• No results found

Pilot-onderzoek naar de programma-integriteit en de doeltreffendheid van Agressieregulatie op Maat Ambulant

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pilot-onderzoek naar de programma-integriteit en de doeltreffendheid van Agressieregulatie op Maat Ambulant"

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

T H E S I S

Pilot-onderzoek naar de programma-integriteit en de doeltreffendheid

van Agressieregulatie op Maat Ambulant

Naam : Tugba Gedik Shirley Jongeneel

Studentnummer : 6184820 10284257

Scriptiebegeleider UvA : dhr. prof. dr. G.J.J.M. Stams Tweede beoordelaar : dhr. prof. dr. J. Hendriks

Onderzoekbegeleiders de Waag : mevr. L.M. Hoogsteder / mevr. J.E. van Horn (hoofd

Onderzoek)

(2)

Dankwoord

Deze thesis is tot stand gekomen bij De Waag Nederland, onderdeel van de Forensische

zorgspecialisten, in het kader van ons afstuderen aan de Universiteit van Amsterdam. Dit is het laatste

onderdeel van de master Forensische Orthopedagogiek. Onze dank gaat uit naar iedereen die ons

geholpen en gemotiveerd heeft tijdens de uitvoering van het onderzoek. Wij bedanken alle jongeren

en behandelaren die hebben meegewerkt. In het bijzonder bedanken we Larissa Hoogsteder, Joan van

Horn, Geert-Jan Stams en Jan Hendriks voor het ondersteunen en het begeleiden.

(3)

Abstract

AR op Maat Ambulant (AR) is een gedragsinterventie, gericht op jongeren met forse

agressieproblemen en een hoog recidiverisico, die door de Erkenningscommissie erkend is als zijnde

in theorie een effectieve interventie. In huidig onderzoek is de programma-integriteit (PI) en de

doeltreffendheid in een ambulante setting in kaart gebracht. Op de randvoorwaarden na, is de PI

voldoende gebleken. Een experimentele groep (N = 3; PI voldoende AR-groep) is vergeleken met een

experimentele groep (N = 3; PI onvoldoende AR-groep). Uitkomsten van de Reliable Change Index

zijn dat bij alle jongeren het recidiverisico afnam en bij vijf van de zes jongeren gewenst resultaat

werd gevonden op de variabelen agressief gedrag, externaliserend probleemgedrag, cognitieve

vervormingen en copingvaardigheden. Deze verbeteringen zijn groter bij de PI voldoende AR-groep.

De resultaten zijn echter niet generaliseerbaar door de kleine onderzoeksgroep.

AR op Maat Ambulant (customized aggression regulation) (AR) is a behavioral intervention for

adolescents with severe aggressive behavior problems and a high risk for recidivism. The intervention

is acknowledged by the Accreditation Committee as ‘theoretically effective’. In recent research, the

program integrity (PI) and the effectiveness in an outpatient setting have been examined. Except for

the preconditions, the PI has proven to sufficient. An experimental group (N = 3; PI- sufficient AR

group) has been compared to an experimental group (N = 3; PI insufficient AR group). Outcomes of

the Reliable Change Index show a decrease of risk for recidivism in every adolescent and a positive

change on aggressive behavior, externalizing behavior problems, cognitive distortions and coping

abilities in five of six adolescents. These improvements are greater in the PI-sufficient AR group.

However, due to the small sample size, results are not generalizable.

(4)

Inleiding

Het aantal jongeren tussen de 18 en 25 jaar dat in 2011 werd verdacht van geweldsmisdrijven was

7.450 (CBS, 2011). Hoewel dit een daling van 6 procent in vergelijking met 2010 is, kan niet worden

gesproken van een structurele afname. De criminaliteitscijfers fluctueren namelijk en mogelijk ligt het

aantal in werkelijkheid hoger (het zogenoemde ‘dark number’). Tevens is de recidivekans op een

geweldsdelict hoog volgens gegevens van het WODC (Wartna, El Harbachi, & Van der Laan, 2005).

Hieruit blijkt dat jongeren die in een justitiële jeugdinrichting (JJI) hebben gezeten, binnen vier jaar

gemiddeld bijna vier nieuwe justitiecontacten hadden. Eenderde van deze recidivezaken betrof een

geweldsdelict. Recenter onderzoek van Wartna et al. (2011), waarin gekeken is naar het algemene

recidiverisico, wijst uit dat 40 procent van de delinquente jongeren met een andere afdoening dan

vrijheidsbeneming binnen twee jaar recidiveert1. De helft van de jongeren recidiveerde met een

vermogensdelict, al dan niet gepaard met geweld.

In 1974 bracht Martinson een rapport uit waarin hij beschreef dat interventies gericht op een

vermindering van recidive niet of nauwelijks effect hadden. Vanaf de jaren 80 werden er steeds meer

meta-analyses en effectstudies uitgevoerd Resultaten uit de verschillende studies wisselden sterk.

Sommige studies wezen uit dat veel interventies geen, weinig of zelfs een negatief effect hebben.

(Van der Laan, Slotboom, & Stams, 2010). Andere studies vonden wel een effect bij enkele

gedragsinterventies in termen van recidivevermindering (Andrews, Zinger, Bonta, Gendreau, &

Cullen, 1990). Uit de meta-analyse van Van der Laan en collega’s (2010) werd duidelijk dat het

verschil in effectiviteit van interventies kon worden herleid naar de mate waarin ze voldoen aan

specifieke voorwaarden. Bepaalde elementen kwamen in meerdere ‘werkende’ interventies terug.

Men ging er vanuit dat een effectieve interventie in ieder geval zou moeten voldoen aan die

elementen. Andrews & Bonta (1994) ontwikkelden het Risk-Needs-Responsivity-model

(RNR-model) waarin drie basisprincipes werden geformuleerd waarop nog steeds de huidige justitiële

gedragsinterventies zijn gebaseerd (Andrews & Bonta, 2010). Het eerste RNR-beginsel houdt in dat

1 Dit onderzoek vond plaats tussen 2002 en 2009

3

(5)

de duur en de frequentie van de behandeling gebaseerd zijn op het recidiverisico. Het tweede

beginsel, waarbij behandeldoelen worden bepaald door de aanwezige risicofactoren, wordt het

behoeftebeginsel genoemd. Het responsiviteitsbeginsel, ten slotte, houdt in dat behandeling wordt

afgestemd op leerstijl, ontvankelijkheid voor de interventie en de specifieke mogelijkheden en

beperkingen van de cliënt. Volgens Andrews en Bonta (2010) werken intensieve interventies beter bij

jongeren waar een hoog recidiverisicois vastgesteld. Wanneer het recidiverisico laag wordt geschat,

kunnen intensieve interventies juist een averechts effect hebben (Lipsey, 2009). De bovengenoemde

drie beginselen vormen samen met het beginsel van behandelmotivatie, het beginsel van

programma-integriteit en het professionaliteitsbeginsel de ‘What Works-beginselen’. Bij het toetsen van

interventies op effectiviteit hanteert de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie tien

kwaliteitscriteria, die terug te voeren zijn op deze What Works-beginselen (Van der Laan et al.,

2010).

Interventies, inclusief die specifiek gericht zijn op gewelddadige jongeren, zijn het meest

effectief in het verminderen van delinquent gedrag wanneer deze zijn gebaseerd op het RNR-model

(Andrews, et al., 1990; Dowden & Andrews, 2000). Ook Stams (2011) vond positieve effecten bij

interventies die zijn gebaseerd op de What Works-beginselen. In Nederland is echter een tekort aan

evidence-based gedragsinterventies, zowel residentieel als ambulant (Boendermaker & Ince, 2008).

Er zijn wel enkele interventies erkend door de Erkenningscommissie. Een voorbeeld hiervan is de

interventie Agressieregulatie (AR) op Maat Ambulant2. Deze interventie is ontwikkeld door

Hoogsteder en werd in december 2009 erkend als zijnde in theorie een effectieve interventie.

Aangezien nog niet onderzocht is wat de effecten in de praktijk zijn, wordt hier met huidig

pilot-onderzoek een aanzet toe gedaan.

AR is gericht op jongeren die door hun forse agressieproblematiek in aanraking zijn gekomen

met justitie, jeugdzorg of GGZ. Veel jongeren die geweldsmisdrijven plegen hebben problemen met

hun agressieregulatie. Het doel van de interventie is jongeren tussen de 16 en 24 jaar in staat te stellen

2 AR op Maat Ambulant wordt in het onderzoek afgekort met ‘AR’.

4

(6)

hun agressieve gevoelens en gedrag zelf te reguleren, door het verminderen van dynamische

individuele risicofactoren die gerelateerd zijn aan de agressieproblematiek (Hoogsteder, 2009). Bij de

behandeling wordt het RNR-model aangehouden.

AR maakt gebruik van een cognitief gedragsmatige aanpak, dramatherapeutische technieken

en mindfullness. Tal van onderzoeken hebben aangetoond dat behandeling gebaseerd op cognitieve

gedragstherapeutische principes een gunstig effect heeft op jongeren met agressieproblematiek (De

Ruiter & Veen, 2006; Landenberger & Lipsey, 2005; Oudhof & Van der Steege, 2007; Polaschek &

Reynolds, 2001). Een (cognitief)gedragsmatige behandeling gericht op concrete

gedragsveranderingen door middel van ervaringsgerichte opdrachten, in combinatie met continue

aandacht voor motivatie, lijkt het beste aan te sluiten bij delinquente jongeren (Andrews & Bonta,

2006). Het motiveren is van belang om een gedragsverandering op gang te brengen (Prochaska &

DiClemente, 1984). Bandura (1997) beschrijft dat als het ‘geloof in eigen kunnen’ verbetert, dit leidt

tot het sneller ondernemen van actie, het gemakkelijker aanleren van nieuwe vaardigheden en het

doorzetten bij moeilijkheden.

