• No results found

Probleemgedrag, rapportage en opvoedingsstress : etnische verschillen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Probleemgedrag, rapportage en opvoedingsstress : etnische verschillen."

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Student: A. Steijlen Begeleiding UvA: dr. M. Majdandžić Begeleiding MOC ‘t Kabouterhuis: drs. F. Borsboom-Scheper Tweede Beoordelaar: drs E. Möller Amsterdam, September 2012

Probleemgedrag, Rapportage en opvoedingsstress:

Etnische Verschillen

Problem Behaviour, Parents & Teachers Perception, and Parenting

Stress: Ethnical Differences

(2)

2 FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

Probleemgedrag, Rapportage en Opvoedingsstress: Etnische Verschillen

Verschillen in probleemgedrag, gerapporteerd door ouder en leerkracht, en in opvoedingsstress bij de ouder, tussen Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen.

Problem Behaviour, Parents & Teachers Perception, and Parenting Stress: Ethnical Differences

Differences in child problem behaviour, reported by parents and teachers, and in parenting stress between Dutch, Moroccan, Turkish and Surinam children.

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Student: A. Steijlen Begeleiding UvA: dr. M. Majdandžić Begeleiding MOC ‘t Kabouterhuis: drs. F. Borsboom-Scheper Tweede Beoordelaar: drs E. Möller Amsterdam, September 2012

(3)

3

Inhoudsopgave

Abstract 4 Samenvatting 5 Inleiding 6 Etniciteit en gedragsproblemen 7 Gedragsproblemen in verschillende etnische groepen in Nederland 8 Rapportageverschillen tussen ouders en leerkrachten 9 Etniciteit en opvoedingsstress 10 Opvoedingsstress en gedragsproblemen 11 Het onderzoek 12 Methode 14 Onderzoeksgroep 14 Meetinstrumenten 16 Resultaten 19 Etniciteit en gedragsproblemen 19 Etniciteit en opvoedingsstress 20 Opvoedingsstress als mediator van de relatie tussen etniciteit en probleemgedrag 21

Discussie 22

Etniciteit en gedragsproblemen 22 Rapportage verschillen tussen ouders en leerkrachten 23

Etniciteit en opvoedingsstress 24 Opvoedingsstress en gedragsproblemen 25 Implicaties 25 Aanbevelingen 26 Conclusie 27 Literatuurlijst 28

(4)

4

Problem Behaviour, Parents & Teachers Perception, and Parenting Stress:

Ethnical Differences

Background: In this study a comparison was made between Dutch, Moroccan, Turkish and Surinam children. The purpose was to see if there were ethnical differences in levels of child problem behaviour, reported by parents and teachers, and in parenting stress of their parents. It was also tested whether parenting stress mediated the relation between ethnicity and problem behaviour. Methods: The sample consisted of 229 children; age 0-8, referred for treatment. Problem behaviour was assessed using the Internalizing, Externalizing and Total Problem scales of the ‘Child Behavior Checklist’ and ‘Teacher Report Form’. Parenting stress was assessed using the parental domain of the ‘Nijmeegse Ouderlijke Stress Index’. Results: No ethnical differences were found in child problem behaviour and in parenting stress. However, a significant relation was found between parenting stress and problem behaviour. Conclusion: When children are enrolled in a clinical group, ethnical differences in levels of problem behaviour and in parenting stress don’t need to be taken into account.

Keywords Ethnicity, Children, Behaviour problems, Parents and Teachers perception, Parenting stress.

(5)

5

Probleemgedrag, Rapportage door Ouders en Leerkrachten, en Opvoedingsstress:

Etnische Verschillen

Achtergrond: In dit onderzoek zijn Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen vergeleken. De vraag was of er etnische verschillen waren in de mate van gedragsproblemen, gerapporteerd door ouders en leerkrachten, en opvoedingsstress bij de ouders. Verwacht werd dat opvoedingsstress de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen medieerde. Methode: De onderzoeksgroep bestond uit 229 kinderen tussen de 0-8 jaar die doorverwezen waren voor behandeling. Om gedragsproblemen in kaart te brengen zijn de schalen Internaliserende, Externaliserende en Totale Problemen van de ‘Child Behavior Checklist’ en de ‘Teachers Report Form’ gebruikt. Om opvoedingsstress in kaart te brengen is de schaal Ouderdomein van de ‘Nijmeegse Ouderlijke Stress Index’ gebruikt. Resultaten: Er werden geen etnische verschillen gevonden in gedragsproblemen van het kind en

opvoedingsstress van de ouder. Wel werd er een significante relatie gevonden tussen opvoedingsstress en gedragsproblemen. Conclusie: Wanneer kinderen eenmaal in de hulpverlening zitten, hoeft er geen rekening gehouden te worden met etnische verschillen in niveau van gedragsproblemen en opvoedingsstress.

Sleutelwoorden Etniciteit, Kinderen, Gedragsproblemen, Rapportage door Ouders en Leerkrachten, Opvoedingsstress.

(6)

6 Inleiding

Nederland is cultureel divers, vanaf eind jaren vijftig van de twintigste eeuw kwamen door de stijgende welvaart en groeiende vraag naar industriële arbeiders veel immigranten naar Nederland (Eldering, 2006). Op dit moment is bijna een kwart van de Nederlandse bevolking allochtoon, van wie 11 % in Amsterdam woont. De Amsterdamse bevolking bestaat voor 50% uit autochtonen en voor 50% uit westerse en niet-westerse allochtonen, zie Figuur 1 (Bureau Onderzoek en Statistiek [O+S], 2011).

Figuur 1. Taartdiagram met Amsterdamse bevolking naar etnische achtergrond. Bureau Onderzoek en Statistiek ( 2011).

Verschillende culturen brengen verschillen in taal, religie en gewoontes met zich mee. Deze verschillen maken beslissingen betreffende professionele hulp voor kinderen complexer voor de jeugdhulpverlening, onderwijzers en beleidsmakers (Verhulst et al., 2003). Vanwege de verschillen in cultuur tussen etnische groepen in Nederland is het belangrijk om meer

duidelijkheid te krijgen omtrent het type en ernst van de problematiek van allochtone kinderen en de bijbehorende risicofactoren en beschermende factoren (Crijnen & Verhulst, 2001). Wanneer hier meer inzicht in komt, kan de jeugdhulpverlening beter aansluiten bij de cultuurverschillen van kinderen in Nederland (Paalman, van Domburgh, Doreleijers & Leenders 2008; Vedder, 2008). Het meeste onderzoek waarbij specifiek werd gekeken naar etniciteit, keek vooral naar criminaliteit, marginalisering of schoolachterstanden onder

allochtone jongeren (Vollebergh, 2003). Er is echter nog betrekkelijk weinig onderzoek verricht naar allochtone kinderen (Vollebergh, 2003). Bij grootschalige en langdurige Nederlandse onderzoeken naar kinderen werd voornamelijk gekeken naar autochtone kinderen. Daarom richt onderhavig onderzoek zich expliciet op jonge kinderen uit verschillende etnische groepen.

(7)

7 In dit onderzoek is gekeken naar verschillen in probleemgedrag, naar verschillen in rapportage over probleemgedrag van kinderen door ouders en leerkrachten, en naar verschillen in opvoedingsstress van ouders bij de vier grootste etnische groepen in Nederland: autochtone Nederlanders, Marokkanen, Turken en Surinamers (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2012). Binnen deze studie is verder gebruik gemaakt van de definitie ‘allochtoon’ van het CBS. Het CBS definieert ‘allochtoon’ als iemand die zelf of ‘van wie’ minstens één van de ouders in het buitenland is geboren. Als beide ouders in het buitenland zijn geboren, wordt voor het bepalen van de etniciteit gekeken naar het geboorteland van de moeder. Indien van één van de ouders het geboorteland onbekend is, dan wordt er vanuit gegaan dat deze hetzelfde is als die van de andere ouder (Keij, 2012).

Etniciteit en gedragsproblemen

Wanneer er wordt gesproken over problemen bij kinderen gaat het vaak over emotionele- en gedragsproblemen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen internaliserende en

externaliserende problemen. Externaliserende problemen zijn problemen die over het algemeen als storend worden ervaren door de omgeving, zoals agressief en/of opstandig gedrag (Verhulst, 2000). Internaliserende problemen zijn problemen die vooral storend zijn voor het kind of de jongere zelf, voorbeelden hiervan zijn angst en depressie (Verhulst, 2000). Internaliserende en externaliserende problemen kunnen situationeel of chronisch zijn en kunnen in omvang verschillen. Situationele gedragsproblemen kunnen te maken hebben met een verandering in levensomstandigheden of een bepaalde levensfase. Bij langer durende (gedrags)problemen kan er sprake zijn van een kinderpsychiatrische stoornis. Wanneer het gaat om verschillen in omvang kan het zijn dat de gedragsproblemen alleen in een bepaalde situatie voorkomen, bijvoorbeeld alleen op school of thuis, of juist in meerdere situaties (Grietens & Bijttebier, 2007).

