• No results found

De ontwikkeling van een Groninger akkerbouwbedrijf : bedrijfsuitkomsten over de periode 1946/47 t/m 1978/79

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontwikkeling van een Groninger akkerbouwbedrijf : bedrijfsuitkomsten over de periode 1946/47 t/m 1978/79"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

G.K. Hartog No. 3 . 1 1 3

DE ONTWIKKELING VAN EEN GRONINGER AKKERBOUWBEDRIJF

BEDRIJFSUITKOMSTEN OVER DE PERIODE 1946/47 T/M 1978/79

April 1 9 8 2

^ | [ | I U i % SIGN: L X b ^ M O

BIBLIOTHEEK

MLV?

3 O £ EX. N O ; C

L a n d b o u w - E c o n o m i s c h Instituut

Afdeling L a n d b o u w

l ^ i j S

(2)

REFERAAT

De ontwikkeling van een Groninger akkerbouwbedrijf G.K. Hartog

Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut, 1982 66 p., tab., graf.

De ontwikkeling van bouwplan, werkorganisatie en bedrijfs-uitkomsten gedurende een periode van 33 jaar (1946/47 tot en met

1978/79) is beschreven van een akkerbouwbedrijf van ruim 40 ha in het noorden van Groningen. In de geschiedenis van dit ene bedrijf komt de sterke strukturele aanpassing in de akkerbouw in deze pe-riode duidelijk tot uitdrukking.

In vergelijking tot de LEI-steekproefbedrijven uit de Noorde-lijke Bouwstreek zijn de bedrijfsuitkomsten gunstiger geweest, on-danks het feit dat vanaf 1965 de gemiddelde bedrijfsoppervlakte 12 ha kleiner was. Tegenover hogere kosten van ƒ 68,- per ha stonden namelijk hogere opbrengsten van gemiddeld ƒ 328,- per ha, zodat het netto overschot gemiddeld ƒ 260,- hoger was. Dit gunstige ver-schil is vooral in de jaren 1973 tot en met 1976 ontstaan, onder meer door de zeer gunstige aardappelprijzen in 1975 en 1976.

(3)

Inhoud

Biz. WOORD VOORAF 5 SAMENVATTING 7 1. INLEIDING 9 2. DE BEDRIJFSSTITUATIE 11 3. HET BOUWPLAN 13 4. DE VRUCHTWISSELING EN DE PERCEELSGROOTTE 15 5. KOSTEN 17 5.1 Arbeidskosten 17

5.2 Kosten van machines en werktuigen 17

5.3 Bewerkingskosten 21 5.4 Kosten van zaaizaad, pootgoed, meststoffen

en gewasbeschermende middelen 25 5.5 Kosten van grond en gebouwen 27

5.6 Overige kosten 29 5.7 Totale kosten 29 6. OPBRENGSTEN VAN DE GEWASSEN 31

7. NETTO-OVERSCHOT PER HA EN DE ARBEIDSOPBRENGST

VAN DE ONDERNEMER 35 8. STANDAARDBEDRIJFSEENHEDEN 39

9. BEDRIJFSRESULTATEN VAN LANDBOUWBEDRIJVEN

IN DE NOORDELIJKE BOUWSTREEK 43

BIJLAGEN: gegevens en resultaten over de jaren

(4)

Woord vooraf

De technische en economische ontwikkeling hebben na de Tweede Wereldoorlog een zeer grote invloed uitgeoefend op het bedrijfs-plan en de bedrijfsvoering van akkerbouwbedrijven. Dit wordt dui-delijk geïllustreerd door de beschrijving van een akkerbouwbedrijf dat gedurende 33 jaar bij het Landbouw-Economisch Instituut in administratie is geweest.

Dit is een ongewoon lange periode, aangezien de meeste land-bouwbedrijven slechts kort in administratie blijven. Een steek-proefbedrijf, bijvoorbeeld, mag slechts maximaal 5 jaar deelnemen.

In dit geval gaat het echter om een bedrijf dat steeds een zodanige ontwikkeling liet zien, dat het voor studiedoeleinden aantrekkelijk bleef om het in administratie te houden.

Door middel van deze publikatie wordt getoond dat het bedrijf, door steeds in te spelen op de nieuwe ontwikkelingen, er in is geslaagd de inkomensontwikkeling in en buiten de landbouw bij te houden.

Een woord van dank aan de desbetreffende akkerbouwer voor het ter beschikking stellen van zijn gegevens, is hier zeker op zijn plaats.

Deze publikatie is opgesteld op de afdeling Landbouw door G.K. Hartog, medewerker van de onderafdeling Boekhouding te Groningen.

(5)

Samenvatting

In deze publikatie is een beschrijving gegeven van de ont-wikkeling van bouwplan en bedrijfsuitkomsten van een akkerbouw-bedrijf in het noorden van Groningen gedurende een periode van 33 jaar (1946/47 t/m 1978/79).

Het bedrijf is ruim 40 ha groot. De grondsoort bestaat uit lichte tot zware zavel. De ligging van de percelen ten opzichte van de bedrijfsgebouwen is gunstig. De grootte en vorm van de percelen zijn normaal.

Aanvankelijk waren er + J5 gewassen in het bouwplan opge-nomen, maar dit aantal is steeds verder gedaald en bedroeg in

1978 nog slechts 5 (wintertarwe, haver, poot- en consumptieaard-appelen en suikerbieten). De granen hebben altijd ruim de helft van het areaal in beslag genomen, de hakvruchten zijn steeds be-langrijker geworden in de loop der jaren.

Door de steeds verdergaande mechanisatie is het aantal ar-beidskrachten in de beschreven periode gedaald van 6,1 tot 1,4. In 1964 verdween het laatste werkpaard. De mechanisatie, de daar-mee samenhangende afstoting van arbeidskrachten en de aanpassing van het bouwplan hebben de ondernemer in staat gesteld de kosten-ontwikkeling op het bedrijf goed in de hand te houden. Anderzijds is getracht door verbouw van meer hakvruchten, die een hoger saldo per ha opleveren, de opbrengsten per ha te verhogen. Dit is in het algemeen goed gelukt, zodat in de meeste jaren een positief netto-overschot kon worden behaald.

Door de prijsschommelingen van de "vrije" produkten poot-aardappelen en consumptiepoot-aardappelen geven de bedrijfsuitkomsten echter grote schommelingen te zien. In 1975/76 en 1976/77 waren de uitkomsten zeer goed door de hoge aardappelprijzen, terwijl de laatste twee boekjaren 1977/78 en 1978/79 juist gekenmerkt worden door lage aardappelprijzen, waardoor het netto-overschot zelfs negatief is.

Tot op heden is op dit studiebedrij f de verhoging van de ar-beidsproduktiviteit bereikt door middel van vermindering van het aantal arbeidskrachten. Aangezien verdere vermindering van het aantal arbeidskrachten vrijwel niet meer mogelijk is, zal een ver-dere verhoging van de arbeidsproduktiviteit bij de bestaande be-drijf sopppervlakte alleen nog maar tot stand kunnen komen door een verdere intensivering.

In vergelijking tot LEI-steekproefbedrijven uit de Noorde-lijke Bouwstreek zijn de bedrijfsuitkomsten van het beschreven studiebedrijf gunstiger. Tegenover hogere kosten van ƒ 68,- per ha staan hogere opbrengsten van gemiddeld ƒ 328,- per ha, zodat het netto-overschot per ha gemiddeld ƒ 260,- hoger was. Dit gun-stige verschil is vooral in de jaren 1973 tot en met 1976

(6)

ont-Aangezien het bouwplan vrijwel niet verschilt met dat van de steekproefbedrijven en de bedrij fsoppervlakte sinds 1965 zelfs gemiddeld 12 ha kleiner is geweest, kan zonder meer van een uit-stekend bedrijfsresultaat worden gesproken op het besproken be-drijf.

Door mechanisatie, specialisatie en een uitstekend vakman-schap is de desbetreffende akkerbouwer er in geslaagd gedurende de gehele periode van 33 jaar de bedrijfsvoering op een zodanig peil te handhaven, dat dit resultaat kon worden bereikt.

(7)

1. Inleiding

Het akkerbouwbedrijf waarop deze publikatie betrekking heeft, is gelegen in het noorden van Groningen. Het LEI heeft van dit

bedrijf een bedrijfseconomische boekhouding bijgehouden van 1946/47 tot en met 1978/79.

In 1971 heeft de ondernemer met zijn zoon een maatschap ge-sloten, zodat sindsdien het bedrijf in maatschapsverband wordt geëxploiteerd.

Toen het bedrijf in 1948 in administratie werd genomen, ge-beurde dit in samenwerking met de Bedrijfsstudiegroepen. Er wer-den toen niet alleen boekhoudkundige gegevens verzameld, maar ook tijdschrijvingen.

De desbetreffende ondernemer heeft voorts aan verschillende andere onderzoeken op het gebied van tijdschrijving zijn medewer-king verleend.