Geweld is een uiting van agressief gedrag en is gerelateerd aan verschillende criminogene

risicofactoren die per individu verschillen. Om de behandeling adequaat af te stemmen op de jongere,

houdt de AR rekening met de criminogene factoren die een rol spelen bij de agressieproblematiek en

het delictgedrag in stand houden. AR bestaat uit verplichte en optionele modules die afhankelijk van

de criminogene factoren wel of niet zijn geïndiceerd. Criminogene factoren gerelateerd aan agressie

die in huidig onderzoek bekeken zullen worden, zijn cognitieve vervormingen, externaliserend

probleemgedrag en een tekort aan copingvaardigheden. Deze tekorten komen volgens Van der Laan,

Blom, Verwers, en Essers (2006) vaker voor bij jongeren die geweldsmisdrijven plegen in

vergelijking tot niet-delinquente jongeren.

Uit verschillende studies blijkt dat vooral jongeren met een zwakke agressieregulatie

cognitieve vervormingen hebben (Philipse, De Ruiter, Hildebrand, & Bouman, 2000; Van der Laan et

al., 2006). Cognitieve vervormingen worden onderverdeeld in ‘self-serving’ (oorzaak voor cognitieve 5

(7)

vervorming wordt aan interne factoren toegeschreven) en ‘self-debasing’ (oorzaak wordt aan externe

factoren toegeschreven) (Barriga, Landau, Stinson, Liau, & Gibbs, 2000). De mate van ‘self-serving’

cognitieve vervormingen blijkt een significante voorspeller voor antisociaal gedrag te zijn (Chabrol,

Leeuwen, Rodgers, & Gibbs, 2011) en sterker samen te hangen met externaliserend gedrag (Barriga

et al., 2000). ‘Self-debasing’ cognitieve vervormingen hangen volgens Barriga et al. (2000) sterker

samen met internaliserend gedrag. In een artikel van Hoogsteder, Wissink, Stams, Van Horn en

Hendriks (submitted) wordt beschreven dat óók internaliserend probleemgedrag en daarbij horende

(‘self-debasing’) cognitieve vervormingen bij jongeren met agressieproblemen voorkomen. Daarom is

het bij de behandeling van jongeren met agressieproblemen niet alleen van belang te kijken naar

cognitieve vervormingen die gerelateerd zijn aan externaliserende gedragsproblemen (agressief),

maar ook naar vervormingen die samenhangen met internaliserende problemen (sub-assertief).

Jongeren met een gebrek aan zelfregulatie hebben vaker problemen in taak- en doelgericht

gedrag en vertonen vaak externaliserend probleemgedrag zoals agressie (Barkley, 1997). Verder

hebben jongeren vaak weerstand tegen controle en hebben ze een geringe impulscontrole (Bates,

Bayles, Bennett, Ridge, & Brown, 1991). Het probleemgedrag escaleert vaker als er sprake is van een

geringe zelfregulatie (Gardner, Dishion, & Connell, 2008).

Naast cognitieve vervormingen en externaliserend probleemgedrag, is een tekort aan

copingvaardigheden ook een criminogene factor (Bell & Deater-Deckard, 2007) waar naar gekeken is

in huidig onderzoek. Delinquente adolescenten maken meer gebruik van vermijdende

copingstrategieën, zoals vermijden van problemen of het uitstellen van het vinden van oplossingen,

dan niet-delinquente leeftijdgenoten (Van der Ven, 2008). Internaliserende problemen kunnen als

gevolg van een gebrek aan zelfregulatie voorkomen. Dit uit zich vaak in het minder goed kunnen

reguleren van emoties; er kan niet adequaat met stress worden omgegaan en doelgericht gedrag

ontbreekt vaak (Kovacs et al., 2006).

Voor het doen van een veranderingsonderzoek is het van belang dat de programma-integriteit3

3 Programma-integriteit wordt in het onderzoek afgekort met ‘PI’.

6

(8)

(PI) voldoende is gewaarborgd. PI houdt in dat de interventie wordt uitgevoerd zoals deze ontwikkeld

is (Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie, 2013). Het beter waarborgen van de PI hangt

samen met een hogere mate van programma effectiviteit (Durlak & DuPre, 2008; Landenberger &

Lipsey, 2005). Bij de AR wordt aan de hand van de theoretische onderbouwing verwacht dat elk

subdoel (Bijlage 1) een bijdrage levert aan een vermindering van (herhaald) agressief delict(gedrag).

Wanneer onderdelen worden overgeslagen, weggelaten of aangepast kan dat invloed hebben op de

beoogde effecten.

Volgens Durlak en DuPre (2008) is het, om positieve effecten van een interventie te kunnen

vinden, noodzakelijk dat een programma voor minimaal 60 procent uitgevoerd wordt zoals dit is

ontwikkeld. In een adviesrapport van de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie (2013)

komt echter naar voren, dat de literatuur geen eenduidig antwoord biedt over de vraag hoe strikt of

hoe flexibel een gedragsinterventie moet worden uitgevoerd om tot effectieve behandelresultaten te

komen. Het uitgangspunt van de Erkenningscommissie is dat het programma ‘zo integer mogelijk’

moet zijn en dat het afhangt van de interventie in welke mate PI een rol speelt. De PI wordt versterkt

wanneer er een theoretische basis is en een daaruit afgeleid specifiek en concreet programma-aanbod

(Andrews, 2001). Verder is de PI afhankelijk van noodzakelijke aanpassingen: als blijkt dat er

‘hindernissen’ zijn, moet er ruimte zijn om het programma aan te passen (Andrews, 2001).

Huidig pilot-onderzoek is een aanzet tot het in kaart brengen van de effectiviteit van AR. Het

onderzoek is uitgevoerd bij de Waag, centrum voor ambulante forensische GGZ. Er is gekeken naar

de doeltreffendheid van de interventie. Daarnaast is op verschillende vestigingen de PI bestudeerd.

Hiernaast is onderzocht of er een verschil te zien is in de resultaten bij behandelingen waar de PI

voldoende gewaarborgd was en behandelingen waarbij dit niet het geval was.

Hiertoe zijn de volgende vraagstellingen onderzocht: 1) In hoeverre wordt de PI van AR bij de

onderzochte groep jongeren gewaarborgd? 2) In hoeverre zijn het recidiverisico, het agressieve

gedrag, de cognitieve vervormingen en het externaliserend probleemgedrag afgenomen en zijn de

(9)

copingvaardigheden toegenomen bij de jongeren die AR hebben gevolgd en afgerond? en 3) In welke

mate verschillen de uitkomsten bij AR-behandelingen waarbij de PI voldoende gewaarborgd was en

bij die waarbij dat niet zo was?

Behalve de ambulante versie van AR, is er ook een intramurale versie. Uit onderzoek naar de

effectiviteit van AR op Maat Intramuraal bleek dat de AR-groep een significante verbetering liet zien

op het recidiverisico, het agressieve gedrag, de copingvaardigheden, de cognitieve vervormingen (met

uitzondering van negatieve attitude) en de responsiviteit in vergelijking met de Treatment As Usual

(TAU) groep (Hoogsteder, Hendriks, Van Horn, & Wissink, 2012a). Er is nog geen direct bewijs dat

AR ook effectief is. De verwachting in huidig onderzoek is dat de PI van AR voldoende (60 procent)

gewaarborgd wordt. Bovendien wordt verwacht dat als behandelaren zich houden aan de doelen van

het programma dat het recidiverisico, het agressieve gedrag, de cognitieve vervormingen en het

externaliserend probleemgedrag zullen afnemen en de copingvaardigheden zullen toenemen.

Verwacht wordt dat het effect groter is bij de jongeren waarbij de PI beter gewaarborgd is.

Methode

Onderzoeksgroep

De PI is op drie vestigingen van de Waag onderzocht, te weten Den Haag, Amsterdam en Haarlem. In

Den Haag zijn zes behandelaren die AR aanbieden meegenomen (drie mannen en drie vrouwen), in

Haarlem zijn dat er drie (drie vrouwen) en in Amsterdam vier (vier vrouwen). Er werden twee

steekproeven getrokken.

De eerste steekproef bestaat uit drie jongeren (P1 t/m P3) die geïndiceerd zijn en een

AR-behandeling hebben afgerond waarbij de PI voldoende gewaarborgd was. De groep bestaat uit één

meisje en twee jongens. Twee jongeren zijn in Den Haag behandeld en één jongere in Amsterdam (in

Haarlem waren geen afgeronde AR-behandelingen waarbij de PI voldoende gewaarborgd was). Tabel

1 geeft een overzicht van de achtergrondvariabelen van de jongeren in steekproef 1.

(10)

Tabel 1 Achtergrondvariabelen Steekproef 1 P1 P2 P3 Leeftijd aanvang behandeling 16 20 17

Sekse Vrouw Man Man

Culturele achtergrond Nederlands Nederlands Overig Westers

Opleidingsniveau VMBO VMBO VMBO

Stoornis Gedragsstoornis NAO Trekken van antisociale persoonlijkheidsstoornis

Periodieke explosieve stoornis Wangedrag en/of verdacht

van

Geweld Geweld, Vermogen & Geweld

Geweld

Veroordeling voor – Geweld, Vermogen & Geweld

Geweld

Recidiverisico bij aanvang van behandeling

Matig - Hoog* Matig - Hoog* Matig

Duur en intensiteit van de behandeling

27 weken 1 keer per week

87 weken 1 keer per week

70 weken 1 keer per week

Opmerking: P1 is behandeld in Amsterdam, P2 en P3 zijn behandeld in Den Haag.

