom dan ook van belang. Dit houdt in dat verschillende stadia in het produktieproces, waaronder de mesterij, goed op elkaar moeten zijn afgestemd en op veranderende marktomstandigheden moeten kunnen reageren zonder in een steeds grotere slingerbeweging te geraken.

Het prijsmechanisme kan deze taak niet alleen vervullen. Uit het onderzoek blijkt dat naast de prijs op grote schaal andere coördinatiemiddelen worden gebruikt. Voor de houders van slacht-kuikens betekent dit in het algemeen het vrijwillig en voor be-perkte tijd uit handen geven van een deel van de beslissingsbe-voegdheid over de bedrijfsvoering. De toeleverende en verwerkende industrie heeft slechts 3% van de bedrijven (met 4% vari de pro-duktie) direct in eigendom, maar oefent wel via contracten aan-zienlijke invloed uit op de kwantiteit en kwaliteit van de produk-tie. Van de totale afzet is 93% contractueel geregeld, grotendeels via coördinatiecontracten die er in de eerste plaats op zijn ge-richt de verschillende fasen van het produktieproces op elkaar af te stemmen.

De veevoerindustrie neemt in het geheel een centrale plaats in; zij is de meest vóórkomende contractpartner van de slachtkui-kenhouder en heeft bovendien vaak belangen in broederijen en slachterijen. Ongeveer de helft van de slachtkuikenproduktie valt onder contracten met financieringsregelingen, waarvan driekwart is afgesloten door veevoerbedrijven. Banken zijn maar in beperkte mate rechtstreeks bij deze contracten betrokken. De financiering heeft grotendeels betrekking op omlopend vermogen.

De industrie, en in het bijzonder de veevoerindustrie, kan dus in beginsel vooral op korte termijn grote invloed op het ge-beuren in de bedrijfstak uitoefenen. Aan de andere kant is haar feitelijke macht beperkt doordat de looptijd van de contracten veelal korter is dan 1 jaar. Desondanks zijn de relaties van de

(17)

slachtkuikenhouder met zijn leveranciers en afnemers in het alge-meen zeer stabiel hoewel er een flink aantal concurrerende par-tijen op de markt opereert. Daaruit valt af te leiden dat de

slachtkuikenhouder zich niet bedreigd voelt door zijn marktpart-ners. Ook het feit, dat hij zichzelf veelal als initiatiefnemer beschouwt bij het aangaan van contracten, wijst in deze richting.

Ook in een overwegend door middel van contracten gereguleer-de markt blijft gereguleer-de verantwoorgereguleer-delijkheid voor bedrijfsaanpassingen, zeker op lange termijn, berusten bij de individuele boer. De

moeilijkheden die deze daarbij ondervindt op grond van bepalingen van milieu en ruimtelijke ordening blijken in het algemeen (in

1977) mee te vallen, al kan dat van bedrijf tot bedrijf natuurlijk anders liggen. De invloed van zijn contractpartners is vooral op de korte termijn gericht; voor zover zij ook zijn produktiecapa-citeit op langere termijn kunnen bepalen blijkt dit in de praktijk niet tot een andere bedrijfsontwikkeling te leiden dan op bedrij-ven zonder dergelijke bepalingen.

Niettemin kunnen de op iets minder dan de helft van de be-drijven voorkomende prijs- of inkomensgaranties en de vrij grote invloed van de veevoerindustrie op de capaciteitsbenutting het adequaat reageren op de markt voor de bedrijfstak als geheel be-lemmeren.

De slachtkuikenproduktie heeft overwegend plaats op gemengde bedrijven. De beslissing om de omvang van dit bedrijfsonderdeel te wijzigen wordt sterk bepaald door de specifieke bedrijfsomstan-digheden, zoals de beschikbare arbeid, en slechts in beperkte mate door de marktomstandigheden. Het feit dat op veel bedrijven met een geringe oppervlakte andere aanwendingsmogelijkheden voor de arbeid beperkt zijn, en dat de contractproduktie de gevoeligheid voor marktrisico's dempt, vergroot het latent aanwezige gevaar van overproduktie in de bedrijfstak. Voor de marktpartners va,n de slachtkuikenhouders ligt hier naar onze mening dan ook een belang-rijke verantwoordelijkheid.

(18)

1. I n l e i d i n g

1.1 Doel en opzet van het onderzoek

In 1978 stelde het Landbouw-Economisch Instituut een markt-structuuronderzoek in bij slachtkuikenhouders. Aanleiding tot het onderzoek was het verzoek van het landbouwschap om meer inzicht in de contractproduktie (omvang, contractvormen, invloed op de po-sitie van de agrarische producent) o.a. bij slachtkuikens. Daar-naast deed het sinds 1973 afgenomen marktaandeel op de Westduitse markt vragen rijzen t.a.v. de continuïteit van de afzet en het af-zetniveau. Bovendien kunnen de in het kader van het structuurproject "Slachtpluimveesector" aangedragen oplossingen voor het verbete-ren van de concurverbete-rentiepositie ook invloed hebben op de positie van de agrarische producent, op de prijsvorming en op de ontwikke-ling van de agrarische produktiestructuur.