Met behulp van de verzamelde gegevens is getracht in deze publikatie een algemene indruk te geven van de verschillende ont-wikkelingen in de bedrijfsvoering en van de aanpassingen van het bedrijf aan de veranderingen die sinds 1946 in de landbouw hebben plaatsgehad. Vervolgens is een vergelijking gemaakt tussen dit bedrijf en vergelijkbare bedrijven in de omgeving. Hieruit komt naar voren dat de ontwikkelingen op dit bedrijf qua aanpassingen een verloop te zien geven dat representatief voor de gehele streek kan worden beschouwd.

(8)

c#?f

Figuuur 2.1

(9)

2. De bedrijfssituatie

De bedrijfsoppervlakte bedraagt kadastraal 46,91 ha. De op-pervlakte cultuurgrond is +_ 42,50 ha, waarvan 40,50 ha, later 41,50 ha uit bouwland bestaat.

Het areaal bouwland van het landbouwbedrijf is ongeveer voor de helft gelegen in een oude polder. Deze polder werd omstreeks

1717 in cultuur gebracht. De andere helft van het areaal bouwland ligt in een polder die in 1840 in cultuur werd gebracht.

De grondsoort is lichte tot zware zavel, 9-40% afslibbaar (overwegend 20% afslibbaar). De bedrijfsgebouwen liggen vrijwel in het midden van de percelen en zijn te bereiken via een 300 m

lange verharde bedrij fsweg.

De kop-hals-romp boerderij is in de 19e eeuw gebouwd. Het

eerste gebouw dateert uit +_ 1800; het laatste uit _+ 1880. Het

woonhuis dat vanaf 1960 onbewoond was, -is in de jaren zeventig afgebroken. De ondernemer woont in een burgerhuis bij het bedrijf.

Het gehele bedrijf is goed gedraineerd en doordat het bedrijf geheel langs hoofdwatergangen ligt, is men verzekerd van een vlug-ge afvoer van overtollig hemelwater, voor zover een natuurlijke afwatering op zee dit toelaat.

De graanoogst kon, toen er nog gehinderd werd, niet in z'n geheel in de schuren geborgen worden. Na 1959 wordt er echter ge-maaidorst en kon het stro volledig in de schuren opgeslagen wor-den. Alle andere produkten, behalve het zaaizaad en pootgoed voor eigen gebruik, worden sinds 1959 direct na de oogst coöperatief afgezet.

Tot en met het jaar 1965 hield het bedrijf rundvee; het aan-tal stuks melkvee was echter niet van overwegende betekenis voor het bedrijf. Na 1965 is de bijdrage van de veehouderij en de voe-dergewassen tot het gehele bedrijfsresultaat van geen belang meer geweest. Over de rundveehouderij wordt verder in dit verslag niet meer gerept.

(10)

o <u > -o

>

<u > <u <u

O 3 -^ (0 ,0 1 1 P3 [ (

'^^^•^^^

(11)

3. Het bouwplan

Het bouwplan van deze ondernemer is kenmerkend voor het ge-bied waarin het bedrijf ligt, hoewel de ondernemer wel een enigs-zins op de markt gericht bouwplan voert. Dit komt naar voren in grafiek 3.1.

In het jaar 1971 bijvoorbeeld, werd ineens 20% van het are-aal bouwland gebruikt voor de verbouw van het gewas koolzaad.

In de beschreven periode zijn er veel gewassen geteeld: winter- en zomertarwe, winter- en zomergerst, haver, rogge, con-sumptie- en/of pootaardappelen, suikerbieten, koolzaad, vlas, zaadbieten, stekbietjes, erwten, bonen, blauwmaanzaad, karwijzaad, kanariezaad, spinaziezaad, wortelzaad, witlof, voederbieten,

lucerne en klavers.

De granen hebben gemiddeld 55% van het areaal bouwland in beslag genomen. Door de mechanisatie in- de jaren zestig steeg het percentage tot 64%. In de jaren zeventig liep het areaal granen echter terug tot circa 53%, aangezien aardappelen en suikerbieten financieel aantrekkelijker waren geworden.

Bedroeg in het jaar 1946 het percentage hakvruchten in het bouwplan 15%, in 1978 was dat opgelopen tot 51%.

De groene erwten werden alleen in de jaren 1946 tot en met 1949 verbouwd en waren toen van weinig betekenis.

Met uitzondering van het jaar 1965 werd vlas vanaf 1956 tot en met 1966 verbouwd, gemiddeld over deze jaren besloeg het gewas circa 8% van het areaal cultuurgrond. Doordat de prijs te wensen overliet en het gewas erg arbeidsintensief was, verdween ook dit gewas uit het bouwplan.

Tot aan het jaar 1966 besloeg het gewas suikerbieten +_ 7%

van het beschikbare bouwland. Daarna heeft er een sterke uitbrei-ding van dit gewas plaatsgehad als gevolg van het beschikbaar komen van gewasbeschermende middelen, de machinale verpleging, de mechanisatie van het rooien en de hogere bruto-geldopbrengst per ha.

Aardappelen hebben op dit bedrijf een wisselvallig verloop gekend. In het begin werd er zo'n 2,5 ha verbouwd (6%), daarna verdween het gewas bijna uit het bouwplan. In 1954 komt het gewas als pootaardappelteelt terug. Met zo nu en dan een uitschieter heeft dit gewas zich vanaf 1954 gehandhaafd en nam gemiddeld circa

12% van het areaal bouwland in beslag. Door de verbouw van een

groter areaal consumptieaardappelen steeg het aandeel aardappelen het laatste jaar tot 28%.

Het gewas koolzaad was van 1946 tot en met 1957 met een 12% vertegenwoordigd in het bouwplan, daarna verdween het, maar kwam

in 1971 terug en besloeg in de jaren 1971 tot en met 1975 gemid-deld 13% van het areaal bouwland. Na 1975 werd geen koolzaad meer verbouwd.

(12)

Zaadbieten werden lange tijd op dit bedrijf verbouwd, de stekbietjes werden door de boer zelf geteeld. De financiële op-brengst van het gewas was door de jaren heen goed. Wegens sterke inkrimping van de contractteelt en de arbeidsintensiteit van het gewas, kwam er in 1971 een einde aan de verbouw van dit gewas.

Voedergewassen werden tot 1965 verbouwd. Na het verdwijnen van het vee en de paarden waren deze gewassen overbodig. De

struc-tuurverbeterende werking die van deze gewassen uitging, wordt daarna verkregen door de verbouw van groenbemesters.

Overige gewassen, zoals rogge, de zaderijen etc., hebben in het begin nogal wat beslag gelegd op de cultuurgrond, maar dit verminderde alras.

(13)

4. De vruchtwisseling en de perceelsgrootte

Door de vernauwing van het bouwplan is de vruchtwisseling gedurig aangepast. In het begin van de onderzochte periode, toen het aandeel van de hakvruchten nog gering was, bestond de vrucht-wisseling uit een opeenvolging van twee ä drie graangewassen, ge-volgd door vlas, groene klaver en suikerbieten. Op sommige per-celen werd de graanteelt afgewisseld met erwten, koolzaad en nog enkele andere gewassen. In de zeventiger jaren bestond de vruchtwisseling voornamelijk uit de opeenvolging van een graangewas -aardappelen - graangewas - suikerbieten.

Gepaard aan de ontwikkeling in de vruchtwisseling is ook een ontwikkeling van de perceelsgrootte te zien. Was de gemiddelde perceelsgrootte in 1946 circa 1,75 ha, in 1978 was die ruim 5 ha. Na de komst van de trekkers en de maaidorser zijn de percelen zó samengevoegd dat bruikbare eenheden ontstonden. De huidige per-celen zijn langs deze weg onstaan uit samenvoeging van meer-dere (soms zelfs 5 in aantal) kleine percelen (zie grafiek 4.1).

De mechanisatie heeft niet alleen geleid tot "grootschalig-heid", maar heeft ook een rol gespeeld in de specialisatie.

Het aantal gewassen dat geteeld werd in 1946 bedroeg 15, in 1978 was dat aantal nog slechts 5.

(14)

Grafiek 4. 1 1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954 1956 1957 1958 1959 1960 1961 196? 1963 1964 1965 1966 1967 Voorbeeld vruchtwisselingsschema en perceelsontwikkeling over de jaren 1944 t/m 1978 voor een perceel van 5,3 ha

gkl gkl

gkl

gkl

Verklaring der tekens wt = wintertarwe zt = zomertarwe r = rogge h = haver g =gerst, wg =wintergerst zg = zomergerst b =bieten, zb =zaadbieten stb = stekbieten sb = suikerbieten e = erwten

(15)

Kosten

De kosten op dit bedrijf zijn onderverdeeld in de kosten voor: arbeid, werktuigen, bewerking, zaaizaad en pootgoed, meststoffen en gewasbeschermende middelen, grond en gebouwen en overige kosten.

