• No results found

Basisscholen in krimpgebieden. Een onderzoek om te kijken of basisscholen in krimpgebieden als onderdeel van de sociale infrastructuur invloed hebben op de leefbaarheid in dorpen en of dit een legitiem argument is om een basisschool open te houden. Key wo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Basisscholen in krimpgebieden. Een onderzoek om te kijken of basisscholen in krimpgebieden als onderdeel van de sociale infrastructuur invloed hebben op de leefbaarheid in dorpen en of dit een legitiem argument is om een basisschool open te houden. Key wo"

Copied!
104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BASISSCHOLEN IN

KRIMPGEBIEDEN

Een onderzoek om te kijken of basisscholen in

krimpgebieden als onderdeel van de sociale

infrastructuur invloed hebben op de leefbaarheid in

dorpen en of dit een legitiem argument is om een

basisschool open te houden

Key words: Sociale infrastructuur, basisscholen,

krimp

ABSTRACT

In de krimpgebieden in Nederland is er door een teruglopend leerlingaantal sprake van een sluiting van basisscholen. In dit onderzoek wordt gekeken of het mogelijk is om kleine basisscholen open te houden. Daarnaast wordt het effect van een basisschool op de leefbaarheid onderzocht. Aan de hand daarvan probeert de onderzoeker te bepalen of het wenselijk is in het kader van de leefbaarheid in krimpgebieden om basisscholen open te houden. Er wordt geconcludeerd dat er manieren zijn om kleine basisscholen open te houden en dat ze daadwerkelijk invloed hebben op de leefbaarheid. Echter is leefbaarheid geen doorslaggevend argument als de kwaliteit van het onderwijs in het geding komt.

Sander de Bruin

Masterthesis van de opleiding Planologie

Faculteit der Managementwetenschappen

Radboud Universiteit Nijmegen

Oktober 2016

(2)

1 Colofon

Titel Basisscholen in krimpgebieden

Ondertitel Een onderzoek om te kijken of basisscholen in krimpgebieden invloed hebben op de leefbaarheid in dorpen en of dit een legitiem argument is om een basisschool open te houden

Key words Sociale infrastructuur, basisscholen, krimp

Auteur Sander de Bruin

Studentnummer S4645057

E-mail sander.de.bruin@hotmail.com

Begeleider Prof. P.M. Ache

Datum 14 oktober 2016

Afbeelding voorpagina Gesloten basisschool ‘De Suitbertusschool’ Stokkum

(3)

2

Samenvatting

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar basisscholen in krimpgebieden. Door een teruglopend leerlingenaantal zijn hier reeds veel basisscholen gesloten. De prognose is dat er nog meer basisscholen sluiten mits er niks gebeurt. In deze scriptie wordt onderzocht of er manieren bestaan om kleine basisscholen in krimpgebieden open te houden. Als krimpregio is de Achterhoek gekozen. Als dit mogelijk is wordt in krimpgebieden de sociale infrastructuur in stand gehouden. Deze is belangrijk voor de leefbaarheid in dergelijke gebieden. Basisscholen zijn onderdeel van de sociale infrastructuur en hebben invloed op de leefbaarheid in dorpen. In het theoretisch hoofdstuk is hier onderzoek naar gedaan. Er is nergens aangetoond of basisscholen essentieel zijn voor de leefbaarheid in kleine dorpen. Verschillende onderzoeken over deze materie spreken elkaar tegen. Wel is uit het literair onderzoek gebleken dat leefbaarheid een perceptie is, het is de mate waarop mensen tevreden zijn over hun leefomgeving. Hierdoor kunnen mensen die niet in een dorp wonen eigenlijk niet oordelen over de leefbaarheid in een dergelijk dorp.

Vervolgens is op basis van kwantitatief onderzoek gekeken wat er momenteel speelt in de Achterhoek. Hier is de afgelopen jaren het aantal basisschoolleerlingen gedaald en op basis van de prognoses mag verwacht worden dat deze daling in de toekomst door zal gaan. Daarnaast is ook het aantal basisscholen gesloten. Uit dit onderzoek is ook gebleken dat mensen in de Achterhoek relatief weinig basisscholen in de buurt hebben. Het sluiten van een basisschool heeft hier dus een grotere impact dan gemiddeld in Nederland.

De overheid heeft voor kleine scholen een toeslag beschikbaar gesteld. Dit stelt schoolbesturen in staat kleine scholen open te houden. Verder heeft de overheid een betrekkelijk kleine rol. Schoolbesturen zijn eindverantwoordelijk. Zij bepalen of een basisschool openblijft, sluit of fuseert. Ouders hebben hier in de vorm van een medezeggenschapsraad een stem in.

Er zijn verschillende maatschappelijke initiatieven geweest om basisscholen open te houden. In Velswijk heeft dit ertoe geleidt dat een kleine basisschool open is gebleven onder een ander schoolbestuur, ondanks dat er sprake is van een andere denominatie. Dit biedt wellicht mogelijkheden om op grotere schaal te worden toegepast om zo kleine scholen te behoeden voor een eventuele sluiting. Daarnaast is er nog een initiatief, de Verenigde Zelfstandige Dorpsscholen. Dit richt een schoolbestuur op waar kleine basisscholen zich bij kunnen aansluiten.

Onder de schoolbesturen is er geen consensus of kleine basisscholen gesloten moeten worden. Sommige schoolbesturen zeggen dat ze door het onderwijsconcept aan te passen ook op kleine scholen goed onderwijs kunnen geven. Dit zogeheten unit-onderwijs wordt inmiddels op meerdere kleine basisscholen in de Achterhoek toegepast. Indien dit daadwerkelijk zorgt voor goed onderwijs kan ook dit een mogelijkheid zijn om kleine basisscholen in de Achterhoek open te houden.

De laatste vraag die rest is of het belangrijk is om kleine basisscholen open te houden. Meerdere betrokkenen stellen dat een basisschool invloed heeft op de leefbaarheid in een klein dorp. Sommige stellen zelfs dat de basisschool essentieel is. Niemand denkt echter dat de leefbaarheid een legitiem argument is om een basisschool open te houden. Wel verschillen de meningen in hoeverre schoolbesturen rekening moeten houden met de leefbaarheid.

Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er verschillende manieren zijn om kleine basisscholen open te houden. Bovendien kan op basis van het onderzoek gesteld worden dat, doordat leefbaarheid een perceptie is en inwoners denken dat een basisschool van belang is, de leefbaarheid wel degelijk minder wordt op het moment dat een basisschool sluit. Dit hoeft voor schoolbesturen geen reden te zijn om een basisschool open te houden. Desalniettemin zijn er manieren waarop basisscholen open kunnen blijven. Op deze manier kan de sociale infrastructuur in de Achterhoek in stand gehouden worden en blijven ook de kleine dorpen leefbaar.

(4)

3

Voorwoord

Geachte lezer,

Voor u ligt mijn afstudeerproject, mijn masterthesis planologie. Reeds in september 2015 ben ik met dit project begonnen. Eerst met het bedenken van een onderwerp. Dat ging bij mij vrij vlot. Ik las in de krant over de sluitende basisscholen in krimpgebieden en dat inwoners van kleine dorpen hier vaak niet blij mee zijn. Ik vond het enigszins vreemd dat in een land als Nederland, dat zich graag profileert als kenniseconomie, primair onderwijs niet langer in elk dorp vanzelfsprekend is. Kleine basisscholen sluiten in krimpgebieden, vaak omwille van financiële redenen. Dit heeft mij getriggerd om te kijken of het mogelijk is om kleine basisscholen open te houden om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in krimpgebieden. Het resultaat van dit onderzoek ligt voor u. Ik heb hier met veel plezier aan gewerkt en ik hoop dat u er ook plezier aan beleeft om dit te lezen.

In dit voorwoord wil ik graag enkele mensen bedanken. Allereerst wil ik mijn respondenten bedanken dat ze de tijd hebben genomen om mijn vragen te beantwoorden. Zonder hun was dit onderzoek nooit tot stand gekomen. Tot slot wil ik mijn begeleider heel erg bedanken. Aan het begin om al mijn ideeën te kanaliseren en te sturen richting een gedegen onderzoek. Daarnaast wil ik hem graag bedanken voor het meedenken. Ik heb een medisch zwaar en uitdagend jaar achter de rug. Mijn begeleider was altijd bereid om mee te denken en te kijken wat mogelijk is. Zonder hem was het mij niet gelukt om dit onderzoek te doen.