* Intensiteit behandeling is niet aangepast aan recidiverisico. Er is gekozen behandelingen waar verder geen andere gebreken waren, toe te kennen aan steekproef 1 (zie procedure).

De tweede steekproef bestaat eveneens uit drie AR-geïndiceerde jongeren (P4 t/m P6) die een

AR-behandeling hebben afgerond, echter waarbij de PI onvoldoende gewaarborgd was. In

deze groep zijn drie jongens geselecteerd; één uit Amsterdam en twee uit Haarlem (in Den

Haag waren geen afgeronde AR-behandelingen waarbij de PI onvoldoende gewaarborgd

was). In Tabel 2 is een overzicht met achtergrondvariabelen van steekproef 2.

Tabel 2 Achtergrondvariabelen Steekproef 2 P4 P5 P6 Leeftijd aanvang behandeling 21 21 17

Sekse Man Man Man

Culturele achtergrond Nederlands Nederlands Nederlands

Opleidingsniveau VMBO VMBO MBO niv. 2

Stoornis Antisociale persoonlijkheidsstoornis

Periodieke explosieve stoornis

CD

Wangedrag en/of verdacht van

Vermogen, Huiselijk geweld

Geweld Geweld

Veroordeling voor Vermogen & Huiselijk geweld

Geweld Geweld

Recidiverisico bij aanvang van behandeling

Hoog Matig - Hoog Matig - Hoog

(11)

Duur en intensiteit van de behandeling

69 weken 1 keer per week

84 weken 1 keer per week

80 weken 1 keer per week

Opmerking: P4 is behandeld in Amsterdam, P5 en P6 zijn behandeld in Haarlem.

De interventie AR

Om forse agressieproblematiek bij jongens en meisjes in de leeftijd van 16 tot 24 te behandelen,

wordt AR aangeboden. Het doel van de behandeling is het verbeteren van de agressieregulatie en het

verkleinen van het recidiverisico. De interventie tracht dit te bereiken door zich te richten op

dynamische, individuele risicofactoren die zijn gerelateerd aan agressie.

AR kan zowel in een vrijwillig als in een verplicht kader aangeboden worden. Voorbeelden

van dit laatste zijn een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) of een Scholings- en

Trainingsprogramma (STP), een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde behandeling, of

op verzoek van een (gezins)voogd.

AR is een behandeling die ‘op maat’ gegeven kan worden. Hij bestaat uit verplichte en

optionele modules (Bijlage 1) die afhankelijk van de problematiek, criminogene factoren en

responsiviteit wel of niet zijn geïndiceerd. Zij worden in een vaste volgorde aangeboden, tenzij

afwijken ervan geïndiceerd is. De behandeling kan vijf maanden tot anderhalf jaar duren. Er wordt

gestart met een wekelijkse individuele training die telkens een uur duurt. Afhankelijk van het

recidiverisico kan dit ook vaker dan eens per week zijn. Na de module ‘Beheersingsvaardigheden’,

zou een jongere kunnen deelnemen aan de groepstraining als hij/zij geschikt is voor een groep,

waarbij het belangrijk is te letten op een goede match. De groepstraining wordt om de week

aangeboden en deze duurt anderhalf uur per bijeenkomst. Het is van belang dat er naast het

groepsaanbod ook een individueel aanbod is. Op welke manier en in welke mate is weer afhankelijk

van meerdere factoren zoals het recidiverisico.

Programma-integriteit

In huidig onderzoek is gekeken naar de mate van PI. Er wordt allereerst bekeken of er aan de 10

(12)

randvoorwaarden is voldaan. Hierbij is het bijvoorbeeld een vereiste dat de AR-behandelaren voldoen

aan de opleidingseisen, voldoende functioneren4, minstens een half jaar ervaring hebben opgedaan en

aan intervisie deelnemen. Daarnaast is een voorwaarde dat de jongeren die AR-behandeling krijgen

aangeboden, voldoen aan de indicatiecriteria5, de intensiteit van de behandeling is afgestemd op het

recidiverisico en naast de standaard modules, de modules krijgen aangeboden die zijn geïndiceerd.

Verder is het gedurende de behandeling belangrijk dat er voldoende ‘doe-oefeningen’ gedaan worden

(zoals rollenspellen), de jongere zich begrepen voelt, het gezin of de partner wordt betrokken en er

wordt deelgenomen aan de groep. Het programma moet op de manier zoals hij bedoeld is uitgevoerd

worden. Wanneer hiervan wordt afgeweken, moet daar een goede inhoudelijke reden voor zijn. Een

voorbeeld hiervan is, indien een andere module op dat moment beter aansluit bij het motivatieniveau

van de jongere.

Procedure

Dit onderzoek bestaat uit twee delen. In het eerste deel is de programma-integriteit (PI) onderzocht en

het tweede deel betrof het veranderingsonderzoek.

Procedure PI

Het beschrijvende deel betreft de metingen van de PI. Deze metingen vonden plaats tussen januari

2013 en juni 2013. Op de vestigingen Haarlem en Amsterdam werd een deel van de AR-behandelaren

geïnterviewd6 en werden de eindevaluatieformulieren die na het afronden van een behandeling zijn

ingevuld bekeken. Het interview bevat onder andere vragen over hoeveel ervaring de behandelaar

heeft, hoe de intervisie vorm werd gegeven en of de behandelaar voldoende AR-behandelingen per

week geeft. In een eerder onderzoek zijn behandelaren van de vestigingen Amsterdam en Haarlem

4 Het functioneren van AR-behandelaren hoort eens per half jaar te worden beoordeeld door de PV’er aan de hand van het

AR-beoordelingsformulier.

5

Voor een overzicht van de indicatiecriteria wordt verwezen naar Tabel 9 in de paragraaf Resultaten.

6 Op de vestigingen Amsterdam en Haarlem is het interview per e-mail gestuurd en zijn de behandelaren niet persoonlijk

gesproken.

11

(13)

geobserveerd en bleek de PI op een aantal punten na voldoende te zijn (Van Duijvenbode, 2013). In

Den Haag was de PI nog niet eerder onderzocht. In huidig onderzoek zijn behandelaren in Den Haag

geobserveerd tijdens het geven van een AR-behandeling. Daarin werd aan de hand van een

observatielijst onder andere beoordeeld of zij de jongere voldoende valideerden7, of zij gebruik

maakten van bijvoorbeeld een rollenspel en of theorie begrijpelijk en aangepast aan de jongere werd

uitgelegd. Naast het observeren van behandelingen, zijn ook in Den Haag alle behandelaren

geïnterviewd. Verder zijn alle intervisies door de onderzoekers bijgewoond, werden thema-dagen

voor programma-verantwoordelijke8 (PV’er) gevolgd en werden gespreksverslagen in het

Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) bestudeerd. Van de behandelingen die afgerond zijn, werden de

eindevaluatieformulieren bekeken die door behandelaar en jongere werd ingevuld. Ten slotte werden

van alle AR-geïndiceerde jongeren de indicatiecriteria gecheckt, aangezien dit een voorwaarde is om

te kunnen participeren in het onderzoek.

Procedure veranderingsonderzoek

Het pre-experimentele deel van huidig onderzoek betreft de voor- en eindmetingen bij twee

steekproeven en vond tevens plaats tussen januari 2013 en juni 2013. De jongeren in de steekproeven

zijn voor januari 2013 al gestart met AR en hebben dus ook voor die tijd al een voormeting ingevuld.

Sommige eindmetingen zijn ook al voor januari 2013 afgenomen.

Om de tweede en derde onderzoeksvraag te beantwoorden, is gekeken naar zes jongeren die

random zijn getrokken uit een groter databestand van jongeren die de AR hebben afgerond en tussen

de 16 en 24 jaar zijn. Nadat een jongere geïndiceerd was voor AR behandeling en voordat de

daadwerkelijke behandeling startte, vond een voormeting plaats. Bij deze meting werden de

vragenlijsten9 ingevuld door de jongere en diens omgeving. De mate van recidive was in de fase

7 Het valideren is een belangrijke techniek om de motivatie van de jongere te verkrijgen en te behouden. De jongere wordt

benaderd zonder oordeel. Het gedrag, de gedachten en de gevoelens worden serieus genomen en niet afgewezen.

8

Elke vestiging heeft zijn eigen PV’er en kan gezien worden als een ‘teamleider’ van de behandelaren die AR op Maat Ambulant aanbieden.

9 Voor een overzicht van de gebruikte instrumenten wordt verwezen naar de paragraaf ‘instrumenten’.

12

(14)

hiervoor (de risicotaxatie-fase) al ingeschat. Bij elke jongere vond een eindmeting plaats na afronding

van de behandeling, maar nog voordat de nazorg startte. Dezelfde vragenlijsten als bij de voormeting

werden nog een keer afgenomen en er werd opnieuw een risicotaxatie gedaan. Aanvullend werd een

eindevaluatieformulier door de jongere en door de behandelaar ingevuld. De resultaten van de

vragenlijsten zijn met elkaar vergeleken, waarbij rekening is gehouden met het wel of niet voldoende

waarborgen van de PI.

