• No results found

Landhuizen en villa’s in Nederland tussen 1840 en 1916 - Voorwerk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Landhuizen en villa’s in Nederland tussen 1840 en 1916 - Voorwerk"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Landhuizen en villa’s in Nederland tussen 1840 en 1916

de Haan, J.A.

Publication date

2016

Document Version

Final published version

Link to publication

Citation for published version (APA):

de Haan, J. A. (2016). Landhuizen en villa’s in Nederland tussen 1840 en 1916.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

Jannes A. de Haan

Jannes A. de Haan

Landhuizen en villa’

s in N

ederland tussen 18

40 en 1916

Landhuizen en villa’s

in Nederland

tussen 1840 en 1916

(3)

1

Landhuizen en villa’s in Nederland

tussen 1840 en 1916

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

ter verkrijging van de graad van doctor aan de Universiteit van Amsterdam

op gezag van de Rector Magnificus prof. dr. ir. K.I.J. Maex

ten overstaan van een door het College voor Promoties ingestelde commissie, in het openbaar te verdedigen in de Aula der Universiteit

vrijdag 4 november 2016, te 13.00 uur door Jannes Albert de Haan

(4)

2

Promotiecommissie:

Promotores: Prof. dr. A.F.W. Bosman, Universiteit van Amsterdam Prof. dr. V.T. van Rossem, Universiteit van Amsterdam Overige leden: Dr. P.A. Brouwer, Universiteit van Amsterdam

Prof. dr. E.A. de Jong, Universiteit van Amsterdam Prof. dr. K.A. Ottenheym, Universiteit Utrecht Prof. dr. V.V. Stissi, Universiteit van Amsterdam Dr. M.T.A. van Thoor, Technische Universiteit Delft

(5)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord 6

Hoofdstuk 1: Inleiding, vraagstelling, context 9

1.1 Stad en land en villa 9

1.2 Object van onderzoek en vraagstelling 13

1.3 De villabewoners 16

1.4 Onderscheidend wonen 22

1.5. Startpunt 1842: De Maatschappij tot Bevordering der 26

Bouwkunst en de Bouwkundige Bijdragen; eindpunt 1916:

Het moderne landhuis in Nederland

1.6 Vier periodes: 27 1.6.1: 1842-1874 27 1.6.2: 1874-1892 27 1.6.3: 1890-1902 29 1.6.4: 1902-1916 30 1.7 Economie en groei 31

1.8 Een oud type in een nieuwe context: villa, landhuis 37

1.9 De villa: kenmerken 38

1.10 Plattegronden 36

1.11 Geen stijl 41

1.12 Het begrip middelstand/middenstand/middenklasse 44

1.13 Kosten en inkomen: de groeiende middenklasse 45

1.14 Het Engelse voorbeeld voor vrijstaande woningen voor 49

de middenklasse

1.14.1: John Nash: villa en villapark 51

1.14.2: John Claudius Loudon en John Ruskin 54

1.14.3: Engeland: gotiek versus classicisme 58

Hoofdstuk 2: Landhuizen, landelijke woonhuizen en villa’s 1842 - 1874 62

2.1 Bouwkundige Bijdragen 1842 en 1844: Twee landelijke 62

voorbeelden

2.1.1: Karl Etzel: Over de inrigting en het karakter van landhuizen 62 2.1.2: Een landelijk woonhuis voor een notabele te Ginneken 68

2.2 Twee landhuizen voor de gebroeders Borski in de Bouwkundige 71

Bijdragen

2.3 Buitenhuizen, villa’s en zomerhuizen voor de middenklasse 83

in het Album, Verzameling van bouwkundige schetsen (1863 – 1866)

2.3.1: Schetsontwerp van eene pastorie of predikants-woning ten 86

platte lande in verband met het kerkgebouw (1e album)

2.3.2: Schets-ontwerp van een buitenverblijf of zomerhuis, in een 89

duinachtig landschap (1e album)

2.3.3: Schets-ontwerp voor een villa (1e album) 91

2.3.4: Ontwerp van een zomerverblijf (2e album) 94

2.3.5 Ontwerp voor een landelijk woonhuis met aangrenzend 95

kantoor (2e album)

2.3.6: Ontwerp van een huis voor een notaris ten Platte 97

lande (2e album)

2.3.7: Buitenverblijf of villa (3e album) 100

2.3.8: Ontwerp voor een zomer en winterverblijf gebouwd in de 101

omstreken van Meppel (3e album)

