De invloed van social defeat
De samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en
psychosociale problemen bij jongeren met een allochtone
afkomst en jongeren met een autochtone afkomst
Marloes van Dijk (s1145290)
m.l.a.j.van.dijk@umail.leidenuniv.nl
Eerste lezer: V. C. Veen
Tweede lezer en begeleidster: G. N. Veenstra
Universiteit Leiden, afdeling Orthopedagogiek
Samenvatting
Er werd onderzocht of social defeat of sekse invloed heeft op de samenhang tussen psychosociale problemen en het gevoel van eigenwaarde. Het subsample bestond uit 226 respondenten tussen de 12 en 18 jaar oud uit vmbo- en mbo-klassen in Nederland. Er deden 130 jongens en 96 meisjes mee met het onderzoek. Hiervan hadden er 109 jongeren een autochtone afkomst en 117 jongeren een allochtone afkomst. De SDQ en de IAT hebben de bovengenoemde samenhang gemeten. Jongeren met een autochtone afkomst rapporteerden meer psychosociale problemen dan jongeren met een allochtone afkomst. De twee groepen rapporteerden een gelijke mate van gevoel van eigenwaarde. Het social defeat model wordt daarmee niet ondersteund. Voor jongens en meisjes zijn er geen verschillen gevonden.
Introductie
Etnische minderheden hadden in 2013 vaker te maken met werkloosheid, de jongeren hadden meer contact met bureau Halt en zij hadden gemiddeld een lager inkomen dan autochtonen met een Nederlandse afkomst (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2013a, 2013b, 2013c). Bovendien kan het hebben van een minderheidspositie zorgen voor ervaringen van discriminatie en uitsluiting (Veling, Hoek, Wiersma, & Mackenbach, 2010). Dit kan samenhangen met een verminderd gevoel van eigenwaarde en het ontwikkelen van psychosociale problemen.
Psychosociale problemen en eigenwaarde
Eigenwaarde kan worden gezien als de mate waarin iemand zichzelf waardeert (Rathus, 2011); eigenwaarde verandert gedurende het hele leven, door de verschillende levensfasen en gebeurtenissen in het leven. Het is daardoor geen constante variabele en is beïnvloedbaar door de omgeving. Discriminatie en uitsluiting kunnen gevolgen hebben voor het gevoel van eigenwaarde en daarmee op het ontwikkelen van psychosociale problemen (Veling et al., 2010).
Psychosociale problemen kunnen worden omschreven als problemen met het psychisch functioneren (Allen, Moore, Kuperminc, & Bell, 1998). Deze psychosociale problemen uiten zich vaak als externaliserende problemen, internaliserende problemen of moeilijkheden bij het aangaan van relaties met leeftijdsgenoten.
Invloed van sekse. Uit onderzoek is gebleken dat meisjes, in vergelijking met
jongens, een lager gevoel van eigenwaarde hadden (Sprecher, Brooks, & Avogo, 2013). Dit kan worden verklaard door de verschillende traditionele genderrollen in de samenleving die aan jongens en meisjes zijn toegeschreven, waarbij zelfvertrouwen meer bij jongens wordt verwacht dan bij meisjes. Van jongens wordt bijvoorbeeld verwacht meer dominant en
Daarnaast is gebleken dat jongens, in vergelijking met meisjes, meer externaliserende problemen rapporteerden (Leadbeater, Blatt, & Quinlan, 1995). Meisjes lieten echter meer internaliserende problemen zien dan jongens. Dit wijst erop dat zowel jongens als meisjes psychosociale problemen laten zien, maar dat deze problemen op een andere manier tot uiting komen. Psychische processen liggen hieraan ten grondslag, maar hier is nog zeer weinig over bekend. Tevens kan het liggen aan de genderrollen die aan de verschillende sekse zijn
opgelegd door de maatschappij.