(5)

4

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2

Voorwoord ... 3

Acroniemenlijst ... 6

Indeling tabellen, schema’s, figuren en grafieken ... 7

1. Inleiding ... 9 1.1 Aanleiding ... 9 1.2 Onderzoeksdoel ... 11 1.3 Maatschappelijke relevantie ... 12 1.4 Wetenschappelijke relevantie ... 12 2. Theoretisch kader ... 14 2.1 Inleiding ... 14 2.2 Sociale infrastructuur ... 15 2.3 Krimp ... 19 2.4 Leefbaarheid ... 24

2.5 Instandhouding Sociale Infrastructuur ... 28

2.6 Conceptueel kader ... 33 2.7 Operationalisatie ... 36 3. Methodologisch kader ... 37 3.1 Onderzoeksfilosofie ... 37 3.2 Onderzoeksmethode ... 37 3.3 Dataverzameling ... 38 3.4 Respondenten ... 40 3.5 Data-analyse ... 40 3.6 Betrouwbaarheid ... 41 3.7 Validiteit ... 42 3.8 Onderzoeksethiek ... 42 3.9 Casusselectie ... 42 4. Kwantitatieve vergelijking ... 44 4.1 Inleiding ... 44 4.2 Krimpregio’s in Nederland ... 44

4.3 Staat van het onderwijs: Nederland ... 45

4.4 Demografische achtergrond Achterhoek ... 53

4.5 Staat van het onderwijs: Achterhoek ... 58

4.6 Conclusie ... 61

(6)

5 5.1 Inleiding ... 63 5.2 Betrokken actoren ... 63 5.3 Ervaren belemmeringen ... 66 5.4 Conclusie ... 71 6. Maatschappelijke initiatieven ... 72 6.1 Inleiding ... 72

6.2 Redenen openhouden basisschool... 72

6.3 Andere vorm primair onderwijs ... 73

6.4 Basisschool Velswijk ... 74

6.5 Verenigde Zelfstandige Dorpsscholen ... 75

6.6 Ouderbijdrage... 76 6.7 Conclusie ... 77 7. Leefbaarheid ... 79 7.1 Inleiding ... 79 7.2 Leefbaarheid ... 79 7.3 Invloed basisschool... 80 7.4 Legitimiteit leefbaarheidsvraagstuk ... 81 7.5 Conclusie ... 82 8. Conclusie ... 84 8.1 Conclusie ... 84 8.2 Aanbevelingen ... 90 9. Reflectie ... 91 Literatuur ... 92

Bijlage 1: Overzicht respondenten ... 100

Bijlage 2: Codeerschema ... 101

(7)

6

Acroniemenlijst

BS Basisschool

CBS Centraal Bureau voor de Statistiek

Cfto Commissie Fusietoets Onderwijs

LCG WMS Landelijke Commissie voor Geschillen Wet medezeggenschap op scholen

LH Leefbaarheid

Ministerie van BZK Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Ministerie van OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Mr Medezeggenschapsraad

Mrren Medezeggenschapsraden

Mr. Meester in de rechten

n.d. no date

OBS Openbare Basisschool

PBL Planbureau voor de Leefomgeving

PDC Parlementair Documentatie Centrum

PO-raad Primair Onderwijs raad

PPS Publiekprivate samenwerking

SWV Oost Achterhoek Samenwerkingsverband Oost Achterhoek

(8)

7

Indeling tabellen, schema’s, figuren en grafieken

Tabel Titel Pagina

Tabel 1.1 Rijksbijdrage krimpregio’s 10

Tabel 2.1 Overzicht theoretisch kader 32

Tabel 4.1 Verwachte bevolkingsgroei 44

Tabel 4.2 Gemiddeld aantal basisscholen binnen een bepaalde afstand 51

Tabel 4.3 Gemiddelde schoolgrootte schooljaar 2013/2014 52

Tabel 4.4 Bevolkingsgroei Achterhoek 54

Tabel 4.5 Prognose leerlingen primair onderwijs Achterhoek 55

Tabel 4.6 Totaal autobezit 56

Tabel 4.7 Totaal motorbezit 57

Tabel 4.8 Gemiddeld besteedbaar inkomen 57

Schema Titel Pagina Schema 2.1 Conceptueel model 35

Figuur Titel Pagina

Figuur 4.1 Krimpregio’s en anticipeergebieden 45

Figuur 4.2 Bevolkingsontwikkeling 4- tot 11-jarigen 2014 46

Figuur 4.3 Bevolkingsontwikkeling 4- tot 11-jarigen 2030 47

Figuur 4.4 Aandeel kinderen (4-12) in 2013 48

Figuur 4.5 Ontwikkeling leerlingen basisonderwijs 49

Figuur 4.6 Aantal basisscholen binnen vijf kilometer in 2012 52

Figuur 4.7 Aanbod primair onderwijs Achterhoek 60

Figuur 4.8 Urbanisatie Achterhoek 60

(9)

8

Grafiek Titel Pagina

Grafiek 4.1 Aantal scholen in het primair onderwijs 50

Grafiek 4.2 Schoolbesturen per aantal scholen 50

Grafiek 4.3 Gemiddeld aantal basisscholen binnen een bepaalde afstand 51

Grafiek 4.4 Percentage zwakke scholen per schoolgrootte 53

Grafiek 4.5 Particulier autobezit 56

Grafiek 4.6 Particulier motorbezit 57

Grafiek 4.7 Gemiddeld behaald opleidingsniveau 58

(10)

9

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

In Nederlandse krimpregio’s speelt door een afname van de bevolking een groot probleem. Er komen minder kinderen te wonen, waardoor basisscholen minder leerlingen hebben. Daar komt nog bij dat de Onderwijsraad staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs) geadviseerd heeft om scholen met minder dan 100 leerlingen te sluiten (Nu.nl, 2013). Dit zou indertijd leiden tot het sluiten van 500 dorpsscholen. Gelukkig voor veel basisscholen in krimpregio’s heeft de staatssecretaris besloten om zo een dergelijke kwantitatieve norm niet te hanteren. Desalniettemin zijn er in veel kleine dorpen basisscholen gesloten. Dit begint in krimpregio’s een steeds groter probleem te worden. Er sluiten steeds meer voorzieningen en inwoners denken dat de leefbaarheid nog verder achteruit gaat als ook de scholen verdwijnen (Gelderlander, 2016). Dit probleem doet zich al langer voor. In Elp (Drenthe) begon een school in 2009 met 17 leerlingen (Dagelet, 2009). Sommige klassen hebben slechts vijf, of zelfs vier leerlingen. Hierdoor zijn de leraren in verhouding met een gewone basisschool zeer duur. Het onderwijs is niet langer rendabel en de school draait verlies. Bovendien hebben docenten door het grote aantal leeftijdsgroepen per klas een hogere werkdruk (Bakker, 2013). Daarnaast is er een kleiner team, dus elke tegenslag of ziekte komt relatief harder aan.

Een van de manieren om dit te voorkomen, is om scholen te laten samenwerken. Hier zijn verschillende mogelijkheden toe. Scholen kunnen een gebouw delen, maar kunnen ook compleet fuseren (Truijman, 2011). Daar komen ook nadelen bij kijken. Scholen met een verschillende achtergrond zullen niet altijd bereid zijn om te fuseren met elkaar. Bovendien willen schoolbesturen scholen liever niet overdragen aan een ander bestuur (Kuiper, 2015c). Daarnaast houdt een fusie een school wel open, maar kan het schoolgebouw nog steeds sluiten. Er gaan immers twee of meer scholen samen in één school, die in één gebouw zal zitten. Voor het dorp waar dit gebouw komt zal de fusie een stuk minder ingrijpend zijn dan voor het dorp waar de school weggaat. Voor deze dorpsbewoners zal een fusie wellicht aanvoelen als een sluiting.

Ook wordt er gekeken naar de optie om ‘halve scholen’ te creëren (Ellenbroek, 2012). Dit zijn scholen waarin de onderbouw en de bovenbouw gescheiden worden. De onderbouw kan dan een gebouw delen met kinderopvang etc., de bovenbouw kan op grotere schaal gebouwd worden. In bovengenoemd voorbeeld uit Elp was de school gecombineerd met het dorpshuis (Dagelet, 2009). Mede daarom wilden dorpsbewoners niet dat de school zou sluiten. Er waren al veel voorzieningen weg, met het sluiten van de school zou waarschijnlijk ook het dorpshuis weg moeten. Meer dorpen zien deze ontwikkeling. Ze zijn bang dat hun dorp de identiteit verliest met het sluiten van de school. Ook vrezen ze voor de leefbaarheid in het dorp (RTL, 2016). Ouders vrezen dat het dorp alle levendigheid verliest doordat er geen kinderen meer op straat komen. Bovendien zien ze de school als het hart van het dorp. Zo ook in het Groningse Westerbroek, waar de ouders protesteren tegen de plannen om hun dorpsschool te sluiten.

Het is wel de vraag of het de verantwoordelijkheid van schoolbesturen is om te zorgen voor de leefbaarheid in dorpen. De primaire taak van een schoolbestuur is zorgen voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs (Aboutaleb en Mat, 2011). Op het moment dat een schoolbestuur stelt dat de kwaliteit van het onderwijs onder een bepaald niveau komt en dat het leerlingaantal hier een oorzaak van is, zijn ze geneigd om een school te sluiten. Bovendien is er nog geen consensus of het sluiten van een school invloed heeft op de leefbaarheid in een dorp. Gardenier doet al jaren onderzoek naar bevolkingskrimp (RTV Noord, 2014). Hij stelt dat leefbaarheid niet afhangt van voorzieningen, maar dat het vooral gaat om de eigen woonomgeving en dat inwoners in kleine dorpen daar over het algemeen het meest tevreden over zijn. Wel zegt hij dat nabijheid belangrijk blijft, evenals keuze voor ouders. Ook is het noodzakelijk dat er, in het geval van sluiting, een veilige route naar een alternatieve school is. Toch stellen ook mensen dat een basisschool goed is voor de leefbaarheid (Horstman, 2016).

(11)

10

Bovendien kan een basisschool een belangrijke overweging zijn voor jonge gezinnen om zich ergens te vestigen. Ook dit stimuleert leefbaarheid in een dorp.

Om het sluiten van scholen tegen te gaan komen er steeds meer initiatieven vanuit ouders om dorpsscholen open te houden. In de gemeente Velswijk, in de Achterhoek, moest de enige basisschool in het dorp sluiten (Kuiper, 2015a). Het leerlingenaantal kromp en er was geen zicht op enige groei in de toekomst. Volgens de Stichting Behoud Kleine Scholen komen er steeds vaker ouderinitiatieven. Een schatting van de stichting is dat, mits het de laatste school in een dorp betreft, er in 80% van de gevallen ouderinitiatieven komen. De school in Velswijk is open gebleven. Er is een nieuwe stichting opgericht met in het bestuur de leden van GelderVeste, een stichting met christelijke en algemeen bijzondere scholen onder de hoede. OBS Velswijk was openbaar, daarom kon de school niet zomaar opgenomen worden door GelderVeste. Via deze constructie konden de ouders in het dorp OBS Velswijk openhouden. De school is wel van naam veranderd en heet nu ‘De Mammoet’.