5.1 Arbeidskosten

Het aantal arbeidskrachten is van 1946 tot en met 1978 ver-minderd van 6,1 tot 1,4. In grafiek 5.1 wordt het verloop weerge-geven van het aantal arbeidskrachten vanaf 1946. Van 1946 tot en met 1958 bedroeg het aantal arbeidskrachten gemiddeld 4,8. Ook het aantal gewerkte uren per jaar bleef vrij constant. Na 1958 trad er duidelijk een vermindering op in het aantal gewerkte uren per jaar. Veel handenarbeid werd overgenomen door machinearbeid waardoor minder arbeidsuren benodigd waren omdat in dezelfde tijd meer kon worden gepresteerd.

Uit grafiek 5.2 blijkt de vermindering van het aantal gewerk-te uren; vooral de komst van de maaidorser en pers heeft veel ar-beidsuren bespaard.

Door de vermindering van het aantal arbeidsuren en de aan-schaf van werktuigen heeft deze ondernemer kans gezien zijn loon-kosten terug te dringen (zie grafiek 5.5). De laatste jaren echter zijn de loonkosten, door de forse stijging van de lonen, weer iets aangetrokken.

5.2 Kosten van machines en werktuigen a. Investeringen in werktuigen

Zoals al in de vorige paragraaf is uiteengezet, werd de han-denarbeid meer en meer overgenomen door machinearbeid. In 1946 waren er op het bedrijf aanwezig 5 paarden en samen met de buur-man 1 trekker. In 1948 kocht de ondernemer er met zijn buurbuur-man nog een trekker bij. Deze combinatie ging in 1950 uit elkaar en het bedrijf kreeg de laatst aangekochte trekker alleen ter be-schikking. Deze werd al spoedig ingeruild tegen een trekker met meer pk; er waren toen nog 3,3 werkpaarden op het bedrijf aan-wezig.

In 1959 kwam de eerste zelfrijdende maaidorser en een getrok-ken pers op dit bedrijf. Dit leidde tot versnelde mechanisatie. De boer kocht er 1 trekker bij, de al aanwezige trekker werd in-geruild tegen een trekker met meer pk en in 1964 verdween het laatste werkpaard (niet de ondernemer zelf). Het aantal trekker-pk bedroeg toen 88, in 1946 was dat 20 en in 1978 was dat 139.

(16)

Grafiek 5.1 Verloop van het aantal volwaardige arbeidskrachten v.a. 6,5 6,0 5,5 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0 k. ^,

-946 5 G • —> i i i i 1 1 I 1

Samenwerking met buurbedrij f

h hi b

r—t

-3 70 75 78 ia rer

(17)

Grafiek 5.2 Aantal gewerkte uren (in rau) per jaar manuren/jaar 17000 16000 15000 14000 13000 12000 11000 10000 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000

\ Samenwerking met buurbedrij f

J I I L J 1_

1948 50 52 54 56 58 60 62 64 66 68 70 72 74 76 78

(18)

Grafiek 5.3 Ontwikkeling van het geïnvesteerd vermogen in werktuigen (nieuwwaarde in gld. per ha)

(19)

Om zo weinig mogelijk risico te lopen bij het oogsten kocht de ondernemer machines met nogal wat overcapaciteit. Deze

over-capaciteit werd in 1964 benut door een samenwerking met een buur-bedrijf aan"te gaan. Kosten en opbrengsten werden als één geheel beschouwd. Deze samenwerking duurde een jaar. Hierna gingen beide bedrijven weer zelfstandig verder maar een aantal benodigde

werk-tuigen worden nog wel gezamenlijk gekocht. Ook is er nog sprake van "burenhulp" tijdens drukke werkzaamheden.

Het geïnvesteerde vermogen in werktuigen is aanmerkelijk ge-stegen (zie grafiek 5. 3). Trekkers en bijbehorende werktuigen waren duurder dan paarden. Om de technische ontwikkeling te volgen kwa-men er regelmatig nieuwe machines op het bedrijf, waardoor het werk weer sneller en doelmatiger kon gebeuren. Deze machines verg-den echter ook een grotere investering.

b. Werktuigkosten

De werktuigkosten bestaan uit: afschrijving, rente, onder-houd en brandstoffen. Deze kosten vertonen natuurlijk evengoed een stijging als het geïnvesteerde vermogen in werktuigen (zie grafiek 5.4).

Ten gevolge van de verhoging van de investeringen zijn voor-al rente en afschrijving snel gestegen. Deze kosten bedroegen in 1978 circa 80% van de werktuigkosten.

De ondernemer verving vooral na 1960 geregeld zijn werktui-gen, waardoor de kosten aan onderhoud laag bleven. De aanschaf van de maaidorser en de pers, welke leidde tot verdere mechani-satie, heeft vooral de stijging van de werktuigkosten beïnvloed. Deze aanschaffingen verhoogden de kosten van werktuigen in die jaren met bijna 60%; de kosten van arbeid daalden toen met circa 35%. De daling van de arbeidskosten heeft zich hierna echter lange tijd vrij sterk doorgezet terwijl de werktuigkosten geen spectaculaire stijgingen meer ondergingen (zie grafiek 5.5). De laatste jaren daarentegen vertonen zowel de arbeids- als werktuig-kosten weer een stijging.

5.3 Bewerkingskosten

De kosten van arbeid, werktuigen en werk door derden worden te zamen de bewerkingskosten genoemd. Deze kosten zijn gemiddeld 50 tot 60% van de totale kosten. In grafiek 5.5 wordt het verloop van de kosten van arbeid, werktuigen en werk door derden weerge-geven; de koopkracht van de gulden van 1969 tot en met 1972 is hierbij op 100 gesteld. De werktuigkosten zijn inclusief de

kos-ten van de werkpaarden in de beginjaren.

Volgens grafiek 5.5 waren de bewerkingskosten in de jaren 1956 tot en met 1966 hoger dan in de andere jaren. In 1956 waren de arbeidskosten hoger als gevolg van een tijdelijk hogere arr beidsbezetting. In 1958 stegen de arbeidskosten voornamelijk

(20)
(21)
(22)

<U CT-O ^ CT-O

(23)

doordat de graanoogst veel handenarbeid vergde. Vanaf 1959, met de komst van de maaidorser en pers, daalden de arbeidskosten, doch vanzelfsprekend stegen de werktuigkosten.

De hoge bewerkingskosten in 1961 worden verklaard door de slechte weersomstandigheden in dat jaar. De uitschieter van 1963/64 kwam doordat dit bedrijf in dat jaar meer suikerbieten en aardap-pelen in het bouwplan had, waardoor met name de loonwerkkosten sterk stegen.

Na 1966 is er een daling in de bewerkingskosten. Men kan de jaren 1956 tot en met 1966 dan ook op dit bedrijf beschouwen als jaren waarin de landbouwmethoden op deze onderneming grote veran-deringen ondergingen. Dit veranderingsproces heeft pas na het jaar

1966 zijn vruchten afgeworpen.

De stijging van de kosten werk door derden wordt verklaard door het feit dat de ondernemer zijn toenemend areaal aardappelen en bieten liet oogsten door een loonwerker.

Deze ondernemer heeft, door tijdig om te schakelen van han-denarbeid naar machinearbeid, de ontwikkeling van de bewerkings-kosten goed in de hand gehouden.

In grafiek 5.3 is het verloop van het geïnvesteerd vermogen in werktuigen weergegeven. Als dit geprojecteerd wordt tegen het aantal v.a.k. in de desbetreffende jaren, dan geeft het een indruk van de toeneming van de investeringen per v.a.k. Kon de ondernemer in 1946 volstaan met een nieuwwaarde van werktuigen van ƒ 65,- per

v.a.k. per ha, in 1978 was dit ruim f 5700,- per v.a.k. per ha.

5.4 Kosten van zaaizaad, p o o t g o e d , meststoffen en gewasbeschermende m i d d e l e n

Onder de kosten van zaaizaad en pootgoed zijn ook die hoe-veelheden opgenomen die afkomstig waren uit het eigen bedrijf. Op dit bedrijf wordt gedeeltelijk aan zaaizaadvermeerdering gedaan. Het gewas haver is bijna altijd voor vermeerdering verbouwd, van tarwe is soms een perceel voor vermeerdering geteeld. Voor aard-appelen wordt in het algemeen ook van eigen plantgoed uitgegaan. De kosten worden in een bepaalde mate bepaald door het uitgangsma-teriaal (klasse). Uit grafiek 5.6 komt naar voren dat de kosten van zaaizaad en pootgoed over de periode 1946 tot en met 1978 vrij stabiel zijn geweest, met uitzondering van enkele pieken, waaron-der de jaren 1976 tot en met 1978 als gevolg van de prijsontwikke-ling van het pootgoed.

De kosten voor meststoffen worden vooral bepaald door het bouwplan en de prijs. In zuivere kg is het verbruik van N-houdende meststoffen gestegen van 45 kg per ha tot 194 kg per ha. Door

vooral de waardevermindering van de gulden, en in mindere mate ook door de stijging van de N-prijs, alsmede de verviervoudiging van de N-gift per ha, betaalde deze ondernemer voor stikstof in 1978 ruim zes maal de kosten van 1946.