Etnische minderheidspositie
Allochtonen met een Marokkaanse afkomst vormen een groot deel van de allochtonen in Nederland (CBS, 2013d). In 2013 was 19% van de niet-westerse allochtonen van
Marokkaanse afkomst. Een relatief groot deel (7%) van deze groep voelde zich vaak onveilig en had regelmatig te maken met respectloos gedrag (gemiddeld 19%) (CBS, 2013e). Van de niet-westerse allochtonen kwam 7% van de Nederlandse-Antillen en Aruba. Deze groep voelde zich minder vaak onveilig (2%) en had minder vaak te maken met respectloos gedrag (gemiddeld 16%). Allochtonen met een Marokkaanse afkomst en allochtonen met een
Antilliaanse afkomst ervoeren beide discriminatie, maar de groepen verschilden van elkaar in de mate ervaren discriminatie. Beide groepen hadden daarnaast dezelfde, achtergestelde, positie in de samenleving die onder andere kon worden gekenmerkt door een hoog percentage werkloosheid (CBS, 2013a). Van de allochtonen met een Marokkaanse afkomst was 22% werkloos en 20% van de allochtonen met een Antilliaanse afkomst was werkloos. Van de Nederlandse autochtonen was 7% werkloos. Daarnaast hadden de allochtonen met een Marokkaanse of Antilliaanse afkomst vaak een lager gemiddeld inkomen. Zo verdiende 31% van de allochtonen met Marokkaanse afkomst en 26% van de allochtonen met Antilliaanse afkomst minstens één jaar onder de lage-inkomensgrens (CBS, 2013f). Dit gold voor 6% van
de Nederlandse autochtonen.
Het social defeat model
Het social defeat model gaat in op de chronisch stressvolle situatie om als minderheid bij een dominante groep te leven (Selten & Cantor-Graae, 2007). Dat model stelt dat de kans op psychosociale problemen en een verminderd gevoel van eigenwaarde worden vergroot door sociale stress; die wordt veroorzaakt door onder andere discriminatie
(Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Jongeren met een allochtone afkomst leven als minderheid bij een dominante groep waardoor sociale stress kan ontstaan. Hierdoor hebben, volgens het model, jongeren met een allochtone afkomst een grotere kans op een verminderd gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen dan jongeren met een autochtone afkomst.
Het is echter belangrijk dat er kritisch naar dit model wordt gekeken. Veling, Hoek en Mackenbach (2008) stelden bijvoorbeeld dat er geen significant verschil is in ervaren
discriminatie één jaar voordat immigranten een diagnose uit het schizofreniespectrum hadden gehad in vergelijking met de ervaren discriminatie, in datzelfde jaar, van immigranten die geen diagnose uit het schizofreniespectrum hadden gehad. Dit resultaat ligt niet in lijn met het social defeat model, waarbij verwacht zou worden dat immigranten met een diagnose uit het schizofreniespectrum wel meer discriminatie zouden hebben ervaren het jaar voorafgaand aan de diagnose dan immigranten die geen diagnose uit het schizofreniespectrum hadden gehad.
Wetenschappelijk en maatschappelijk belang
Het hebben van een verminderd gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen heeft negatieve gevolgen (Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Volgens het social defeat model hebben jongeren met een allochtone afkomst een grotere kans op deze problemen dan autochtone jongeren.
Deze kennis kan worden gebruikt bij interventies om de kans op psychosociale
problemen te verkleinen en een verminderd gevoel van eigenwaarde bij allochtone jongeren te voorkomen. Bovendien werd er in dit onderzoek aandacht besteed aan de, mogelijk
verschillende, toepasbaarheid van het model op de verschillende seksen, waarbij werd verwacht dat meisjes een lager gevoel van eigenwaarde zouden hebben dan jongens
(Sprecher, Brooks, & Avogo, 2013). Jongens en meisjes zouden daarnaast naar verwachting andere psychosociale problemen laten zien (Leadbeater, Blatt, & Quinlan, 1995). Deze splitsing van jongens en meisjes kan inzicht geven in de verschillen in het gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen tussen allochtone jongens en allochtone meisjes. Een interventie kan rekening houden met deze verschillen.
Hoe beter modellen, zoals het social defeat model, kloppen, hoe beter men kloppende uitspraken kan doen aan de hand van deze modellen en hoe beter interventies kunnen
aansluiten bij de problematiek.