De achtergrondvariabelen (Tabel 1 en Tabel 2) en de uitkomsten van vragenlijsten van alle

jongeren die op de vestigingen Haarlem, Amsterdam of Den Haag een AR-behandeling krijgen

aangeboden worden opgeslagen in een groter databestand. Dit bestand bestaat momenteel uit 73

jongeren. Van deze jongeren zijn er 17 die de AR hebben afgerond en waarvan een eindmeting is.

Overige jongeren hebben de AR voortijdig verlaten of zijn nog in behandeling. De jongeren die de

AR hebben afgerond (N = 17) zijn verdeeld over twee groepen; een groep waarbij de PI voldoende

gewaarborgd was (N = 9) en een groep waarbij dit niet zo was (N = 8). Behandelingen waarbij de

intensiteit niet werd aangepast aan het recidiverisico werden ingedeeld in de eerste groep, mits dit het

enige gebrek was. Behandelingen waar twijfels over de PI waren of waar te weinig informatie over

was om dit te kunnen beoordelen, werden in de tweede groep geplaatst. In Tabel 3 is te zien hoe dit is

verdeeld over de drie locaties.

Tabel 3

Aantal jongeren over drie locaties, Voldoende en Onvoldoende Programma-integriteit

Locatie Programma-integriteit voldoende Programma-integriteit onvoldoende

Den Haag 2 0

Haarlem 3 5

Amsterdam 4 3

Totaal 9 8

Vervolgens is bekeken hoeveel en welke vragenlijsten per jongere zijn ingevuld bij de voor- en

eindmeting. In sommige gevallen bleken veel vragenlijsten onvoldoende of niet ingevuld, waarna is

(15)

gekozen om deze jongeren niet mee te nemen in de loting. In steekproef 1 (PI voldoende) bleven vier

jongeren over. In steekproef 2 (PI onvoldoende) bleven zes jongeren over. In steekproef 1 zijn van

twee jongeren uit Amsterdam en twee uit Den Haag, drie jongeren random getrokken (in Haarlem

bleef geen geschikte jongere over). In steekproef 2 zijn van drie jongeren uit Amsterdam en drie uit

Haarlem, drie jongeren random getrokken (in Den Haag was geen geschikte jongere).

Instrumenten ten behoeve van programma-integriteit

Voor het meten van de PI werden verschillende instrumenten gebruikt. Om na te gaan of de jongeren

aan de indicatiecriteria voldeden, is per jongere een checklist met indicatiecriteria ingevuld. Wanneer

de jongere voldoet aan minstens drie van de indicatiecriteria, er een matig of hoog recidiverisico is en

er geen sprake is van contra-indicatie, is AR geïndiceerd. Om te beoordelen of behandelaren voldoen

aan eisen over begeleiding, uitvoering en kwaliteitsbewaking van AR is gebruik gemaakt van een

gestructureerd interview. Dit is een onderdeel van de AR om de PI te meten, echter in huidig

onderzoek is een aangepaste versie10 gebruikt (Van Duijvenbode, 2013). De behandelaar werd onder

andere gevraagd hoe groot zijn caseload11 is, hoeveel ervaring hij heeft en of hij intervisie bijwoont.

Voor het beoordelen van het juist uitvoeren van het protocol is gebruik gemaakt van een

observatielijst, die twaalf belangrijke onderdelen uit het protocol beschrijft. Voorbeelden hiervan zijn

of de behandelaar de jongere voldoende valideert en of hij de huiswerkopdracht uitlegt. Verder is

gebruik gemaakt van specifieke AR-eindevaluatieformulieren, die jongeren en behandelaren hebben

ingevuld na het afronden van de AR-behandeling. De meeste vragen zijn te beantwoorden met ja of

nee. Bij drie vragen wordt de behandelaar gevraagd om een toelichting te geven bij zijn antwoord. Bij

de versie voor de jongere zijn drie vragen te beantwoorden met een cijfer van 1 tot 10. Bij deze

formulieren wordt onder andere gevraagd of zij vinden dat de agressie is afgenomen en of de

behandelaar voldoende heeft aangesloten bij de jongere en welke modules uiteindelijk gevolgd zijn.

10 In eerder onderzoek (Van Duijvenbode, 2013) is een interview ontwikkeld met vragen uit verschillende

evaluatieformulieren van AR. Hetzelfde interview is in huidig onderzoek aangehouden om de continuïteit te behouden.

11 De caseload is voldoende indien een behandelaar gemiddeld 4 uur per week, direct of indirect, bezig is met het

aanbieden van AR. Dit komt neer op twee a drie jongeren per week.

14

(16)

Instrumenten ten behoeve van veranderingsonderzoek

Om de agressieontwikkeling van een jongere in kaart te brengen zijn de agressieregulatie (AR) lijsten

gebruikt (Hoogsteder, 2012b). Er bestaat een versie voor de jongere, een versie voor een persoon uit

het systeem van de jongere en een versie voor de behandelaar. De vragenlijst bestaat uit twee schalen,

namelijk ‘Cognitieve vaardigheden’, zoals het kunnen controleren van agressieve gevoelens en

‘Sociale vaardigheden’, zoals het kunnen uitpraten van ruzies. In totaal zijn er achttien items. Bij het

onderzoek naar doeltreffendheid van AR op Maat Intramuraal bleken uit een principale factoranalyse

zowel de betrouwbaarheid als de constructvaliditeit voldoende (Hoogsteder, 2012b).

De Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch (BDHI-D) is gebruikt om de hostiliteit en

dispositie tot agressief gedrag bij de jongeren te meten. Deze vragenlijst is opgebouwd uit veertig

uitspraken, verdeeld over de schalen directe agressie, indirecte agressie en sociale wenselijkheid. Bij

elke uitspraak geeft de jongere aan of de uitspraak waar is of niet waar is (Lange, Hoogendoorn,

Wiederspahn & de Beurs, 2005). In dit onderzoek zijn de schalen directe en indirecte agressie

gebruikt. Volgens Evers, Braak, Frima, & Van Vliet-Mulder (2011) zijn de validiteit en

betrouwbaarheid als voldoende beoordeeld door de Commissie Testaangelegenheden Nederland

(COTAN). Uit onderzoek naar de AR op Maat intramuraal bleek de BDHI-D bij de eindmeting

onvoldoende betrouwbaar voor de doelgroep (Hoogsteder, 2012a). Na het verwijderen van enkele

items was hij wel voldoende betrouwbaar. In huidig onderzoek is de aangepaste versie van de

BDHI-D gebruikt, aangezien de huidige doelgroep vergelijkbaar is met de doelgroep in een justitiële

jeugdinrichting.

Om bij de jongeren de copingvaardigheden en copingstijl bij confrontaties te meten is de

Utrechtse Copinglijst (UCL) gebruikt, een zelfrapportage-instrument (Schreurs, Willige, Brosschot,

Tellegen, & Graus, 1993). De UCL bestaat uit zeven schalen. In huidig onderzoek zijn vier schalen12

gebruikt, namelijk actief aanpakken, palliatieve reactie, sociale steun zoeken en geruststellende

12 De overige drie schalen worden opgevat als een reactieve, defensieve manier van omgaan met problemen en worden

daarom niet meegenomen in huidig onderzoek.

15

(17)

gedachten. Deze vier schalen bestaan in totaal uit 46 items. Bij elk item dient de jongere op een

vierpuntschaal aan te geven hoe vaak hij/zij in het algemeen op de beschreven manier reageert op

onplezierige gebeurtenissen of problemen. De validiteit en betrouwbaarheid zijn als voldoende

beoordeeld door de COTAN (Evers et al., 2011). De betrouwbaarheid van de UCL is echter niet

getest bij een vergelijkbare doelgroep als in huidig onderzoek. Bij de analyse zal dan ook gebruik

worden gemaakt van de psychometrische eigenschappen van de UCL die in het onderzoek naar AR

op Maat Intramuraal bekend werden (Hoogsteder, 2012a).

Cognitieve vervormingen zijn gemeten met behulp van de Verkorte Lijst Irrationele Gedachtes

(LIG). Deze vragenlijst meet irrationele gedachtes bij jongeren met probleemgedrag tussen de 14 en

23 jaar. Deze vragenlijst is opgebouwd uit drie schalen: agressief gedrag en rechtvaardiging,

subassertief gedrag en wantrouwen. In totaal zijn er achttien items. Via een confirmatieve

factoranalyse en een check op meetinvariantie13, is de betrouwbaarheid en de constructvaliditeit in

orde gebleken. Dit geldt eveneens voor de divergente, concurrente- en convergente validiteit

(Hoogsteder et al., 2012a; Hoogsteder, 2012c).

Afhankelijk van de leeftijd van de jongere zijn de schalen agressief gedrag en normafwijkend

gedrag van de Youth Self Report (YSR) of de Adult Self Report (ASR) gebruikt. Deze vragenlijsten

meten de vaardigheden en het probleemgedrag, zoals door de jongere zelf wordt gepercipieerd. De

schalen van de ASR die worden gebruikt bestaan in totaal uit 43 items. Bij de YSR zijn dit 40 items.

Beide vragenlijsten hebben een driepuntschaal. De betrouwbaarheid en de validiteit van de ASR is

voldoende tot goed beoordeeld (Achenbach & Rescorla, 2003). De betrouwbaarheid en de validiteit

van de YSR is eveneens voldoende tot goed beoordeeld volgens de COTAN (Evers et al. 2011).