De giften aan fosfaatmeststoffen zijn gestegen met ruim 30 kg P O tot circa 80 kg per ha. Kalimeststoffen hebben in de loop der

(24)
(25)

jaren aanmerkelijk minder veranderingen ondergaan. De giften zijn gemiddeld 80 kg K2O per ha tot 1972. De jaren daarna stegen de

giften van 100 tot 150 kg K2O. Tot de jaren vijftig strooide de ondernemer alleen enkelvoudige meststoffen. Hierna begon hij ge-leidelijk aan mengmeststoffen te strooien, voornamelijk PK meng-meststoffen.

Het gebruik van mengmeststoffen is een van de aanpassingen waardoor de arbeid per ha verminderd is. De stijging van het ver-bruik, vooral van stikstofmeststoffen, is niet alleen een gevolg van veranderingen in het bouwplan maar wordt ook bepaald door de

teeltwijze van de gewassen en een betere gewassenkennis in het algemeen.

Enkele gewassen vragen nu meer N dan vroeger om tot maximale opbrengsten te komen. Op dit bedrijf betreft dit onder meer het twee keer toedienen van N op vooral de tarwe en de veel zwaardere N-gift op consumptieaardappelen.

De kosten van de groenbemesting zijn ook in grafiek 5.6, onder de meststoffen, ingedeeld. Elk jaar is ongeveer 22% van het areaal bouwland, na de hoofdvrucht, met- een groenbemester beteeld geweest.

De kosten van gewasbeschermende middelen vertonen de sterkste stijging. Het gebruik hiervan heeft veel handenarbeid overbodig gemaakt. De nominale kosten van de onkruidbestrijding stegen van ƒ 2 , - tot ƒ 164,- per ha, een voorbeeld van vervanging van handen-arbeid door zogenaamde kapitaalhanden-arbeid.

De onkruidbestrijdingskosten kunnen volgens de ondernemer wel lager, maar zijn bedrijf moet onkruidvrij zijn, ook de

zaai-zaadvermeerdering speelt hierin een rol. De bespuitingen en der-gelijke worden door de ondernemer zelf uitgevoerd.

5.5 Kosten van grond en gebouwen

De kosten van grond en gebouwen bestonden van 1946 tot 1954 uit de betaalde pacht en het onderhoud, dat uitgevoerd werd op rekening van de pachter.

De onderhoudskosten zijn nooit extreem hoog geweest. Het on-derhoud was in hoofdzaak aanpassing aan de mechanisatie zoals: sloten dempen, betonvloeren leggen, erfverharding etc. en ook het onderhoud van de drainage valt onder deze kosten.

Op het bedrijf zijn geen belangrijke investeringen gedaan waardoor de kosten voor pacht belangrijk zouden moeten stijgen. Het bedrijf werd in 1954 gekocht en hierna werd, voor de kosten van grond en gebouwen, uitgegaan van de berekende pacht volgens de normen van de grondkamer.

Van 1946 tot en met 1978 stegen de kosten van grond en ge-bouwen, inclusief onderhoud, van ƒ 130,- per ha tot ƒ 964,- per ha, een stijging van gemiddeld circa 6,5% per jaar, hetgeen over-eenkomt met de stijging van de pachtprijzen van boerderijen

(26)
(27)

gro-ter dan 1 ha, gelegen in zeekleigebieden, volgens het CBS en het LEI.

5.6 Overige kosten

De overige kosten bestaan uit: toegerekende kosten en alge-mene kosten. Toegerekende kosten zijn: keurings- en plomberings-kosten, areaalheffing, commissieloon, de berekende rente van de gewassen en in het begin ook de omzetbelasting. De algemene kos-ten bestaan uit: elektriciteit, waterverbruik, telefoon, auto, verzekeringen, vakliteratuur etc.

Op de overige kosten kan de ondernemer bijna geen invloed uitoefenen; het zijn bedragen die hij verschuldigd is aan de dienstverlenende bedrijven in de landbouw. Deze overige kosten stegen van ƒ 64,- per ha tot ƒ 590,- per ha, een stijging van

gemiddeld circa 7% per jaar, waarin de algemene kosten de groot-ste stijging vertoonden.

5.7 Totale kosten

In grafiek 5.7 zijn de totale kosten in procent van de op-brengsten weergegeven.

Uit deze grafiek blijken de jaren met een "hoog" netto-over-schot. Dit waren de jaren waarin oorlogsdreiging (1952: Korea) voorkwam of waarin de klimatologische omstandigheden dusdanig waren dat er schaarste van met name aardappels optrad (1975 en

1976).

In grafiek 5.8 worden tenslotte de totale kosten en totale opbrengsten per hectare weergegeven.

De kosten zijn weergegeven in de opbrengsten; dat wat res-teert of te kort is, is respectievelijk het netto-overschot of netto-tekort per ha.

Een geleidelijke stijging van de kosten is waar te nemen, die in de jaren na 1973 verandert in een ontwikkeling met een ex-plosieve groei.

(28)

/ , / / / V. \

N L

(29)

6. Opbrengsten van de gewassen

Uit grafiek 6.1 blijkt dat, gerekend naar de koopkracht van de gulden (1969/70 - 1971/72 = 100), de traditionele hoofdgewassen van dit bedrijf, de granen, financieel gezien minder zijn gaan op-brengen; een geleidelijke daling van ƒ 2800,- per ha naar ƒ 2000,-per ha. Deze daling kwam tot stand ondanks de kg-opbrengstverho-ging van bijvoorbeeld het gewas wintertarwe van 4200 kg per ha tot gemiddeld 6000 kg per ha. Vooral het toedienen van een extra N-gift heeft tot deze opbrengsstijging geleid, bij een goed "tarwe-jaar" waren gemiddelde opbrengsten van bijna 7000 kg per ha geen uitzondering.

De opbrengst van het bijprodukt van de granen, stro, heeft in de beginjaren aanzienlijk bijgedragen tot de geldopbfengsten van de granen. In 1950 was dit zelfs circa 40% van de graanopbreng-sten. De geldopbrengsten van stro zijn echter ook gaan dalen; hier-bij komt nog dat door het stationaire dorsen vroeger een hogere kg-opbrengst van het stro werd verkregen.

Bij suikerbieten is de reële geldopbrengst per ha eveneens in de loop der jaren gedaald, ondanks het bestaan van een garantie-prijs en de verhoging van de kwantitatieve opbrengst per ha van gemiddeld 39 ton per ha tot gemiddeld 52 ton per ha, bij een vrij-wel gelijkblijvend suikergehalte.

De gemiddelde reële bruto-geldopbrengsten van aardappelen hebben zich tamelijk goed kunnen handhaven. Omdat de consumptie-en pootaardappelconsumptie-en "vrije" produktconsumptie-en zijn, latconsumptie-en de geldopbrconsumptie-eng- geldopbreng-sten echter van jaar tot jaar zeer grote schommelingen zien. De kwantitatieve opbrengsten van aardappelen zijn eveneens gestegen; bij pootaardappelen namen de kg-opbrengsten toe van 18 ton tot 31 ton per ha.

Ook alle andere gewassen hebben in de loop der jaren steeds hogere kwantitatieve opbrengsten per ha opgeleverd, maar deson-danks daalden echter de reële bruto-geldopbrengsten per ha (zie bijlage 4 ) .

Uit het voorgaande blijkt dat, gerekend naar de koopkracht van de gulden (1969/70 - 1971/72 = 100), de gewassen met contract-en garantieprijzcontract-en econtract-en daling van de bruto-geldopbrcontract-engstcontract-en per ha laten zien, ondanks de gerealiseerde stijging van de kg-opbreng-sten (zie grafiek 6.1 en 6.2). Alleen de vrije produkten consump-tie- en pootaardappelen laten dankzij een aantal jaren met hoge prijzen een gunstiger beeld zien.

De teelt van aardappelen heeft echter niet kunnen voorkomen, dat de gemiddelde reële bruto-geldopbrengst van alle gewassen te-zamen toch een dalend verloop laat zien (grafiek 6.2).

De ondernemer heeft gepoogd door het in de hand houden van de kosten door middel van mechanisatie en specialisatie, alsmede door het zich toeleggen op de verbouw van meer hakvruchten, die een

(30)

ho-Grafiek 6.2 Ontwikkeling van de reële bruto-opbrengsten én reële bruto-kosten per ha cultuurgrond

(Koopkracht van de gulden in 1969/70 t/m 1971/72 = 100)

Gld. 6000 5500 5000 4500 4000 3500 3000 2500 2000 -— ^ -— Reële bruto-opbrengst — — Reële bruto-kosten

(31)

ger saldo per ha opleveren, toch een positief netto overschot te behouden. Uit grafiek 6.2 blijkt, dat hij daarin geslaagd is, hoe-wel de marge tussen reële opbrengsten en reële kosten gedaald is t.o.v. de eerstvermelde tien jaar.