2.3.9: Villa op de zeeduinen nabij Scheveningen (3e album) 103

2.3.10: Ontwerp voor een kantoorgebouw Mij. Ultrajectum 105

(6)

4

2.4 Conclusie 107

Hoofdstuk 3: Villa’s en landhuizen tussen 1874 en 1890 109

3.1 Nederlandse villa’s en woningen in Habitations Modernes 111

3.1.1: Viollet-le-Duc en William Wilkinson 116

3.2 Isaac Gosschalk: Een villa voor de middenklasse in het 120

villapark De Trompenberg te Hilversum

3.3 Kasteel Oud Wassenaar van Muysken en de directeurswoning 125

van Cuypers. Twee typen vrijstaande woningen: een buitenhuis voor de elite en een stadsvilla voor de middenklasse

3.4 Prijsvraag voor een villa voor de bankier B.W. Blijdenstein in1881 134 3.4.1: Gosschalk, Van Gendt, Springer en de prijsvraagontwerpen 136

3.4.2: Samenvattend 144

3.5 Drie prijsvragen door de Maatschappij tot

Bevordering der Bouwkunst 147

3.6 Berlages Ontwerp van een schildersatelier met behuizing op het land 150

3.6.1: Het interieur 152

3.6.2: De plattegrond 152

3.7 Conclusie 154

Hoofdstuk 4: Villa’s en de nieuwe landhuizen tussen 1890 en 1902 158

4.1 Het Engelse voorbeeld na 1890 159

4.2 De rol van Architectura 166

4.2.1: Prijsvraag voor een Ontwerp voor een schilders-Atelier met woning 167 4.2.2: Architectura 1895: Een ideaal landhuis/an ideal suburban house 171

4.2.3: Paul J. de Jongh en het Engelse voorbeeld 176

4.3 De nieuwe villa is een landhuis 178

4.4 Conclusie 183

Hoofdstuk 5: Leliman en Sluytermans Het moderne landhuis in Nederland 185

5.1 Het moderne landhuis in Nederland: de uitgaven uit 1916, 1917, 1922 185

5.2 Ideeën achter de inleiding 190

5.3 Art Nouveau is geen Nieuwe Kunst 192

5.4 De nieuwe landhuisbouw 196

5.5 Landhuis en villa bij Leliman en Sluyterman 205

5.6 Nieuwe plattegrondoplossingen: van vertrek naar ruimte 209

5.7 Nieuwe oplossingen 2 221

5.7.1: Dienstvertrekken als buffer 221

5.7.2: De north-corridor oplossing 224

5.7.3: butterfly plan/vlinderplattegrond 227

5.8 Grote en zeer grote landhuizen 233

5.9 Kleine en kleinere landhuizen en villa’s 243

5.10 Naar het moderne landhuis in Nederland 247

5.11 Conclusie 251

Hoofdstuk 6: Continuïteit en ontwikkeling bij de vertrekken tussen

1840 en 1916, een samenvattend overzicht 254

6.1 De basisvertrekken 263

6.1.1: Vertrekken in de zeer grote landhuizen 274

6.1.2: Vertrekken in de kleine villa’s en landhuizen 275 6.1.3: Vertrekken in de middelgrote en grote villa’s en landhuizen 276

6.2 De kamers en suite 279

6.3 De salon of ontvangstkamer of visitekamer 281

(7)

5

6.5 Eetzaal, eetkamer, keuken-dienkamer 286

6.6 De herenvertrekken: herenkamer, werkkamer/studeerkamer, 289

billiardkamer, rookkamer, bibliotheek

6.7 Het boudoir 292

6.8 Van vestibule tot hybride hall/hal; garderobe-toilet-wc 293

6.9 De vertrekken op de verdieping 298

6.9.1: Badkamers 300

6.9.2: Dienstbodenkamers 304

Summary Country houses/cottages and villas in the Netherlands

between 1840 and 1916 306

Samenvatting Landhuizen en villa’s in Nederland tussen 1840 en 1916 313

Bijlagen 321

Bijlage 1: De architecten met werk in Het moderne landhuis in Nederland

in de uitgaven van 1916, 1917 en 1922 321

Bijlage 2: De stichtingskosten van een villapark, voorbeeld Duin en Daal

te Bloemendaal 323

Bijlage 3: De prijs van een villa 1870 – 1917 325

Bijlage 4: Bouwen en wonen 338

Noten 353

Literatuur 376

(8)