In Amerika zijn in tegenstelling tot Europa vrij veel onderzoeken naar allochtone kinderen gedaan. Deze zijn echter moeilijk te vertalen naar Europa omdat de positie van niet-westerse immigranten in beide samenlevingen anders is. Etnische minderheden in Amerika maken al eeuwen deel uit van de cultuur, in tegenstelling tot Nederland waar immigratie pas veel later op gang kwam (Vollebergh et al., 2005). In internationaal vergelijkend onderzoek, waarbij met behulp van de Child Behavior Checklist (CBCL, Achenbach & Rescorla, 2000) werd gekeken naar de prevalentie van gedragsproblemen in verschillende landen, werden verschillen gevonden in prevalentie van gedragsstoornissen(Crijnen, Achenbach & Verhulst, 1997; Verhulst et al., 2003). Uit een cross-culturele vergelijking kwam bijvoorbeeld naar voren

(8)

8 dat Nederlandse kinderen hoger scoorden op aandachtsproblemen dan kinderen in andere landen (Crijnen & Verhulst, 2001).

Gedragsproblemen in verschillende etnische groepen in Nederland

De weinige onderzoeken die er zijn naar de prevalentie en ernst van probleemgedrag bij allochtone kinderen in Nederland hebben zich vooral gericht op Marokkaanse en Turkse jeugdigen met een leeftijd vanaf 4 tot 18 jaar (Stevens et al., 2005; Vollebergh et al., 2005). Deze onderzoeken hebben verschillen tussen etnische groepen binnen Nederland aangetoond (Stevens et al., 2003; Murad, Joung, van Lenthe, Bengi-Arslan & Crijnen, 2003). Bengi-Arslan, Verhulst, van der Ende en Erol (1997) hebben verschillen in gedragsproblemen tussen Turkse kinderen wonend in Turkije, Turkse immigranten kinderen wonend in Nederland en

Nederlandse autochtone kinderen tussen de 4-18 jaar onderzocht. Aan de hand van de CBCL kwam naar voren dat Turkse immigranten ouders zowel meer internaliserende als

externaliserende problemen bij hun kind rapporteerden dan de ouders van Turkse kinderen in Turkije. Daarnaast rapporteerden de Turkse immigranten ouders zowel meer totale problemen en internaliserende en externaliserende problemen dan ouders van kinderen van Nederlandse afkomst. Het grootste verschil dat werd gevonden tussen immigranten en Nederlandse kinderen was de rapportage op de Angst/Depressie schaal, waarop ouders van Turkse kinderen in

Nederland veel meer problemen rapporteerden dan ouders van Nederlandse autochtone

kinderen. Ouders van Turkse immigranten kinderen rapporteerden meer problemen dan ouders van Turkse kinderen in Turkije op de CBCL schalen: Teruggetrokken gedrag, Angst/Depressie, Sociale problemen en de schaal Externaliserende problemen.

Stevens et al. (2005) keken naar internaliserende en externaliserende problemenbij Marokkaanse, Turkse en Nederlandse jeugdigen tussen de 4 en 18 jaar. Uit hun onderzoek kwam ook naar voren dat Turkse kinderen en adolescenten en hun ouders meer emotionele problemen rapporteerden dan Marokkaanse en Nederlandse kinderen en ouders. Zowel Marokkaanse jongeren als de ouders en leerkrachten rapporteerden evenveel internaliserende problemen als Nederlandse jongeren. Wat betreft externaliserende problemen rapporteerden Turkse en Nederlandse ouders meer problemen dan Marokkaanse ouders. Vollebergh et al. (2005) constateerden in hun onderzoek dat allochtone ouders meer internaliserende problemen bij hun kinderen rapporteerden. In hun onderzoek werd echter geen onderscheid gemaakt binnen de groep allochtonen. Het verschil in rapportage tussen autochtone en allochtone ouders op externaliserende problemen was in dit onderzoek niet significant.

(9)

9 Een van de weinige onderzoeken waar ook naar Surinaamse kinderen is gekeken, is onderzoek van Zwirs et al. (2007a). Zij keken naar de prevalentie van psychiatrische stoornissen bij Marokkaanse, Nederlandse, Turkse en Surinaamse kinderen. In hun onderzoek werd

gebruikgemaakt van psychiatrisch onderzoek bij de kinderen en interviews met de ouders. Er werd geen verschil in prevalentie van gedragsproblemen gevonden tussen de etnische groepen (Zwirs et al., 2007a). Wel kwam uit het onderzoek naar voren dat Marokkaanse en Surinaamse ouders significant minder gedragsproblemen rapporteerden dan Nederlandse ouders. Het verschil in rapportage tussen Nederlandse en Turkse ouders was niet significant(Zwirs, Burger, Schulpen & Buitelaar, 2007b). In ander onderzoek waarbij ook gekeken is naar Surinaamse kinderen werden Surinaamse en Antilliaanse kinderen als één groep gezien en Turkse en Marokkaanse kinderen als één groep. De Turkse en Marokkaanse ouders bleken meer internaliserende problemen bij hun kinderen te rapporteren en de Surinaamse en Antilliaanse ouders meer totale problemen (Reijneveld, Harland, Brugman, Verhulst &

Verloove-Vanhoorick, 2005).

Onderzoek naar gedragsproblemen bij kinderen in Nederland laat dus geen eenduidig beeld zien en de uitkomst lijkt af te hangen van de rapporteur. Wanneer gekeken wordt naar de jeugdhulpverlening, is er een oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de justitiële inrichtingen. Dit suggereert dat allochtone jongeren meer externaliserende problemen zouden hebben dan autochtone jongeren (Vollebergh, 2003). Ouderrapportages laten een verschillend beeld zien tussen etnische groepen. Ouders van Turkse kinderen blijken zowel meer

internaliserende als externaliserende gedragsproblemen te rapporteren dan Nederlandse ouders (Bengi-Arslan, 1997). Marokkaanse ouders rapporteren significant minder internaliserende en externaliserende problemen vergeleken met Turkse ouders (Stevens et al., 2005; Zwirs et al., 2007a). Marokkaanse ouders rapporteren in vergelijking met Nederlandse ouders vergelijkbare niveaus van externaliserende problemen (Stevens et al., 2005). Uit onderzoek van Reijneveld et al. (2005) blijkt dat Surinaamse ouders meer totale problemen rapporteren dan Nederlandse ouders, terwijl uit ander onderzoek bleek dat Surinaamse ouders net als Marokkaanse ouders lager rapporteerden op internaliserende en externaliserende gedragsproblemen (Zwirs et al. 2007a). Zelfs binnen eenzelfde groep rapporteurs lijken er dus verschillen te zijn in rapportage van gedragsproblemen tussen etnische groepen.

Rapportageverschillen tussen ouders en leerkrachten

Onderzoek van Vollebergh et al. (2005) maakt een vergelijking tussen verschillende

(10)

10 de ouders, leerkracht en de jongere zelf. Hun onderzoek keek naar de geestelijke gezondheid van immigranten kinderen uit niet-westerse landen in Nederland. Ze maakten gebruik van zelfrapportage en rapportage van ouders en leerkrachten en keken niet alleen naar Marokkaanse en Turkse jeugdigen, maar vergelekenook autochtone kinderen met kinderen van niet-westerse immigranten. Ze deden een grootschalig onderzoek (n=2230) onder 11- jarigen.Uit het

onderzoek kwam naar voren dat immigrantenouders meer internaliserende problemen rapporteerden dan autochtone ouders. Ditzelfde resultaat werd tevens gevonden in het eerder besproken onderzoek van Stevens et al. (2005), waarin Turkse ouders beduidend meer internaliserende problemen bij hun kinderen rapporteerden dan Marokkaanse en Nederlandse ouders. Leerkrachten rapporteerden daarentegen, voor zowel jongens als meisjes, meer externaliserende problemen bij immigrantenkinderen dan bij Nederlandse kinderen

(Vollebergh et al., 2005). Bij de Marokkaanse jongeren werd een groot verschil gevonden in gerapporteerde gedragsproblemen door ouders, leerkrachten en jongeren zelf. Leerkrachten rapporteerden vrijwel twee keer zoveel gedragsproblemen bij Marokkaanse kinderen dan bij Turkse en Nederlandse, terwijl Marokkaanse ouders een vergelijkbaar niveau rapporteerden als de Nederlandse ouders. Om de discrepantie tussen de rapportage door ouders en leerkrachten bij Marokkaanse kinderen te verklaren komen Stevens et al. (2005) met een tweetal suggesties. Marokkaanse jeugdigen gedragen zich wellicht assertiever en opstandiger op straat en op school dan thuis. Daarnaast zou de negatieve beeldvorming binnen de Nederlandse samenleving rondom Marokkanen de rapportage van de leerkrachten kunnen beïnvloeden.

De gevonden verschillen tussen etnische groepen in probleemgedrag lijken dus afhankelijk te zijn van de rapporteur. In het algemeen lijken allochtone ouders minder

externaliserende gedragsproblemen te rapporteren dan leerkrachten, terwijl leerkrachten minder internaliserende gedragsproblemen rapporteren dan allochtone ouders.