Het onderzoek richtte zich dan ook op het verkrijgen van in-zicht in de volgende aspecten van de marktstructuur:

de continuïteit van de afzet en het afzetniveau.

In dit kader is aandacht besteed aan een aantal factoren die van invloed zijn op de veranderingen in de produktiecapaci-teit en op de benutting van de beschikbare capaciproduktiecapaci-teit alsmede aan de vraag wie over de omvang en de benutting van de capa-citeit beslist. Daarnaast is nagegaan of en in hoeverre con-tractproduktie en milieuwetgeving aanpassing van de produktie-capaciteit aan veranderde marktomstandigheden belemmeren. - de wijze van prijsbepaling.

Ten behoeve van dit aspect is informatie verzameld over het aantal en de grootteverdeling van leveranciers en afnemers, over de wijze van prijsbepaling, de aard van de concurrentie, de prijsvorming en over de overdracht van prijsrisico's via contracten.

de positie van de agrarische producent.

Nagegaan is welke invloed leveranciers en afnemers, al dan niet via contracten hebben op de beslissingen van de slacht-kuikenhouders .

de relatie tussen markt- en produktiestructuur.

Nagegaan is de invloed van kortingen en toeslagen op de toe-neming van de bedrijfsgrootte, de relatie tussen de vesti-gingsplaats van leveranciers en afnemers en die van de slacht-kuikenhouders en de invloed van de risicobeperking via con-tractuele prijsgaranties, op de mate van specialisatie. Overzicht 1.I geeft weer het terrein van onderzoek en de sa-menhang tussen de onderzoekingsresultaten.

(19)

S w G U M B C W fi > cj "O i-l « "O — , ai > 2 a) u t * a • H _ ki 9 < - o o « t i •O u G ki B 41 S a « a - H 0) J * M fl l « l - r t fl « ( 0 t> U u B O ^ o) o " ta » t j •O «1 B H J j U K £ 1 J (j> ll O . -a -a 1 s 1 • î j < c J - o S o c • I l m > •) > a eOAC N C a i f i j al •-< a) <u ni V v • o s A ü T J j n : C ^ -O - H r-< - - I B E M (fl O E « < • H O ) « « « « « » » V M i l u h w * J M u 4 i H k i ß « J o - B k i â M k i k i k i B M O - H . * o . M B * H o o • * a s B • * > — O>ES»>>>E « u ki J K W«-J0 300-J3BN > « < H « « « I « I I M C ki

1 l

- i 3 i u i .2 " c e 1 % en P . 3 ki E -O i — a o "O -H « I • * g • s « . 4J > -rj g kl C ! * g S I g i i oo ao ki « e k. a c « - - o Œ : 2 B - o o •• c • ü -S 5 g S | r e o . p. o S • > 41 H U io B î T3 <u > a v v a. fi « * B » B *- O O « B O > ä-S g S S B M u t : -a u M c I B k. :

" i

ki i ß B (0 l a i » 3 K s i s ; 3 H ? I > u O C • * TJ » i > U t ' H m * c « l u m « o g i « . n u n fi « M ( w B « > X « u - g ki S (B B «

s

S3 •a -g M O B <U kl « - H - - , fr«»" •o > a .c « ( ; a P. n Ä y E .a41 * « u w Se ! « 00 « 00 -Ü X B B I i ! H% -s i l S " S . . " ^ -1 H - 5 « 3 * S O ._l » - H -H -H - H I C S > _ E . f l M S . o j . C u o - r H J d . T 3 , , e C O u f l E B B l <u c --H < - H M i-i c c ig i ) u '•< t ' n < J t « i t < i l a I O u o i O J k i n t i l I t l u l J b i i C S O i l >i B b i i l i h I > u « 6 i u i « u i - ^ i ( i - j : u u i I ^ H H jut « i « i i ! U - H . - , B e - H B 3 w O ••« C E E > M O > fl S» > > S» I QJ ( J - - 4 . - l > , N ( l l l l O p 0 3 0 0 - H » l B 5 » m • • • t u 21

(20)

Het onderzoek is verricht door middel van een enquête bij ca. 390 willekeurig gekozen slachtkuikenhouders, waarbij inbegrepen kuikenbedrijven van veevoerleveranciers, pluimveehandelaren, slachterijen, broederijen etc.

De steekproef is getrokken uit de ca. 2650 bedrijven die blijkens de meitelling 1977 beschikten over hokcapaciteit voor slachtkuikens. Ten behoeve van de steekproeftrekking zijn alle be-drijven op grond van de beschikbare hokcapaciteit in grootteklas-sen gegroepeerd. Daaruit is een gestratificeerde steekproef ge-trokken (zie bijlage 1 ) .