Vanuit de civil society komen steeds meer initiatieven om dorpsscholen open te houden. Sommige actiegroepen hebben zich verenigd in de Verenigde Zelfstandige Dorpsscholen (Kuiper, 2015b). De bedoeling is dat verschillende scholen verspreid over het land zich verenigen om te functioneren onder een gezamenlijk bestuur. Maximaal zeven scholen kunnen zich aanmelden. Komt er nog een aanmelding, dan wordt er een extra vereniging opgericht. Op deze manier blijven de verenigingen kleinschalig. Scholen die zich aanmelden behouden het recht op kleinescholentoeslag (Nationale Onderwijsgids, 2015). Een van de redenen waarom scholen op die manier open kunnen blijven is dat de vereniging werkt op basis van vrijwilligers (Kuiper, 2015b). Zowel het bestuur als de besturen van de aangesloten scholen bestaan uit vrijwilligers. Staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs) heeft de Tweede Kamer laten weten dat hij maatregelen gaat treffen om dit mogelijk te maken. Desalniettemin is dit geen sluitend plan. Huidige besturen zijn vaak niet bereid scholen over te dragen. Dit kost het bestuur namelijk leerlingen en daardoor ook geld. Toch heeft het oprichten van de Verenigde Zelfstandige Dorpsscholen effect. Scholen blijven daardoor makkelijker open, maar onder het eigen bestuur (Kuiper, 2015c). Bestuurders hebben gezien dat er een serieus alternatief is. Ze kiezen dan eieren voor hun geld en zoeken zelf manieren om een school open te houden. Gemeenten hebben nog weinig mogelijkheden om actief iets aan te doen aan een teruglopende bevolking (Dijk, 2014). Ze kunnen mensen niet verplichten ergens te gaan wonen. Wat gemeenten wel kunnen doen, is een omgeving creëren waar mensen graag willen wonen. Hiervoor is het belangrijk dat de leefbaarheid van dorpen in stand wordt gehouden. Momenteel is dat lastig aangezien gemeenten weinig mogelijkheden hebben om lokale belasting te innen. Een voordeel voor krimpregio’s is dat ze sinds 2016 extra geld krijgen van het rijk om de krimpproblematiek aan te pakken (Bekkers, 2015). De acht regio’s met minimaal drie procent bevolkingsdaling krijgen samen 11,2 miljoen euro. Het geld wordt onder deze regio’s verdeeld op basis van zowel de historische als de verwachte krimp. Tabel 1.1 geeft een overzicht van deze regio’s en hoeveel geld ze krijgen van het rijk.

Tabel 1.1: Rijksbijdrage krimpregio's Bron: Bekkers, 2015

(12)

11

1.2 Onderzoeksdoel

In dit onderzoek wordt gekeken of het noodzakelijk is om alle basisscholen in krimpregio’s open te houden. Er wordt naar dit probleem gekeken vanuit de onderwijskant en de leefbaarheidskant. Zowel de kwaliteit van het onderwijs als de leefbaarheid in dorpen wordt meegenomen. Ook wordt er gekeken of er nog andere factoren een rol spelen bij het openhouden of sluiten van basisscholen. Het doel van dit onderzoek is als volgt:

Het doel van dit onderzoek is ontdekken of het noodzakelijk en wenselijk is om alle basisscholen in krimpregio’s open te houden en of dit invloed heeft op de leefbaarheid en de kwaliteit van het

onderwijs.

Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is om er achter te komen of het mogelijk en wenselijk is om meer basisscholen in krimpgebieden open te houden. Om dit doel te bereiken zullen een hoofdvraag en deelvragen opgesteld worden. Uiteindelijk wordt in de conclusie, aan de hand van de beantwoording van de onderzoeksvragen, duidelijk of en hoe het mogelijk is om basisscholen open te houden. Hier zullen indien mogelijk ook enkele aanbevelingen gedaan worden aan basisscholen en bestuurders in krimpgebieden.

Om dit onderzoeksdoel te bereiken is een hoofdvraag opgesteld. In dit onderzoek staat de volgende onderzoeksvraag centraal:

In hoeverre is het belangrijk om, ook met het oog op de leefbaarheid, basisscholen in de Achterhoek open te houden en in hoeverre zijn er mogelijkheden om dit te bewerkstelligen?

Om deze onderzoeksvraag gedegen te kunnen beantwoorden zijn er meerdere belangrijke aspecten. Ten eerste is het zaak om te kijken naar de demografische verschillen tussen krimpgebieden en de rest van Nederland. Op basis hiervan kan gesteld worden of er daadwerkelijk een probleem is. Daarna moet er gekeken worden wat er juridisch geregeld is met betrekking tot het sluiten van scholen. In Nederland is het onderwijs sterk geïnstitutionaliseerd. De overheid houdt strenge controle op de kwaliteit en de scheiding van de verschillende denominaties. Op basis hiervan kan verwacht worden dat er veel regels zijn met betrekking tot het sluiten en fuseren van basisscholen. Fuseren wordt meegenomen omdat in de inleiding is gebleken dat veel bestuurders hiervoor kiezen om, door middel van schaalvergroting, de kwaliteit van het onderwijs beter kunnen bewaren. Daarna zal onderzocht worden hoe sommige succesverhalen, ondanks de wens van bestuurders om scholen te sluiten, tot stand zijn gekomen. Wellicht dat hier lessen uit kunnen worden gedestilleerd die ook op andere locaties toegepast kunnen worden. Tot slot zal onderzocht worden wat de rol van een basisschool is in de leefbaarheid van een dorp. Dit wordt door veel ouders en belanghebbenden als legitieme reden om een basisschool open te houden. Daarom zal onderzocht worden of er een daadwerkelijk verband is tussen een basisschool en de leefbaarheid. Bovenstaande aspecten hebben geleid tot de volgende vier deelvragen:

1. Welke problemen spelen momenteel in de krimpregio’s en de Achterhoek in vergelijking met Nederland en welke problemen worden er in de toekomst verwacht?

2. In hoeverre speelt overheidsregulatie een rol in het sluiten en fuseren van basisscholen? 3. Op welke manier hebben maatschappelijke initiatieven ervoor gezorgd dat basisscholen die

moesten sluiten open zijn gebleven en in hoeverre is dit op grotere schaal toepasbaar? 4. Heeft een school een invloed op de leefbaarheid in een dorp en in hoeverre is dit een legitiem

argument om een basisschool open te houden?

In hoofdstuk drie zal verder worden ingegaan op de hoofdvraag en op de deelvragen. Hier zal duidelijk worden hoe deze beantwoord gaan worden. In de volgende paragraven zal eerst duidelijk worden

(13)

12

gemaakt wat de maatschappelijke en de wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is. Daarna volgt in hoofdstuk twee een literatuuronderzoek.

1.3 Maatschappelijke relevantie

De maatschappelijke relevantie blijkt duidelijk uit het onderzoeksdoel. Als veel basisscholen in Nederlandse krimpgebieden moeten sluiten is goed onderwijs voor veel kinderen in deze regio’s niet gegarandeerd. Dit kan leiden tot kinderen met een zwakke opleiding, die met een achterstand beginnen op de middelbare school. Het kan ook leiden tot een sterkere stijging van de krimp in deze gebieden. Als er geen onderwijs is kan het gebeuren dat jonge gezinnen verhuizen naar gemeenten waar wel een school is. Dit proces versterkt de krimp van de krimpregio, waardoor nog minder voorzieningen rendabel zijn. De regio’s komen in een vicieuze cirkel van krimpende voorzieningen en een afnemend inwoneraantal.

Een gebrek aan educatie heeft meer gevolgen dan alleen een leerachterstand. Onderwijs, en zeker basisonderwijs, gaat om veel meer dan alleen leren lezen en rekenen. Doordat kinderen met elkaar in contact komen leren ze basisvaardigheden als communiceren en samenwerken (Ministerie van OCW, 2011). Dit zijn vaardigheden die kinderen in de rest van hun leven nodig hebben om zich te ontwikkelen tot iemand die kan participeren in de maatschappij.

Het sluiten van dorpsscholen heeft voor dorpen vaak meer redenen dan alleen het afwezig zijn van educatie. Dorpsscholen vervullen vaak een belangrijke rol in het vormen van een identiteit in een dorp. Zo is een school een plek waar inwoners elkaar kunnen ontmoeten (Forsythe, 1984). Dit versterkt het gemeenschapsgevoel in een dorp en het is ook goed voor de integratie. Zeker in dorpen waar een sterk ons-kent-ons gevoel heerst, kan het voor buitenstaanders lastig zijn om te integreren. Een basisschool is dan bij uitstek een plek om in contact te komen met buurtbewoners. Voor dorpen zonder basisschool worden deze processen moeilijker gemaakt. Dorpsbewoners stellen soms dat het sluiten van een basisschool is slecht voor de leefbaarheid van een dorp (Kuiper, 2015b). Doordat men minder in contact komt met buurtbewoners gaat de kwaliteit van leven achteruit. Bovendien is er minder lokale betrokkenheid (Ypma, 2015). Dorpsscholen zijn plekken waar buurtbewoners zich in kunnen zetten voor de gemeenschap. Er zijn altijd wel ouders nodig om mee te gaan op schoolreisje, of om kinderen voor te lezen. Kleine scholen, die vaak weinig leraren hebben, kunnen ouders vragen of ze kinderen die moeilijk leren extra kunnen helpen. Dit alles zorgt voor een sociale betrokkenheid van dorpsbewoners. Als een dorp niet meer een eigen school heeft en kinderen ergens anders naar school moeten verdwijnt een deel van deze betrokkenheid.