Etniciteit en opvoedingsstress

Volgens Stevens et al. (2005) kan ‘migratie (worden) beschouwd als een vorm van stress’ (blz. 1004). Wanneer immigranten in aanraking komen met een nieuwe cultuur ontstaat er een proces van acculturatie, oftewel cultuur aanpassing. De uitkomst van dit proces wordt niet alleen bepaald door de houding van de immigrant zelf maar ook door de ideologie en het beleid ten opzichte van allochtonen van de nieuwe samenleving (Eldering, 2006). Acculturatie vindt ook op individueel niveau plaats. Er zijn drie manieren waarop mensen kunnen reageren in een acculturatiesituatie, namelijk aanpassen, verzetten of onttrekken. Bij aanpassing schikt iemand zich in de situatie en neemt de nieuwe culturele waarden over. Met verzet probeert iemand de

(11)

11 situatie naar de eigen hand te zetten. Wanneer iemand het contact met de omgeving verbreekt of vermijdt, probeert hij zich aan het acculturatieproces te onttrekken (Berry, 1997). Bij

acculturatie op individueel niveau gaat het dus om het veranderen van houding en gedrag van de vertrouwde cultuuren het leren van deze gedragselementen van de nieuwe onbekende cultuur. Dit proces kan stress veroorzaken, ook wanneer zich binnen of tussen het gezin en andere contexten cultuurverschillen voordoen (Eldering, 2006).

Acculturatie kan ook invloed hebben op opvoedingsstress. Opvoedingsstress wordt namelijk beïnvloed door zowel factoren binnen als buiten de opvoeding, bijvoorbeeld dagelijkse problemen, werk, omgeving en traumatische ervaringen (Abidin, 1992). Migranten worden geconfronteerd met veranderingen in hun sociale en culturele omgeving. Daarnaast kan discriminatie en afwijzing door de ontvangende samenleving een negatieve invloed hebben op hun psychisch welbevinden (Stevens et al., 2005).Het ontbreken van sociale en instrumentele steun van een partner, vrienden en familie kan zorgen voor een hogere mate van

opvoedingsstress (Abidin & Brunner, 1995). Wanneer migranten zich in een ander land vestigen raken ze een deel van hun sociale netwerk kwijt (Eldering, 2006), waardoor zij misschien meer opvoedingsstress hebben dan autochtone ouders.

Opvoedingsstress en gedragsproblemen

Opvoedingsstress is het ervaren van negatieve gevoelens door de ouder over zichzelf, het kind, het ouderschap en de taken die dit met zich meebrengt (Deater-Deckard, 1998). Er zijn

verschillende factoren die samen opvoedingsstress kunnen beïnvloeden en veroorzaken. Voorbeelden hiervan zijn: opvoedingstaken, psychische gesteldheid van de ouder, de kwaliteit van de ouder-kind relatie en het psychosociale aanpassingsvermogen van het kind (Deater-Deckard, 1998). Ouder en kind beïnvloeden elkaar in het algemeen wederzijds, dus beïnvloeden ook gedragsproblemen van het kind en opvoedingsstress van de ouder elkaar (Beck, Daley, Hastings & Stevenson, 2004; Neece & Baker, 2008). Onderzoek toont aan dat

gedragsproblemen van het kind samenhangen met opvoedingsstress van de ouder: hoe meer problemen bij het kind, hoe meer opvoedingsstress bij de ouder (Baker, Blacher, Crnic & Edelbrock, 2002; Baker et al., 2003; Neece & Baker, 2008). Neece en Baker (2008) lieten zien dat de mate van gedragsproblemen invloed heeft op de mate van opvoedingsstress. Daarnaast toonde ander onderzoek aan dat gedragsproblemen meer invloed hebben op opvoedingsstress dan problemen in de ontwikkeling van kinderen, zoals een verstandelijke beperking (Baker et al., 2002; Baker et al., 2003; Hastings 2002). Baker et al. (2003) keken bijvoorbeeld naar opvoedingsstress bij gezinnen met kinderen in een klinische en niet-klinische groep met en

(12)

12 zonder een ontwikkelingsachterstand. De mate van opvoedingsstress bleek gerelateerd te zijn aan de mate van gedragsproblemen en niet aan de mate van ontwikkelingsachterstand.

Deze relatie tussen gedragsproblemen en opvoedingsstress werkt wederkerig. Een hoge mate van opvoedingsstress zorgt ook voor een verergering in probleemgedrag bij kinderen (Orsmond, Seltzer, Krauss & Hong, 2003). Baker en Heller (1996) lieten zien dat specifiek externaliserende gedragsstoornissen bij kinderen gerelateerd zijn aan opvoedingsstress en slecht aanpassingsvermogen. Een hoge mate van opvoedingsstress bij de ouder resulteert in minder opvoedkundige vaardigheden (Baker & Heller, 1996). Stress bij ouders kan invloed hebben op hun opvoedingsgedrag en dit kan weer leiden tot meer gedragsproblemen bij hun kinderen (Baker et al., 2002). Niet alleen externaliserende gedragsproblemen worden beïnvloed door opvoedingsstress, maar ook internaliserende gedragsproblemen worden negatief geassocieerd met opvoedingsstress, zo blijkt uit onderzoek van Rodriguez (2011).

Concluderend kan worden vastgesteld dat uit onderzoek blijkt dat er geen eenduidig beeld is omtrent etniciteit en gedragsproblemen. Daarnaast lijkt de uitkomst af te hangen van de rapporteur. Allochtone ouders lijken minder externaliserende problemen bij hun kind te

rapporteren dan leerkrachten, leerkrachten daarentegen lijken weer minder internaliserende problemen te rapporteren bij allochtone kinderen. Verschillende onderzoeken geven aan dat migratie stressvol is (Stevens et al., 2005; Vollebergh, 2002; Vollebergh et al., 2005). Daarnaast blijkt opvoedingsstress invloed te hebben op de mate van gedragsproblemen. In Nederland is voor zover bekend nog geen specifiek onderzoek gedaan naar de relatie tussen etniciteit en opvoedingsstress. Omdat onderzoek in Nederland onvoldoende heeft gekeken naar jonge kinderen, werd in dit onderzoek binnen een jonge populatie van kinderen tussen de 0-8 jaar, gekeken naar gerapporteerde gedragsproblemen en opvoedingsstress.

Het onderzoek

De hierboven besproken onderzoeken gaan over de prevalentie van probleemgedrag in een ‘normale’ populatie. Het onderhavig onderzoek richtte zich echter op een klinische groep kinderen in Amsterdam. Verschillende onderzoekers gaven aan dat voor de hulpverlening van belang is om meer kennis te krijgen over de prevalentie en ernst van probleemgedrag bij allochtone kinderen (Crijnen & Vehulst, 2001; Verhulst et al., 2003; Paalman et al., 2008; Vedder, 2008). Het lijkt erop dat er binnen de ‘normale’ populatie in Nederland verschillen in probleemgedrag tussen etnische groepen bestaan, zoals gerapporteerd wordt door ouders en

(13)

13 leerkrachten. Kennis over de prevalentie en mate van ernst van probleemgedrag bij

verschillende etnische groepen in een klinische groep kinderen is belangrijk omdat binnen deze groep alle kinderen een probleem hebben op het gebied van gedrags- of

ontwikkelingsproblemen. Wanneer er daadwerkelijk etnische verschillen in probleemgedrag aanwezig zijn, zouden deze verschillen ook binnen een klinische populatie zichtbaar kunnen zijn. Bij het Medisch Orthopedagogisch Centrum (MOC) ’t Kabouterhuis worden kinderen onderzocht op en/of behandeld voor complexe problematiek op het gebied van sociaal, psychisch en (para)medisch functioneren. De populatie bestaat uit 60% allochtonen en 40% autochtone kinderen (Jaarverslag MOC ’t Kabouterhuis, 2012). Ondanks dat dit iets afwijkt van de verhoudingen binnen de Amsterdamse bevolking, komt het zodanig dicht in de buurt dat gezegd kan worden dat de populatie in ’t Kabouterhuis een weerslag is van die van Amsterdam.

Omdat er tussen rapporteurs geen overeenstemming blijkt te zijn over de rapportage van probleemgedrag bij verschillende etnische groepen, werd in dit onderzoek gebruikgemaakt van zowel de ouder als leerkracht rapportage. Een verklaring voor etnische verschillen zou kunnen zijn dat allochtone ouders door hun migratie meer stress ervaren en in aanraking komen met risicofactoren die opvoedingsstress veroorzaken en/of verhogen. Daarom werd ook

opvoedingsstress in het huidige onderzoek meegenomen.

In deze studie werd onderzocht of er verschillen zijn in probleemgedrag, gerapporteerd door ouders en leerkrachten, en in opvoedingsstress tussen ouder(s) van Nederlandse,

Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen. Er is gekozen voor deze vier groepen omdat dit de grootste etnische groepen in Nederland zijn (CBS, 2012). In dit onderzoek werden de volgende onderzoeksvragen onderzocht.