De enquête is in het voorjaar van 1978 uitgevoerd door een zestal medewerkers van de afdeling structuuronderzoek van het Landbouw-Economisch Instituut. De toen verzamelde gegevens hebben betrekking op het jaar 1977.

Rekening houdend met de verschillen in steekproefdichtheid per grootteklasse zijn de enquêteresultaten herleid tot een lande-lijk beeld. Het werken met een steekproef impliceert echter, dat de berekende cijfers als gevolg van toevalligheden zijn behept met een zekere mate van statistische onnauwkeurigheid. Deze onnauwkeu-righeid is groter naarmate het betrokken aantal bedrijven en die-ren kleiner is. Dit houdt in dat de cijfers m.b.t. weinig voorko-mende verschijnselen meer beschouwd moeten worden als een

illu-stratie dan als een exacte weergave van de werkelijkheid. In bij-lage 2 wordt dieper ingegaan op de representativiteit en nauwkeu-righeid van de resultaten.

1.2 Opbouw van het rapport

Ten einde de onderzoekingsresultaten, die immers betrekking hebben op één jaar (1977), te kunnen plaatsen tegen de achtergrond van de algemene situatie en de ontwikkelingen in de slachtkuiken-sector, wordt in hoofdstuk 2 daaromtrent een beeld geschetst. Hier-bij wordt ingegaan op de produktie, de bestemming, de prijs en

margeontwikkeling, alsmede op de ontwikkelingen bij slachtkuiken-bedrijven, slachterijen, veevoerproducenten en broederijen.

In.de volgende twee hoofdstukken wordt aan de hand van de on-derzoekingsresultaten ingegaan op de structuur van de slachtkui-kenbedrijven (hoofdstuk 3) en op die van slachterijen, veevoerpro-ducenten en broederijen (hoofdstuk 4 ) . In dit kader komt o.a. aan de orde, het aantal bedrijven, de grootteverdeling en de regionale concentratie.

In de drie daaropvolgende hoofdstukken staat de beschrijving van de marktstructuur centraal. De aan- en verkoopkanalen en de functies van de verschillende categorieën van bedrijven komen aan de orde in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de rela-ties (aantal, duur en aard) tussen de slachtkuikenhouders en hun leveranciers en afnemers. De wijze waarop in de produktiekolom de verticale coördinatie is geregeld, is het onderwerp van hoofdstuk

(21)

contractproduktie bij de verticale coördinatie.

In de drie laatste hoofdstukken zal worden ingegaan op een aantal specifieke onderwerpen.

De contractfinanciering komt aan de orde in hoofdstuk 8. In-gegaan wordt daarbij op de bedrij fskenmerken van de slachtkuiken-bedrijven met contractfinanciering. Ook zal aan de orde komen wie financiert, wat wordt gefinancierd en welke zekerheden de slacht-kuikenhouder daar tegenover dient te stellen.

In hoofdstuk 9 worden een aantal factoren besproken die van invloed kunnen zijn op de flexibiliteit van de bedrijfsvoering, d.w.z. op de mate waarin het slachtkuikenbedrijf kan worden aange-past aan veranderde marktomstandigheden. De volgende factoren ko-men hierbij aan de orde: externe (ligging, hinderwet en bestem-mingsplan buitengebied) en contractuele (prijsgaranties, looptijd contracten, invloed van de contractpartners op veranderingen in de hokcapaciteit en in de benutting daarvan).

Het onderwerp van het laatste hoofdstuk (10) is de samenhang tussen markt- en produktiestructuur t.a.v. het produktieniveau, de produktieplaats en het soort slachtkuikenbedrijven. Bij het produktieniveau gaat het om de factoren die van invloed zijn op de veranderingen in hokcapaciteit en capaciteitsbenutting. Bij de produktieplaats wordt uitgaande van de vestigingsplaatsen van de slachtkuikenhouders en die van hun leveranciers en afnemers inge-gaan op de overeenstemming daartussen en op de verplaatsingsaf-standen. Bij het soort slachtkuikenbedrijf ten slotte gaat het om de relatie tussen omvang en mate van specialisatie met contractue-le prijsgaranties en met kortingen op de prijzen van veevoer.

(22)

2 . O n t w i k k e l i n g e n in de s l a c h t k u i k e n s e c t o r

2.1 Inleiding

Voor een juiste interpretatie van de resultaten van het on-derzoek, waarvan de gegevens betrekking hebben op één jaar (1977), is het wenselijk deze te plaatsen in het kader van de ontwikkelin-gen, die zich in de slachtkuikenhouderij voordeden.

In dit hoofdstuk zal daarom afzonderlijk aandacht worden ge-schonken aan de plaats van de Nederlandse slachtkuikenhouderij in EEG-verband, aan de ontwikkelingen in de produktie en de bestem-ming van slachtkuikens en aan de verandering in de bedrijfstruc-tuur van slachtkuikenbedrijven, slachterijen, broederijen en meng-voerproducenten.