6

Voorwoord

Er is een nogal grote discrepantie tussen de omvang van de discussies over stijl en die over plattegronden. Dat geldt voor de architectuurdiscussie in zowel de negentiende als die in de twintigste eeuw en die stijldiscussie heeft de neiging om de overhand te krijgen en zo het zicht op continuïteit én veranderingen in de plattegrondontwikkeling te beperken. De reden ligt deels in het feit dat architectuurgeschiedenis, naar analogie van de kunstgeschiedenis, lang is opgevat als vooral stijlgeschiedenis, en deels in het feit dat stijl natuurlijk het meest direct in het oog springende onderdeel van een bouwwerk is met de meeste politiek-maatschappelijke en cultureel-maatschappelijke gevoelswaarden. De verhitte discussies over Zochers Amsterdamse neoclassicistische koopmansbeurs uit 1841 en die over Cuypers’ nieuwe neogotische Rijksmuseum uit 1870 laten dit wel zien. De stijl, veel meer dan de plattegrond, bepaalt immers concreet het gezicht van een gebouw. Plattegronden daarentegen zijn zelden direct zichtbaar, want liggen verborgen achter de gevels. Toch zal de praktische gebruiker van een willekeurig gebouw direct ervaren dat een entree te klein is, dat de looplijnen onlogisch zijn, of de woonkamer somber door een gebrek aan vensters. Net als het omgekeerde: een fraaie en ruime vestibule die een logische verbinding vormt met de vertrekken eromheen is prettig en functioneel, net als een licht en goed gesitueerd vertrek met een fraai uitzicht op de tuin.

De negentiende en vroege twintigste eeuw bezat een heldere, voorspelbare, maatschappelijke ordening met rangen en standen en heldere gedragsregels voor mannen, vrouwen en kinderen van elke klasse, maar vooral voor de elite. Leden van deze maatschappelijke elite moesten weten hoe het hoorde en voor hen die dat niet van huis uit hadden meegekregen, de nieuwe middenklasse bijvoorbeeld, waren er de etiquetteboeken. Deze beschreven de regels voor het publieke leven zoals het groeten op straat, de kunst van het converseren, het voorstellen/het bij de naam noemen, het dineren en de bezoeken en ontvangsten met de bijbehorende kledingvoorschriften. Deze omgangs- en gedragsregels vormden een wezenlijk onderdeel van het leven van de negentiende-eeuwse elite en de ‘betere’ middenklasse en er werd van standsgenoten verwacht dat men die regels kende en ze volgde. Deze regels waren, naast kleding en spraak een belangrijk onderscheidend middel, ook binnen de maatschappelijke top, die niet monolitisch was. Voor dit in hoge mate geformaliseerde maatschappelijke leven vormden ook de villa en het landhuis deels het toneel. De publieke functies, zoals ontvangsten en diners, in de salon en eetzaal, het gezellige, informelere gezinsleven buiten de openbaarheid in de woonkamer en de slaapkamers. Deze combinatie van publiek en privaat in hetzelfde bouwwerk, die volledig gescheiden moesten blijven, vormde dan ook één van de belangrijkste ontwerpopgaves voor de architect bij het maken van een goede plattegrond.

Villa’s en villaplattegronden vormen daarmee een fysieke neerslag van een samenleving: de manier waarop men met elkaar omging en de maatschappelijke conventies werden zichtbaar in de villa. Nu was de villa per definitie bestemd voor de bovenste laag van de bevolking, de gegoede klasse, en de vertrekken moesten de ruimte bieden om aan de sociale normen van die klasse te kunnen voldoen. Zo was de salon in elke villa gedurende de hele negentiende eeuw het representatieve vertrek pur sang en daarmee het essentiële vertrek voor representatie. Een salon ontbreekt nooit bij een fatsoenlijke villa. Elke villa had lang een vestibule met een daaraan gekoppelde spreekkamer voor het zakelijke bezoek dat niet verder de woning mocht betreden. Elke villa, hoe klein ook, had een dienstingang bij de keuken voor personeel en leveranciers. De plattegrond toonde daarmee de maatschappelijke normen en waarden en was er de weerslag van. Die veranderingen gingen langzaam en dus waren plattegronden, zeker die van villa’s en landhuizen per definitie conservatief. Een stijl aanpassen bleek aanzienlijk eenvoudiger dan vertrekken toe te voegen of weg te laten en functies te zien veranderen. Het beschrijven van villa’s en landhuizen aan de hand van een stijl is dan ook weinig relevant, al is het alleen al omdat achter stilistische verschillen eenzelfde of een eenzelfde soort plattegrond schuil kan gaan. Zo verdween de salon langzaam maar zeker op het moment dat er geen maatschappelijke behoefte meer was aan een vertrek voor formele representatie, maar dan nog alleen bij die

(9)

7

nieuwe categorie bewoners, de eigenaren van kleinere villa’s in de villaparken, waar de formele representatie door hun positie niet meer relevant was.