(1.) Is er een verschil in ouderrapportage van internaliserende, externaliserende en totale problematiek bij kinderen tussen de 0 en 8 jaar die zijn doorverwezen naar MOC ’t Kabouterhuis, tussen de verschillende etnische groepen? Er werd verwacht dat ouders van Marokkaanse en Turkse kinderen meer internaliserende gedragsproblemen rapporteren dan ouders van Nederlandse en Surinaamse kinderen. Verder werd er verwacht dat ouders van Turkse kinderen meer internaliserende gedragsproblemen rapporteren dan ouders van Marokkaanse kinderen. Ook werd verwacht dat ouders van Surinaamse kinderen meer totale gedragsproblemen rapporteren dan ouders van Marokkaanse, Turkse en Nederlandse kinderen.

(2.) Is er een verschil in rapportage van probleemgedrag door verschillende rapporteurs? Verwacht werd dat leerkrachten meer probleemgedrag rapporteren bij allochtone kinderen dan bij autochtone kinderen. Verder werd verwacht dat het verschil in rapportage van

(14)

14 leerkracht meer externaliserende en totale problemen rapporteert dan de ouder. Er werd verwacht dat er geen verschil in rapportage van probleemgedrag tussen ouder en leerkracht was voor internaliserende problemen.

(3.) Zijn er verschillen in opvoedingsstress tussen verschillende etnische groepen? Verwacht werd dat allochtone ouders hoger scoren op opvoedingsstress dan autochtone ouders.

(4.) Heeft opvoedingsstress invloed op de mate van gedragsproblemen bij kinderen? Verwacht werd dat een hogere mate van ouderlijke stress, gerapporteerd door de ouder, voor ernstigere gedragsproblemen zorgt bij kinderen. Daarnaast werd verwacht dat het verschil in probleemgedrag tussen etnische groepen werd gemedieerd door opvoedingsstress (zie Figuur 2). Dit houdt in dat verwacht werd dat de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen via een hogere mate van opvoedingsstress bij allochtone ouders zou lopen.Anders gezegd: de relatie tussen etnische groepen en gedragsproblemen gemeten voor de paden a en c in Figuur 2 zou sterker zijn dan gemeten in b.

Figuur 2. Mediatiemodel met opvoedingsstress als mediator van de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen van het kind.

Methode Onderzoeksgroep

De onderzoeksgroep bestond uit 229 kinderen en hun ouders die voor onderzoek en/of

behandeling bij MOC ’t Kabouterhuis kwamen. Een kind kan alleen bij ’t Kabouterhuis terecht wanneer deze is doorverwezen door jeugdzorg, de GGD of (huis)arts (MOC ’t Kabouterhuis, 2012).

In het huidige onderzoek werden Marokkaanse, Turkse en Surinaamse en Nederlandse kinderen vergeleken. Om kinderen te kunnen betrekken binnen het onderzoek was het

Opvoedingsstress ouder Gedragsproblemen kind Etnische groep a b c

(15)

15 noodzakelijk dat de Child Behavior CheckList (CBCL), een Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) of een Teachers Report Form (TRF) aanwezig was. De vragenlijsten moesten voor de behandeling zijn afgenomen vanwege de invloed die de behandeling kon hebben op de rapportage van de rapporteur. Dit bleek voor 229 van de ruim 800 kinderen. Er waren 220 kinderen waar de ouders een CBCL van hadden ingevuld, 192 kinderen bij wie de NOSI aanwezig was en 124 kinderen waar de groepsleiding/leerkracht een TRF van had ingevuld.

Van de 229 kinderen waren er 179 jongens en 50 meisjes, 52% was autochtoon en 48% allochtoon. Wat betreft achtergrond ging het om: 114 Nederlandse, 40 Marokkaanse, 33 Turkse en 33 Surinaamse kinderen. Qua geslacht was de verdeling per etnische groep gelijk, er was geen significant verschil, F (3, 225) = 0,16 , p > 0,10. De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 49,78 maanden (ongeveer 4 jaar), SD = 14,24 (range 15 - 93 maanden). Net als bij het geslacht was er geen significant verschil in leeftijd tussen de etnische groepen, F (3, 225) = 0,54 , p > 0,10.

De kinderen werden om verschillende redenen doorverwezen naar MOC ’t

Kabouterhuis. Het Kabouterhuis hanteert vijf aanmeldingsredenen die in combinatie met elkaar genoemd kunnen worden. De redenen waren: Gedragsproblemen, Spraak/Taalproblemen, Vermoeden van Verstandelijke Beperking, Sociaal-emotionele Problemen en Somatische Problemen. Iets meer dan de helft van de kinderen (53,7%) had meervoudige problemen. De vijf meest voorkomende aanmeldingsredenen waren: Gedragsproblemen,

Spraak/Taalproblemen, Gedragsproblemen + Spraak/Taalproblemen, Gedragsproblemen + Sociaal-Emotionele Problemen, en Spraak/Taalproblemen + Sociaal-Emotionele Problemen. Figuur 3 laat per etniciteit de vijf meest voorkomende aanmeldingsredenen zien. Omdat het om nogal kleine groepen gaat kan niet meer worden afgeleid dan dat het om indicaties gaat. In de discussie wordt hier op teruggekomen.

(16)

16 Figuur 3. Staafdiagram van de aanmeldingsredenen in percentages per etnische groep.

Meetinstrumenten

Gedragsproblemen gesignaleerd door ouders.

Om probleemgedrag van het kind te meten is gebruikgemaakt van de Child Behavior Checklist (CBCL) 1½-5 jaar (Achenbach & Rescorla, 2000) en CBCL 6-18 jaar (Verhulst, van der Ende & Koot, 1996), bij ’t Kabouterhuis aangeduid als CBCL5 en CBCL6. Daarvoor beantwoorden ouders of verzorgers in hoeverre bepaalde uitspraken de maanden voorafgaande aan de meting (voor de CBCL5 is dit 2 maanden en de CBCL6 is dit 6 maanden) bij hun kind pasten door middel van de volgende antwoordmogelijkheden: 0= helemaal niet, 1= een beetje of soms, 2= duidelijk of vaak. De antwoorden op de vragen worden opgeteld in probleemschalen. Voor de CBCL5 zijn deze: Emotioneel Reagerend, Angstig/ Depressief, Lichamelijke Klachten, Teruggetrokken, Slaapproblemen, Aandachtsproblemen en Agressief Gedrag. De eerste vier schalen vormen samen de schaal Internaliserende Problemen en de laatste twee schalen vormen de schaal Externaliserende Problemen. Alle schalen bij elkaar vormen de schaal Totale

Problemen. Voor de CBCL6 zijn er acht probleemschalen: Teruggetrokken/Depressief, Lichamelijke Klachten, Angstig/Depressief, Sociale Problemen, Denkproblemen,

Aandachtsproblemen, Normafwijkend Gedrag en Agressief Gedrag. De eerste drie schalen vormen samen de schaal Internaliserende Problemen en de laatste twee vormen samen

(17)

17 Externaliserende Problemen. Samen vormen alle schalen over gedrag de schaal Totale

Problemen.

De betrouwbaarheid van de schalen in dit onderzoek voor de CBCL5 waren redelijk: Internaliserende Problemen: Cronbach’s alfa = 0,67, Externaliserende Problemen: Cronbach’s alfa = 0,71 en Totale Problemen: Cronbach’s alfa = 0,73. De interne consistentie van deze schalen voor de CBCL6 was laag voor Internaliserende Problemen: Cronbach’s alpha = 0,56. De betrouwbaarheid voor de andere twee schalen was goed:Externaliserende Problemen: Cronbach’s alfa = 0,87 en Totale Problemen: Cronbach’s alfa = 0,76.

In dit onderzoek werden de T-scores meegenomen. Dit zijn getransformeerde scores variërend van 0-100 waarbij T=50 de gemiddelde score van de (niet-klinische) normgroep is. Om de twee leeftijdsgroepen met elkaar te kunnen vergelijken zijn de scores van de CBCL6 omgezet zodat ze overeenkomen met de scores van de CBCL5. Per schaal werden de scores gematcht. De methode die gebruikt werd om de scores om te zetten volgde Lemery, Goldsmith, Klinnert en Mrazek (1999). De scores werden als volgt berekend: Nieuwe score CBCL O = MCBCL J + ( ZCBCL O * SDCBCL J ), hierbij waren MCBCL J en SDCBCL J het gemiddelde en de standaarddeviatie van een van de schalen van de CBCL5 jaar. De aangepaste scores vormden samen met de scores van de CBCL5 de scores voor de schalen Internaliserende Problemen, Externaliserende Problemen en Totale Problemen.

Gedragsproblemen gesignaleerd door leerkracht.

Om meer inzicht te krijgen in het probleemgedrag van het kind buitenshuis werd

gebruikgemaakt van de vragenlijst Teachers Report Form (TRF, Verhulst, van der Ende & Koot, 1997), die is gebaseerd op de CBCL. Groepsleiding of leerkrachten beantwoordden in hoeverre bepaalde uitspraken de twee maanden voorafgaande aan de meting van toepassing warenophet kind. De vragen worden gescoord door de leerkracht als 0 = helemaal niet, 1 = een beetje of soms en 2 = duidelijk of vaak. Er is een TRF voor kinderen van 1,5 tot en met 5 jaar (TRF5) en een TRF voor kinderen en van 6 tot en met 18 jaar (TRF6). Bij de TRF5 komen de vragen overeen met de CBCL5 en worden geclusterd in dezelfde zeven probleemschalen. Ook bij de TRF vormen de eerste vier schalen samen de schaal Internaliserende Problemen en de laatste twee vormen samen Externaliserende Problemen. Samen vormen alle vragen de schaal Totale Problemen. De TRF6 volgt op dezelfde manier de CBCL6 in clustering en

probleemdefinitie. In dit onderzoek werd eveneens gebruik gemaakt van de T-scores van de TRF.