Voor het meten van normafwijkend en agressief gedrag zoals ouders dit percipiëren is,

afhankelijk van de leeftijd van de jongere, de Child Behaviour Checklist (CBCL) of de Adult

Behaviour Checklist (ABCL) afgenomen. De COTAN beoordeelde de validiteit en betrouwbaarheid

13 De LIG bleek meetinvariant ten opzichte van sekse en etnische afkomst.

16

(18)

van de CBCL als voldoende tot goed (Evers et al. 2012). De betrouwbaarheid en validiteit van de

ABCL is eveneens als goed beoordeeld (Achenbach & Rescorla, 2003).

De kans op recidive is aan het begin en aan het eind van de behandeling ingeschat met het

Risicotaxatie-instrument voor Ambulante Forensische Geestelijke Gezondheidszorg (RAF-GGZ)

Jeugd bij jongeren tot achttien jaar en met de RAF-GGZ Volwassenen bij jongeren ouder dan achttien

jaar. De risico’s en de positieve invloeden op verschillende levensdomeinen worden hiermee in kaart

gebracht. De RAF-GGZ is opgebouwd uit dynamische factoren zoals sociale interacties of

middelenmisbruik, en uit statische factoren die betrekking hebben op ‘onveranderbare’ kenmerken

zoals het justitiële verleden of de leeftijd waarop het eerste delict werd gepleegd (Van Horn, Wilpert,

Eisenberg, & Mulder, 2012). De betrouwbaarheid en validiteit bleken voldoende (Van Horn, Wilpert,

Bos, Eisenberg, & Mulder, 2009).

Tabel 4

Cronbach’s alpha en Standaarddeviatie van de Instrumenten

Cronbach’s alpha Standaarddeviatie

BDHI-D: directe agressie .800 2.042

BDHI-D: indirecte agressie .640 2.207

UCL: Actief aanpakken .663 3.669

UCL: Palliatieve reactie .756 4.512

UCL: Sociale steun zoeken .827 3.963

UCL: Geruststellende gedachtes .653 3.103

LIG: Agressief gedrag en rechtvaardiging .882 9.687

LIG: Subassertief gedrag .711 4.536

LIG: Wantrouwen .689 4.386

AR-lijst jongere: Cognitieve vaardigheden .736 4.400

AR-lijst jongere: Sociale vaardigheden .753 4.095

AR-lijst systeem: Cognitieve vaardigheden .683 3.680

AR-lijst systeem: Sociale vaardigheden .733 2.991

AR-lijst behandelaar: Cognitieve

vaardigheden*

.683 3.680

AR-lijst behandelaar: Sociale

vaardigheden*

.733 2.991

Verkorte YSR: Agressief gedrag .860 4.200 (jongens), 4.700 (meisjes)

Verkorte YSR: Normafwijkend gedrag .810 3.300 (jongens), 3.400 (meisjes)

Verkorte ASR: Agressief gedrag .870 4.800

Verkorte ASR: Normafwijkend gedrag .790 3.300

Verkorte CBCL: Agressief gedrag .940 4.800 (mannen), 4.700 (vrouwen)

Verkorte CBCL: Normafwijkend gedrag .850 3.400 (mannen), 3.000 (vrouwen)

Verkorte ABCL: Agressief gedrag .870 5.100

Verkorte ABCL: Normafwijkend gedrag .860 4.000

Opmerking: *de Cronbach’s alpha’s en standaarddeviaties van de AR-lijst systeem zijn gebruikt. De reden hiervoor is dat

er te weinig data is om deze over de AR-lijst behandelaar te berekenen. De Cronbach’s alpha’s en standaarddeviaties van de AR-lijst systeem zijn gebaseerd op data van groepswerkers in een intramurale setting.

(19)

Analyse

Om te beoordelen in welke mate behandelaren voldoen aan de randvoorwaarden, zijn alle interviews

gescoord. Ook is zoveel mogelijk nagegaan of deze informatie klopt door gegevens op te zoeken in

het EPD en ingevulde evaluatieformulieren te bekijken. De randvoorwaarden ‘correcte indicaties’ en

‘relevante opleiding en werkervaring’ worden gezien als ‘harde eis’. Aan de hand van de overige

randvoorwaarden wordt, per behandelaar, in een percentage uitgedrukt in hoeverre zij zich aan de

richtlijnen houden die de ontwikkelaar van AR heeft gesteld. De formule (aantal richtlijnen waar aan

voldaan is / totaal aantal richtlijnen) * 100 is hierbij gebruikt. Een percentage van ≥ 80 procent wordt als voldoende gerekend. In het interview wordt gevraagd of de behandelaar na afronden van

behandeling een evaluatieformulier invult én of hij dit eens in de zes maanden doet. Sommige

behandelaren zeggen hier ja en nee op (bijvoorbeeld als zij wel een eindevaluatieformulier invullen,

maar geen evaluatieformulier per half jaar). In deze gevallen is een halve punt toegekend in de

berekening. Om te beoordelen in hoeverre behandelaren werken volgens protocol, een belangrijk

onderdeel van PI, zijn de observatielijsten gescoord en is dezelfde formule toegepast; (aantal

richtlijnen waar aan voldaan is / totaal aantal richtlijnen) * 100. Een percentage van ≥ 60 procent wordt als voldoende gerekend (Durlak & DuPre, 2008). Ten slotte is per jongere gescoord of hij aan

minstens drie indicatiecriteria voldoet, er sprake is van een matig of hoog recidiverisico en er geen

contra-indicaties zijn.

Analyses ten behoeve van veranderingsonderzoek

Voor elke jongere werd voor elke subschaal de Reliable Change Index (RCI) berekend. De RCI geeft

aan of de verandering op de afhankelijke variabele (agressief gedrag, cognitieve vervormingen,

copingvaardigheden en externaliserend probleemgedrag) tussen voor- en eindmeting betrouwbaar is,

waarbij gecontroleerd is voor de standaardmeetfout (Se) van het verschil tussen de scores op de

meetinstrumenten bij de voor- en eindmeting (Sdiff). Hiermee kan worden bepaald of een verschil

tussen voor- en eindmeting al dan niet op toeval berust. Een RCI is normaal verdeeld met een 18

(20)

gemiddelde van 0 en een standaarddeviatie van 1. Een RCI van 0 betekent dat er geen verschil is

tussen de score bij voor- en eindmeting. Een RCI van 1 betekent dat de verandering net zo groot is als

de standaardfout van het verschil, dus dat de gevonden verandering toeval is. Een RCI kan ook

negatief zijn, wat wil zeggen dat er sprake is van een verslechtering (Van Yperen & Veerman, 2006).

Een verschil tussen voor- en eindmeting is significant wanneer -1.96 ≥ RCI ≥ +1.96 bij α ≤.05. De resultaten van de RCI’s werden vergeleken tussen de zes jongeren. Vervolgens werden de scores

tussen de jongeren waarbij de PI voldoende gewaarborgd was en de scores van jongeren waarbij de PI

onvoldoende gewaarborgd was met elkaar vergeleken. Er werd gekeken of er een verschil of trend in

uitkomsten was te zien tussen deze twee groepen.

Resultaten

Programma-integriteit: randvoorwaarden behandelaren

In deze paragraaf worden de randvoorwaarden van behandelaren die hebben geparticipeerd in huidig

onderzoek per vestiging getoond en besproken. Allereerst de resultaten van de PI met betrekking tot

de randvoorwaarden voor het aanbieden van AR voor behandelaren in Den Haag, die worden

weergegeven in Tabel 5. Alle behandelaren voldoen aan de opleidingseisen en zijn AR-gecertificeerd.

Twee behandelaren (B4 en B5) zijn in mei 2013 getraind in de AR, maar zij geven de training wel al

enkele maanden. Tot zij konden deelnemen aan een training, zijn zij ingewerkt en begeleid door de

PV’er en kregen zij al AR geïndiceerde jongeren in hun caseload. Hiernaast namen zij deel aan de

intervisies. Beide behandelaren waren nog in de startfase, waardoor veel randvoorwaarden nog niet

van toepassing waren. Vijf van de zes behandelaren indiceren op een juiste wijze. Slechts één

behandelaar (B3) had een niet AR geïndiceerde jongere in zijn AR-caseload; deze jongere was 15 jaar

en daarmee eigenlijk te jong voor deze behandeling. Een opmerking die de behandelaar hierbij

maakte, was dat er geen alternatief is voor het behandelen van agressieregulatie problemen bij

jongeren onder de 16 jaar en dat daarom gekozen is om bepaalde jongeren alsnog AR aan te bieden.

Aangezien dit in overleg met de PV’er was en de overige jongeren in de caseload wel voldeden aan 19

(21)

de indicatiecriteria, voldoet B3 deels wel en deels niet aan deze eis. Gemiddeld genomen voldoen de

behandelaren in Den Haag voor 65 procent aan de overige randvoorwaarden. Van de zes

behandelaren voldoet één behandelaar aan meer dan 80 procent van de randvoorwaarden. Voor geen

enkele behandelaar is een beoordelingsformulier ingevuld en daarom kan theoretisch gezien niet

gezegd worden dat het functioneren voldoende beoordeeld is. Alle behandelaren, behalve één (B4)14,

nemen maandelijks deel aan de intervisie. Te zien is dat B4 nog onvoldoende jongeren in zijn

caseload heeft.