Het jaar 1951/52 springt er gunstig uit, veroorzaakt door de toenmalige Korea-crisis. Ook de jaren 1974 t/m 1976 zijn zeer gun-stig geweest, waarbij in 1975 en 1976 vooral de zeer hoge pelprijzen een rol spelen. Door de sterke terugval van de aardap-pelprijzen laten de jaren 1977 en 1978 daarentegen een erg ongun-stig financieel resultaat zien.

(32)
(33)

N e t t o - o v e r s c h o t per ha en de arbeidsopbrengst

van de ondernemer

Uit grafiek 7.1 komt het wisselvallig verloop van het netto-overschot per ha duidelijk naar voren, een gevolg van klimaat, wereldsituatie en prijsschommelingen van vrije produkten. Het netto-overschot/tekort bewoog zich in de jaren 1946 tot en met

1973 tussen ƒ 838,- per ha negatief en ƒ 4570,- positief.

De jaren zestig vertonen een vrij ongunstig beeld, ditzelfde beeld vindt men eveneens in dp akkerbouwsector van geheel Nederland. De aanpassing van de akkerbouw aan de mechanisatie heeft hierin onder meer een rol gespeeld.

Erg ongunstige jaren voor de ondernemer, zoals 1956, zijn in hoofdzaak te wijten aan slechte weersomstandigheden en ziekten in de gewassen, waardoor minder goede produkten van het land gehaald werden en/of de opbrengsten te wensen overlieten. Ook een minder goed werkende kunstmeststrooier heeft het netto-overschot per ha een keer nadelig beïnvloed. Natuurlijk heeft de prijs die de on-dernemer voor zijn produkten krijgt veel invloed op het netto-overschot per ha. Dit blijkt met name in de beide laatste boek-jaren, toen de aardappelprijzen laag waren.

De jaren 1973 tot en met 1976 geven een gunstig beeld. Toch valt op dat, ondanks de redelijke tot goede prijzen in die jaren, het netto-overschot per ha gerekend naar de koopkracht van de gulden die in 1969 tot en met 1972 op 100 is gesteld, het netto-overschot per ha van de jaren vijftig maar nauwelijks overtreft.

Grafiek 7.2 geeft de arbeidsopbrengst van de ondernemer en zijn ondernemersinkomen weer bij een gelijke koopkracht van de gulden (1969/70-1971/72 = 100). De arbeidsopbrengst van de onder-nemer is gelijk aan het netto-overschot berekend op pachtbasis plus zijn berekend loon.

Om het effect tot uitdrukking te brengen van de inbreng van eigen arbeid en het eigen vermogen van de ondernemer ten opzichte van het bedrijfsresultaat, hanteert men vaak het begrip onderne-mersinkomen. Dit ondernemersinkomen bestaat uit: netto-overschot en het verschil tussen berekende en betaalde kosten van eigen ar-beid en geïnvesteerd vermogen in grond en gebouwen (pacht) en dode inventaris. Deze berekende kosten zijn in deze periode steeds belangrijker geworden. Op pachtbasis berekend bedroegen deze kos-ten in de jaren 1947 tot en met 1964 gemiddeld 12 tot 14% van de

totale kosten, daarna tot 1972 ongeveer 17% terwijl nu deze kos-ten ongeveer 25% bedragen.

Het ondernemersinkomen vormt het overgrote deel van het ge-zinsinkomen waaruit betaald moeten worden: de belastingen, de premies voor de volksverzekering, de premies voor de verzekeringen voor zelfstandigen en de gezinsbestedingen, waarna eventuele be-sparingen overblijven. Hierbij moet rekening worden gehouden met

(34)

Grafiek 7.2 Ontwikkeling van de arbeidsopbrengst van de ondernemer en ondernemerainkomen (koopkracht van de gulden in 1969/70 t/m 1971/72 - 100)

gld 145 140 135 130 125 120 115 110 105 100 95 ~ -. -" •

1 arbeidsopbrengst van de ondernemer ( r e ë e l ) A

~— ondernemersinkomen ( r e ë e l ) ' j / l i i i

1

1

\\

1

1

11 1 1 1 1 1

È

^J V ' \

^ / \\ ^ i \

/ \ / \ h

'

1

/ \ \ i \ i\ i !

V'""\

''M » /" A A

M > ' / ' '

W\/>v

A M

W A J V ^ A V V

A A /

/

(35)

het feit dat uit de afschrijvingen soms onvoldoende middelen ko-men voor nieuwe investeringen en waardoor de continuïteit van het bedrijf in gevaar zou kunnen komen.

Grafiek 7.3 geeft de stijging aan van geldopbrengst per vol-waardige arbeidskracht. De stijging van de opbrengst per v.a.k. bedroeg gemiddeld jaarlijks ruim 10% (op deze cijfers is geen in-flatiecorrectie toegepast).

In grafiek 5.1 is de ontwikkeling van arbeidsbezetting aan-gegeven. Uit deze beide grafieken blijkt dat de totale geldomzet de laatste jaren bijna geheel voor rekening van de ondernemer en meewerkende gezinsleden komt.

(36)
(37)

8. Standaardbedrijfseenheden

Het aantal standaardbedrijfseenheden (sbe) per bedrijf is een maatstaf om aan de hand van grondgebruik en veebezetting de omvang van een bedrijf als geheel aan te geven.

Bij het berekenen van het aantal sbe wordt rekening gehouden met de produktiefactoren: grond (netto-pacht), arbeid (loon) en kapitaal (rente). Elke produktieactiviteit wordt via zijn aan-spraken op de produktiefactoren omgezet in sbe, waarna men bedrij-ven met elkaar kan vergelijken.

In grafiek 8.1 wordt het verloop van het aantal sbe op het bedrijf en het verloop van het aantal sbe per v.a.k. weergegeven. Zoals uit de grafiek te zien is, werd in 1978 de sbe "verzorgd" door ruim 1 v.a.k. De stijging van het aantal sbe per v.a.k. be-droeg in de periode 1946 tot en met 1978 bijna 550%.

In grafiek'8.2 wordt het verloop van de kosten en het netto-overschot per sbe weergegeven.

De factorkosten zijn de kosten die in rekening zijn gebracht voor op het bedrijf aangewende grond (netto-pacht), arbeid en kapitaal. De niet-factorkosten zijn alle overige kosten. Deze grafiek geeft, hoewel niet erg gespecificeerd, de ontwikkeling van dit bedrijf over de periode 1946 tot en met 1978 kort samen-gevat weer.

(38)
(39)

Grafiek 6.2 Ontwikkeling van kosten en opbrengsten per sbe igld./sbe

(40)

,

\

-i

(41)

9. Bedrijfsresultaten van landbouwbedrijven

in de Noordelijke Bouwstreek

In dit hoofdstuk worden de bedrijfsresultaten van landbouw-bedrijven, overwegend akkerbouwlandbouw-bedrijven, gelegen in de Noorde-lijke Bouwstreek vergeleken met de bedrijfsresultaten van het be-sproken bedrijf, dat ook in die streek ligt. De Noordelijke Bouw-streek is het zeekleigebied dat tegen de zeedijk van de provincie Groningen aanligt. Het strekt zich uit vanaf de Lauwerszeepolder tot aan Delfzijl.

Deze vergelijkbare landbouwbedrijven hebben van 1946 tot 1965 een gemiddelde bedrijfsoppervlakte van _+ 40 ha, vanaf 1965 zijn deze landbouwbedrijven gemiddeld 12 ha groter dan het besproken bedrijf. De vergelijking vanaf 1965 wordt dus minder precies. Gro-tere bedrijven hebben in het algemeen het voordeel dat de totale kosten per ha geringer zijn dan die van de kleinere bedrijven.

Zoals af te lezen is uit grafiek 9.1 zijn de granen de be-langrijkste gewassen geweest over de periode 1946 tot en met 1978. Dit studiebedrij f had gemiddeld over de hele periode 55% granen in het bouwplan, de vergelijkbare landbouwbedrijven 52%. Voor suikerbieten is dit respectievelijk 12% en 10%.

Het percentage consumptie- en pootaardappelen was voor het studiebedrijf over de hele periode 11%, voor de vergelijkbare landbouwbedrijven was dit 8%.

Overige gewassen had dit studiebedrijf over deze periode voor 15% in het bouwplan, de andere landbouwbedrijven voor 18%.

Voedergewassen nemen een uitzonderlijke positie in. Dit be-drijf had tot 1967 voedergewassen in het bouwplan, de andere land-bouwbedrijven hadden tot 1978 gemiddeld nog zo'n 12%. Gezien over de periode van 1946 tot en met 1978 was het percentage voederge-wassen in het bouwplan van dit bedrijf 7%.

Erg grote verschillen komen in de bouwplannen van dit studie-bedrijf en de vergelijkbare landbouwbedrijven dus niet voor. Het hier beschreven bedrijf is daarom representatief te achten voor het gebied waarin het ligt.