(18)

18 De interne consistentie van de schalen van de TRF5 waren in dit onderzoek laag:

Internaliserende Problemen: Cronbach’s alfa = 0,48, Externaliserende Problemen: Cronbach’s alfa = 0,72 en Totale Problemen: Cronbach’s alfa = 0,59. De betrouwbaarheid van de TRF6 was redelijk voor Internaliserende Problemen: Cronbach’s alfa = 0,74. De interne consistentie voor de andere twee schalen was laag: Externaliserende Problemen: Cronbach’s alfa = 0,47 en Totale Problemen: Cronbach’s alfa = 0,58.

Vergelijkbaar met de CBCL werden de scores van de TRF6 omgezet naar de scores van de TRF5. Dit werd op dezelfde manier berekend als bij de CBCL.

Opvoedingsstress bij ouders.

De mate van opvoedingsstress bij de ouder werd gemeten met de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI, de Brock, Vermulst, Gerris & Abidin, 1992; Nederlandse vertaling en bewerking van de Parenting Stress Index, PSI, Abidin, 1983). De NOSI bestaat uit 123 vragen en kan worden afgenomen bij ouders met kinderen tussen de 2 tot 13 jaar. Elke vraag heeft zes

antwoordmogelijkheden, variërend van helemaal mee oneens tot helemaal mee eens. Hoe hoger de scores, hoe hoger de stress bij de ouder. De NOSI bestaat uit twee hoofddomeinen, een Ouderdomein en een Kinddomein. Het Ouderdomein meet in welke mate de ouder zich niet berekend voelt op de opvoedingstaak en zich daarin inadequaat en gespannen voelt. Het Ouderdomein bestaat uit 7 schalen: Competentie, Rolrestrictie, Hechting, Depressie, Gezondheid, Sociale Isolatie en Partnerrelatie. Het Kinddomein meet de bijdrage van eigenschappen van het kind aan de algehele stress in de ouder-kind relatie. Het Kinddomein bestaat uit 6 schalen: Aanpassing, Stemming, Afleidbaarheid, Veeleisendheid, Positieve Bekrachtiging en Acceptatie. Samen vormen alle probleemschalen de schaal Totale Stress. In dit onderzoek werd gekeken naar de deviatiescores van het Ouderdomein. De deviatiescore zegt iets over de afwijking ten opzichte van de (niet-klinische) normgroep, waarbij d= 0 de

gemiddelde van de normgroep is. Het Kinddomein en de Totale Stress werden niet

meegenomen omdat deze niet van toepassing waren op de opvoedingsstress waar deze studie zich op richtte. De interne consistentie van het Ouderdomein van de NOSI voor de totale groep was hoog in dit onderzoek: Cronbach’s alfa 0,89.

(19)

19 Resultaten

Etniciteit en gedragsproblemen

Om zicht te krijgen op de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen is allereerst gekeken naar verschillen in internaliserende, externaliserende en totale problematiek gerapporteerd door de ouders, tussen de etnische groepen. Aan de hand van een one-way ANOVA werden de gemiddelde door ouders gerapporteerde probleemscores van Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen vergeleken. Er bleek geen significant verschil te zijn tussen de

verschillende etnische groepen in internaliserende, externaliserende en totale problematiek gerapporteerd door de ouders, alle p’s > 0,05 (zie Tabel 1). Voor externaliserende problemen kon wel een trend geconstateerd worden, zie Tabel 1, voor het huidige onderzoek is dat echter irrelevant.

Tabel 1

Gemiddelde, Standaarddeviatie en ANOVA voor verschillen in Gedragsproblemen tussen de vier Etnische groepen

Nederlands Marokkaans Turks Surinaams Totaal

M SD M SD M SD M SD F p

Intern. Probl. 59,83 10,74 59,76 10,08 58,01 8,94 57,23 10,21 0,73 0,533 Extern. Probl. 62,81 13,64 63,07 10,83 57,78 10,41 58,35 10,46 2,39 0,070 Totale Probl. 61,62 11,70 62,15 10,90 58,52 9,15 58,22 11,01 1,45 0,228

Vervolgens werd gekeken of er een verschil was in rapportage van probleemgedrag door leerkrachten. Omdat er ten behoeve van een statistische bewerking te weinig TRF vragenlijsten beschikbaar waren per groep voor de Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen was het niet mogelijk om een differentiatie te maken binnen de groep allochtone kinderen.De drie groepen werden daarom samengevoegd en er werd gekeken of er verschillen in rapportage van probleemgedrag was tussen autochtone en allochtone kinderen. De gemiddelde probleemscores voor internaliserende, externaliserende en totale problematiek gerapporteerd door leerkrachten werden aan de hand van een T-Toets voor onafhankelijke steekproeven getoetst. Er werd geen significant verschil gevonden in de gemiddelde probleemscores voor de drie probleemschalen, alle p’s > 0,05 (zie Tabel 2).

(20)

20 Tabel 2

Gemiddelde, Standaarddeviatie en T-toets voor verschil in Gedragsproblemen tussen Autochtone en Allochtone Kinderen

Autochtoon Allochtoon Totaal

M SD M SD F p

Internaliserde Problemen TRF 58,89 7,45 58,28 8,14 0,89 0,665 Externaliserende Problemen TRF 59,34 8,65 61,19 8,17 0,00 0,225

Totale Problemen TRF 60,46 6,58 61,32 6,85 0,83 0,476

Om de rapportage van probleemgedrag tussen ouders en leerkrachten te vergelijken werden verschilscores gebruikt. De verschilscores werden bepaald door bij elk kind de score van de ouder op de probleemschalen (CBCL) van de score van de leerkracht (TRF) af te trekken (TRF-CBCL = verschilscore). Ook bij de verschilscores op internaliserende, externaliserende en totale problemen tussen autochtone en allochtone kinderen werd geen significant verschil gevonden, alle p’s > 0,05 (zie Tabel 3).

Tabel 3

Gemiddelde, Standaarddeviatie en T-toets voor verschil in Verschilscores tussen Autochtone en Allochtone Kinderen

Autochtoon Allochtoon Totaal

M SD M SD F p

Verschilscore Internaliserende Problemen -0,48 11,93 0,83 13,00 0,00 0,565 Verschilscore Externaliserende Problemen -2,59 17,09 0,83 12,43 6,09 0,209 Verschilscore Totale Problemen 0,06 14,31 1,62 12,18 1,66 0,524

Etniciteit en opvoedingsstress

Aan de hand van een ANOVA werd gekeken naar mogelijke verschillen in opvoedingsstress, gerapporteerd door ouders van Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen. Wederom werd geen significant verschil gevonden tussen de etnische groepen in

opvoedingsstress gerapporteerd door ouders voor het Ouderdomein (NOSI), p > 0,05 (zie Tabel 4).

(21)

21 Tabel 4

Gemiddelde, Standaarddeviatie en ANOVA voor verschillen in Opvoedingsstress tussen de vier Etnische groepen

Nederlands Marokkaans Turks Surinaams Totaal

M SD M SD M SD M SD F p

Ouderdomein 0,96 1,51 1,22 1,83 0,75 1,91 0,32 1,55 1,75 0,159

Opvoedingsstress als mediator van de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen Om het mediërend effect van opvoedingsstress op de mate van gedragsproblemen bij kinderen met verschillende etniciteiten te onderzoeken werd een mediatiemodel getoetst, zie Figuur 4. In de bovenstaande resultaten zijn al twee van de drie paden van het mediatiemodel getoetst. Hier bleek immers dat er geen relatie is tussen etniciteit en gedragsproblemen (pad b, in Figuur 4) en evenmin tussen etniciteit en opvoedingsstress (pad a, in Figuur 4). Omdat er geen verschillen werden gevonden tussen de etnische groepen kon geconcludeerd worden dat opvoedingsstress de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen niet medieert.Wel werd gekeken of

opvoedingsstress invloed had op de mate van gedragsproblemen (pad c in het mediatiemodel, zie Figuur 4). Opvoedingsstress correleerde significant met internaliserende problemen, r = 0,45, p < 0,001. Daarnaast correleerde opvoedingsstress significant met externaliserende problemen, r = 0,43, p < 0,001. Verder bleek opvoedingsstress ook significant te correleren met totale problemen, r = 0,48, p < 0,001. Een hogere mate van opvoedingsstress zorgde dus voor hogere scores in gedragsproblemen van de kinderen gerapporteerd door de ouders. Voor alle drie de schalen is sprake van een matig sterk verband.

Opvoedingsstress ouder Gedragsproblemen kind Etnische groep a b c

(22)

22 Figuur 4. Mediatie model met opvoedingsstress als mediator van de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen.