Tabel 5

Resultaten Randvoorwaarden Behandelaren Den Haag

B1 B2 B3 B4 B5 B6

Correcte indicaties ja ja ja/nee* ja ja ja Evaluatieformulier behandelaar ja/nee** nee ja/nee** n.v.t. n.v.t. nee Evaluatieformulier cliënt ja nee nee n.v.t. n.v.t. n.v.t. Beoordelingsformulier functioneren nee nee nee n.v.t. n.v.t. nee Functioneren voldoende beoordeeld nee nee nee n.v.t. n.v.t. nee Tijdsduur en intensiteit sessies nee ja ja ja ja nee Zorg voor nazorg ja n.v.t. nee n.v.t. n.v.t. n.v.t. Zorg voor voor- en nametingen ja ja/nee*** ja/nee*** ja/nee*** ja/nee*** ja/nee*** Relevante opleiding en werkervaring ja ja ja ja ja ja Voldoende ingewerkt ja ja ja ja nee ja Tweewekelijks naar intervisie*** ja ja ja nee ja ja Voldoende caseload ja ja ja nee ja ja

Totaalscore 65% 50% 81% 71% 70% 44%

Opmerking: B4 en B5 hadden ten tijde van het interview nog niet deelgenomen aan de training AR/ geven AR korter dan

een half jaar, waardoor bij sommige randvoorwaarden n.v.t. staat. Niet alle behandelaren hebben een AR behandeling afgerond, waardoor er in sommige gevallen n.v.t. staat bij de evaluatieformulieren en zorg voor nazorg.

* B3 behandelde 1 jongere van 15 jaar. Overige jongeren waren wel juist geïndiceerd. ** Wel een eindevaluatieformulier, maar niet altijd een halfjaarlijks evaluatieformulier.

*** Voormetingen wel, maar eindmetingen onbekend wegens uitval of nog geen behandeling afgesloten.

**** In overleg met ontwikkelaar, kan elke instelling na het eerste jaar overgaan naar een maandelijkse intervisies van 120 minuten.

Vervolgens worden de resultaten van de PI met betrekking tot de randvoorwaarden voor het

aanbieden van AR voor behandelaren in Amsterdam besproken en weergegeven in Tabel 6. In

Amsterdam zijn acht behandelaren die de behandeling AR aanbieden. Hiervan hebben vier

behandelaren het interview ingevuld. Alle vier de behandelaren voldoen aan de opleidingseisen en

zijn AR-gecertificeerd. Op één behandelaar (B2) na, indiceren de behandelaren op een correcte wijze.

14 B4 was nog in de startfase en had daarom de alleen eerste intervisie gemist in verband met een afspraak die reeds

gepland stond.

20

(22)

B2 geeft aan dat de jongeren niet altijd volledig aan de criteria voldoen. Gemiddeld genomen voldoen

de behandelaren in Amsterdam voor 63 procent aan de overige randvoorwaarden. Er voldoet één

behandelaar aan tenminste 80 procent van de randvoorwaarden. In Amsterdam zijn eveneens nog

geen beoordelingsformulieren over het functioneren voor de behandelaren ingevuld. De behandelaren

lichtten toe dat deze randvoorwaarde nog niet van de grond is gekomen, maar dat het wel in de

planning staat. Verder blijkt dat alle behandelaren voldoende jongeren in hun caseload hebben. Een

behandelaar zegt onvoldoende ingewerkt te zijn. Opvallend is dat elke behandelaar een soortgelijke

opmerking heeft geplaatst bij de vraag of de tijdsduur en de intensiteit van sessies overeen komen met

het AR-protocol. Deze opmerking gaat over dat de behandeling vooral ‘op maat’ wordt aangeboden

en dat er veel rekening wordt gehouden met aansluiting bij de jongeren. Het blijkt te wisselen hoe

trouw de jongeren zijn in hun opkomst naar afspraken.

Tabel 6

Resultaten Randvoorwaarden Behandelaren Amsterdam

B1 B2 B3 B4

Correcte indicaties ja nee ja ja

Evaluatieformulier behandelaar ja/nee* n.v.t. ja/nee* n.v.t. Evaluatieformulier cliënt ja n.v.t. n.v.t. n.v.t. Beoordelingsformulier functioneren ja nee nee nee Functioneren voldoende beoordeeld ja nee nee nee Tijdsduur en intensiteit sessies ja/nee** ja ja nee Zorg voor nazorg ja n.v.t. n.v.t. n.v.t. Zorg voor voor- en nametingen ja ja ja nee Relevante opleiding en werkervaring ja ja ja ja Voldoende ingewerkt ja nee ja ja/nee*** Tweewekelijks naar intervisie ja ja ja ja

Voldoende caseload ja ja ja ja

Totaalscore 90% 57% 69% 36%

Opmerking: B2 geeft AR korter dan een half jaar, waardoor in sommige gevallen n.v.t. staat. Niet alle

behandelaren hebben een AR behandeling afgerond, waardoor er in sommige gevallen n.v.t. staat bij de evaluatieformulieren en zorg voor nazorg.

* Wel een eindevaluatie formulier, maar niet altijd een halfjaarlijks evaluatieformulier (door bijv. drop-out). ** De duur wel, intensiteit niet altijd i.v.m. beperkte therapietrouwheid.

*** Behalve de af te nemen vragenlijsten en/of formulieren.

Ten slotte worden de gevonden resultaten van behandelaren in Haarlem besproken, die te zien zijn in

Tabel 7. Van de vijf behandelaren in Haarlem die de behandeling AR aanbieden, hebben drie

behandelaren het interview ingevuld. Ook in Haarlem voldoen alle behandelaren aan de 21

(23)

opleidingseisenen zijn AR-gecertificeerd. Verder indiceren alle drie de behandelaren op juiste wijze.

Gemiddeld genomen voldoen de behandelaren in Haarlem voor 63 procent aan de overige

randvoorwaarden. Geen enkele behandelaar in Haarlem voldoet aan meer dan 80 procent. Alle

behandelaren hebben voldoende jongeren in hun caseload en houden zich aan het protocol bij het

afstemmen van de tijdsduur en de intensiteit van de sessies. Hoe hun functioneren wordt beoordeeld is

echter onduidelijk; voor geen een behandelaar is een beoordelingsformulier over het functioneren

ingevuld. De zorg voor nazorg wisselt tussen de behandelaren. Een behandelaar zegt geen zorg voor

nazorg te dragen. Deze behandelaar benoemt dat er meestal wel een periode is waarbij de behandeling

minder intensief gegeven wordt. Een andere behandelaar bouwt de behandeling af door het laatste

deel van de behandeling uit een laag frequent contact te laten bestaan en ziet dit als dit nazorg. Eén

van de behandelaren zegt deel te nemen aan de intervisie als ‘het mogelijk is’ en is niet altijd

aanwezig. Ten slotte blijken de behandelaren die AR bieden in Haarlem veel te hebben gewisseld,

waardoor het moeilijk was om de continuïteit te bewaken. Het huidige team is nu een periode

voortvarend met de AR aan de slag, al wisselt de ervaring en de hoeveelheid behandelingen die de

behandelaren per week geven.

Tabel 7

Resultaten Randvoorwaarden Behandelaren Haarlem

B1 B2 B3

Correcte indicaties ja ja ja

Evaluatieformulier behandelaar ja/nee* ja/nee** ja Evaluatieformulier cliënt ja ja/nee** ja Beoordelingsformulier functioneren nee nee nee Functioneren voldoende beoordeeld nee nee nee Tijdsduur en intensiteit sessies ja ja ja

Zorg voor nazorg nee ja ja/nee**

Zorg voor voor- en nametingen ja/nee*** ja/nee*** ja Relevante opleiding en werkervaring ja ja ja

Voldoende ingewerkt ja ja ja

Tweewekelijks naar intervisie ja nee ja

Voldoende caseload ja ja ja

Totaalscore 60% 55% 75%

* Wel een eindevaluatieformulier, maar niet altijd een halfjaarlijks evaluatieformulier. ** Dit wisselt nogal.

*** Nulmetingen altijd, eindmetingen niet altijd (door bijv. drop-outs).

(24)

Programma-integriteit: protocollaire werkwijze

Binnen de vestiging Den Haag is door middel van observaties en het invullen van

evaluatieformulieren gekeken of de behandelaren zich houden aan het protocol met betrekking tot het

aanbod van een sessie. Voor dit deel van het onderzoek konden slechts twee van de zes behandelaren

in Den Haag meegenomen worden. Naast dat zij zijn geïnterviewd zijn behandelingen (inclusief

groepsbehandelingen) zo vaak als mogelijk geobserveerd. De andere vier behandelaren konden door

verschillende redenen niet worden geobserveerd. Eén behandelaar was vanaf januari met verlof. Deze

behandelaar is wel geïnterviewd, maar er zijn geen behandelingen geobserveerd. Eén behandelaar gaf

in de periode van dataverzameling weinig tot geen AR-behandelingen. Dit had te maken met de lage

instroom in die periode. Deze behandelaar is wel geïnterviewd, maar er zijn geen behandelingen

geobserveerd. Twee behandelaren zijn in mei 2013 getraind in de AR. Daarvoor gaven zij wel

AR-behandeling, in overleg met de ontwikkelaar en PV’er. Bij deze behandelaren wilde een jongere geen

onderzoeker bij de behandeling aanwezig hebben. Bij de andere jongere schatte de behandelaar in dat

een observatie niet wenselijk zou zijn. Deze twee behandelaren zijn wel geïnterviewd, maar er zijn

geen behandelingen geobserveerd. De resultaten van de observaties bij de twee behandelaren en bij de

groep worden weergegeven in Tabel 8.