Om dit te voorkomen is het belangrijk dat er onderzocht wordt of dit proces ook vertraagd of gestopt kan worden. Daarom wordt in dit onderzoek gekeken of de overheid een potentiele belemmering vormt bij het openhouden van basisscholen in krimpgebieden. Daarnaast wordt gekeken op welke manier sommige basisscholen er in zijn geslaagd om toch open te blijven. Ook wordt onderzocht of er een verband is tussen het aanwezig zijn van een dorpsschool en de leefbaarheid. Aan de hand van deze analyses worden idealiter aan het eind van het onderzoek enkele aanbevelingen gedaan voor basisscholen in krimpregio’s. Deze aanbevelingen kunnen betrekking hebben op de eventuele mogelijkheid voor basisscholen om open te blijven, ondanks een krimpend leerlingenaantal. Daarnaast kan een andere uitkomst van dit onderzoek zijn dat het niet wenselijk is om iedere basisschool open te houden. Dan hebben de aanbevelingen een andere aard.

1.4 Wetenschappelijke relevantie

In de huidige literatuur is er nog niet voldoende bekend over de sociale infrastructuur in gebieden met een krimpende bevolking, in het bijzonder de infrastructuur van scholen. Scholen zijn een bijzonder onderdeel van de sociale infrastructuur, omdat een school veel verschillende functies heeft. In de inleiding en de maatschappelijke relevantie is dit al uitgebreid naar voren gekomen. Doordat een

(14)

13

school dusdanig veel functies vervult, zien veel mensen een basisschool vaak als meer dan alleen een educatieve locatie. Ze denken dat de basisschool essentieel is voor de identiteit van een dorp. Desalniettemin heeft de onderwijsraad een advies uitgebracht aan staatssecretaris Dekker (Onderwijs) dat alle basisscholen met minder dan 100 leerlingen moeten sluiten (Nu.nl, 2013). De staatssecretaris heeft dit advies niet opgevolgd.

Toch is er een trend gaande van sluitende kleine scholen. Deze zijn vaak niet rendabel en kosten veel meer dan een grotere basisschool. Bestuurders zien weinig andere mogelijkheden dan het sluiten van een kleine basisschool, vaak in combinatie met het fuseren met een andere school. In de inleiding is al gebleken dat er wel mogelijkheden zijn om een kleine school open te houden. Dit kan bijvoorbeeld door een school meerdere taken in een dorp op zich te laten nemen. Dit gebeurt echter nog niet vaak. De betrokken actoren zijn vaak directe belanghebbenden bij een kleine school. Als deze definitief openblijft of definitief moet sluiten verliezen de betrokkenen hun belangstelling. Hierdoor is er weinig overdracht van kennis. Alle betrokkenen bij kleine basisscholen begonnen ongeveer op nul qua kennis.

In dit onderzoek zal onderzocht worden hoe en of het mogelijk is om kleine basisscholen open te houden. Ook wordt onderzocht waarom schoolbesturen vaak voor een fusie kiezen. Daarnaast wordt gekeken of basisscholen daadwerkelijk een invloed hebben op de leefbaarheid van een dorp of gemeenschap. Ook wordt onderzocht of dit een legitieme reden is om basisscholen te sluiten. Op deze manier probeert dit onderzoek een bijdrage te leveren aan de discussie wat de rol van de sociale infrastructuur en in het bijzonder basisscholen is op de leefbaarheid van dorpen en gemeenschappen. Er zijn momenteel veel onderzoeken hierover, maar deze zijn het niet altijd met elkaar eens of er wel of geen relatie is tussen scholen en leefbaarheid. Een aantal hiervan zal in hoofdstuk 2 onderzocht worden.

In het volgende hoofdstuk wordt de bestaande literatuur onderzocht. Er wordt gekeken wat al bekend is. Op basis hiervan wordt een conceptueel kader opgesteld. In het hoofdstuk dat hierop volgt, hoofdstuk 3, wordt de opzet van het onderzoek duidelijk. Er wordt beargumenteerd waarom voor een bewuste onderzoeksstrategie wordt gekozen. Daarna wordt duidelijk welke onderzoeksmethode gebruikt wordt en hoe de benodigde data verzameld en geanalyseerd zal worden. Tot slot wordt in hoofdstuk 3 de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek besproken. Er wordt beargumenteerd waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt en wat de invloed hiervan is op de betrouwbaarheid en transparantie van het onderzoek.

(15)

14

2. Theoretisch kader

2.1 Inleiding

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar het primair onderwijs in de Achterhoek, een krimpregio in Nederland. Om het onderzoek gestructureerd te kunnen uitvoeren zal eerst een theoriestudie gedaan worden. Hierin komen de belangrijkste thema’s en concepten naar voren. Aan de hand van deze theoriestudie wordt uiteindelijk een conceptueel model opgesteld en zullen enkele hypothesen worden gevormd. Het veldonderzoek dat volgt zal gebruikt worden om de hypothesen te verwerpen of aan te nemen.

Het eerste thema dat onderzocht wordt is de sociale infrastructuur. Er wordt eerste een overzicht gegeven van verschillende definities van sociale infrastructuur, om te kijken wat de sociale infrastructuur is. Daarna wordt onderzocht wat het belang is van de sociale infrastructuur. Vervolgens komt aan bod hoe een sociale infrastructuur gecreëerd kan worden. Hier komen ook enkele buitenlandse voorbeelden aan bod, waarbij gekeken wordt hoe in die landen in dunbevolkte gebieden een sociale infrastructuur gevormd wordt.

Vervolgens wordt gekeken naar krimpgebieden. De Achterhoek is een krimpgebied in het oosten van Nederland. Er is sprake van een afname van de bevolking en een dubbele vergrijzing. Hierdoor is het waarschijnlijk dat er specifieke problemen ontstaan, onder andere met betrekking tot de sociale infrastructuur. Minder bevolking betekent een vermindering van het aantal gebruikers, waardoor de infrastructuur minder rendabel wordt. Er zal in ieder geval gekeken worden naar de problemen die spelen in krimpgebieden en de invloed van krimp op de sociale infrastructuur. Ook zal hier gekeken worden hoe in het buitenland in dunbevolkte gebieden in onderwijs wordt voorzien. Aangezien Nederland een relatief klein land is zullen uit deze voorbeelden lessen voor Nederland worden gedestilleerd, die ook op Nederlandse schaal bruikbaar zijn.

Vervolgens komt de leefbaarheid in kleine dorpen aan bod. In de inleiding is reeds naar voren gekomen dat men bang is dat het sluiten van scholen een negatieve impact heeft op de leefbaarheid. Om dit te kunnen onderzoeken is het eerst belangrijk dat er een duidelijke definitie van leefbaarheid komt. Dat zal in deze paragraaf onderzocht worden. Hier wordt ook onderzocht welke rol de sociale infrastructuur speelt op de leefbaarheid van een gemeenschap. Daarna zal er specifiek worden gekeken wat de rol is van een basisschool op de leefbaarheid van een gemeenschap. Dit is voor dit onderzoek zeer relevant, omdat de leefbaarheid wellicht een reden kan zijn om de sluiting van een school te heroverwegen. In deze paragraaf zal ook aandacht worden besteedt aan de rol die het primair onderwijs speelt in de ontwikkeling van kinderen, om te kijken wat de rol van het primair onderwijs is op de leefbaarheid van de samenleving als geheel.

Tot slot wordt gekeken naar manieren om de sociale infrastructuur in zijn geheel in stand te houden. Hier komt eerst de veranderende rol van de overheid aan bod. Vervolgens wordt er gekeken naar manieren om de sociale infrastructuur in stand te houden door samen te werken met private investeerders. Hier worden ook enkele buitenlandse voorbeelden gegeven van hoe publiek-private samenwerking over de grens wordt gebruikt om te voorzien in een sociale infrastructuur. Tot slot zal ook de rol van de civil society aan bod komen. Er wordt onderzocht of civil society verantwoordelijkheden heeft en een rol kan spelen in het in stand houden van de sociale infrastructuur.

(16)

15

2.2 Sociale infrastructuur

In deze paragraaf zal dieper worden ingegaan op het concept ‘sociale infrastructuur’. Allereerst wordt er onderzocht hoe andere wetenschappers tegen dit begrip aankijken. Er komen meerdere definities naar boven en meerdere perspectieven om tegen de sociale infrastructuur aan te kijken. Uiteindelijk zal er een definitie gekozen worden die in dit onderzoek gebruikt wordt. Hier zullen ook enkele risico’s naar voren komen die de sociale infrastructuur met zich meebrengt. Daarna wordt gekeken naar het belang van de sociale infrastructuur. Er wordt onderzocht welke rol de sociale infrastructuur speelt voor de inwoners van de samenleving. Tot slot wordt er gekeken hoe men een sociale infrastructuur in stand kan houden. Hier komt onder andere een model aan bod dat zou moeten zorgen voor een ideale allocatie van voorzieningen. Ook zullen er enkele buitenlandse voorbeelden naar voren komen, waarin wordt gekeken hoe er op andere plekken wordt voorzien in een sociale infrastructuur en welke problemen daar spelen.