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de relatie tussen etniciteit, gedragsproblemen en

opvoedingsstress bij kinderen die waren doorverwezen voor onderzoek en/of behandeling naar MOC ’t Kabouterhuis. De eerste vraag was of er verschillen waren in probleemgedrag

gerapporteerd door ouders en leerkrachten tussen Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen. Verder werd gekeken of er rapportageverschillen waren tussen ouders en leerkrachten over autochtone en allochtone kinderen. Verwacht werd dat leerkrachten bij allochtone kinderen meer probleemgedrag rapporteerden dan ouders. Daarnaast werd gekeken of er verschillen waren in opvoedingsstress van de ouders tussen de vier etnische groepen. Verwacht werd dat deze bij allochtone ouders hoger was. Daarbij werd verwacht dat het

verschil in probleemgedrag tussen etnische groepen gemedieerd werd door opvoedingsstress. In andere woorden, verwacht werd dat een hoge mate van opvoedingsstress voor ernstigere gedragsproblemen zou zorgen en dat de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen via een hogere mate van opvoedingsstress bij allochtone ouders zou lopen.

Etniciteit en gedragsproblemen

Een mogelijke verklaring voor de afwezigheid van verschillen in gedragsproblemen tussen de etnische groepen zou kunnen zijn dat de onderzochte groep kinderen in dit onderzoek tamelijk specifiek is. De onderzoeksgroep was een klinische groep kinderen die allemaal gedrags- en ontwikkelingsproblemen hadden waardoor de verschillen misschien niet meer zichtbaar waren. Emerson en Einfield (2010) keken in hun onderzoek naar de verschillen in gedragsproblemen, , tussen een klinische groep kinderen en een niet-klinische groep kinderen van 2 tot 3 jaar oud. Zij vonden voor de klinische groep kinderen een hogere score voor gedragsproblemen dan bij hun leeftijdsgenootjes. Dit komt overeen met het huidig onderzoek: de kinderen van MOC ’t Kabouterhuis hadden gemiddeld zowel meer Internaliserende Problemen (M = 59),

Externaliserende Problemen (M=61) en Totale Problemen (M=61) dan de normgroep (M=50). Het is dus goed mogelijk dat vanwege deze hoge gemiddelden de verschillen tussen etnische groepen niet meer zichtbaar zijn.

Een andere verklaring voor de afwezigheid van verschillen in gedragsproblemen kan zijn dat factoren als sociaaleconomische status (SES) en opleidingsniveau van de ouders een grotere invloed hebben dan cultuur. Crijnen, Bengi-Arslan en Verhulst (2000) vonden een significante relatie tussen gedragsproblemen gerapporteerd door leerkrachten en het

(23)

23 opleidingsniveau van ouders. Zij vonden een groter effect voor totale problemen bij ouders met een laag opleidingsniveau. In hun onderzoek had een hoger percentage Turkse ouders (68%) een lage SES dan Nederlandse ouders (26%). Ook in ander onderzoek kwam deze relatie naar voren (Murad et al., 2003; Vollebergh, 2003). Een laag opleidingsniveau en een lage

sociaaleconomische status bleken de belangrijkste voorspellers in probleemgedrag voor

allochtone kinderen. In tegenstelling tot de genoemde onderzoeken vonden Zwirs et al. (2007a), net als in het huidig onderzoek, geen verschillen in probleemgedrag tussen etnische groepen. Volgens hen overschaduwde het wonen in een laag sociaaleconomische status (SES) buurt het effect van etniciteit. In het huidige onderzoek is niet gekeken naar de sociaaleconomische status en het opleidingsniveau van de ouders.

Een derde verklaring zou kunnen liggen in de leeftijd van de onderzoeksgroep: gemiddeld waren de kinderen 4 jaar oud. Uit onderzoek blijkt dat gedragsproblemen bij kinderen in de schoolleeftijd in de eerste jaren kunnen toenemen om vervolgens weer af te nemen (De Ruiter, Dekker, Verhulst & Koot, 2007; Bongers, Koot, Van der Ende & Verhulst, 2003). Zwirs et al. (2007a) die onderzoek deden naar 6- tot 10-jarige kinderen constateerden geen verschillen in gedragsproblemen tussen etnische groepen. Omdat Vollebergh (2002) een oververtegenwoordiging van allochtone jongeren binnen de justitiële hulpverlening constateert, veronderstellen Zwirs et al. (2007a) dat dit het gevolg kan zijn van op latere leeftijd ontstane verschillen in probleemgedrag. De kinderen van het huidige onderzoek zijn gemiddeld in de voorschoolse leeftijd, dus is het waarschijnlijk dat de bevindingen in dit onderzoek

overeenkomen met die van Zwirs et al. (2007a) en dat de verschillen in probleemgedrag pas op latere leeftijd gaan ontstaan.

Rapportageverschillen tussen ouders en leerkrachten

Uit de resultaten van dit onderzoek bleek de rapportage van gedragsproblemen door ouders en leerkrachten ook niet significant te verschillen tussen autochtone en allochtone kinderen. Ouders uit de vier etnische groepen rapporteerden niet verschillend over gedragsproblemen van hun kinderen en leerkrachten rapporteerden geen andere of meer gedragsproblemen voor allochtone kinderen dan voor autochtone kinderen. Dit is opmerkelijk omdat uit verschillende onderzoeken bleek dat leerkrachten vaak meer probleemgedrag rapporteren dan allochtone ouders (Stevens et al., 2005; Vollebergh et al, 2005). Als verklaring voor de lagere rapportage door allochtone ouders wordt vaak de onwetendheid van allochtone ouders genoemd.

(24)

24 Stevens et al., 2005). In het huidige onderzoek werd geen verschil in rapportage van

gedragsproblemen tussen ouders en leerkrachten gevonden. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat allochtone ouders van wie hun kinderen al in de hulpverlening zitten meer

gedragsproblemen rapporteren dan allochtone ouders uit een ‘normale’ populatie allochtonen (Zwirs et al., 2007b). Dit zou ook van toepassing kunnen zijn op de allochtone ouders van de kinderen in dit onderzoek.

Etniciteit en opvoedingsstress

De verwachte verschillen in opvoedingsstress tussen de etnische groepen werden binnen het huidige onderzoek ook niet gevonden. Omdat in het huidig onderzoek geen relatie tussen etniciteit, gedragsproblemen van het kind en opvoedingsstress van de ouder werd gevonden mag worden geconcludeerd dat er geen sprake is van mediatie. Opvoedingsstress is dus geen mediator van de relatie tussen etniciteit en gedragsproblemen.

Er werd een verschil verwacht in opvoedingsstress tussen de etnische groepen. De reden hiervoor was dat, volgens Stevens et al. (2005), de risicofactoren die opvoedingsstress

beïnvloeden vaker voorkomen bij immigranten. Daarbij gaat het om de risicofactoren: problemen rondom werk, ontbreken van sociale- en instrumentele steun van de omgeving en traumatische ervaringen (Abidin, 1992; Abidin & Brunner, 1995). Omdat er geen verschillen werden gevonden tussen opvoedingsstress bij Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en

Surinaamse ouders, lijkt het er op dat voor deze groep ouders met complexe problemen migratie niet significant voor extra stress zorgt.

Een andere verklaring kan zijn dat deze specifieke groep ouders problemen op het ouderdomein lager rapporteren dan ouders van een niet-klinische groep kinderen waardoor een vertekend beeld ontstaat. De gemiddelde score van de ouders op het ouderdomein is namelijk vrij laag. De gemiddelde score op het Ouderdomein valt binnen het interpretatiekader van de NOSI onder ‘geen problemen’ (de Brock et al., 1992). Dat wil niet zeggen dat de Totale Stress ook laag is, deze is namelijk voor de onderzoeksgroep gemiddeld hoog. Dit moet het gevolg zijn van hoge scores op het Kinddomein, die verder niet in dit onderzoek zijn meegenomen omdat alleen werd gekeken naar stress in het Ouderdomein. Het krijgen van hulp voor de problemen die deze groep ouders ervaren met hun kind, kan er voor zorgen dat zij op het Ouderdomein minder hoog scoorden. Het Ouderdomein meet namelijk de mate waarin de ouder zich niet berekend voelt op de opvoedingstaak en zich daarin inadequaat en gespannen voelt (de Brock et al., 1992). Het vooruitzicht van hulp zou dit gevoel bij de ouders kunnen verminderen.

(25)

25 Opvoedingsstress en gedragsproblemen

Er werd binnen het huidige onderzoek wel een significante positieve correlatie gevonden tussen opvoedingsstress en internaliserende, externaliserende en totale problemen van het kind. Daarbij werden echter geen significante verschillen gevonden tussen autochtone en allochtone ouders. De correlatie tussen opvoedingsstress en gedragsproblemen komt overeen met eerder onderzoek waarin de wederkerige relatie tussen opvoedingsstress van de ouder en gedragsproblemen van het kind was onderzocht (Beck, Daley, Hastings & Stevenson, 2004; Neece & Baker, 2008). Bij een toename van opvoedingsstress van de ouder zullen ook de gedragsproblemen van het kind toenemen, en vice versa. Baker & Heller (1996) lieten zien dat externaliserende

gedragsproblemen gerelateerd zijn aan opvoedingsstress en Rodriquez (2011) vond een negatieve associatie tussen internaliserende gedragsproblemen en opvoedingsstress. In het huidig onderzoek bleek een verband tussen internaliserende, externaliserende en totale problemen en opvoedingsstress. Het is mogelijk dat het Kinddomein of de Totale Stress een grotere variantie van de gedragsproblemen verklaart. Dit is echter niet onderzocht in dit onderzoek.