2.2 Nederland en de EEG

Het Nederlandse aandeel in de totale EEG-pluimveevleestie bedroeg in 1977 10%, de consumpEEG-pluimveevleestie slechts 3%. Over de produk-tie en consumpproduk-tie van slachtkuikens zijn geen EEG-gegevens bekend. De slachtkuikenproduktie bedroeg in Nederland in 1977 88% van de totale pluimveevleesproduktie. Nederland behoort met Denemarken, Frankrijk, Engeland en Ierland tot die EEG-landen die pluimvee-vlees exporteren, terwijl West-Duitsland en Italië importeren.

De Nederlandse export van geslacht pluimvee maakte in 1977 ruim 45% uit van de totale export van alle EEG-landen (460.000 ton). Tabel 2.1 Produktie en consumptie van pluimveevlees in EEG-landen

(x 1000 ton) EEG Nederland West-Duitsland België/Luxemburg Frankrijk Italië Ver. Koninkrijk Ierse Republiek Denemarken 1969 Prod. 2317

%

11 10

5

23 24 23

1

3

Cons. 2298

%

3

20

4

22 25 24

1

1

1973 Prod. 3067

%

12

9

4

26 24 21

1

3

Cons. 3011

%

4

18

3

25 26 22

1

1

1977 Prod. 3378x

%

10

9

4

27 26 20

1

3

Cons. 3066x

%

3

17

3

26 28 21

1

1

x) Raming.

(23)

Uit tabel 2.1 blijkt dat de relatieve positie van Nederland in de periode 1969-1977 vrijwel gelijk is gebleven. Uit de cijfers blijkt verder dat de EEG netto exporterend is.

2.3 Produktie en bestemming van slachtkuikens

De binnenlandse slachtkuikenproduktie nam in de periode 1968-1977 toe met 35% tot een totaal van circa 300.000 ton panklaar

produkt. Zie tabel 2.2. De stijging was in de eind zestiger en be-gin zeventiger jaren het grootst, met een topproduktie in 1973 van ruim 300.000 ton. In de laatste maanden van 1973 verminderde de vraag naar braadkuikens op de exportmarkt aanzienlijk, waardoor extra voorraadvorming ontstond. Produktiebeperkingen bleken onont-koombaar, medio 1974 werden in EEG-verband tussen pluimveeslachte-rijen afspraken gemaakt om de produktie te beperken. In ons land resulteerde deze afspraak in een produktieafname van ca. 8% in

1974. Een aanhoudend laag prijspeil in de eerste maanden van 1975 deed de produktie over dit jaar ongeveer gelijk blijven aan die van 1974. Door vergroting van de export naar niet EEG-landen (o.a. Rusland) nam na 1975 de slachtkuikenproduktie weer toe.

Het relatieve belang van de export is in de loop van de jaren nauwelijks veranderd. Onze zelfvoorzieningsgraad bedroeg de laat-ste 10 jaar vrijwel laat-steeds ca. 350, hetgeen overeenkomt met een binnenlands verbruik van iets minder dan 30% van de produktie. Ab-soluut gezien is door de bevolkingstoename (+ 1 miljoen) en de stijging van de slachtkuikenconsumptie per hoofd van de bevolking (1,9 kg), in deze periode het binnenlandsverbruik met 30% geste-gen tot een totaal van ca. 90.000 ton in 1977 (zie tabel 2.2). De Nederlandse export van levende en geslachte kuikens ging in 1977 voor 84% naar andere EEG-landen (zie tabel 2.3). Het resterende deel vooral naar Rusland en het Midden Oosten. Binnen de EEG is West-Duitsland onze belangrijkste afnemer (ruim 75% van de totale export). In de periode 1968-1977 is het aandeel van West-Duitsland in de totale export afgenomen, die van derde landen toegenomen.

In de periode 1968-1977 nam de relatieve betekenis van de ex-port van panklare slachtkuikens af, die van levende kuikens en conserven toe. (Zie tabel 2.2). De levend geëxporteerde kuikens gaan voor 50% naar West-Duitsland en voor de andere helft naar België.

De vermindering van het Westduitse aandeel in de export is een gevolg van de sterke uitbreiding van de Duitse produktie. Hier-door daalde het Nederlandse marktaandeel op de West-Duitse slacht-kuikenmarkt van 52% in 1972 naar 44% in 1977.

Gezien deze ontwikkeling op de West-Duitse markt, zal Neder-land om zijn produktieniveau te behouden, genoodzaakt zijn een steeds groter deel te exporteren naar andere landen, met name naar niet EEG-landen. Deze grotere afhankelijkheid van de wereldmarkt maakt dat in de toekomst rekening dient te worden gehouden met

sterk wisselende exportmogelijkheden en prijzen.