Onderzoeksvragen
Dit onderzoek richtte zich op de volgende onderzoeksvraag: ‘In hoeverre wordt de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en de kans op psychosociale problemen beïnvloed door etniciteit en sekse?’
Verschillende deelvragen werden naar aanleiding van de onderzoeksvraag gesteld. Om de verschillen in het gevoel van eigenwaarde tussen jongeren met een allochtone afkomst en autochtone afkomst in kaart te kunnen brengen, was deelvraag één als volgt: ‘In hoeverre verschilt het gevoel van eigenwaarde van jongeren met een allochtone afkomst van het gevoel van eigenwaarde van jongeren met een autochtone afkomst?’
Ook werden de psychosociale problemen van de twee groepen vergeleken. Deelvraag twee luidde daarom als volgt: ‘In hoeverre verschilt de kans op psychosociale problemen voor
jongeren met een allochtone afkomst van de kans op psychosociale problemen voor jongeren met een autochtone afkomst?’
Vervolgens werd er bij de derde deelvraag gekeken naar de samenhang van het gevoel van eigenwaarde en de psychosociale problemen voor de twee groepen jongeren: ‘In hoeverre verschilt de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en de kans op psychosociale problemen voor jongeren met een allochtone afkomst van de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en de kans op psychosociale problemen voor jongeren met een autochtone afkomst?’
De drie hierboven genoemde deelvragen werden ook bekeken voor enkel allochtone jongeren, waarbij werd gekeken naar de verschillen tussen de seksen. Deelvraag vier was daarom als volgt: ‘In hoeverre verschilt het gevoel van eigenwaarde van jongens met een allochtone afkomst van het gevoel van eigenwaarde van meisjes met een allochtone afkomst?’
Deelvraag vijf keek naar de verschillen in psychosociale verschillen tussen jongens en meisjes met een allochtone afkomst: ‘In hoeverre verschilt de kans op psychosociale
problemen voor jongens met een allochtone afkomst van de kans op psychosociale problemen voor meisjes met een allochtone afkomst?’
Tenslotte werd er in deelvraag zes aandacht besteed aan de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en de psychosociale problemen voor jongens en voor meisjes met een allochtone afkomst. De zesde deelvraag luidde daarom als volgt: ‘In hoeverre verschilt de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en de kans op psychosociale problemen voor jongens met een allochtone afkomst van de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en de kans op psychosociale problemen voor meisjes met een allochtone afkomst?’
Hypotheses
Voor het opstellen van de hypothese van de eerste deelvraag werd er van het social defeat model uitgegaan. Er werd daarom verwacht dat jongeren met een allochtone afkomst
een verminderd gevoel van eigenwaarde zouden hebben dan jongeren met een autochtone afkomst (Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Dit kan worden verklaard doordat jongeren met een allochtone afkomst zich een buitenstaander voelen in de samenleving en negatieve ervaringen, zoals discriminatie, ervaren.
De verwachting voor de tweede deelvraag was dat jongeren met een allochtone afkomst een grotere kans op psychosociale problemen hadden, dan jongeren met een
autochtone afkomst. Ook deze verwachting was op basis van het social defeat model (Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Dit model stelt dat jongeren met een allochtone afkomst een minderheidspositie in de samenleving hebben en dat dit de kans op psychosociale problemen vergroot.
Naar aanleiding van het social defeat model werd er bij deelvraag drie aangenomen dat er een sterkere samenhang zou zijn tussen een verminderd gevoel van eigenwaarde en een vergrote kans op psychosociale problemen voor jongeren met een allochtone afkomst dan voor jongeren met een autochtone afkomst (Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Jongeren met allochtone afkomst zouden door hun minderheidspostie meer problemen ervaren op de gebieden van eigenwaarde en psychosociale problemen.