Implicaties

De resultaten van dit onderzoek dragen bij aan inzicht in de ernst en prevalentie rondom gedragsproblemen bij verschillende etnische groepen in Nederland, waar verschillende onderzoekers voor hadden gepleit (Paalman et al., 2008; Vedder, 2008; Vollebergh, 2003). Voor de klinische praktijk betekent de afwezigheid van verschillen tussen Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen van MOC ’t Kabouterhuis dat binnen een klinische groep kinderen alle kinderen evenveel problemen hebben ongeacht hun etniciteit. Dit onderzoek laat zien dat er binnen een klinische doelgroep ook geen verschillen zijn tussen etnische groepen in opvoedingsstress. Voor de professionele hulpverleners zou dit betekenen dat wanneer jonge kinderen aangemeld zijn in de jeugdhulpverlening er geen rekening

gehouden hoeft te worden met verschillen in probleemgedrag van het kind of opvoedingsstress van de ouders gerelateerd aan hun etnische achtergrond. Deze implicatie geldt echter niet voor de behandeling. In het huidig onderzoek is niet gekeken naar het effect van of het verschil in behandeling van kinderen met verschillende etnische achtergronden. Dus hoewel blijkt dat wanneer kinderen aangemeld zijn de mate van gedragsproblemen niet verschillen tussen de Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen, betekent dat niet dat er bij de behandeling geen rekening gehouden zou moeten worden met het verschil in etniciteit.

(26)

26 Aanbevelingen

De resultaten dienen met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden gezien de specifieke groep die binnen dit onderzoek is onderzocht. Verder onderzoek is nodig om na te gaan of de resultaten ook generaliseerbaar zijn naar een niet-klinische groep. Een aanbeveling voor verder onderzoek zou zijn om in een vervolgonderzoek extra factoren zoals de SES en

opleidingsniveau van de ouders mee te nemen.

Toekomstig onderzoek zou naast een groter aantal kinderen voor de klinische populatie ook een niet-klinische groep moeten meenemen. Het zou ook belangrijk zijn om meer kinderen per groep te selecteren waardoor ook de rapportage van de leerkrachten apart bekeken kan worden voor de vier etnische groepen. Daarbij zou nog een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen leeftijdsgroepen. Dit onderzoek bestudeerde kinderen met een gemiddelde leeftijd van vier jaar, de meeste onderzoeken bestudeerden kinderen met een oudere leeftijd. Zelfs bij het onderzoek van Stevens et al. (2003, 2005) waarbij gekeken werd naar kinderen tussen de 4 en 18 jaar, was de gemiddelde leeftijd van de kinderen 11 jaar. Het zou kunnen dat etnische verschillen in probleemgedrag op latere leeftijd ontstaan(Zwirs et al., 2007a; Bongers et al., 2003). Het zou interessant kunnen zijn om meerdere leeftijdsgroepen te nemen, om te kijken of bij oudere kinderen wel verschillen tussen etnische groepen ontstaan en op welke leeftijd dat gebeurt. Dit zou ook door middel van een longitudinaal onderzoek kunnen worden onderzocht, door bij kinderen van verschillende etniciteiten op verschillende leeftijden een CBCL en TRF bij de ouders en leerkrachten af te nemen.

Een andere aanbeveling zou zijn om binnen een klinische populatie, zoals de kinderen doorverwezen naar MOC ’t Kabouterhuis, ook de verwijzers te betrekken. Gekeken zou kunnen worden of er een significant verband is tussen aanmeldingsredenen en etnische groepen. Bij de kinderen van dit onderzoek leek er een verschil te zijn in aanmeldingsredenen tussen de etnische groepen. In de staafdiagram, Figuur 3, viel op dat Turkse kinderen vaker werden doorverwezen vanwege Spraak/Taalproblemen en Sociaal-emotionele Problemen terwijl Marokkaanse en Surinaamse kinderen voornamelijk worden aangemeld voor Gedragsproblemen. Dit was opvallend omdat er geen verschillen tussen rapportage van probleemgedrag door ouders tussen deze doelgroep werden gevonden en bij leerkrachten werden geen verschillen gevonden tussen rapportages over allochtone en autochtone kinderen. Deze discrepantie kon echter niet verder onderzocht worden omdat de representatie van de aanmeldingsredenen onvoldoende

systematisch had plaatsgevonden. In het huidige onderzoek werd het indicatieformulier (de aanmeldingsredenen) door de onderzoeker geïnterpreteerd, waarbij werd gekozen uit vijf aanmeldingsredenen. Verder onderzoek dat gebruikmaakt van gestandaardiseerde instrumenten

(27)

27 zou moeten uitmaken of er daadwerkelijk verschillen zijn in aanmeldingsredenen van

verwijzers tussen etnische groepen. Wanneer er verschillen zouden worden gevonden zou dit een bijdrage kunnen leveren aan de discussie over rapportageverschillen in probleemgedrag tussen verschillende rapporteurs, ouders, leerkrachten en verwijzers. Dit zou ten eerste kunnen helpen een verdere nuancering aan te brengen in de eerder genoemde hogere rapportage door leerkrachten. Ten tweede kan blijken dat er tussen de verschillende categorieën verwijzers duidelijke verschillen in aanmeldingen van kinderen uit verschillende etnische groepen bestaan. Conclusie

Het huidig onderzoek kent een aantal beperkingen. De onderzoeksgroep bestond uit een kleine selectieve klinische groep kinderen in de leeftijd van 0tot 8 jaar, waarbij factoren zoals SES en opleidingsniveau van de ouders die meer duidelijkheid hadden kunnen scheppen omtrent de afwezigheid van de etnische verschillen niet in kaart zijn gebracht. Ondanks deze beperkingen laat dit onderzoek een aantal belangrijke resultaten zien die van meerwaarde kunnen zijn voor wetenschappelijk onderzoek en de klinische praktijk. Zo blijkt binnen een klinische groep kinderen geen verschil in gedragsproblemen te zijn tussen Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse kinderen. Etniciteit lijkt geen rol te spelen bij rapportage door ouders en

leerkrachten in probleemgedrag bij een klinische groep en ook opvoedingsstress van ouders van kinderen in een klinische populatie laten een gelijk niveau van stress zien ongeacht etniciteit. Voor de praktijk betekent dit dat wanneer kinderen eenmaal in de hulpverlening zitten, er geen rekening gehouden hoeft te worden met etnische verschillen wat betreft de mate in

gedragsproblemen. Verder onderzoek moet nagaan of dit ook voor oudere kinderen geldt, maar bij kinderen vóór de schoolleeftijd lijken geen etnische verschillen in prevalentie en ernst van gedragsproblemen te bestaan. Daarnaast heeft dit onderzoek laten zien dat wat betreft

opvoedingsstress er binnen een klinische populatie geen verschil in opvoedingsstress op het Ouderdomein is tussen Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse ouders. Wel is het belangrijk dat de hulpverlening alert is op de mate van opvoedingsstress bij alle ouders. Het huidige onderzoek vond namelijk een relatie tussen opvoedingsstress van de ouder op het ouderdomein en gedragsproblemen van het kind.

(28)

28 Literatuurlijst

Abidin, R. (1992). The determinants of parenting behaviour. Journal of Clinical Child Psychology, 21, 407-412.

Abidin, R., & Brunner, F. (1995). Development of a parenting alliance inventory. Journal of Clinical Child Psychology, 24, 31-40.

Achenbach, T. M. & Rescorla, L. A. (2000). Manual for the aseba preschool forms & profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, & Families.

Baker, B. L., Blacher J., Crnic K. A., & Edelbrock C. (2002). Behavior problems and parenting stress in families of three-year-old children with and without developmental delays. American Journal of Mental Retardation 107, 433–444.

Baker, B. L., & Heller T. L. (1996) Preschool children with externalizing behaviors: experience of fathers and mothers. Journal of Abnormal Child Psychology 24, 513–532.

Baker, B. L., McIntyre L. L., Blacher J., Crnic K., Edelbrock C., & Low C. (2003). Pre-school children with and without developmental delay: behaviour problems and parenting stress over time. Journal of Intellectual Disability Research, 47, 217–230.

Beck, A., Daley, D., Hastings, R. P., & Stevenson, J. (2004). Mothers’ expressed emotion towards children with and without intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 48, 628-638.

Bengi-Arslan, L., Verhulst, F. C., Ende, J. van der., & Erol, N. (1997). Understanding childhood (problem) behaviors from a cultural perspective: comparison of problem behaviors and competencies in Turkish immigrant, Turkish and Dutch children. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 32, 477-484.

Berry, J. W. (1997). Immigration, acculturation and adaptation. Applied Psychology: An International Review, 46, 5-68.

Bongers, I. L., Koot, H. M., Ende, J. van der., & Verhulst, F. C. (2003). The normative development of child and adolescent problem behavior. Journal of Abnormal Psychology, 112, 179–192.