(24)

• d •O e m M (U • o 0) ss (O ß ai AS • H 3 Ai 4J X ! CJ Cd ß CD > t>0 4-1 ö

-3

• r l 3 g *o O U 01 01 M n co co ß r H ai Ai c o) co H o. A i ß 3 O t ) 4J O M O » . O o <u — •o

c £

cd > i » r~. « i o > ß — •rl I r-l 00 01 lO A i e n A i — • H 4J TJ c o 0 T 4 M 01 01 o a CN CN 01

•8

i-~ C M er. er. o CT. CT. CT> 00 vO (Ti er» r~- \ o fr5 cr> ~- o CT. O N l~> CM e n CM vO 0 0 B-« 0 0 — — CT. a\ N N + oo r-~ m fr« o o o r-~ oo en r-~ CM C M co <f CN &•« er. <f en r» oo CM r^ I C M CM CM — en e < oo er. en O O CN vO + e n en o — — 6-ç er. -3- e n CT. CT. N r v i CM C M r-~ o r » e~s vo en CM r » r-» CM r-- + CM CM oc — er. 6-3 vo e n — m m CM r-~ + CN CM oo — CT. B^ oo CM o — i— N N C M C M n o p i N o e i m er. er. n rs i AS 3 •O O M P . e (0 U eO CO • H X ! O ca 0) X I e u 01 0) o B > 4J • H B O M M H o 0 > G CO

£

eO cd

•a

CO .-1 B 01 a c •H XI ft o x o 01 > S i l l vo 6-s oo r~ m o oo CN o er. C M -3- 6-s o r-~ en en er. <• 6-s en m CM o er. CM er. 6-s CM m en er. er. ~~ r» en i n » en v£> O K V O - J O — CT. CM t - . 6-S 0 0 CM o er. er. \£> B-s CM r-- — oo er. m &>s en r » o i n er. O N m ^ O -3- er. ~-00 vO CM •> en «3 c 01 T3 01 X3 i - l 0) 01 > 01 o X! 01 t > (-1 ai ai 4-1 o u co tO 1 3 a r-i a co A i 0) ej > ß > X (J CO 0) : « « P . H 0) co O S I I en m en * en vo o — m •> e n vo vo e n CM -en vO oo — en «* en vo er. CM -3- « en vO r~ v£> e n i n — CM oo » en m en - 3 os A i •o co - a CO i H M o 0C O co X 00 ß u a 01 • H N >-i O O > LH CO PP U

9

t ) eO CO VJ 1-t O O > 4J •H 3 II 1 T> (0 eO !-l U O O > U eO CO ß II + ia u CU IH •»-1 •H CJ 3 3 O XI •ö ß cd ß O I J oa

(25)

eu T d o • H n cu p . o) TS a ai M •H 3 Ai u . fi o cd . - i CO o a x CU fi n) aj > -d fi 4-1 CU U > o a) & -ai . i-M <u o ca C T3 -H C v-' et) i-i r» M r-~ (1) CT T 3 — a) l S3 00 <U CT O — OJ ai fi w H

S:

m CT

CT

s

o CT CT CT 00 CT \ 0 6-« O CM r~ i n — — r-. -3-00 -tf o CN 00 VO O O O m oo s * 6-« CT co m — — — oo I CO vß s t o CM <f <* — o o oo oo oo CT 6-5 CT vD CS O O O 00 CT oo oo — oo O I o o CT oo — I oo CT 00 00 r- o I O O oo oo m e-5 — o m CT CM CT O 6-8 — o CT I I 00 ^_^ ^^ 4J U 0 Pu X 01 CU r - l ni 4-1 0 H • • U cd cd C C cd > l-i cd cd & r-l m « 4-1 o 4-1 C ai 13 fi « r-l l O W W -d fi cd i - i co 4-1 • H

S

4-1 CO ai Es l p M i J P3 Ai •r-} • H M Ai C •H Ai C . n 0 -H « M Ai • fi M cd 01 M > PM :ai • H .-H cd 4-1 M cd cd u o 4J C ai •d fi cd 1-4 ai •a M ai O *U C cd i - i co 3 Pi 1 C eu 4-J CO O O a CU •a T3 •H S e eu 'S c cd r H 01 00 • H M Ol > o w P M P M fi CU 00 cd M CU > u cd cd Ai 3 O U a. cd cd i-H

•a

cd o. fi o o o o

c

fi - r ) o m — 27

(26)

Deze problemen met de afzet hebben geleid tot het instellen van een structuuronderzoek in de Nederlandse slachtpluimveesector. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen, dat het aanbeveling ver-dient één of meer z.g. industrieleiders te vormen ten einde de

marketing van slachtkuikens te verbeteren. Deze aanbeveling leidde tot de vorming van Plukon BV waarin zijn opgenomen de Friki en

Bekebrede slachterijen.

2.4 K o s t p r i j s , p r i j s - en marge-ontwikkeling

De kostprijs (exclusief arbeid) voor de produktie van slacht-kuikens is de laatste 10 jaar met gemiddeld 3% per jaar toegenomen, Doordat de kosten van eendagskuikens relatief daalden en de overi-ge kosten (m.n. energie) relatief toenamen is de kostenopbouw enigszins gewijzigd (zie tabel 2.4). Uit deze tabel blijkt, dat de voerkosten ruim 2/3 deel van de kostprijs uitmaken. Hun aandeel in het totale kostenpakket (excl. arbeid) is dankzij de sterk verbe-terde voederconversie vrij constant gebleven. Slechts in de perio-de 1973-1975 was hun aanperio-deel hoger onperio-der invloed van grondstoffen-schaarste op de wereldmarkt.

