• No results found

Een pliocene Echinophoria rondeleti (Basterot, 1825) uit de Westerschelde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een pliocene Echinophoria rondeleti (Basterot, 1825) uit de Westerschelde"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

AFZETTINGEN WTKG 33(1), 2012 4

Een

pliocene Echinophoria

rondeleti

(Basterot, 1825)

uit de

Westerschelde

Peter

Moerdijk

¹

Determinatie

Dat ik zo’n

opvallende schelp

nietspontaan

herkende,

was

voor

mij

in de

loop

der

jaren

een

bijzondere ervaring

ge-worden. Hetwasin geen

geval

de hier bekende Galeodea bicatenata

(Sowerby, 1817).

Die wordtgroterenheeftveel

meer

spiralen, waarbij

de knobbels

beperkt blijven

totde

schouder. Ook is het

siphokanaal

heel andersvan vorm.

In Glibert’s

publicatie

overhet

Rupelien (1957)

vond ik de

oplossing:

Semicassis

(Echinophoria)

rondeleti

(Basterot,

1825).

Desoortwordt in de actuele literatuur

ingedeeld

in

Echinophoria

als genus,metals type-soort

Echinophoria

intermedia

(Brocchi, 1814)

uit het MioceenenPlioceen

van

Zuid-West-Europa.

Het genus kent ook nogrecente verwanten,

voornamelijk

in het Indo-Pacifische

gebied.

Karakteristiekvoor

Echinophoria

rondeleti

zijn

de circa 12

brede, geknobbelde spiralen

ende verdikte mondrand met

krachtige lijsten. Opvallend

voorhet

exemplaar

uit de

Westerschelde

is,

dat de knobbels op het onderste deelvan

de

windingen

zich pas laat ontwikkelen. Aan de

voorzijde

vande

schelp zijn

vooral de

spiralen duidelijk.

De bekende

stratigrafische verspreiding

vanE. rondeleti omvat

vrijwel

het

gehele Oligoceen

enMioceen. Vondsten

zijn

bekendvanDenemarkentotItalië. In Nederland

zijn

nogal

wat vandeze

schelpen

in

groeve De

Vlijt bij

Win-terswijk gevonden.

Nietverwarren

Bij

het zoeken in literatuurenop internetnaarinformatieen

afbeeldingen

vanE. rondeleti vond ikmetalleen afbeeldin-genvande

typische

E.

rondeleti,

maarstuitteik ookop twee

gerelateerde

soorten, die als rondeleti werden

aangeduid.

De

enesoortkomtvoorin het Laat

Oligoceen (Chattien)

van

Denemarkenenin het

Stemberger

Gestein van

Mecklen-burg/Sleeswijk-Holstein

in Duitsland. Deze verschiltvande

typische

rondeleti door hetgroteraantal

(ca. 20)

en

fijnere

spiralen.

Voor dezevorm

lijkt

denaam

Cassis’

megapolita-na

Beyrich,

1854 bruikbaar.

Beyrich geeft

een

prachtige

af-beelding

en een

goede beschrijving

van

zijn megapolitana,

Een

vraagstuk

is of desoortin het genus

Echinophoria

of in Semicassis

ingedeeld

zoumoetenworden.

De andere

gelijkende

vormkomtvoorin het Plioceenvan

Italiëen

Spanje.

Dezevormheeft

juist

minder

(6/7)

spira-len dan E.

rondeleti,

maar isdoor Muniz-Sohsetal.

(1996)

ook

aangeduid

als E. rondeleti. Naar het oordeelvan

Lan-dau,

Beu &

Marquet (2004)

betreft het hier echter de

for-ma

pliorondeleti

Sacco, 1890vanE. intermedia.

Discussie

Uit welke

afzetting

kan die

schelp

nu

afkomstig zijn?

Het

onderzoek aan het fossiele

materiaal uit de Westerschelde

geeft

een

duidelijk

beeldvan watwedaarkunnen

verwach-ten

(Wesselingh

et

al.,

2010a

en

Wesselingh

et

al., 2010b).