Brock, A. J. L. L. de, Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M., & Abidin, R. R. (1992). NOSI. Nijmeegse Ouderlijke Stress Index. Handleiding experimentele versie. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Bureau Onderzoek en Statistiek. (2011). Bevolking naar herkomstgroepering, 1 januari 2011. Grafiek. Geraadpleegd op 4 maart 2012 van http://www.os.amsterdam.nl/grafiek/6138/.

(29)

29 Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS]. (2012). Bevolking; generatie; geslacht; leeftijd en

herkomstgroepering, 1 januari. Geraadpleegd op 14 maart 2012 van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/.

Crijnen, A. A. M., Achenbach, T. M., & Verhulst, F. C. (1997). Comparisons of problems reported by parents of children in 12 cultures: total problems, externalizing and internalizing. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 36, 1269-1277.

Crijnen, A. A., Bengi-Arslan, L., & Verhulst, F. C. (2000). Teacher-reported problem behaviour in Turkish immigrant and Dutch children: a cross-cultural comparison. Acta

Psychiatrica Scandinavica, 102, 439–444.

Crijnen, A. A. M., & Verhulst, F.C. (2001). Een cross-culturele vergelijking van emotionele problemen en gedragsproblemen bij Nederlandse kinderen en Turkse

migrantenkinderen. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde, 69, 167-173.

Deater-Deckard, K. (1998). Parenting stress and child adjustment: some old hypotheses and new questions. Clinical Psychology: Science and Practice, 5, 314-332

De Ruiter, K. P., Dekker, M. C., Verhulst, F. C., & Koot, H. M. (2007). Developmental course of psychopathology in youths with and without intellectual disabilities. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48, 498–507.

Elderling, L. (2006). Cultuur en Opvoeding: Interculturele Pedagogiek vanuit Ecologisch Perspectief. Rotterdam, Nederland: Lemniscaat.

Emerson, E., & Einfeld, S. (2010) Emotional and behavioural difficulties in young children with and without developmental delay: A bi-national perspective. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51, 583-593.

Grietens, H., & Bijttebier, P. (2007). Emotionele en gedragsproblemen. In Verschueren, K. & Koomen, H. (Red.), Handboek Diagnostiek in de Leerlingbegeleiding, 169-180. Antwerpen- Apeldoorn, België -Nederland: Garant.

Hastings, R. P. (2002). Parental stress and behaviour problems of children with developmental disability. Journal of Intellectual & Developmental Disability, 27, 149-160.

Keij, I. (2000). Hoe doet het CBS dat nou? Standaarddefinitie allochtonen. Geraadpleegd op 14 maart 2012 van

http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/26785779-AAFE-4B39-AD07-59F34DCD44C8/0/index1119.pdf/.

Lemery, K. S., Goldsmith, H. H., Klinnert, M. D., & Mrazek, D. A. (1999). Developmental models of infant and childhood temperament. Developmental Psychology, 35, 189-204.

(30)

30 MOC ’t Kabouterhuis. (2011). Jaardocument M.O.C. ’t Kabouterhuis 2011. Geraadpleegd op

24 maart 2012 van http://www.kabouterhuis.nl/.

MOC ’t Kabouterhuis. (2012). Geraadpleegd op 2 maart 2012 van http://www.kabouterhuis.nl/. Murad, S. D., Joung, I. M., Lenthe, F. J. van., Bengi-Arslan, L., & Crijnen, A. A. (2003).

Predictors of self-reported problem behaviours in Turkish immigrant and Dutch adolescents in the Netherlands. Journal of Child Psychology Psychiatry, 44, 412–423. Neece, C., & Baker, B. (2008). Predicting maternal parenting stress in middle childhood: the

roles of child intellectual status, behaviour problems and social skills. Journal of Intellectual Disability Research, 52, 1114-1128.

Orsmond, G. I., Seltzer, M. M., Krauss, M. W., & Hong, J. (2003). Behavior problems in adult with mental retardation and maternal well-being: examination of the direction of effects. American Journal on Mental Retardation, 108, 257-271.

Paalman, C. H., Domburgh, L. van, Doreleijers, Th. A. H., & Leenders, P. F. M. (2008). Zeer jeugdige ‘Marokkaanse delinquenten’ in Amsterdam: een zorgwekkende ontwikkeling? (Eindrapportage). Amsterdam: Afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, VU medisch centrum.

Pels, T. (2003). Respect van twee kanten. Een studie over last van Marokkaanse jongeren. Assen, Nederland: Van Gorcum.

Reijneveld, S. A., Harland, P., Brugman, E., Verhulst, F. C., & Verloove-Vanhorick, S. P. (2005). Psychological problems among immigrant and non-immigrant children. European Child and Adolescent Psychiatry, 14, 145-152.

Rodriguez, C. M. (2011). Association between independent reports of maternal parenting stress and children’s internalizing symptomatology. Journal of Child and Family Studies, 20, 631-639.

Stevens, G. W. J. M., Pels, T. V. M., Bengi-Arslan, L., Verhulst, F. C., Vollebergh, W. A. M., & Crijnen, A. A. M. (2003). Parent, teacher and self-reported problem behavior in The Netherlands. Comparing Moroccan immigrant with Dutch and with Turkish immigrant children and adolescents. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 38, 576-585. Stevens, G. W. J. M., Pels, T. V. M., Vollebergh, W. A. M., Bengi-Arslan, L., Verhulst, F. C.,

& Crijnen, A. A. M. (2005). Emotionele problemen en gedragsproblemen bij

Marokkaanse, Turkse en Nederlandse 4- tot 18-jarigen in Nederland. Tijdschrift voor Psychiatrie, 47, 779-786.

(31)

31 Vedder, P. (2008). Cultuur, acculturatie en afwijkende ontwikkeling. In P. Prins & C. Braet

(Eds), Handboek Klinische Ontwikkelingspsychologie. Over aanleg, omgeving en verandering (209-228). Houten, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.

Verhulst, F. C. (2000). Principes. In F. C. Verhulst & F. Verheij (Red.), Kinder- en

Jeugdpsychiatrie. Onderzoek en Diagnostiek, 22-82. Assen, Nederland: Van Gorcum. Verhulst, F. C., Achenbach, T. M., Ende, J. van der., Erol, N., Lambert, M. C., Leung, P. W. L.,

et al. (2003). Comparisons of problems reported by youths from seven countries. The American Journal of Psychiatry, 160, 1479-1483.

Verhulst, F. C., Ende, J. van der., & Koot, H. M. (1996). Handleiding voor de CBCL/ 4-18. Rotterdam: Afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Erasmus MC/ Sophia.

Verhulst, F. C., Ende, J. van der., & Koot, H. M. (1997). Handleiding voor de Teacher’s Report Form (TRF). Rotterdam: Afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie, Erasmus MC/ Sophia. Vollebergh, W. A. M. (2002). Gemiste kansen: Culturele diversiteit en de jeugdzorg.

Universiteit van Nijmegen. Geraadpleegd op http://hdl.handle.net/2066/19195. Vollebergh, W. A. M. (2003). Gemiste kansen: Culturele diversiteit en de jeugdzorg. Kind en

Adolescent, 24, 209-221.

Vollebergh, W. A. M., Have, M. ten., Dekovic, M., Oosterwegel, A., Pels, T., Veenstra, R., et al. (2005). Mental health in immigrant children in the Netherlands. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 40, 489-496.

Zwirs, B. W. C., Burger, H., Schulpen, T. W. J., & Buitelaar, J. K. (2007b). De signalering van externaliserende stoornissen door Nederlandse, Marokkaanse, Turkse en Surinaamse ouders. Kind en adolescent, 28, 248-262.

Zwirs, B. W. C., Burger, H., Schulpen, T. W. J., Wiznitzer, M., Fedder, H., & Buitelaar, J. K. (2007a). Prevalence of psychiatric disorders among children of different ethnic origin. Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 556-566.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

…erop volgen’. Achteraf heeft de leerling dan minder verhaal tegen het feit van een sanctie. Uitzonderingen bevestigen de regel. In bepaalde situaties kan de regel tijdelijk

• Verbreding van de inzet van de Laborijn app voor klanten uit de Participatiewet, vooral klanten die actief worden begeleid naar werk. • Continu werken aan

Het risico bestaat dat dit in extreme gevallen kan leiden ‘right to rot’ (Appelbaum &amp; Gutheil, 1980), oftewel geen uitkering en daardoor gedwongen in de schermerzijde van

Hoewel slechts een kleine minderheid (17%) van de door ons onderzochte moeders buitenshuis werkte, zal ook aandacht worden besteed aan verschillen in taakverdeling

We identifice- ren de zuiver etnische component van het totaal geobserveerde verschil in een bepaalde uitkomst (bijvoorbeeld slagen voor de derde graad van het secundair

STEP DRAWDOWN TEST DATA PLOT.. = Drawdown

The focus was on the understanding of urban public open space, value conflicts by different urban stakeholders on their perceptions, values and uses of urban

In this chapter, I will go into the role of emotional awareness and emotion management of Dutch parliamentarians in debates on the topic of migration.. This chapter