Dit proefschrift gaat over plattegronden van villa’s en landhuizen en schetst in grote lijnen de ontwikkeling van die plattegronden gedurende vijfenzeventig jaar. De opzet van mijn proefschrift volgt deels de opzet van mijn eerste studie naar villa’s en villaparken getiteld

Villaparken in Nederland, Een onderzoek aan de hand van het villapark Duin en Daal te Bloemendaal 1897-1940 uit 1986. Er wordt aangegeven welke meer algemene ontwerpthema’s

zichtbaar worden en wanneer; denk dan bijvoorbeeld aan de nadruk op licht en lucht en ruimte, die tot op de dag van vandaag doorwerken. Het laat ook zien dat aan fundamentele veranderingen van de plattegrond ideeën over identiteit, reactie en tegenreactie en psychologie ten grondslag liggen. Zo bevrijdde de neogotiek de plattegrond van de hiërarchische, classicistische symmetrie door een vrijere plaatsing van vertrekken mogelijk te maken, of zelfs dwingend voor te schrijven, waarbij pragmatisme in de plattegrond en gewenste schilderachtigheid van de opstand elkaar wederzijds beïnvloedden. Deze omslag was de grote en de fundamentele verandering binnen de negentiende-eeuwse villaplattegrond, die het uitgangspunt werd van alle nieuwe ontwikkelingen. Deze ontwikkeling naar een vrijere ordening van vertrekken vond voor het eerst plaats in Engeland en maakte een pragmatischer benadering van de plattegrond mogelijk. Comfort werd daarbij het leidende principe ten aanzien van de plattegrond, schilderachtige variatie bepaalde het uitwendige beeld.

Dit proefschrift is ook het sluitstuk van wat in 1986 op verzoek van de provincie Noord-Holland begon met mijn onderzoek naar het villapark Duin en Daal te Bloemendaal. Deze provincie zat enigszins met haar handen in het haar ten aanzien van bescherming en behoud van de villa’s in de vele fraaie Noordhollandse villaparken in Zuid-Kennemerland en het Gooi. Veel van die villa’s zijn geen architectonische meesterwerken van architecten van naam. Meestal is er sprake van een redelijke tot goede middelmaat met alle herkenbare stijlmodes daarin weerspiegelt. Juist het geheel van een villapark met zijn ruimtelijke opzet, beleving en de individuele bebouwing maakt het villapark tot een interessant architectuurhistorisch, sociaal-geografisch en historisch onderzoeksgebied. Niet zozeer de onderdelen op zichzelf. Met de voorliggende studie hoop ik een volgende stap te hebben gezet op het pad van de architectuurhistorische kennis omtrent de villa’s en landhuizen binnen deze villaparken en daarbuiten waar nog veel te onderzoeken blijft. Ik heb ook getracht, daar waar dat kon, een economische en sociologische duiding aan te brengen om ook een idee te kunnen geven van de maatschapplijke context, waarin villabezitters bouwden en woonden. Het zijn deze villabezitters geweest die de stuwende kracht waren achter de groei van dorpen als Bussum, Hilversum, Bloemendaal, Apeldoorn en Wassenaar tot bloeiende en welvarende villagemeenten met een bijzonder economisch, ruimtelijk en architectonisch karakter.

Gedurende alle jaren waarin ik soms iets meer of soms zijdelings met villa’s en landhuizen aan de slag ben geweest, is me regelmatig gevraagd waarom ik er niet op ging promoveren. Het eenvoudigste antwoord daarop was dat ik al twee boeken over villa’s en villaparken had geschreven. Dat leek me voldoende, al bleef ik me verbazen hoe weinig onderzoek er in Nederland, in tegenstelling tot Groot-Brittannië, Duitsland en de Verenigde Staten, werd verricht naar villa’s, landhuizen en villaparken in de negentiende en twintigste eeuw. Een buitengewoon divers, zinvol en breed onderzoeksgebied naar mijn mening, dat bij uitstek de mogelijkheid zou kunnen bieden om een aantal wetenschappelijke disciplines, zoals sociale geografie, geschiedenis, sociaal-economische geschiedenis, kunstgeschiedenis en architectuurgeschiedenis, te verbinden. Dus bleef de wens bestaan om nog eens een breder onderzoek, vooral gericht op de plattegrondontwikkeling, op te zetten. Het was Auke van der Woud die me juist daarin uitdaagde door een aantal kritische opmerkingen te plaatsen in de recensie in Wonen/TA-BK, jaargang 1990, van mijn boek Gooische Villaparken. Hij miste vooral het architectuurhistorische verhaal en daar had hij gelijk in, want het was vooral een verhaal geworden over negentiende en