We kunnen de

afzettingen

waaruit de

Westerscheldefos-sielenstammen confronteren

metde

afzettingen

waaruit E. rondeleti bekend is.

E. rondeleti komtvoor in de

vroeg-oligocene

KleivanBoom

(in

Nederland de

Rupelforma-tie). Op

veel

plekken

in het

Wes-terscheldegebied

rusten

plio-cene

lagen

op de Boomse

Klei,

de

schelp

zou daaruit actueel In 2010 vond ik in

Yerseke,

ineen

partij schelpen

uit de

Westerscheldeeen

mij

onbekende

fossiele, grof geribde,

geknobbelde

Semicassis. Het vindenvan een

schelp

met

zo’n

tropische

allure is op zich aleen

piekervaring.

Aan het

bijeengaren

vanrelevanteinformatierond deze vondst

hebik

vervolgens

ook nog veel

‘vervolggenoegen’

be-leefd. Over de vondst berichtte ik eerder in Voluta

(2011)

en

Spirula (2011).

Ik vind hetnu

tijd

omalle

relevante,

in-tussenverzamelde informatiemetde lezers vande

Afzet-tingen

delen. Temeer omdat de informatietoteen

verras-sende conclusie leidt.

Afb. 1. (Basterot, 1825)-Yerseke;tussen uit de Westerschelde opgezogen

schelpen, a.voorzijde,b.achterzijde.

(2)

AFZETTINGEN WTKG 33(1),2012 5

of

gedurende

het Plioceen bloot

gespoeld

kunnen

zijn.

Maar: fossielen uit die

kleilagen zijn

schaars in het Westerschelde-materiaalenik ken hieruit zeker geen ander voorbeeldvanzo’n

groteenbreekbare

schelp

vandie ouderdom. Ook de

conserve-ring

enkleur

zijn

ermeein

tegenspraak. Rupelienfossielen

uit de

Westerschelde,

zoals Nuculana

deshayesiana (Nyst, 1835)

zijn grijs gekleurd

ensteeds

behoorlijk gecorrodeerd.

En

zou-den de

topwindingen

dan nietmetklei

gevuld zijn?

Wel

zijn

heel

enkele, goed geconserveerde oligocene

schel-penin de Westerschelde

gevonden

als

Limopsis

costula-ta

(Goldfuss,

1836)

en

Polymesoda

convexa

(Brongniart,

1822). Zij

komenvoor in nog oudere

oligocene

afzettin-gen in

België.

Uit deze

afzettingen

wordt E. rondeleti

ech-terniet vermeld.

Een mioceneherkomst acht ikeveneens

weinig

waarschijn-lijk.

Desoortis uit het Laat Mioceenvan

Sylt (Duitsland,

Sleeswijk-Holstein) bekend,

maarniet uit

afzettingen

van

het Laat Mioceen in Nederlanden

België.

Miocene fossie-len uit de Westerschelde betreffen bovendien

bijna

uitslui-tendcalcitische

schelpen: Mimachlamys angelonii,

Pseu-damussium

clavatum,

Hinnitesercolanianus,

Pycnodonte

navicularisen

Neopycnodonte

cochlear. En bovendien de

Pliothyrina-schelpen.

Deze waren in departij

schelpen

waarin ik de E. rondeleti vond ook

vrij algemeen.

Arago-nitische

schelpen zijn

vaak

vrijwel

of

geheel opgelost

in deze laat-miocene

afzettingen.

En de zeldzame keren dat

een

aragonitische

miocene

schelp

tussen deWesterschelde-fossielen wordt

gevonden

(bijv.

Venus multilamella

La-marck, 1818)

is deze

altijd

fors versleten.