De arbeidsopbrengst, een resultante van slachtkuikenopbreng-sten vermindert met de koslachtkuikenopbreng-sten (excl. arbeid), fluctueerde de af-gelopen jaren nogal sterk. Afwijkingen van 50 tot 100% naar boven of beneden waren geen uitzondering. Deze variatie in de arbeids-opbrengst vindt zijn oorzaak in de geringe marge tussen opbreng-sten en koopbreng-sten. Geringe verschillen in slachtkuikenprijzen en voerprijzen kunnen grote gevolgen hebben voor de arbeidsopbrengst.

De stijging van de voerkosten in 1973/74 onder invloed van de grondstoffenschaarste ging in eerste instantie gepaard met hogere opbrengstprijzen van slachtkuikens (zie figuur 2.1). Hierdoor stag-neerde de groei van de consumptie en nam de produktie nog verder

toe, waardoor grote voorraden ontstonden. Deze situatie maakte het noodzakelijk via vrijwillige afspraken de produktie in de EEG te verkleinen. Door het gedeeltelijk mislukken van de produktiebeper-kingen in de EEG bleef het aanbod van slachtkuikens te hoog en

werden de voorraden niet geruimd. Deze situatie leidde tot een da-ling van de slachtkuikenprijzen in 1974/75, maar doordat tegelij-kertijd ook de voerprijzen daalden, bleef in eerste instantie de produktie constant en nam later weer toe. In 1977 was het produktie-niveau weer gelijk aan dat in 1973. Opvallend is dat na 1974 de West-Duitse slachtkuikenproduktie sterk is toegenomen.

2.5 Ontwikkelingen bij de bedrijven in de slachtkuiken-sector

2.5.1 Slachtkuikenbedrijven

De laatste 10 jaar heeft de slachtkuikenhouderij een belang-rijke ontwikkeling doorgemaakt. In de periode 1968-1977 daalde het aantal geregistreerde slachtkuikenbedrijven met een derdedeel tot 2187 1).

1) Het aantal bedrijven met slachtkuikens bij de CBS-Landbouwtelling mei 1977.

(27)

Fig. 2.1 80 70 oo •*£ 60 M U « -H o. > 0) « 4J h ö <d u « O .-H •H «

30l-Produktie, export, prijs en margeontwikkelingen

Marge : prijs Franco W-Duitse grensrproducenten-prijs

\

A

-* \ ^ X Marge: producentenprijs-totale kosten(excl.arbeid)

0 ^ 5 " 755 70771 72/73 74/75 76/77 _1_ 3,20 3,00 2,80 00 ü 4J S -g 2.60 c 1,2,40 V •O M •-1 « â.22,20 a-g •H tg B 0.2,00 N :? 1,80 u 0, 1,60 1,40 1,20

-/

\

. • • - ^ - -' " " " ~ * A

/ \ /

/ \ ''

1

v

/ *

' A.

N ' / / \ \

H ^~

/

^^'

/X.

/

/

— '

Prijs franco W-Duitse grens (excl. BTW)

Producentenprij s

'—-*•" Totale kosten slachtkuikens (excl. arbeid)

._-.— Voerkosten

/

/

i.

_i_ _L 1 J_ 68/69 70/71 72/73 74/75 76/77 O Ö0 ttt <0 fl as o. * 0 0 300 280 260 240 220 200 180 160 140 120 -/ / / / / /

/ /'

y,'

,'\ ,„»*• Binnenlandse produktie slachtkuikens

Totale export (geslacht en levend) Duitse produktie slachtkuikens (Z.M.P.

uitsl.geslacht)

S+* ^ Z—* ~ " t * ' - ~ — ^ . _ _ Export naar EEG-landen (excl. conserven)

Export naar West-Duitsland (excl. conserven)

"SS 70 78 jaren

(28)

CO ß CU 4 « ! • H 3 4 4 4-1 X Ü Cd i - l CO ß <u 4 J CO 4 J i—1 3 co 01 1-1 co CH • r - ) • r i 1-1 T 3 CU

«

o- C N t-H CU 4 3 ca H oo t ^ 1 ^ r~ r^ r^ v O r~-V O r~ m r^ m r» < f r^

-*

i - ~ c o r ^ c o c ~ CM

».