Tabel 8

Resultaten Programma-intergriteit: protocollaire werkwijze

B1 B2* Groep** Totaal

Start met de vaste vragenronde ja ja ja 100%

Valideert jongere voldoende ja ja ja 100%

Stimuleert jongere om na te denken over mogelijke oplossingen ja ja ja 100%

Vraagt naar de vorige bijeenkomst ja ja ja 100%

Houdt het bij vaste vragenronde* ja nee nee 33%

Rode draad nee nee ja 33%

Psycho-educatie sluit aan bij het niveau en de leerstijl van de jongere ja n.v.t. ja 100%

Sluit aan bij de taal van de jongere bij het geven van uitleg ja ja ja 100%

Werkt met het werkboek (module en/of opdrachten) ja ja ja 100%

Rollenspel of doe-oefening ja ja ja 100%

Evalueert over de sessie ja nee ja 67%

Geeft uitleg over de huiswerkopdracht ja nee nee 33%

Totaal 92% 64% 83%

Opmerking: Deze resultaten komen uit observaties van de onderzoekers. Ook als de behandelaar het houdt bij

onderwerpen die de jongere bespreekt bij de vaste vragenronde is dit qua programma-integriteit in orde. In dat geval is er gewerkt aan het reguleren (stressreductie) en het bedenken van oplossingen.

*De jongere waarbij is geobserveerd heeft veel weerstand. Behandelaar is voornamelijk bezig met het vinden van een goede aansluiting.

**Ten tijde van bovenstaande observaties gaven B1 en B2 de groepstherapie.

(25)

Uit de observaties blijkt dat beide behandelaren voor ≥60 procent werken volgens het protocol. Ook tijdens de groep wordt voldoende (PI≥60%) gewerkt volgens het protocol. Gemiddeld genomen werken behandelaren 80 procent volgens het protocol. Sommige onderdelen worden niet helemaal

volgens het protocol gedaan. Volgens de behandelaren is dit bedoeld om aansluiting te vinden bij de

jongeren. De PI wordt ook voldoende gewaarborgd als gekeken wordt naar de drie belangrijkste

onderdelen. Ten eerste worden de jongeren door beide behandelaren en tijdens de groep voldoende

gevalideerd als ze zelf een situatie inbrengen. Verder sluiten de behandelaren aan bij de taal van de

jongere bij het geven van uitleg over de middelen/vaardigheden die nodig zijn om een doel te

bereiken. Tot slot gebruiken beide behandelaren een rollenspel, oefenen zij een situatie of doen een

doe-oefening ter verheldering van de middelen/vaardigheden die nodig zijn om het doel van de

training te behalen.

Programma-integriteit: Indicatiecriteria jongeren

In Tabel 9 is te zien dat alle jongeren voldoen aan de indicatiecriteria. Alle jongeren uit de twee

steekproeven zijn tussen de zestien en drieëntwintig jaar oud. Hiernaast voldoen zij aan de

voorwaarde dat er sprake is van tenminste drie indicatiecriteria, er sprake is van een matig of hoog

recidiverisico en er geen contra-indicaties aanwezig zijn. Drie van de zes jongeren voldoen zelfs aan

alle criteria; dit zijn de jongeren waarbij de PI onvoldoende gewaarborgd is.

Tabel 9

Indicatiecriteria jongeren AR op Maat Ambulant

P1 P2 P3 P4 P5 P6

De jongere scoort hoog op het item ‘Impulsief gedrag / Riskant gedrag’ van het risicotaxatie instrument De Waagschaal Jeugd / de RAF-GGZ Jeugd.

Nee Nee Nee Ja Ja Ja

De jongere scoort hoog op het item ‘Ervaren stress en geringe copingvaardigheden’ van het risicotaxatie instrument De Waagschaal Jeugd / de RAF-GGZ Jeugd.

Nee Ja Nee Ja Ja Ja

Uit het risicotaxatie instrument De Waagschaal Jeugd / RAF-GGZ Ja Ja Ja Ja Ja Ja

(26)

Jeugd blijkt dat er bij de jongere sprake is van een patroon van geweldsdelicten. Of uit het persoonlijkheidsonderzoek c.q. Waagschaal Jeugd / RAF-GGZ Jeugd blijkt dat de jongere een geringe agressieregulatie en een geringe impulscontrole heeft. De jongere richt wekelijks zijn agressie op andere personen of

materialen in de vorm van verbale en/of fysieke agressie. Ja Ja Nee Ja Ja Ja De jongere is meer dan twee keer in zijn leven ‘blind’ van woede

geweest en weet dan niet meer wat hij/zij doet. Ja Ja Ja Ja Ja Ja Het agressieve gedrag van de jongere heeft in het verleden en/of

het heden voor problemen gezorgd op verschillende leefgebieden. Ja Ja Ja Ja Ja Ja Het agressieve gedrag van de jongere heeft geleid tot een

strafrechtelijke of civiele maatregel / (voorwaardelijke) straf. Nee Ja Ja Ja Ja Ja De jongere scoort bij de Waagschaal Jeugd / RAF-GGZ Jeugd

hoog op tenminste drie van de volgende items uit de

risicodomeinen ‘Emotioneel persoonlijk’ en ‘Houding’: impulsief/ (riskant gedrag), geringe copingvaardigheden, problemen met hanteren van boosheid, afwezigheid van cognitieve vervormingen en negatieve opvattingen.

Ja Ja Nee Ja Ja Ja

Er is sprake van een contra-indicatie indien:

1. De agressieproblematiek is ontstaan door harddrugs- en/of grote hoeveelheden alcoholgebruik.

2. Als een manifeste psychose of een ernstige trauma op de voorgrond staat.

Nee Nee Nee Nee Nee Nee

Is de jongere AR-geïndiceerd? Ja Ja Ja Ja Ja Ja

Programma-integriteit tijdens de voor- en eindmetingen

De PI is als voldoende beoordeeld bij P1, P2 en P3. Deze jongeren voldoen allen aan voldoende

indicatiecriteria en zijn dus AR-geïndiceerd. P1 is behandeld door een behandelaar (B1) uit

Amsterdam. In Tabel 6 is te zien dat deze behandelaar voor 90 procent voldoet aan de

randvoorwaarden. De randvoorwaarden waar deze behandelaar zich niet altijd aan houdt, waren het

invullen van een halfjaarlijks evaluatieformulier en het afstemmen van de tijdsduur en de intensiteit

volgens het protocol. Een reden die B1 geeft voor het niet goed kunnen afstemmen van de tijdsduur

en de intensiteit is het vaak voorkomen van drop-outs.

P2 en P3 zijn behandeld door dezelfde behandelaar (B1) uit Den Haag. Deze behandelaar

voldoet aan de opleidingseisen, heeft voldoende jongeren in zijn caseload en woont maandelijks de 25

(27)

intervisie bij. Hiernaast komen de tijdsduur en de intensiteit van de sessies overeen met het

AR-protocol. Er is echter nooit een beoordelingsformulier over zijn functioneren ingevuld. Hiernaast zijn

niet alle vragenlijsten bij de nul- en eindmeting ingevuld door deze jongeren. Ondanks deze gebreken,

kan gezegd worden dat deze behandelaar AR bij P2 en P3 voldoende heeft uitgevoerd zoals bedoeld.

De PI bij P4, P5 en P6 is als onvoldoende beoordeeld. Deze drie jongeren voldoen wel aan alle

indicatiecriteria en zijn dus AR-geïndiceerd. Bij P4 is onbekend of hij heeft deelgenomen aan de

groep. Uit onderzoek van Duijvenbode (2013) bleek de PI onvoldoende te zijn. Hiernaast werd in

huidig onderzoek te weinig informatie teruggevonden over de gevolgde modules. De behandelaar van

deze jongere kon in huidig onderzoek niet participeren aan het interview. Het is onbekend op welke

wijze deze behandelaar de PI waarborgt.

De PI bij P5 is onvoldoende bevonden door een combinatie van tekortkomingen

(Duijvenbode, 2013). Naast dat de tijdsduur en de intensiteit van de behandeling niet volgens het AR

protocol werd uitgevoerd, heeft de jongere niet deelgenomen aan de groep. Uit het interview met deze

behandelaar blijkt verder dat deze geen halfjaarlijks evaluatieformulier invult, er geen

beoordelingsformulier over functioneren is, er geen zorg voor nazorg is en er niet altijd voldoende

aandacht is voor het invullen van voor- en eindmetingen.

Uit eerder onderzoek bleek de PI bij P6 onvoldoende. Deze jongere is behandeld in Haarlem,

echter de behandelaar is niet geïnterviewd. Hiernaast is te weinig informatie over de behandeling te

vinden in EZIS en het databestand en er is geen eindevaluatieformulier ingevuld. Om deze redenen is

deze jongere als twijfelgeval meegenomen in deze groep.

(28)

Veranderingsonderzoek agressief gedrag, externaliserend probleemgedrag, cognitieve vervormingen

en copingvaardigheden

In huidig onderzoek werden scores op de voormeting vergeleken met scores op de eindmeting met

behulp van een RCI. In Tabel 10 zijn de scores van de vragenlijsten per jongere van steekproef 1 te

zien en de bijbehorende RCI die weergeeft of de verandering betekenisvol is.