2.2.1 Sociale infrastructuur

De sociale infrastructuur betreft de infrastructuur van sociale goederen en diensten waar de overheid in moet voorzien (Evans & Bowman, 2005: Zapf, 2005). Denk hierbij bijvoorbeeld aan scholen of ziekenhuizen. Ook verzorgingstehuizen, bibliotheken, de politie en openbare sportvoorzieningen horen bij de sociale infrastructuur. Op lokaal niveau bestaat de sociale infrastructuur onder andere uit de voorzieningen, het verenigingsleven en de activiteiten in een dorp (STAMM CMO, 2012). De sociale infrastructuur bestaat uit een aanbodkant en een vraagkant (Duyvendak & Van der Graaf, 1999). De aanbodkant bestaat uit de voorzieningen die minimaal aanwezig moeten zijn om ervoor te zorgen dat een samenleving goed kan functioneren. Het gaat hier om voorzieningen waarvoor traditioneel de overheid de belangrijkste aanbieder is, zoals de gezondheidszorg en het onderwijs. Onder minimale voorzieningen worden die voorzieningen verstaan die ook kwetsbare groepen in staat stellen om te kunnen functioneren in de maatschappij, zelfs in kwetsbare gebieden. De vraagkant neemt de kant van de burger als uitgangspunt. De sociale infrastructuur zorgt ervoor dat burgers elkaar kunnen ontmoeten, er ontspanning is, ze zichzelf kunnen ontplooien en er opvang is. De sociale infrastructuur bestaat uit sociale verbanden. Belangrijk is dat de overheid slechts faciliteert, burgers moeten zelf een actieve rol spelen in het ontwikkelen van de sociale infrastructuur. Deze kant van de sociale infrastructuur stimuleert het ontwikkelen van sociaal kapitaal (Teriman et al., 2010). Een sociale infrastructuur bestaat dan niet alleen uit scholen, maar ook uit onderwijs. Niet alleen ziekenhuizen, maar ook de gezondheidszorg is deel van de sociale infrastructuur. Een sociale infrastructuur bestaat uit drie categorieën: fysieke aspecten, activiteiten en ondersteunende diensten. De eerste is categorie betreft faciliteiten die diensten herbergen zoals ziekenhuizen en dorpshuizen. De tweede categorie gaat om diensten die de gemeenschap helpen, zoals onderwijs en mogelijkheden tot ontspanning. De derde categorie is de ondersteunende fysieke infrastructuur. Dit is bijvoorbeeld een wegensysteem waarmee mensen de eerste twee categorieën kunnen bereiken, maar ook de plekken waar mensen kunnen sporten.

Een andere manier om de sociale infrastructuur te omschrijven is door deze op te delen in een harde en een zachte kant (Casey, 2005). De harde kant gaat over het voorzien in basisbehoefte zoals water en transport, waardoor mensen in een gemeenschap activiteiten kunnen uitvoeren. Ook publieke en openbare gebouwen behoren hiertoe, locaties die essentieel zijn om een gemeenschap vitaal te houden. De zachte kant van de sociale infrastructuur voorziet in diensten die nodig zijn voor een gemeenschap, zoals onderwijs en de gezondheidszorg. Het probleem hiermee is dat de zachte kant vaak lastig te definiëren is, moeilijk te meten is en vaak omschreven wordt in kwalitatieve termen.

(17)

16

Het gaat zowel om de behoefte van een individu en de gemeenschap als om de mogelijkheden van de overheid om hierin te voorzien. Bereikbare voorzieningen, een gedegen onderwijssysteem en lokale netwerken behoren tot de zachte kant van de sociale infrastructuur.

Een ander aspect van de sociale infrastructuur is de sociale kant (Amin, 2014). De infrastructuur is een combinatie van zowel technische als sociale aspecten. Dat wil zeggen dat ook mensen zelf een grote rol spelen in de sociale infrastructuur. Dit is onder andere terug te zien in de manier waarop verschillende goederen en diensten worden verdeeld over de samenleving. De mate waarop dit gebeurt zegt iets over het karakter en de stedelijke duurzaamheid van een gemeenschap. Dit wordt onder andere beïnvloedt door sociale verwachtingen en sociaal kapitaal. In een land als Nederland verwacht men veel van de sociale infrastructuur. Dat is een van de redenen dat de overheid probeert om een zo goed mogelijk onderwijssysteem te creëren. Daarnaast speelt de sociale infrastructuur een grote rol in de manier waarop men een gemeenschap ervaart en zich hiermee kan identificeren. De sociale infrastructuur is dus belangrijk voor mensen om sociale binding met een plek en een gemeenschap te ervaren. De sociale infrastructuur is essentieel voor mensen vanwege de manier waarop het welvaart produceert en sociale binding stimuleert. Voor beleidsmakers is het van belang om te weten dat, hoewel het daadkrachtiger overkomt om te praten over grote doelen en lange termijn, het soms noodzakelijk is om in de meest basale voorzieningen te voorzien. Op die manier kan er een basis worden gelegd voor de inwoners in een gemeenschap. Zij kunnen zich dan verder ontwikkelen en met eigen initiatieven komen om de infrastructuur te verbeteren. Ook kunnen zij aangeven aan de staart wat in hun gemeenschap nodig is. op die manier kunnen de gebruikers van de sociale infrastructuur de overheid betrekken bij de benodigdheden om hun eigen situatie te verbeteren.

Een risico dat zich voor kan doen bij de sociale infrastructuur is dat de activiteiten de sociale integratie niet bevorderen (Duyvendak & Van der Graaf, 1999). Het insluiten van bepaalde groepen zorgt automatisch voor uitsluiting, maar als er te specifiek wordt geselecteerd op mensen die baat hebben bij activiteiten en diensten kan het ertoe leiden dat er meer mensen worden uitgesloten dan ingesloten. Een ander probleem is dat er vormen van sociale infrastructuur zijn waar de overheid geen invloed op kan uitoefenen. Als kwetsbare groepen onderling dingen regelen om elkaar te helpen zonder dat de overheid hiervan af weet kan het voorkomen dat deze dingen (deels) illegaal zijn. De overheid moet kiezen of ze dit gedoogt, waardoor de kwetsbare groepen geholpen worden. Een andere mogelijkheid is dat de overheid hier tegen optreedt. De overheid kan dan zelf proberen om de mensen te helpen, maar dit gebeurt soms minder effectief. De vraag is dan bij welke sociale infrastructuur de kwetsbare groepen het meeste baat hebben.

Wat ook kan spelen bij de sociale infrastructuur is dat er verschillen zijn tussen de invloedsfactoren op de noodzakelijke vraag en de invloedsfactoren voor het politiek wenselijke aanbod (Zapf, 2005). Planners moeten kritisch kijken welke invloedsfactoren worden meegenomen bij het plannen van de sociale infrastructuur. Daarnaast is er ook een probleem met de schaalgrootte van aangeboden diensten. Omdat de sociale infrastructuur steeds meer taken overneemt van het huishouden zijn de locaties vanuit de burger gezien het liefst klein en huiselijk. Aangezien kleinschalige voorzieningen vaker minder rendabel zijn dan grootschalige voorzieningen, zijn de locaties vanuit de investeerders gezien het liefst groot. Dit kan een mismatch veroorzaken tussen de wensen van de gebruikers en het aanbod van de sociale infrastructuur.

2.2.2 Belang sociale infrastructuur

(18)

17

1999). De bedoeling is om sociale samenhang in groepen te creëren, waarbij leden zich identificeren met elkaar en elkaar willen helpen. Op deze manier krijg je sociale integratie. Het enige nadeel van dit is dat het insluiten van mensen altijd zorgt voor het uitsluiten van anderen. Een risico van de sociale infrastructuur is dat er mensen overblijven die nergens bij horen. Er moet dus altijd geprobeerd worden om te veel sociale uitsluiting te voorkomen. Dan zorgt een sociale infrastructuur voor de opbouw van sociaal kapitaal (Kimmel et al., 2011). Hierdoor weten leiders beter wat nodig is in een gemeenschap en hebben meer kennis hebben over wat voor hun mogelijk is. Bovendien zijn mensen die beschikken over sociaal kapitaal minder gevoelig voor depressies en meer geneigd om anderen te helpen. Landen waar de inwoners over sociaal kapitaal beschikken zijn over het algemeen welvarender en de bedrijven competitiever. Dit is goed voor de economische welvaart. Bovendien is er minder criminaliteit, is een land veiliger en is er minder sprake van drugsmisbruik. Op deze manier heeft een goede sociale infrastructuur een positief effect op de leefbaarheid in een land (Zapf, 2005). Alle burgers kunnen hierdoor participeren in de samenleving. Een goede sociale infrastructuur zorgt voor welvaart en een hoge kwaliteit van het leven. Bovendien zijn locaties van de sociale infrastructuur, zoals de basisschool of het dorpshuis, vaak belangrijke plaatsen waar inwoners van een dorp zich mee identificeren. Het zijn culturele middelpunten in dorpen of wijken.

Alle onderdelen van sociale infrastructuur zijn er op gericht om de leefbaarheid te vergroten (Teriman et al., 2010). Het gaat dan zowel om educatie en gezondheid als om sociale relaties, werk en ontspanning. Al deze elementen hebben als doel een betekenisvolle impact te hebben op de leefbaarheid van een gemeenschap. Burgers gebruiken de sociale infrastructuur om een gezonde gemeenschap te vormen. De sociale infrastructuur zorgt voor de basale levensbehoefte van mensen. Het is de basis voor de ontwikkeling van menselijk en sociaal kapitaal. De sociale infrastructuur in een land is representatief voor de manier waarop de overheid voor de zwakkeren in de samenleving zorgt (Bhandari, 2006). De sociale infrastructuur levert kansen voor de sociaaleconomisch zwakkeren om hun uitgangspositie te verbeteren. Op die manier creëer je een duurzame gemeenschap die actie kan ondernemen als er iets nodig is en zich aan kan passen aan veranderende omstandigheden (Casey, 2005; Kimmel et al., 2011).