Uit grafiek 9.2 blijkt dat de kosten per ha op dit bedrijf en de vergelijkbare landbouwbedrijven bijna even hp°g zijn. Over de periode 1946 tot en met 1978 gezien, zijn de kosten voor het studiebedrijf ƒ 68,- per ha hoger dan voor de vergelijkbare land-bouwbedrijven.

In grafiek 9.3 worden de opbrengsten in gulden per ha van het studiebedrijf en de vergelijkbare landbouwbedrijven weergegeven. De cijfers die gehanteerd worden door het studiebedrijf zijn ge-lijk aan de cijfers die in de vorige hoofdstukken voor dit bedrijf gebruikt zijn; de opbrengsten van stro werden door het LEI van 1946 tot en met 1952 bestempeld als privé-inkomen, voor dit

(42)
(43)

be-•H « • S ä ? •O 00-o 3 M -4J V 0 ta > "4 J3 I ' • • < O o o _l 1 à i — L . • o 3 8

I 1

(44)

S i S S S S S S S S S Ä S S S S S S S S S ^ ^ KSmSSSSSMSmftgS^^

RS^S^SSSSSm^

^ ^ ^ S J i S ^ ^ ^ i i S ^ j ! } RSKsssssyssssssysaa

E

^ ^ S&SMS^KKSSSSgS K ^ ^ ^ i ^ î ^ i ^ ^ t làs&S^SSSSSSSSSSS R K S S ^ S S ^ S ^ L f' l K â ^ K S K K K & K & i K t t ^ ^ ^ ^ ^ ü ^

— k ^ w ^ w & s a

J

^ K i ^ S i ^ ^ J ^ ^ ^ ^ i S

1

^ KKSKSKtKKSKK B&KKS&SKKKKKS .RKKSSKSKSSSS

f

^

g

^ i » M » ! RK&KKKKKKKMKMiK

I ^ W s W ^

K V V V ^ V ^ v ^ ^ ^ ^ i as H -O > ß S -WMMMMMKKMKSi | K K * ^ M K a K S K S ^ i k ^ \ ^ ^ W ^ f l ^ ^ ^ m V V ^ W I ^ W \ ^ V M \ ^ k ^ m ^ ;i ikmmmimmixixiiim äSässsssssssssäsässiässsässssi I S

(45)

drijf zijn deze echter bij de opbrengsten van de granen ingecal-culeerd.

De opbrengsten per ha op het studiebedrij f lagen gemiddeld

f 328,- per ha hoger dan die op de vergelijkbare

landbouwbedrij-ven.

Door de totale opbrengsten te verminderen met de totale kos-ten per ha komt men op het netto-overschot per ha (grafiek 9.4). Het netto-overschot per ha ligt op dit bedrijf ƒ 260,- per ha

(ƒ 328,- minus ƒ 68,-) hoger dan dat van de vergelijkbare land-bouwbedrijven. De jaren 1973 tot en met 1976 hebben echter een zeer grote invloed gehad op dit hogere netto-overschot per ha. Het verloop van het netto-overschot/tekort per ha is voor beide gelijk, het jaar 1972/73 was voor deze ondernemer echter duidelijk minder. Oorzaken hiervan waren onder meer de zeer lage kg-opbreng-sten van de gewassen en ziekte in het gewas aardappelen.

(46)

C M O | - < f r N n < - ï - v û o t n o l < t o — < t <r r^ co - m e n — co \ O C O r * » C O C M C M — vO • O CM I to — r^-( ^ ^ - ^ „ r^-( s j p r i ^ C O — — <r en oo — — — CO o> vO vO vO " CO r s i n c o N o o - ï c o n CM m oo | M in in M u"icor-»o>uoco — CM o o en — m <r m m m r-* — C O — CT» — CO O f~* —• CN — — O o o en — <j m m o f^ ^ p ^ m — oo M <t o\ r-O r-O - ^ C M v J C ^ r-O r - ^ C M CM — — ON M *ï " CO CO — — CN o o < r c o ^ < o o ( N o o -o\ ~ ^- c^cM^roor-CO c^cM^roor-CO — — — -J" CO CO I CO — CM ' vO -tf 0\ CM ~-O 0 < t c M - ^ " ~-O ~-O m r - . v ~-O CM en ~- r - » c M r O \ O C O CT» CM • ~~ — — o O o - * c M i n r * » c r \ c M c y i c o e y . u o — vo —•• co co co co CM — — o \ o o - ï ' - ' * i n o \ > û f n i n a» M — r- — co m oo r* CM ~- — o o o < r o " i - * o » v o N CM r - — o > f i m co où f-. CM oo CM co i n co oo œ < t - vo n m vo <r — — I cr\ m m o *tf CM co ej\ O O u O O \ * £ t » £ > » £ > O C M r ~ -O " 0 C-O CM C-O 0 0 0 0 < t — ~ ^ - 0 0 4J T3 T3 T3

(47)

on o es m m o <r CM oo i m i — i <• O CT\ | \D i — i l m co - ^o — CN \o i m ^ D « m M / ^ O I <T CO — ON O vO CO | ro ON ON in -d li—i e Is O 3 u o 00 T J I ^ l n c ' 3 « . o 3 r n l ï d 4J S l > c QJ G td s-< ÖO G e oj cu 4-1 i-H CU CU - H ft , Û ft n ni eu T3 Ai )-i . H « 3 co co T3 dj cd N o o Ai X ) co cd N e CU JJ CU • H r Û

- ^

co Ai CU CU 0 0 xt m - d - L T i v D r ^ c o o N O — — <T O O I 00 CO en — r^ (ji o> S CN ~- vO CO ON ON CM o csi en -~ \D O O o m c N e n v o ^ o ^ o ^ r m —* O N en \c ON en CM — —• — ON ~- CN — r ^ m ^ D c n m o — — — — o o in CM ON CM • o\ en <t co o m oo o en \D — en CM — r-. O Q ^ - ^ - r n - d - ^ c M i n — Lj-ir^ — oo — m co -d-00 CM — — -J-o -J-o • 00 CM r~* C M • <J - * en C M o-i O N O N — — -vT < r C M en C M — -sf O O C M o ^ m r ^ c o o N O N ON oo — r^ — en co m O — — — O O O e n o \ < r e n \ £ ) ^ - i r i r ^ . ON ON o <f ^ iO ^ O '-~ CM ^ - en - t f T3 4J 4-1 +J i J 4J 4J 4J .-H .-i C C Ö C C C C bo OO <d cd cd rö cd n) cd co co co cd nj cd cd co cu (U cu E > T3 U f3 CU A i QJ , n co cu CU 0) ^ ^ M C O W t U t U ' H W C O C O c O d ) g cflT):<u cu *Ö oo > > & cd M tu ,Q cu c . ^ e d c u J - ^ o - H l - i J - i ß ä w ni > cd . A : cu cu cu ^ C P - 4 - i . -a h & p , h 3 Cd Ai O & C CU 3 C J H ^ O H ( I ) 3 ( D Ö • H C O C U M o - u a J ^ c u n ] d j 3 o o > u ^ w . o g - c N f o - j ' i n N û r s c x i o N O co ON ^o — m -s- — I ON CM CN r-*. ON — CM \D m ' r— m co oo i m oo r » — r ^ o — m CN r- oo vo oo <r co m r-* m o — CM -<r oo CM i n <r ^o en r-. <r o — —

M ÙO Ù 0 r - l T—I *—I

Ai A i A i 60 6-5 00 001 o -u ra o eu 3 öo eu •w o e . c M-i , Û - n y cd , £ CU * H CO i—I > I J O CO CU CO «4-f A i oo qj eu CU CU 00 t-i u u CU CU CU 0) > -4-1 00"—) CU co e -M , û 4-1 ••-( J-I CO CO 4-J 4-1 CO cu co co S Ë ai m ai CU CU T3 00 J j T-l 00 • H C 3 - H ^1 CU ^ 1 M <U O Ai CU • H 3 3 3 > H C > J - i t M C s l N O O O O O -tf o O N T - l C U CO A i CO QJ • j - CM n m • * O - Ï C O — -<r CM CM CN - } m o m ON — — <f r^ o i cn ON — O N CN r r* <r r -CM -CM en o m oo N s o m — CM <t en eN oo 00 \£> — ON en — 4J T ) " O "O Ö i—i t—( t—i c0 00 00 Ö0 cd o « o o o cu — o — Ö X — co co C cd B - ^ •--> & oo y M C d CU -H B a > • r - i M - l C - M cd eu u 43 n j 3 y o — CN cn en en en en

(48)