De

gevonden schelp

is

verbleekt,

maar

nauwelijks

ver-weerd of versleten. Ietsvoor de

omgeslagen buitenlip zijn

littekensvan

zeepokken

tezien. Jammer is hetgataande

achter-Zbovenzijde

vande laatste

winding.

Maar vaak heeft

eennadeel ookeenvoordeel. Na het

uitspoelen

vande

ho-renuit de Westerscheldebodemwasin de bovenste

windin-gen nog sediment

achtergebleven.

Juist door datgatheen kon ik dit

lospeuteren

en de horen

vervolgens

leegklop-pen. Hetsediment bevatte vele kleine

fossieltjes.

Dat zag

erdus interessant uit.

Op suggestie

en

voorspraak

vanFrank

Wesselingh

vondik

Stijn

de

Schepper

bereid de

dinoflagellaten

cystenuit dit sedimentte

analyseren.

Hetmonsterbleek helaaste

wei-nig

cysten tebevattenvoor een

ouderdomsbepaling.

An-dere microfossielen in het sediment zoals foraminiferen

enostracoden

zijn

helaas

bij

de

dinoflagellaten analyse

verloren gegaan.

Maar de mollusken had ik al bekeken en

‘gelukkig

heb-benwede foto’s

nog’.

Want deze mini-mollusken

blijken

wel houvastte

gevenvoor een

datering.

Hieronderbevond

zich ondermeer eenaantal

schelpjes

vanLimacina atlanta

(Morch, 1874).

ArieJanssen,de

specialist

op het

gebied

van

dergelijke holoplanktonische

weekdieren determineerdeze

enmeldde dat deze alleen voorkomen in laat-mioceneen

pliocene afzettingen.

De andere

gevonden

molluskensoor-ten

(

Caecum sp., Retusa sp., Corbula

gibba, Aequipecten

opercularis,

Musculus sp., Heteranomia

squamula,

Lima-tula sp., Kurtiella

bidentata,

Parvicardium sp., ?Gari sp.,

Spisula

sp.,Timoclea ovata, Veneridae

sp.),

of

lastig

daar-vanteonderscheidenverwantenkwamen zowel in het

Plio-ceenalshetMioceenvoor.

Een

belangrijke

vondst in het

gruis

is daneen

juveniel klepje

van een

Venerupis, vermoedelijk Venerupis

rhomboides s.l.

Uit

mijn literatuumaspeuringen lijkt

te

volgen,

dat het ge-slacht

Venerupis

niet eerder in het Noordzeebekken

voor-komt dan in het Plioceen. Ik vond geen molluskensoorten

(Mörch),1 bovenzijde,2

on-derzijde;c.

Afb. 2. Sedimentafkomstiguitde E. rondeleti vanYerseke: a.opname vanhetgruis;b. Limacina atlanta Venerupisspec.,juveniel.

(3)

AFZETTINGEN WTKG 33(1),2012 6

in het sediment die

beperkt zijn

tothet Mioceenenal

hele-maalgeensoorten die

opeen

oligocene

herkomst duiden.

Het sediment in de

schelp

vanE. rondeleti is duszo

goed

als zekervan

pliocene

ouderdom.

Conclusie

E. rondeleti

lijkt

in de fossiele

overlevering

in de

loop

van

het Mioceen

uitgestorven.

De uitstekende

conservering

vande

schelp,

de ouderdomvanhetovergrote deelvande

Westerscheldefossielenende ouderdomvanhet sediment

in de

topwindingen

wijzen

echter allemaal op een

plio-ceneouderdomvande vondst. Een

klepje

van

Venerupis

lijkt

eenoudere herkomstvanhet sediment in de

schelp

zelfs uittesluiten.

Dank

Mijn

dankaanFrank

Wesselingh

voor

suggesties

en

litera-tuur,André Jansenvoor

literatuur, Freddy

vanNieulande

enAnton Jansevoordiscussie overde fossiele Cassidae/ TonnidaeenArie Janssenvoor de informatieover Lima-cina atlanta.