2.2.3 Creëren sociale infrastructuur

De publieke sector was van oudsher de enige actor om te voorzien in de sociale infrastructuur (English, 2005). Tegenwoordig worden de private sector en de civil society steeds vaker ingeschakeld om de overheid te helpen bij het aanleggen en onderhouden van de sociale infrastructuur. Desondanks blijft het handhaven van een bepaalde kwaliteit van publieke diensten een van de sociale verantwoordelijkheden van de staat. Overheden krijgen steeds meer moeite met het financieren van de sociale infrastructuur, ondanks dat is gebleken dat de economische voordelen van een sociale infrastructuur altijd hoger zijn dan de kosten die gemaakt worden om de infrastructuur aan te leggen (Teriman et al., 2010). Doordat overheden een tijd minder geïnvesteerd hebben, zijn er nu dure maatregelen nodig om de sociale infrastructuur in stand te houden. Een andere mogelijkheid is het uitdunnen van de sociale infrastructuur. Dit is in de Achterhoek te zien. De overheid financiert niet extra, waardoor er basisscholen moeten sluiten.

De traditionele planning van sociale infrastructuur probeert een eerlijke verdeling te creëren, door te kijken naar het aantal inwoners (Teriman et al., 2010). Hoe meer mensen, hoe uitgebreider voorzieningen en faciliteiten die bijdragen aan de sociale infrastructuur. Op deze manier krijg je een gelijke verdeling van investeringen en worden er geen locaties voorgetrokken. Het nadeel hiervan is dat niet elke gemeenschap hetzelfde is en dat sommige wijken behoefte hebben aan andere

(19)

18

voorzieningen. Je kunt als overheid wel stellen dat elk dorp met 500 inwoners een school nodig heeft, maar als er in een dorp 500 ouderen wonen hebben ze meer aan een extra biljartzaal. Daarnaast is het ook belangrijk dat de fysieke onderdelen van de sociale infrastructuur bereikbaar zijn (Bhandari, 2006). Als mensen deze onderdelen niet kunnen bereiken hebben ze er niks aan. Hier dient ook rekening te worden gehouden met de gebruikers van de sociale infrastructuur. Kinderen op een basisschool zijn tot op zeker leeftijd afhankelijk van hun ouders. Als deze ouders minder mobiel zijn, bijvoorbeeld doordat ze geen auto en fiets hebben, moet er een basisschool in de buurt zijn. Anders kan het wel zo zijn dat er op 10 kilometer een uitstekende basisschool zit, maar dan kan de reisafstand een probleem zijn. Dit leidt tot een paradox in de sociale infrastructuur: mensen willen voorzieningen dichtbij, maar te veel voorzieningen zorgt voor een te dure sociale infrastructuur waardoor de kwaliteit achteruit gaat (Bigotte & Antunes, 2007).

Om deze paradox te vermijden is er een model gemaakt voor een optimale allocatie van voorzieningen die van belang zijn voor de sociale infrastructuur (Bigotte & Antunes, 2007). In dit model wordt rekening gehouden met het feit dat elke voorziening een minimum aantal gebruikers nodig heeft om economisch stabiel te zijn. Elke gebruiker wordt geacht gebruik te maken van de dichtstbijzijnde voorziening. De output van dit model is het aantal voorzieningen dat nodig is. Een dergelijk model zou in de Achterhoek toegepast kunnen worden om te kijken hoe veel basisscholen er nodig zijn. Er kleven echter meerdere nadelen aan. De perfecte locatie voor een basisschool zou bijvoorbeeld precies tussen drie dorpen kunnen zijn. Dit is geen logische locatie voor een basisschool. Daarnaast zou het kunnen voorkomen dat er een bepaalde gemeente is zonder school, terwijl gemeenten verplicht zijn te voorzien in openbaar onderwijs. Daar komt meteen het derde probleem naar voren. In Nederland heb je meerdere soorten onderwijs. Denk hierbij in ieder geval aan openbaar, protestants-christelijk en katholiek. Ouders zijn vrij om te kiezen naar welke basisschool ze hun kind doen en welke denominatie hun voorkeur heeft. Dit model kan pas werken als denominatie wordt afgeschaft. Tot die tijd kun je ouders niet verplichten hun kind naar de dichtstbijzijnde basisschool te sturen.

Op sommige locaties in Duitsland zijn er problemen met de sociale infrastructuur (Zapf, 2005). Doordat de overheid minder kapitaal heeft en er ook in Duitsland gebieden zijn met een krimpende bevolking, zijn hier op sommige locaties diensten niet langer rendabel. Hier probeert Duitsland mee om te gaan door sommige aspecten van de sociale infrastructuur mobiel te maken. Een bibliotheek op wielen kan bijvoorbeeld van dorp naar dorp rijden. Voor basisscholen is dit lastiger, een school kan niet zomaar rondrijden. Wel kunnen schoolbussen de kinderen in de dorpen ophalen en meenemen naar een basisschool waar meerdere kinderen uit de regio naar toe gaan. Waar dat ook niet meer rendabel was hebben ze in Duitsland geprobeerd om diensten die digitaal aangeboden kunnen worden zo veel mogelijk digitaal aan te bieden. Daarnaast zijn er steeds meer diensten geprivatiseerd. Ook in Scandinavië zijn er problemen met betrekking tot de sociale infrastructuur, onder andere in Noorwegen. Hier zijn gebieden met een zeer lage bevolkingsdichtheid. Voor de overheid is het in deze gebieden lastig om alle inwoners van adequate zorg te voorzien (Rygh & Hjortdahl, 2007). Het is niet mogelijk om in elk dorp een ziekenhuis of een gezondheidscentrum te houden. Deze voorzieningen zijn te duur om in stand te houden. Een van de strategieën die Noorwegen gebruikt is om de zorg beter te laten aansluiten op de bevolking. Er zijn bijvoorbeeld community hospitals gebouwd. Dit zijn lokale, kleine ziekenhuizen die geschikt zijn om acute zorg te verlenen. De arts is vaak vergelijkbaar met een huisarts. Deze artsen werken vaak nauw samen met specialisten uit andere ziekenhuizen, aangezien er via digitale weg makkelijk contact kan worden gehouden. Een community hospital kan ook betekenen dat er in een bejaardentehuis of een verzorgingstehuis enkele bedden zijn

(20)

19

voor patiënten die een paar nachten in het ziekenhuis moeten doorbrengen. Hier kunnen ze zorg ontvangen tot ze weer naar hun eigen huis kunnen. Ook het combineren van taken kan ervoor zorgen dat er zorg kan worden geleverd. Denk hierbij aan een arts die ook kennis heeft van een apotheek, of een verpleegster die ook diagnoses kan stellen of basale ingreepjes kan uitvoeren. Hierbij is het belangrijk dat zorgverleners met een andere achtergrond dezelfde taal gebruiken. Als iedereen in vakjargon gaat praten kan dit zorgen voor miscommunicatie. Duidelijke taal en duidelijke codes en regels met betrekking tot digitale communicatie is essentieel voor een goede samenwerking. In Amerika wordt zorg soms geleverd door middel van telemedicine (Rygh & Hjortdahl, 2007). Dit gebeurt onder andere in Tennessee, waar via telecommunicatie drie ziekenhuizen, een verzorgingstehuis en de huizen van patiënten verbonden zijn. Dit is vergelijkbaar met een Noorweegs community hospital. Ook in Schotland komt het voor dat community hospitals zijn verbonden met ziekenhuizen en specialisten om hulp kunnen vragen. Door middel van videoconferenties en het doorsturen van afbeeldingen en data kunnen specialisten advies geven over hoe een patiënt behandeld dient te worden. Als de lokale verpleegsters een brede opleiding hebben genoten is het mogelijk om bijna alle zorg te verlenen. Alleen voor te specialistische dingen moeten patiënten nog naar het ziekenhuis.

Ook met betrekking tot scholen is het in Noorwegen niet altijd mogelijk om elk dorp van een school te voorzien. In Noorwegen moet elk kind, totdat het 16 jaar oud is, naar school (Antikainen, 2006). Om dit te garanderen probeert Noorwegen om ervoor te zorgen dat elk kind een school in de buurt heeft. Op sommige dunbevolkte plekken is dit niet mogelijk. Op die plekken zorgt Noorwegen ervoor dat er gratis vervoer is naar de dichtstbijzijnde school (Lie et al., 2003). In Zweden worden voorzieningen gecombineerd op plekken waar de bevolkingsdichtheid laag is (Swedish Ministry of Agriculture, 2008). Een winkel kan bijvoorbeeld tegelijkertijd functioneren als postkantoor of als apotheek.

Wat betreft onderwijs is het lastiger om dit op afstand te regelen. Het enige wat mogelijk is om van afstand in onderwijs te voorzien is distance education. Hier zijn de leraar en de leerling gescheiden van elkaar (Bernard et al., 2004). De leerlingen krijgen via een computer de lessen van de leerkracht. Deze kunnen van te voren zijn opgenomen of live worden uitgezonden. In de Achterhoek zou dit kunnen betekenen dat kinderen in hun eigen dorp in een zaaltje zitten met de andere kinderen. De leraar zit ergens anders en geeft aan meerdere zaaltjes kinderen tegelijkertijd les. Hiervoor is het in ieder geval belangrijk dat zowel de leerling als de leraar basale kennis van ICT hebben (Menchaca & Bekele, 2004). Daarnaast zullen in Nederland vaste patronen doorbroken moeten worden.

Zolang de overheid hier nog niet klaar voor is kan er in ieder geval worden voorzien in leerlingenvervoer. Op die manier kunnen ook kinderen die geen basisschool in de buurt hebben naar school. Ze zijn dan niet afhankelijk van de mobiliteit van de ouders. Dit is alleen nodig als er in het eigen dorp basisscholen sluiten en er problemen komen met de sociale infrastructuur. Of dit speelt in krimpgebieden en andere problemen die spelen in krimpgebieden zullen in de volgende paragraaf onderzocht worden.