VO^J

5-1

— cN — i n i i — i *d- m o l <*i i l l CO - T s o 0 0 — CM « „ ^ -J — m - t f SO O m ON fl N -i - - co o -in so <t m a in — ~ -CM — *— CT» - - M V D v o m n — - t f r-- o — CM ~ - _ C M I — c s — ^ r < r e n — ' ' O I - m c M N O ^ os en Is* r*- — — o O — - t f O v o CO v t ( j j e n N -— • . o o - v o m c o N - * o\ n so — -— 00 O — m en o \ r » o r - CM o m <N c o n O N N < J r - — 1 0 0 < t < t | CT> N \£> e n s o m ! o o s o m i m o s o , • f c o o — o r--l m « * m i s O CTi O l - * 0 0 U") c o i n - * i m o o m l C M r - o > — CT* <t\ p ^ CM s o CM f » m co — en r-. o — <N C M CTI m *— - C l v O sO P-. O CO CM CM O"* O e n e n < r Is* s o i n <y\ CM co o CM CM CM CTi CM — — en *o o m r-CN O <M 0 0 — — o CTi - d " N O CM O ^ > CT. — — O CTi e n o O CM CT* r - sO — o\ s o m i s o e n o ™ o s o C M m < r o CM e-v — s O

(49)

*o c o u oo u 3 3 J J i - H 3 CJ t d J = h d l a ( 0 - H CO cd . P 4-1 x; o dl o. p. o a <D 4->

s

o M - M 3 co M - l • H U X I 01 m C M ai ÖO co i—i • « - 1 PQ r--m vO m

^

m m m u-> m * - • * -et u - i -3-i n co m m m C M i n C M m

_^

m m o m o m •—. CT» -cT Os -et "-^ 0 0 -cr oo -cr r-*

-*

r--et " • - * . vO -et os

~

u cO tO " - 1 M 0> o CQ C 0 1 4-1 CO o ^o Os ~ -CM C O co r*» CTi CM m CM -3- « * oo o m CM

~

O — i n -cr C O C M

~

< J sD - e t C O m CM

~

-3- vO 00 o CO CM ^ ™ o r-i n SD -et — r-. — CM -cr -et — os co 00 co

- ~

vO sD os c

-CT. u-i -er O o — X ) 1 3 • - H t - l 0 Û 0 0 C ai en co cO 3 5 0 0 c H ai at W X > CO 0 ) CO O 3 > 0 1 - v . O O - r - , • H 01 U u a» co - a X 3 4 J o ÖO J4 jz c CU 1-1 X a o u <u co ai E > <— C M O -CT 0 0 1 C M 3 -o C M C O vO C O C O I X) öO C at 4 J co Ö O ö at u X O vO

~

CT\ C M 0 0 sD os

r-~

_

Os m

~"

C M CT> r^

~

-et os o C N r-. C M sD

^"

O o \D C O co co m C M C O -el-i n

-X I 1-*

«

G at 4-1 CO öO e at u P- ,P O at oo • H * J at

>

o co P-o at CO • U O 4 J •vt" 0 0 -cl-i n co \D -cr -cr C O -er 0 0 co

_

Os co -er r^. co m -et C O vu C M C O r-0 r-0 C M C M m C M 0 0 C M T3 OO X CU C X at ^ 4-> cd co o m W co C O C O co r-^ co C O o> m oo C O o C O co r-. o 0 0 m 0 0 O 0 0 •ö 00 G at XI

^

0) x> j - i o o x t M U at 3 ^o >£> C O U") y ? co m o 0 0 co o-« C M \D O

-*

0 0 C O m o o r*. Tt ÖO C ai 00 3 4-1 ^ i t - i CU 3

fi

at CO ai C >r-( X ! U CO e r* \D \D C M - 3 " m C M ^O •<t C M

_

O C M >X) CM i n Os C N O C M O f ^ 0 0 m ^JO m o C O T3 i - l öO c CU 3 3 O J i 0) 00 a a i X I Ö 0 u ÖO co C O o co C M <r MO C O o a i < t CT\ C O i n o o

^

MD < T 0 0 o ^D X t Ö 0 X) ai o ÖO 4-J o 0 a c ai X! co cO N cO (O N o> o i n o C O C M C O • < r C O o co o co CM

_

O C M O C O o\ <r r^. X ) 00 c ai M-t 14-1 O 4-) CO 4 J CO CU e o co „ p ^ C O CM 0 0 r-. I C M X ) i—1 Ö 0 Ö 0 c CU J 3 O co CU Xi co cO 3 CU öO o r^. vO r^. o \o a>

^

^o co U O CM m \ £ ) C O O C M C O \ £ ) -ct-i n X ) 0 0 i-i CU o

>

CU CU

>

C M C O c l

-_

C O C O l c j > lm 1™ co m l o o r » 3jr| j -vO < f r* m co m r— CM i n CM r-^ CM m vD F-^ C M o> m m — m a> m — 0 0 f --cr

""

a\ a\ C M

"~~

r--*"

C O O CM

~~

O co o

*"

CTN v £ ) O o l m

-r

C0 -cf ^r — \D CO -CT — o cr\ m co X t X I T3 1—1 1—1 ! - H 00 ÖO Ö0 G CU 4-1 co o

^

CU X I c at , * G CU CU ^ 4-1 G at ca eu ÖO O 4-1 CU ^ co O O 4-1 O) M G ÖO CU CU • H E r-l M CU cd 0 ) ÖO 4-1 > r-t o O CO 4-) co -d- m m C M m co 0 0 C O CM CT> C M C M m er« co r---cr m C O m i - ^ C M - C f - C f C M <r C J i C O C O X I I—1 ÖO 4-J o • f l u CD u CU

>

o 1 0 4 J 4-1 0) c \D C M O - C f C M C M C M C M • < r -3- r-m O m r^ -<r r---cf C N < f X I oo c 0 1 4 J co o X o o S - . u CU

&

G CU 4 J co ÖO G CU u r &

&

0 r--C N CT\ 0 0 0 0 C J \ C N C O < f -cf C O C O C O CM C O C M C O o\ C M X > ÖO Ù r Û P . 0 o o H - , u at ex

>

o 1 o 4-1 4 J at G 0 0 m vD m -er <r 0 0 C M -cr CM ••O co C O i n co C M 0 0 C M 3 -0 -0 co oo ^o - C f x t I - H ÖO o o X

è

ai x t G O M , £ >

&

O co X ) CU J O u cO o\ 0 0 C7> 0 0 \D a\ r^. o> r--o o P -i n r-^ v O co ^o o «XI C O

&

m C N m co r^. - C f - C f 0 0 <r X i—t ÖO cfl X. G CU 4-1 CO O M co 0 0 c • H

*!

U at s at

&

o CM

as o

"~

C O ^£> Os CO C M CT> i n CM C O <r i n co co 0 0 C O C M r--i n o\ ^£> - C f O <£> -cr s£> - C f C O i n X 00 (0 J 3 G CU 4 J CO O M CU x t G CU M CU ï - t at 0 0 CU o 4 J 4-1 ai • H G C N u-1 \D

"

-C M C O cr> O en

^~

^

r--^o

0 0 - C f CTN

"~

r--\D C M C M C O O oo r--O - C f - C f O < f m m C N • 3 ÖO cd , ä co cd

»

CU 0 0 X ) 4 J

^

) - l cd S ù X i a o C N C N co 0 0 P - . \D >-o o> m <-o v£> -cr m m CT\ m o C O m -cr m -cr r-*. <r co C M - T r^. o - C f <r 0 0 C O X ) i—t ÖO 01 r & O O u O l p.

.*

CO ÖO G • H M U ai 3 01 Xi co C M m m C O CM - C f -cr 0 0 C O o> -cr co 0 0 -cr -cf C O co m • X i en C O o m C O co o C O ^o C M C O m s£> C M X ) 0 0 eu Xi co U O l a c 0) 4-1 C0 0 0 G O l l-i X a o eu cd 4-1 o 4-1 S t C M m r— co r-~ O r--co m o\ >£) C O V4D o> C O -er CM 0 0 o M 3 C N m <Js X 00 at X CO i - t O l

&

G at 4 J CO 0

^

t - l o 4 J u CO 4 - 1 1 4 J CU • H G m C N O 0 0 C O -er C N -er C N

__

o> CT. r» C N O 1 - ^ C O p -m C M sD C M C M i n <J\ o o C M O r-. x t OO CU X co u CU p . 4 J ca 00 C CU t - l X p. o t - l o Ui O cO 14-1 ^ O CM <r r--C N \D \D -cr r^ C N cr. -er C O -ef -cf CM o 0 0 o> ^JO a> C N Os X ÖO at X Vi u CU p. G at 4-1 co 0 ^ i M O 4-1 CJ cO I M r-C N \ £ >

__

0 0 0 0 \D -er ^o o cO f -C M C M C O C O ^o r--Os - e f O 0 0 r*» X I 0 0 at X co u CU p. 4-1 O X u co u CU

>

o 1 o 4-1 4-1 CU G 0 0 C M CM < t -ef < t co -ef sO cO -er sD C O co C O CTi sD C M \D O C M X ) 00 CU X Vi u CU a G CU 4-1 CO O M 0) X I G CU

^

at ^ t 0 1 X Os CN 0 0 S f m C M O O r » co sD CM sD sD m -cr C O CM O C O co en X ) 1 — 1 ÖO CU -o co u OJ p . c CU s o