Tabel 10

Resultaten Vragenlijsten en RCI’s Steekproef 1

P1 P2 P3

BDHI-D: Directe agressie t0 0 5 7

t1 2 6 6

RCI -1.55 -.77 .77

BDHI-D: Indirecte agressie t0 4 0 9

t1 7 9 8

RCI -1.60 -4.81* .53

UCL: Actief aanpakken t0 16 15 22

t1 12 22 20

RCI -1.33 2.32* -.66

UCL: Palliatieve reactie t0 16 19 16

t1 16 18 16

RCI 0 -.32 0

UCL: Sociale steun zoeken t0 10 8 17

t1 16 18 14

RCI 2.57* 4.29* -1.29

UCL: Geruststellende gedachten t0 11 11 16

t1 12 14 10

RCI .39 1.16 -2.32*

LIG: Agressief gedrag en rechtvaardiging t0 35 25 9

t1 22 9 9

RCI 2.76* 3.40* 0

LIG: Subassertief gedrag t0 18 15 7

t1 8 9 6

RCI 2.90* 1.74 .29

LIG: Wantrouwen t0 13 5 5

t1 6 4 8

RCI 2.02* .29 -.87

AR-lijst jongere: Cognitieve vaardigheden t0 29 33 45

t1 32 50 50

RCI .94 5.32* 1.56

AR-lijst jongere: Sociale vaardigheden t0 29 28 40

t1 30 40 39

RCI .35 4.17* -.35

AR-lijst systeem: Cognitieve vaardigheden t0 15 – –

t1 33 – –

RCI 6.14* – –

AR-lijst systeem: Sociale vaardigheden t0 20 – –

t1 23 – –

RCI 1.37 – –

AR-lijst behandelaar: Cognitieve vaardigheden t0 – 21 –

t1 – 39 39

RCI – 6.14* –

(29)

AR-lijst behandelaar: Sociale vaardigheden t0 – 16 –

t1 – 24 23

RCI – 3.66* –

Verkorte YSR: Agressief gedrag t0 22 6 2

t1 6 0 1

RCI 7.2* 2.70* .45

Verkorte YSR: Normafwijkend gedrag t0 12 3 2

t1 4 0 5

RCI 3.82* 1.47 -1.47

Verkorte ASR: Agressief gedrag t0 – – –

t1 – – –

RCI – – –

Verkorte ASR: Normafwijkend gedrag t0 – – –

t1 – – –

RCI – – –

Verkorte CBCL: Agressief gedrag t0 11 – 8

t1 7 – –

RCI 2.46* – –

Verkorte CBCL: Normafwijkend gedrag t0 11 – 5

t1 5 – –

RCI 3.65* – –

Verkorte ABCL: Agressief gedrag t0 – – –

t1 – – –

RCI – – –

Verkorte ABCL: Normafwijkend gedrag t0 – – –

t1 – – –

RCI – – –

Opmerking: P = participant, t0 = voormeting, t1 = nameting, – = instrument is niet ingevuld

*RCI; significant ≥ +1.96 of ≤ -1.96 (P<.05, tweezijdig)

Uit Tabel 10 blijkt dat bij twee van de drie jongeren verbetering is te zien op meerdere variabelen;

agressief gedrag, externaliserend probleemgedrag, cognitieve vervormingen en copingvaardigheden.

P1 gebruikt na de AR-behandeling vaker de copingstrategie ‘geruststellende gedachten’, heeft minder

irrationele gedachten over agressief gedrag en rechtvaardiging, subassertief gedrag en wantrouwen en

laat minder agressief en normafwijkend gedrag zien. Het systeem geeft aan dat deze jongere minder

agressief en normafwijkend gedrag laat zien en meer cognitieve vaardigheden bezit (zoals inzicht

hebben in de gevolgen van gedrag en verstandige keuzes maken).

Bij P2 is een achteruitgang te zien op indirecte agressie. Daartegenover staat dat deze jongere

minder irrationele gedachten over agressief gedrag en rechtvaardiging heeft, minder agressief gedrag

vertoont, vaker gebruik maakt van copingstrategieën ‘actief aanpakken’ en ‘sociale steun zoeken’ en

meer cognitieve en sociale vaardigheden bezit. Ook de behandelaar vindt dat de jongere meer

cognitieve en sociale vaardigheden bezit.

(30)

Uit de scores van P3 blijken weinig significante veranderingen in positieve of negatieve zin.

Deze jongere maakt na behandeling significant minder vaak gebruik van de copingstrategie

‘geruststellende gedachten’. Op andere variabelen lijkt hij gelijk te functioneren. Het is onbekend wat

de behandelaar of het systeem aan verandering ziet, omdat niet alle vragenlijsten zijn ingevuld.

Voor de jongeren P4, P5 en P6 zijn ook de RCI berekend. In Tabel 11 wordt een overzicht

gegeven van de scores op de voor- en eindmeting en de bijbehorende RCI van de jongeren in

steekproef 2.

Tabel 11

Resultaten Vragenlijsten en RCI’s Steekproef 2

P4 P5 P6

BDHI-D: Directe agressie t0 0 6 7

t1 0 4 3

RCI 0 1.55 3.10*

BDHI-D: Indirecte agressie t0 0 1 5

t1 0 0 –

RCI 0 .53 –

UCL: Actief aanpakken t0 16 13 17

t1 23 18 18

RCI 2.32* 1.66 .33

UCL: Palliatieve reactie t0 18 20 20

t1 23 29 21

RCI 1.59 2.86* .32

UCL: Sociale steun zoeken t0 16 12 9

t1 18 13 8

RCI .86 .43 -.43

UCL: Geruststellende gedachten t0 14 10 13

t1 15 15 14

RCI .39 .93 .39

LIG: Agressief gedrag en rechtvaardiging t0 45 20 26

t1 32 19 31

RCI 2.76* .21 -1.06

LIG: Subassertief gedrag t0 17 14 8

t1 15 10 15

RCI .58 1.16 -2.03*

LIG: Wantrouwen t0 21 4 15

t1 17 6 10

RCI 1.16 -.58 1.45

AR-lijst jongere: Cognitieve vaardigheden t0 31 27 21

t1 36 34

RCI 1.56 2.19* –

AR-lijst jongere: Sociale vaardigheden t0 30 27 24

t1 35 31 20

RCI 1.74 1.39 -1.39

AR-lijst systeem: Cognitieve vaardigheden t0 – – –

t1 – – 37

RCI – – –

AR-lijst systeem: Sociale vaardigheden t0 – – –

t1 – – 20

(31)

RCI – – –

AR-lijst behandelaar: Cognitieve vaardigheden t0 14 19 16

t1 28 – 31

RCI 4.78* – 5.12*

AR-lijst behandelaar: Sociale vaardigheden t0 17 – 14

t1 20 – 19

RCI 1.37 – 2.29*

Verkorte YSR: Agressief gedrag t0 – – –

t1 – – –

RCI – – –

Verkorte YSR: Normafwijkend gedrag t0 – – –

t1 – – –

RCI – – –

Verkorte ASR: Agressief gedrag t0 14 – –

t1 8 – 1

RCI 2.45* – –

Verkorte ASR: Normafwijkend gedrag t0 13 – –

t1 7 – 4

RCI 2.81* – –

Verkorte CBCL: Agressief gedrag t0 – – –

t1 – – –

RCI – – –

Verkorte CBCL: Normafwijkend gedrag t0 – – –

t1 – – –

RCI – – –

Verkorte ABCL: Agressief gedrag t0 – – –

t1 2 – 3

RCI – – –

Verkorte ABCL: Normafwijkend gedrag t0 – – –

t1 3 – 4

RCI – – –

Opmerking: P = participant, t0 = voormeting, t1 = nameting, – = instrument is niet ingevuld

*RCI; significant ≥ +1.96 of ≤ -1.96 (P<.05, tweezijdig)

P4 maakt na behandeling vaker gebruik van de copingstrategie ‘actief aanpakken’, heeft

minder irrationele gedachten over agressief gedrag en rechtvaardiging en laat minder agressief en

normafwijkend gedrag zien. De behandelaar ziet meer cognitieve vaardigheden na behandeling.

P5 zet na behandeling vaker de copingstrategie ‘palliatieve reactie’ in en vindt dat hij meer

cognitieve vaardigheden heeft. Het is onbekend wat de behandelaar of het systeem aan verandering

ziet, omdat niet alle vragenlijsten zijn ingevuld.

Ten slotte laat P6 een verbetering zien op directe agressie en heeft deze jongere minder

irrationele gedachtes over subassertief gedrag. De behandelaar ziet een toename van cognitieve en

sociale vaardigheden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In a retrospective analysis in our co- hort of patients with postanoxic coma, unstandardized treatment of nonconvulsive seizures, including GPDs, was not associated with a bet-

This enables the discrete reliability for a couple of model problems like the Poisson prob- lem, eigenvalue problems, Stokes equations, and linear elasticity and thereby shows

(C)2013,JPO&amp;INPIT;PROBLEM TO BE SOLVED: To improve distortion compensation accuracy of a power amplifier.SOLUTION: An LMS algorithm using a feedback signal that is an output

Hypothesis 1 (local economy): MPs’ district focus in parliamentary speeches increases (and party focus decreases) as unemployment in the parliamentary constituency increases..

Zo hebben medewerkers vaak heel specifieke voorkeuren voor welke weekenden ze wel en niet willen werken, vanwege het sociale leven dat sterk ge- concentreerd is rondom het

De vierde hypothese: Er wordt een interactie effect verwacht tussen type crisis en type organisatie op de aanwezigheid van het blameframe, zodanig dat tijdens een crisis

Arend aarzelt vervolgens zijn vriendin te bellen en pas na het weekend geeft hij Cathy antwoord dat hij liever niet werkt in week 30 omdat ze toch wel graag een week samen

Als de rechter (en/of de mediator) op basis van een vooronderstelling niet doorgevraagd heeft naar achterliggende belangen en beide partijen hebben wel het idee dat de kern van