Stijn

de

Schepper

wil ikhier

vriendelijk

be-dankenvoor

zijn analyse

vande

dinoflagellaten

cysten.

Literatuur

Beyrich,

E., 1854. Die

Conchylien

des norddeutschen

Ter-tiargebirges,

1-6. Berlin

(Flertz),

336 p.

Glibert, M.,

1957.

Pélécypodes

et

gastropodes

du

Rupé-lien

supérieur

etdu Chattien de la

Belgique.

- Mémoi-res de 1’lnstitut

royal

des Sciences naturelles de

Bel-gique,

137: 1-98.

Landau, B.M., A. Beu,& R.

Marquet,

2004. The

Early

Pliocene

Gastropoda (Mollusca)

of

Estepona,

Sout-hern

Spain.

Part 5

Tonnoidea,

Ficoidea.-

Palaeontos,

5: 35-102.

Moerdijk, Peter,

2011.

Echinophoria rondeleti,

spectacu-laire vondst in

zuigermateriaal.

- Voluta

17(1);

14-15.

Moerdijk,

Peter,2011.

Echinophoria rondeleti, (Basterot,

1825)

eennieuwe fossiele slak uit de Westerschelde.

-Spirula

381: p. 83.

Muniz-Solis,

R.,

J.L.Vera-Pelaez,

J.Martinell,

R.

Domè-nech,

M.C. Lozano-Francisco & A.

Guerra-Merchan,

1996. Cassidae

(Gastropoda)

del Plioceno de

Malaga.

-

Coloquios

de

Paleontologia

48: 103-124.

Wesselingh,

FrankP,Tom

Meijer

& Anton C.Janse,2010. Hoe oud

zijn

de Nederlandse strandfossielen? In:

Moer-dijk,

P.W. etal. De Fossiele

Schelpen

van de

Neder-landse kust. NCB

Naturalis,

Leiden; 15-19.

Wesselingh,

Frank

P.,

Peter W.

Moerdijk, Freddy

A.D.van

Nieulande,

Anton C. Janse,Arie W. JanssenenGerrit

Doeksen,

2010.

Vindplaatsen.

In:

Moerdijk,

P.W.etal. De Fossiele

Schelpen

vandeNederlandsekust. NCB

Naturalis,

Leiden; 21-33.

‘Peter Moerdijk, Kingstraat

14, 4336 LG

Middelburg,

tel. 0118- 638405,e-mail:

moerdijkpw@zeelandnet.nl

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Het is weinig verbazingwekkend dat Reinders niet veel tijd had particuliere opdrachten aan te ne- men, omdat hij teveel door zijn gewone werk in beslag werd genomen.. Veel tijd

In het tweede deel van zijn brievenboek Kroniek van een karakter (1988) schreef Jeroen Brouwers dat met de voltooiing van zijn roman De zondvloed aan zijn literaire leven een

eksamen. Matthews-saal, UNISA, Pretoria, Feb. Programtoeligting deur Stefans Grove, tydens Toonuitstalling, Z.K. Matthews-saal, UNISA, Pretoria, Jul. Mondelinge mededeling aan

The title of the book by Nicolaas Swart, Historisch tafereel van den zwaren watersnood op den 3den, 4den en 5den Februarij 1825 een groot deel van ons Vaderland hebbende

vol van hartewee, namen zy de kindren mee Om hun met fatzoen, als hun eigen op te voên Maar de Molenaar, voeld zyn hart zo zwaar En vol naberouw, om de rede van zyn vrouw 'Want hy

Lodewijk Karel August, Kroonprins, geboren den 25 Augustus 1786; gehuwd den 12 October 1810, aan Theresia Charlotta Louisa Frederika Amelia van Saxen Hildburghausen, geboren den 8

Omdat elk land andere middelen en gebruiken heeft, is vertalen van dit onder- zoek naar Europa niet eenvoudig, zegt Blacquière: ‘Maar het laat wel goed zien dat oude, vuile