2.3 Krimp

In deze paragraaf wordt dieper ingegaan op het fenomeen krimp. De Achterhoek is een anticipeergebied en kan hierdoor te maken krijgen met bepaalde problemen die nu al spelen in krimpgebieden. In deze paragraaf wordt onderzocht wat de problemen zijn die spelen in krimpgebieden. Vervolgens wordt onderzocht wat de invloed van de problemen in krimpgebieden is op de sociale infrastructuur. Er wordt gekeken naar de sociale infrastructuur in het algemeen en naar

(21)

20

onderwijs in het bijzonder. Hierop volgt een kort overzicht van verschillende manieren die in dunbevolkte gebieden in het buitenland worden gebruikt om te voorzien in het primair onderwijs. Omdat Nederland relatief klein is zullen sommige van deze maatregelen in Nederland niet reëel zijn. Daarom wordt er aan het einde van de paragraaf kort samengevat welke lessen uit het buitenland in Nederland toepasbaar zijn.

2.3.1 Problemen in krimpgebieden

Bij krimp kunnen verschillende problemen ontstaan. Deze zijn voornamelijk terug te zien op het schaalniveau van wijken, buurten en dorpen (Van Dam et al., 2006). Voornamelijk aspecten van leefbaarheid kunnen in de problemen komen. Verschillende problemen, zoals een terugnemende bevolking en een krimpende voorzieningenstructuur, kunnen elkaar versterken. Een negatieve spiraal ligt op de loer. Krimp biedt ook kansen, woningleegstand biedt bijvoorbeeld ruimte voor herstructurering. Hier moet wel een kanttekening bij: herstructurering kost geld, en geld is een lastig iets in krimpgebieden. Beleidsmakers hebben vaak minder ter beschikking en moeten lastige keuzes maken. Ook woningcorporaties staan onder druk, een krimp van het aantal (potentiele) huurders betekent ook een afname van het inkomen. Bovendien kan leegstand zorgen voor verloedering en uiteindelijk ontvolking van complete wijken of dorpen, wat criminelen kansen biedt om hun activiteiten uit te voeren zonder gestoord te worden. Ook kunnen leegstaande panden een schuilplaats worden voor daklozen en verslaafden. Te veel leegstand is dus zeker niet wenselijk in krimpgebieden. Dit kan leiden tot segregatie van bepaalde bevolkingsgroepen (Rutgers, 2013). Krimp kan ook zorgen voor een verloedering van de fysieke leefomgeving. Dit is deels afhankelijk van de mensen die verhuizen. Als de achterblijvers niet betrokken zijn is er een grotere kans op verloedering. Ook de verhouding koop- en huurwoningen heeft hiermee te maken. Daarnaast blijven de meer kansarme jongeren vaak achter in krimpgebieden (Geven et al., 2011). Jongeren met een hogere startkwalificatie verhuizen sneller naar de stad voor een studie en blijven daar vervolgens wonen.

Een ander negatief effect van krimp kan zitten in een gebrek aan regionale afstemming (Rutgers, 2013). Als gemeenten zeer actief gaan proberen om inwoners te werven, kan het gebeuren dat deze inwoners van buurgemeenten komen die zelf ook last hebben van krimp (Kerkhof, 2011). Inwonerkannibalisme ligt op de loer (Hospers, 2012). Slechts 7% van alle verhuisbewegingen is naar een andere regio. Dorpen of kernen die ineens groeien doen dit dus waarschijnlijk ten koste van andere dorpen in de regio. Op gemeentelijke schaal stopt de krimp, maar op grotere schaal niet. De krimp wordt elders wellicht nog erger. Dit kan verder gaan dan alleen inwoners. Ook op het gebied van bedrijvigheid en voorzieningen kunnen gemeenten elkaar beconcurreren. Dit beleid, waarin dorpen allemaal alle voorzieningen willen houden en autonoom willen opereren, biedt weinig perspectief (Thissen & Loopmans, 2013). De processen die bezig zijn, zijn te grootschalig om op dorpsniveau op te lossen. Regionaal beleid is nodig, waarin ieder dorp een specialiteit en identiteit heeft.

2.3.2 Effecten krimp op de sociale infrastructuur

Er wordt vaak gedacht dat in krimpgebieden voorzieningen teruglopen omdat er minder mensen wonen en voorzieningen dus niet langer rendabel zijn. Een verandering aan de vraagzijde dus. Dit is echter niet de enige oorzaak, ook aan de aanbodzijde zijn er veranderingen (Van Dam et al., 2006). Aan de aanbodzijde is sprake van schaalvergroting. Ook in gebieden zonder krimp is deze transitie zichtbaar. Daarnaast hebben mensen het steeds drukker, waardoor ze activiteiten gaan koppelen of dingen op internet gaan kopen. Ook dit zorgt ervoor dat het klantenbestand van voorzieningen daalt. Krimp is een factor die dit allemaal versterkt, maar het is niet de enige oorzaak.

(22)

21

combineren met allerlei andere activiteiten. Onderwijs is een basisbehoefte en ieder kind moet naar school. Onderwijs zou zeer sterk afhankelijk moeten zijn van demografische processen, maar in Nederland is er sprake van een actieve overheid op het gebied van onderwijs (Van Dam et al., 2006). Schaalvergroting gebeurt wel in het primair onderwijs, maar doordat elke gemeente een eigen opheffingsnorm heeft, wordt rekening gehouden met krimp. De opheffingsnorm is afhankelijk van het oppervlakte van een gemeente en het aantal leerlingen. Een plattelandsgemeente heeft een lagere opheffingsnorm dan een gemeente in een stad en scholen in dunbevolkte gebieden mogen dus langer openblijven zonder hiervoor toestemming te moeten vragen aan de Minister. Er wordt dus wel rekening gehouden met krimp, maar dat betekent niet dat er geen problemen zijn. Een van de effecten van krimp is dat de bevolking verandert, er is sprake van een vergrijzing en een ontgroening. Hierdoor verandert ook de vraagzijde voor onderwijs. Ook dit zorgt ervoor dat er sprake is van een afname van de sociale infrastructuur. Wat dan bij het primair onderwijs belangrijk is, is dat als scholen toch moeten sluiten kinderen veilig naar een andere school kunnen (Kerkhof, 2011).

Krimp is niet de (enige) reden dat voorzieningen teruglopen en er een dunnere sociale infrastructuur komt (Van Dam et al., 2006). Krimp kan dit proces wel versterken. Doordat er minder mensen zijn, wordt er nog meer aan schaalvergroting gedaan en zijn er nog minder lokale voorzieningen. Als er ergens weinig voorzieningen zijn, zullen er geen mensen meer komen die daar waarde aan hechten. Het afnemen van het voorzieningenniveau kan op deze manier krimp in de hand spelen. Het fenomeen schaalvergroting kan ook voor een ander probleem zorgen. Mensen moeten verder reizen voor activiteiten en in krimpgebieden is het openbaar vervoer vaak niet zo goed. Hierdoor zijn mensen steeds autoafhankelijker en is er een risico op mobiliteitsongelijkheid (Thissen & Loopmans, 2013).

Een ander verschijnsel dat zich kan voordoen bij het afnemen van de sociale infrastructuur, is de transitie van autonome dorpen naar woondorpen (Thissen & Loopmans, 2013). In autonome dorpen komen de meeste inwoners uit het dorp zelf en beschikt het dorp over de benodigde voorzieningen. In woondorpen wonen mensen voornamelijk. Sociale contacten, voorzieningen, dat soort zaken zoeken mensen buiten het eigen dorp. Hierdoor is er steeds minder behoefte aan voorzieningen binnen het dorp. Mensen gaan voor dat soort zaken naar dorpen in de regio. Bovendien is het zeer kostbaar om voorzieningen koste wat het kost in het dorp te houden en leveren de investeringen economisch gezien vaak weinig op (Kerkhof, 2011). Ook hier is schaalvergroting te zien. Deze schaalvergroting komt deels doordat steeds meer aspecten van de sociale infrastructuur worden overgelaten aan de markt (Geven et al., 2011). Deze kunnen de voorzieningen niet rendabel exploiteren op laag schaalniveau en zullen dus moeten vergroten.

Uit bovenstaande blijkt dat krimp voor veel problemen kan zorgen. Verloedering en leegstand ligt op de loer en het risico bestaat dat alleen de kansarme jongeren achterblijven. Daarnaast kunnen dorpen met elkaar gaan concurreren om de laatste mensen die nog zijn overgebleven en kan inwonerkannibalisme optreden. Bovendien spelen met betrekking tot de sociale infrastructuur nog andere problemen in krimpgebieden. Opschalen van voorzieningen in steeds dunbevolktere gebieden leidt er toe dat inwoners meer moeten reizen voor voorzieningen. Hierdoor kan mobiliteitsongelijkheid ontstaan. Door deze opschaling is er sprake van een transitie van autonome dorpen naar woondorpen, waar niet langer alle voorzieningen zijn. Mensen bestellen meer op internet of reizen verder. In het bovenstaande verhaal is ook naar voren gekomen dat onderwijs een apart verhaal is. Het is niet op internet te bestellen en de meeste mensen willen er niet heel ver voor reizen. Toch zullen alle kinderen elke dag onderwijs moeten krijgen. In de volgende paragraaf wordt onderzocht hoe men in het buitenland in dunbevolkte gebieden in het primair onderwijs voorziet. Ook zullen er enkele lessen uit gehaald worden voor de Nederlandse situatie.