(10)

8

vroeg-twintigste eeuwse villasuburbanisatie. Zijn opmerkingen en het daarop volgende gesprek erover zetten me wel aan het denken. Ze boden een goed uitgangspunt om mijn studie naar het villapark Duin en Daal te verdiepen en meer architectuurhistorisch uit te werken. Van der Wouds eigen onderzoek naar de negentiende eeuw, de negentiende-eeuwse architectuurontwikkelingen en -theorieën bood daartoe eveneens de nodige inspiratie. Op een congres bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kwam ik Vincent van Rossem tegen, die ondertussen hoogleraar was geworden aan de Universiteit van Amsterdam, en in de marge van het congres bespraken we het idee om te gaan promoveren op villabouw. En wel met hem als promotor. Het moge duidelijk zijn dat ik erg blij ben met dat aanbod en met zijn hulp bij de soms moeizame arbeid. Zijn gouden regel: Begin gewoon met schrijven en zie daarna wel wat je er mee

doet, is het beste advies dat ik heb gekregen en voorkomt dat een promovendus blijft hangen in

het uiteindelijk dodelijke hamsteren van informatie zonder ermee aan de slag te gaan. Prof. dr. Lex Bosman was zo genereus om mij als buitenpromovendus tot het promovendus programma van de Universiteit van Amsterdam toe te laten en eveneens als promotor op te treden. Ik ben hem er dankbaar voor, net als voor zijn inhoudelijke steun en voor het regelen van al die administratieve zaken die rond een promotie spelen. Het is mij een eer om op mijn oude universiteit, waar ik van 1977 tot 1984 kunstgeschiedenis heb gestudeerd, te promoveren. In de loop der jaren, en dat zijn er heel wat, hebben veel mensen mij geholpen, gestimuleerd en van informatie voorzien. Het zijn er teveel om op te noemen. Ik maak twee uitzonderingen: Rob van Zoest, een langjarige vriend, mede-student en collega-architectuurhistoricus, die nooit is gestopt met mij aan te moedigen toch vooral te promoveren. Onze gesprekken daarover zijn mij dierbaar. Hij heeft, ondanks zijn ziekte, flinke stukken van mijn manuscript genadeloos beoordeeld. Het zij hem vergeven. En voor Arend Schulp, bevlogen historicus, leraar en vriend, die eveneens zo goed is geweest het manuscript door te nemen. Eventuele fouten zijn en blijven natuurlijk geheel voor mijn eigen rekening.

Tot slot bedank ik mijn vrouw, Ieneke. Zij heeft in al die jaren dat we samen zijn, mijn promotie altijd scherp in het vizier gehouden. Ze heeft de afgelopen vier jaar regelmatig moeten afzien, omdat het onderzoek en het schrijven vaak op de eerste plaats kwamen. Ze droeg dit lot veelal met gratie; zonder haar was dit proefschrift nooit geschreven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In all, we identified il34 as a modifier of microglia colonization, by affecting distribution of YSMs to target organs, validating our reverse genetic screening pipeline in

The medical history, clinical examination and an electrocardiogram (ECG) were obtained at each visit. A transthoracic echocardiography, including transmittal and

Working Group on Arrh\thmias of the European Society of Cardi- ology. Atrial fibrillation: current knowledge and recommendations tor management. Atrial transport function after

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly

Methods: Between 1997 and 2003, 128 patients with a documented permanent atrial fibrillation had a concomitant anti-arrhythmic procedure using unipolar endocardial radiofrequency

Objectives: The effectiveness of a concomitant anti-arrhythmic surgical procedure in coronary artery bypass grafting (CABG) patients with permanent atrial fibrillation (AF)

Experimental induced downwash distributions and overall rotor performances are compared with a theoretical model based on momentum, blade eleme..'l.t and vortex

Stripping both inanimate nature and living bodies of their active forms, Descartes’s way of doing physics implied the exclusion of God, nature and the human soul, as well as of