C N i - ~

"*

I -,_-, r^ o r--o r~

~^

CT. V O CT. V O

oo v O O r~ o r~ — | O - » v O CT. O ' l / t < f M «. I - « — — CM CM O I - - O 0 0 v O o < r CO CT» CT« CM O 0 0 O CT. — O - * - * CT. 0 0 C N C 0 0 O c o i n o »a- C M o i - ~ CO - J - « « U I „ CM — CM O CT. o < r — O < • CT. O O O CO •* •> CM — CM CM CM O CT. O < f — • O - 3 - 0 0 O V O < • CO « « CM — CM — CM O CT. O V O 0 0 o ~* r-~ o m 0 0 c o * •» CT. — CM — o o o r~- o o o m i n o i n o o c o « « 0 0 — CM —

^~

o — o o o o i n c o ~ v o CT. CO •• •» r-~ — C M — ^r> o C M o v o r-~ o m . — — m - d " CO * * < r — C M —

~-g

ca i 4-> H • « w oo d a eu CU > CO 0 0 CU ß cd o o I - I CU T J M 4 4 • Ü 0 ) 0 0 • H ß & M > ! 3 ' H CU ^ ä - u p . u eu 4 2 • - ' eu « • o u &. 4-1 0 - H CU J l i - H S - H , - N W o M eu m -u ••-, 4 2 CU 0 0 VJ 4 2 ' i - l « p , f l eu o u 6 0 4-1 c > - H a , a C0 - H C 3 4-1 o eu eu o eu en ê O 0 0 0 0 4 J i-H T 3 G M T J ß 4 2 c d e u ß c u e u ß e u o 4-1 6 0 CU 4 4 T 3 CU U - H C ( 3 >- H C U > 4 3 S c t ) e u c U 3 o < u p . e u < J , - ) 4 4 > r H O £>0 O CM oo — c o l o o O C T . ] CM — | i n — 0 0 CT. CT. 0 0 « d -CT. CT. • * O v O 0 0 v O m

-*

- * CO m oo r-* vo i—. ~— r~ o oo — CM o oo CM — CM oo v o c r . | r - ~ — C N I O O v o m l *"~ •—'1 s r < • • * o o i n < f r ^ ~— O v O - * i - » 0 0 CT. m < f .—. •— I -oo CT. v O o m vo <r . — r ^ co m r ^ CT. CM i - ~ c o m -* ~— ~— r ^ <• r -• T 2 . - v 1 r - l 4 J 1 0 0 4 2 O C - H , - H 3 ^-- eu 0 0 Ci - o I eu c 4-1 eu 4-1 1 en > co 1 6 0 eu 0 0 \ a - i c e ' e u eu eu 1 V 6 0 4-1 h 4 3 . Ü CO 4 2 ' ( 1 O D , O O 4<î O O co H O D T ) cd — . - I - r i cd cd eu ' 4-1 U 4 J 4 2 o m o k H P . H

<

S 3 O 4 2 P . O ' C eu 4-1 i m o M B-S 0 0 0 0 — v O fr? 0 0 CT. — v D B^S O r ^ CM v D 6~ç 0 0 — —. r-~ B ^ CT. — r - 1 - ^ B-S — 0 0 CM V O B~S — 0 0 CM v O B-S CO i - ~ CM v o B ^ < r r ~ CM V D K n oo CM v O CO C .. eu U 4<S ß Cd - H CU cd 3 u G 4«! co O c a,4«s n j o u > O CU M 4>i T 3 cd ß eu cd cd o 3 < > i n i n i n m

-*

i n m

-*

<•

CO • r - l U cd 4-1 C CU

>

c

• H Ö d ) M O 4 2 ß eu 4-1 CO O

«

0 0 t > . 0 0 r~ v O v O v o v O i n i n ß eu 4-1 CO o M eu 6 0 • r - l u eu

>

o C/J M u M H , - J co U eu M-l •i—i • H O 3 3 O 4 2 T 3 ß cd 1-J

• •

ß O )-i PQ

,

r^ r~ CT* co ß CU 4<i •rt 3 44 4 J 4 2 ü cd i—i en v O r ^ c o eu • H 4 J cd 4 4 • r - l r - l 4 2 3 O . 1 H H K J 30

(29)

in 1977, terwijl tegelijkertijd de slachtkuikenstapel zich uit-breidde van 23 miljoen naar 38 miljoen dieren, hetgeen een stij-ging betekende van 65%. Met deze ontwikkeling nam het aantal ge-middeld per bedrijf aanwezige slachtkuikens sterk toe, van 7300

in 1968 tot 17.800 in 1977. Dit komt vooral tot uiting door de af-name van het aantal bedrijven met minder dan 10.000 kuikens en door de stijging van het aantal bedrijven met meer dan 25.000 slachtkuikens (zie tabel 2.5).