(23)

22

2.3.3 Onderwijs in dunbevolkte gebieden in het buitenland

Het sluiten van basisscholen in landelijke gebieden, waar vaak lage dichtheden zijn, gebeurt al sinds lange tijd. Aan het eind van de jaren 60 van de vorige eeuw werd zowel in het Verenigd Koninkrijk als in Scandinavië het schoolsysteem gereorganiseerd (Sigsworth & Solstad, 2005). Een van de belangrijkste ontwikkelingen was het sluiten van kleine basisscholen in dunbevolkte gebieden en het overplaatsen van kinderen naar grotere scholen in de regio. Toentertijd waren veel leraren tegen dit plan, onder andere omdat ze het geen goed idee vonden als het basisonderwijs werd losgekoppeld van de gemeenschap waarin een kind opgroeide. Desalniettemin zijn indertijd veel kleine scholen gesloten. Dit proces duurt nog steeds voort en nog steeds moeten kleine scholen in dunbevolkte gebieden sluiten. Ondanks alle protesten zijn er ook positieve geluiden met betrekking tot het sluiten van kleine scholen en het bouwen van een grotere, regionale school (Evans, 2005). Een moderner schoolgebouw en grotere klassen worden genoemd als positieve aspecten van een nieuwe school.

2.3.3.1 Basisscholen in Wales

In Wales zijn er problemen bekend met basisscholen in landelijke gebieden. Vanuit bestuurlijk opzicht wordt er vooral gekeken naar de rendabiliteit van deze scholen (Evans, 2005). Aangezien kleine basisscholen relatief meer geld kosten dan grotere scholen, wilden bestuurders hier basisscholen gaan sluiten. Schoolbesturen gingen hier tegenin door te stellen dan monetaire waarden niet opwegen tegen educatieve voordelen. De vraag komt dan of kleine scholen dezelfde educatie kunnen bieden als grotere basisscholen. Uiteindelijk is in Wales besloten dat er geen vaste eisen meer komen waaraan een school moet voldoen om open te blijven. Er is besloten dat er per case wordt gekeken of een basisschool moet sluiten of open kan blijven. Hierdoor moesten er alsnog kleine basisscholen sluiten. Vaak gingen kinderen naar een grotere school in de regio. In Wales is het ook voorgekomen dat scholen gingen clusteren. Via gemeenschappelijke financiering, met hulp van de overheid, is er een transportnetwerk opgezet dat leerlingen en leraren van de ene locatie naar de andere brengt. Op die manier kunnen kinderen in een klas zitten met leeftijdsgenoten en kunnen leraren een normale klas lesgeven, in plaats van een zeer kleine of een zeer gemengde klas. Ook gebeurt het dat verschillende basisscholen samenwerken met een middelbare school, zodat er een gegarandeerde doorstroom is. Ook in Wales is het openhouden van scholen niet alleen belangrijk voor de educatie van kinderen, maar ook voor de culturele waarden die ze meekrijgen. In sommige plekken in Wales wordt nog Wels gesproken. Als hier veel scholen moeten sluiten gaat dat deel van de cultuur verloren. Dit heeft ook effect op de sociale en culturele identiteit van mensen in bepaalde gebieden in het land.

2.3.3.2 Basisscholen in Engeland

In Engeland staan scholen, net als in Wales, onder toezicht van een lokale instantie (Rule, 2005). Deze is verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van het onderwijs en mag derhalve beslissen of scholen open dienen te blijven dan wel dienen te sluiten. De belangrijkste strategie van deze instanties om kleine scholen open te houden, was om scholen op regionale schaal te laten samenwerken. Groepen scholen moesten clusters vormen, om onder een gezamenlijk bestuur verder te gaan. Communicatie kan steeds makkelijker op een digitale manier gebeuren, waardoor het niet langer nodig is dat een schoolhoofd elke dag fysiek op elke school aanwezig is. Daarnaast wordt door de Engelse instituties gesteld dat het handig is om een jaarlijkse conferentie te houden, zodat besturen van clusters elkaar kunnen ontmoeten en ervaringen kunnen delen.

2.3.3.4 Basisscholen in Zweden

Ook in Zweden zijn er strategieën bedacht om te voorkomen dat educatie niet meer beschikbaar is in kleine dorpen (Sörlin, 2005). In Zweden heeft de overheid het mogelijk gemaakt om een zogeheten

(24)

23

‘vrije school’ op te richten. De aanvrager moet hiervoor wel aan enkele eisen voldoen. Zo moeten er minstens twintig leerlingen zijn en moet de school open zijn voor iedereen. Daarnaast moet de school voldoen aan eisen die zijn gesteld in de wet. Daarnaast is ook in Zweden het combineren van een school met andere voorzieningen populair. Scholen worden meer gezien als een dorpscentrum en ze worden derhalve gecombineerd met een bibliotheek, kinderdagverblijf, een dorpshuis et cetera. Educatie en cultuur worden in Zweden gezien als twee dingen die elkaar kunnen versterken. Daarom kunnen basisscholen in Zweden ook gecombineerd worden met culturele organisaties (Government Offices of Sweden, 2015).

2.3.3.5 Basisscholen in Finland

In Finland mogen lokale besturen beslissen of een school openblijft of dat een school moet sluiten (Syväniemi, 2005). Geld blijkt hier vaak een belangrijke reden te zijn. Als een school te duur wordt sluit hij meestal. De overheid probeert kleine scholen te helpen door op provinciaal niveau trainingen voor leraren aan te bieden. Daarnaast heeft de provincie een groep leraren in dienst, die parttime kunnen worden uitgezonden naar scholen in de provincie om daar advies te geven. Bovendien wordt vanuit de staat samenwerking tussen scholen gestimuleerd.

2.3.3.6 Basisscholen in Noorwegen

In Noorwegen worden in de meest dunbevolkte gebieden combinatiescholen gecreëerd. Het aantal leerjaren op een dergelijke school kan oplopen tot tien (Solstad, 2005). Dit is in Nederland ongeveer te vergelijken met een school die zowel het basisonderwijs als de onderbouw van het voortgezet onderwijs voor zijn rekening neemt. Daarnaast maken kleine basisscholen in dunbevolkte gebieden meer gebruik van ouders en buurtbewoners bij het lesgeven. Dit werkt twee kanten op. Betrokken buurtbewoners helpen de school en leveren daarmee een bijdrage aan het behouden van de school. In ruil hiervoor probeert een school de gemeenschap te helpen. Een mogelijkheid hiervoor is het uitbreiden van de school met een kinderdagverblijf of een studiecentrum/bibliotheek. Daarnaast kan de school ook gecombineerd worden met een informatiecentrum voor het dorp, bijvoorbeeld het stadhuis. Ook kan de school samen gaan werken met culturele instanties uit het eigen dorp of uit de regio. Buiten het feit dat een school op deze manier meer een middelpunt wordt van een dorp zorgt een samenwerking er ook voor dat een school niet als enige opdraait voor de kosten van het onderhouden van het schoolgebouw. Bovendien worden ook in Noorwegen clusters van scholen opgericht. Scholen die bij elkaar in de buurt gelegen zijn vormen een formeel samenwerkingsverband. Soms delen ze alleen kennis met elkaar, soms wordt ook het schoolhoofd gedeeld. Als reistijden het toelaten worden er ontmoetingen geregeld voor de kinderen van de basisscholen, opdat ze meer leeftijdsgenoten ontmoeten. Het delen van kennis en ervaringen kan ook op digitale wijze gebeuren. Desondanks zijn er ook in Noorwegen veel stemmen om kleine basisscholen te sluiten (Solstad, 2005). Het financiële aspect is hier de belangrijkste reden voor. Een tweede reden in Noorwegen is dat kleine basisscholen niet hetzelfde educatieve niveau kunnen bereiken als grotere scholen. Daarom is het ook mogelijk om kleine basisscholen te sluiten op educatieve gronden.

2.3.3.7 Basisscholen in IJsland

In IJsland duurt de basisschool van iemand zesde tot zestiende levensjaar (Sigpórsson & Jónsdóttir, 2005). Doordat ook IJsland zeer dunbevolkt is zijn er hier veel kleine scholen. Hierdoor is het niet mogelijk dat er in elk dorp een school is. In extreme gevallen komt het voor dat kinderen doordeweeks in een gastgezin verblijven om naar school te kunnen en in het weekend naar huis gaan. Daarnaast komt het ook voor dat scholen alleen kinderen tot twaalf of veertien jaar oud hebben. Als kinderen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

riatrie worden uitgebreid. Gehandicapten moeten kunnen deelnemen aan het gewone dagelijkse le- ven. De toegankelijkheid van openbare gebouwen en verkeersvoorzieningen ver-

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

Charlotte Salomon. Felstiner kiest in haar biografie van Charlotte Salomon voor een opzet waarin de nationaalsocialistische strategieën van in- en uitsluiting langzaam tot een

In deze paragraaf wordt onderzocht of een sterke sense of place en place-attachment onder bewoners van een wijk invloed heeft op de mate waarin zij actief zijn in

… als ik in een dorp woon en mijn kind kan daar niet naar school gaan, dan, ja volgens mij wordt het allemaal heel doods als er geen kinderen meer zijn.. Volgens mij

Dit zorgt voor minder onveiligheid doordat een open plaats zorgt voor controle, doordat het hier zien en gezien worden is (Karsten e.a., 2001). Eén kwalitatief hoog speelveld

De volgende aanbeveling is opgenomen in de richtlijn met betrekking tot TCIs: pimecrolimus crème en tacrolimus zalf zijn tweedelijns geneesmiddelen voor de behandeling van milde

When occupying Germany, Ame- ricans had already done extensive research on the attitude of Germans and on cultural and historical traditions in German society that may have