^

G « H CO M at e CU co Os

_

C O CM ( N - e f Os OS CM Os C O -cr cr\ C M 0 0 C M O C O C M < f C M CM C M OO • 3 i—l ÖO O o X G CU e o M G •r* CO u at S at C C CU X ) G 0 O C O at X c 0 C O r--CT\ co 0 0 Os sD -cf m Os r^ m r^ C O -cr -cr C O Os CO X 0 0 CU -n CO S-i cu C O O ^ r-^ C O o r--m oo \D 0 0 m

^

Os m C M ^£> m C O o m -cr o m -ef C O -er OS C O o o •vT X ) r—i OO co P. X c cu 4-» CO o M CO 0 0 c M u ai

&

at x i C N C O u CU p . G CU 4-1 CO O

^

ï-< o 4-1 CJ cO 14-4 co C O 0 0 Os r^-m i*-r^ C O Os r - * C O r^ m r--v D -er sD C N P ^ m m ^o m p --er o m i n -ef X i—< 00 cO X u at a G at 4-1 co o M u o 4-1 O CO m 1 4 J CU • H G -3-C O m m -cr o m VD r--. r^ sD C O !>. r-CM r^ \D r-^ — co 00 co C N m o O co — C O cr> cj\ r- m C N — C O r-- \£> C M o o\ s£> - 3 " C N — 0 0 sD sD C M C O o - 3 " C M C N X ) X t l—l 1—1 0 0 0 0 o xt o ••-* — at J X X M cO

^

cO O > O u at «K a i-i • at u a X p. . o u CO X I X ) P . • H O CU • X» - D i-. U cO « i n v o CO CO

(50)

O a i O < ï CM r*» c o * n < r CN o o ~ — o o

< t n - t m M t s

~ - C O I C J N m ^ ^ Dl J^ o \ c n r - - - < r m r - - a D — ' r - - \ o c o r - * \ j 0 r — C M U - I C O

0 > v O l v O <T — — — — — \ f O - " ™ ' J i O O \ < S C O i n i C ' - m MD CJ\

—. l m ^-«- __ r \ i rvi .>•*• cd I T . i O f l r-o rvi — «i"i fvj .TN ->-f- — —

_ . _ . _ — — — — — — ^ j t _ j ^ - — * j ^ i _ i — |CO < J — C N C M - 3 - 0 0 a > y 3 C O C N C N — — CN — n f N a s < r o* >x> • co co m v o v o m o c N i n m ^ r o 0 0 \ o CM m o c o CT* r*. r-~ - 3 n < j n N C M — c M c n o n r * r N C M c \ m — o o ^ t Qo —* o o — r -< r m m m — CM — — r ^ c o c o m o - m — * c o r ^ i r i f O v ß - o o — >x> r ^ CM >Xi • j n m n - C M — m m v o o o i n a o o - — o r - ~ > * ^ (*1 CM CM " — CO CN CO CM — — r ^ < f C M ^ - v £ > v ^ o c M c T i Oin u o oi jo o o c o i / ^ c o c o c T \ ' n -- c j i -- -- ^ rsOrsiso r M N - > û C û i n m « ) < f y D N r ^ D <T M - ~ - C N - 3 - r - ^ o > M D C O c N C N — C N CM a~> < r — — C M — — C M — ^C OO WvO^ f' -N C Oc M— CN r-. CTi O"» C^ — < f O N *X> — O CN <T •<ƒ — 0 > CT\ CT\ CT* O"* r s p s ^ i n r N O ^ O > 0 — ^ - C O C M 0 0 < r C M — — — — CM i s r N < t ^ r s c ^ a \ 0 — CM 0 0 CM •— ^ j CM r ^ — n ^ - — ( N o O N C 0 < j - - j i n c T \ - m r - ^ r - c o c y x ( J i C 0 C M C M i r | i n \ 0 O 0 0 c ^ 0 0 O 0 3 M C 0 o C 0 < r \ Û C M - C M m — C M — ' C M r - ^ o O i n c M c o — — CM e i C M c o e n CJ CM l Û C M C M C M n C O - r ^ r O - C M ^ O O n M O ^ N ^ f i N C O c ^ c o r - - c M < f y D O C T \ 0 0 ^ ü r - ^ c o o o o c s i r ^ o C M C M C M C T i i O C M C M C M — CM CJi CO — CM < r o u n ^ o < j u ~ i o o o o c o — ^ o o > r N O ^ c ï > > i ) c r i C ï \ o > — < r o o CM c o — ^ - s f i n m o o c M c y i t J O c o f ^ - v o ^ o c n c o — — o o ^ 0 0 CN — - C J \ O ^ N - Ï C M C M - — CM CM 1 ^ ^ - — — — CM — m c N i A \ £ > m \ o c o — c o -3- r . — — < r c r i v o — — i n n o n o > v o p c M O < r CM CO CO CM — - - - i n c M < f C T i y 3 f n o c i o > < r N - - ï c r i ^ • ^ " • O ^ - C ^ O C M i n r - ^ v O i A \ D C M C M C M O C O s J C S l -— -— CM < r c o m - - . - O " I O — CM CO CM — r - c o c M O ' - J i n c o o o i o r>. — CM " H CM i T i CM CO CJ\ l A CO CM cO CM — — — Os CO CXi CM r N n CM CM1 CJ\ CM — CO. ^O CM O r^- cyi CM C M — as in m o^ <r — co CM i I c o CM < t i k r M D o r ^ CT» v u \ û < f K M o o m — o \ o o i n k M C M m — Ir^- i n — < t c o r ^ c M o o o ~ 3 - < 3 - c y \ i n — - * o o c M r o r ^ c M ^ - < r \ o «—< • v f ( M - r ^ o A C M i O y 3 i n - - i n r ^ rri ' - - a,oiA -O i - r ^ r ^ - ï c M ^ - — ^ - C M U D ^ - — f i n c o o s n c M i o N o M o o c M i A ^ - m ^ - C M r ^ . \ o m CM CM CM — — t n c T s U O O O c M v O C M O C M ^ -v O < r O > U O C M O > C M C M C ^ m - * CM —• CM — — c " T o o M ^ f N r N U - i < ] - ^ v û i r i i n o ' - fs« i < r < J,r ^ M c o - r N c o ^ - i n — < r r > i oiri > û <,o ^ ûin o > c M M O ' - C v l l ^ ^ C M C M - - - • f O N v D O C M O O C T I — i n i n ^ f c o ^ o c n c i c M m ^ m ^ o o i ^ f O C Î M O < r a i - L O o - * a > m i n o o o c o o o < j - v c < t C J i O(D C O > J C M c M ' - — — CM r v CO — ) C M \ o - ï c o — c o v £ > c o m o o r ^ c M m c o c o a \ r ^ v û < r r ^ . v £ ) - v O — — — ^ c n O O - ^ O C O ' - v D i n s f O N CJ\ 0 > ( ^ O ^ ^ D i n 1 M - — CT\ O ON vO - * — C M — — — 1 ^ - 0 0 — I - l 00 T3 t a * a | —I •—f .—J öO o ù OCT

*0 *Tj TS * 0 T j * 0 ""O T3 ""O ' S " O ' O ' O ' O " O T J ""Ö X ) " O " O TU * 0 " O T3 "13 ""Ö ' O 1 3 ' O ' O ""O ""O

i — I . — t r - H i — l i — l t - 4 i — I t — ( i — I t — l i — < r - l f - H r — l i — l i — I r - H r — < i — < i — I t—I i—It—I i-H t—It—1 i—I eH i—li—1 i—<i—I

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Anders: Bodem Conditie Score (LBI) Anders: Bodemconditiescore Anders: Bodemdata.nl Anders: Bodemkwaliteitsplan Anders: Bodemmonsters Anders: BodemVerkenner Anders:

Het rapport ‘Gebouw van de volkshuisvesting; renovatie gewenst!’ geeft antwoord op de vraag hoe het staat met klassieke prestaties op het terrein van volkshuisvesting: betaalbaarheid,

o Lucht uit de afdelingen wordt na reiniging en conditionering voor een deel weer terug gebracht in de stal (reductie van ammoniak-, geur- en fijnstofemissie; geen reductie

Interestingly, our analysis also shows that thrombus pervious- ness assessment on multiphase CTA either on late phases or by creating a temporal maximum intensity projection does

C5 – CPBW Aantal kandidaten en mandaten per werknemersorganisatie – Ondernemingen zonder handels- en industriële finaliteit.. Jaar 2008 2012

In dat geval gaat het om euthanasie bij een patiënt die vooraf (minder dan 5 jaar vóór het moment waarop betrokkene zijn wil niet meer kan uiten) een wilsverklaring heeft

The data for Bruges, especially in comparison with data on the gold- smith guild of Ghent and Prak’s figures for early modern goldsmiths, demonstrate two things: first, that

Bij gecompliceerde infectie (moeilijk te draineren abces, …), kan de duur worden verlengd (afhanke- lijk van de klinische, chemische en