Tabel 2.5 De ontwikkeling van het aantal slachtkuikenbedrijven naar omvang en regio, in de periode 1968-1977

Totaal

waarvan met een bedrijfsgrootte: tot 10000 slachtk. 10000-25000 slachtk. 25000-50000 slachtk. 50000-75000 slachtk. 75000 e.m. slachtk. waarvan naar regio: Noorden Overij ssel(incl.NOP) Gelderland Noord-Brabant Limburg Overige gebieden 19 Be- drij-ven 3143

%

72 26

2

\

1 *

%

9

11 23 28 18 11 68 1) Slacht-kuikens x 1000 22957

%

37 47 10

%

11 12 20 28 21

8

1974 Be- drij-ven 2339

%

38 46 13

1'

%

14 15 18 28 16

9

Slacht-kuikens x 1000 36910

%

13 43 27

1"

%

15 13 14 31 20

7

1977 Be- drij-ven 2187

%

33 47 16

3

1

%

15 15 19 28 15

8

Slacht-kuikens x 1000 38908

%

10 40 29 11 10

%

17 13 13 31 19

7

Bron: CBS-Landbouwtelling mei. 1) Incl. bedrijven tot 10 sbe.

De daling van het aantal bedrijven was niet in alle regio's even groot. De grootste daling trad op in de provincie Gelderland en in de "Overige gebieden". In deze gebieden verminderde het aantal bedrijven met 45%. Daartegenover stond een stijging van het aantal slachtkuikenbedrijven in regio Noord (Groningen, Friesland en Drenthe), namelijk met 12,5%,

De indeling van de slachtkuikenbedrijven naar VAT-type heeft in de loop der jaren (vanaf 1972) relatief geringe wijzigingen ondergaan (zie tabel 2.6). In alle jaren behoorde ruim 45% van de

(30)

59 129

%

46

2

13

3

28

1

2

5

38908 2187

%

45

2

15

4

26

1

2

5

Tabel 2.6 De ontwikkeling van de bedrijven met slachtkuikens naar bedrijfstype in de periode 1972-1977

1972 1975 1977 Totaalaantal slachtkuikens 33833

Totaalaantal bedrijven 2517 waarvan naar VAT-type-1)

indeling: % Slachtkuiken bedrijven 42 Overige Pluimveebedrijven 3 Rundveebedrijven 13 Varkensbedrijven 2 Overige veehouderijbedr. 32 Akkerbouwbedrijven 1 Tuinbouwbedrijven 2 Gecombineerde bedrijven 5

Bron: CBS-Landbouwtelling mei. 1) VAT-type.

De bedrij fstypering op basis van de verdeling van het aantal sbe per bedrijf over de verschillende bedrijfsonderdelen. Een bedrijf behoort tot een bedrijfstype als 60% of meer van de sbe uit het aangegeven bedrijfsonderdeel afkomstig is. Bij 2 of meer bedrijfsonderdelen in de naam van het bedrijfstype heeft elk dezer onderdelen minstens 20% van de sbe, en hoog-stens 60%.

bedrijven met slachtkuikens tot het VAT-type "slachtkuikenbedrij-ven". Het aandeel van de als akkerbouw, tuinbouw en gecombineerd getypeerde bedrijven is vrij klein en in alle jaren gelijk. 2.5.2 Pluimveeslachterijen I)

Van de Nederlandse slachtkuikenproduktie wordt het merendeel (92%) binnen onze grenzen geslacht, en vervolgens afgezet als hele kuikens of kuikendelen. De resterende 8% wordt levend geëxporteerd

(zie tabel 2.2).

Het aantal slachterijen in de periode 1968 tot 1977 is vrij-wel voortdurend gedaald. Met name het aantal kleine slachterijen

(met een jaaromzet tot 1000 ton) nam sterk af (zie tabel 2.7). Ondanks de daling van het totaalaantal slachterijen nam het aantal grote slachterijen (meer dan 5000 ton) toe van 10 in 1968 tot 24 in

1977. Deze laatste categorie bedriiven slachtte in 1977 ruim 80% van alle slachtkuikens.Blijkens gegevens van de Nationale Coöperatie-ve Raad voor Land- en Tuinbouw nam het aandeel van de coöperatieCoöperatie-ve

1) Behalve slachtkuikens kunnen deze bedrijven ook eenden, kalkoe-nen en legkippen slachten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

stikstofoverschot. Deze betere resultaten zouden deels verklaard kunnen worden uit het feit dat de K&amp;K-bedrijven minder kunstmest toedienen en dus op een lager

Aangezien geen tegenkandidaten zijn ingediend en de vergadering ook tegen de vervanging van de heer van Elswijk door de heer Vaessen geen bezwaar heeft, worden de her- en

In tabel 2 zijn de bestedingen aan duurzaam voedsel verdeeld over de keurmerken weergegeven. Niet alleen enkelvoudige, maar ook samengestelde producten met één of meer individueel

In tabel 13 wordt een overzicht gegeven van de arealen van de hier- genoemde gewassen, voor zover deze in de tuinbouwgidsen worden aange- geven.. Daarbij moet men vooral bedenken,

De geEnte planten stenden op twee wortelsteleels, ze konden dus wel bij de wortelhals aangetast worden via de eigen wortel* Toch was het aan- tal uitvallers bij de geënte planten

Muscle strips at 37 °C reached a maximum tension value (completion of rigor) within 4.1 ± 3.89 h post mortem, while the minimum pH was also reached within 4.8 ± 3.82 h post mortem

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of