Voor deelvraag vier gold de verwachting dat meisjes met een allochtone afkomst, in vergelijking met jongens met een allochtone afkomst, een verminderd gevoel van
eigenwaarde zouden hebben. Uit eerder onderzoek bleek dat meisjes, in vergelijking met jongens, een verminderd gevoel van eigenwaarde hadden (Sprecher, Brooks, & Avogo, 2013). Hieruit bleek dat een hoog gevoel van eigenwaarde meer past bij de traditionele genderrol voor mannen dan voor vrouwen.
Naar deelvraag vijf en zes was nog geen onderzoek gedaan, waardoor er geen
hypotheses konden worden opgesteld. Er is in de literatuur veel beschreven over de aard van de psychosociale problemen (internaliserende problemen en externaliserende problemen) van
jongens en van meisjes, maar niets over de totale hoeveelheid psychosociale problemen, waarbij internaliserende problemen en externaliserende problemen werden samengenomen (o.a. Leadbeater, Blatt, & Quinlan, 1995).
Methode Sample
Aan het LifeQuest onderzoek namen 421 respondenten met verschillende etniciteiten en leeftijden deel. De jongeren waren afkomstig van verschillende vmbo- en mbo-scholen verspreid over Nederland. Het subsample, dat in dit onderzoek werd gebruikt, bestond uit 226 van deze jongeren.
Om tot dit subsample te komen werden bij de data-inspectie de jongeren die niet in de categorie 12 tot 18 jaar vielen, verwijderd uit het databestand. Dit waren 21 respondenten. Vervolgens zijn ook alle jongeren die niet de Nederlandse, Marokkaanse of Antilliaanse etniciteit hadden uit het databestand gehaald. Dit waren 45 respondenten. Bovendien zijn er vier respondenten verwijderd die geen antwoorden hadden gegeven op de vragen. Hierna is er gekeken of de uitbijters op de IAT en de SDQ verschil zouden maken op de analyses die uitgevoerd zouden gaan worden. De SDQ had geen uitbijters. De vier uitbijters van de IAT maakten geen verschil op de analyses. Deze respondenten zijn daarom behouden. Ook is er gekeken naar respondenten die herhaaldelijk dezelfde waarde hadden ingevuld, omdat deze respondenten daarmee de resultaten significant zouden kunnen beïnvloeden. Er is vanuit gegaan dat respondenten die herhaaldelijk dezelfde niet-extreme waarde hadden ingevuld de data niet zouden beïnvloeden en daarom zijn deze respondenten behouden. Vijf respondenten hadden herhaaldelijk dezelfde niet-extreme waarde ingevuld. Er waren geen respondenten die herhaaldelijk dezelfde extreme waarde hadden ingevuld. Tenslotte werden alle respondenten die een missende waarde op de IAT hadden verwijderd uit het databestand. Dit waren 133 respondenten.
Het subsample in dit artikel bestond uit jongeren met een allochtone afkomst of Nederlandse afkomst die tussen de 12 en 18 jaar oud waren op het moment van de data-afname. Jongeren met een allochtone afkomst werden in dit onderzoek gedefinieerd als jongeren die zelf in Marokko of op de Nederlandse Antillen zijn geboren of waarvan één of beide ouders of grootouders in Marokko of op de Nederlandse Antillen zijn geboren. Het subsample bestond uit 109 jongeren met een autochtone afkomst en 117 jongeren met een allochtone afkomst. Van deze allochtone jongeren waren er 84 van Marokkaanse afkomst en 33 van Antilliaanse afkomst. Aan het onderzoek deden meer jongens (n= 130) dan meisjes (n= 96) mee. De gemiddelde leeftijd van het subsample was 14.63 (SD= 1.40). Zoals eerder beschreven waren de groepen jongeren met Marokkaanse afkomst en jongeren met
Antilliaanse afkomst samengevoegd, omdat beide groepen dezelfde, achtergestelde, positie in de samenleving hadden (CBS, 2013a, b, c, e).
Procedure
Er heeft dataverzameling plaatsgevonden tussen maart 2013 en januari 2014.
Verschillende vmbo- en mbo-scholen, verspreid over Nederland, zijn benaderd voor deelname aan het onderzoek. Dit is gebeurd via de mail, de telefoon of persoonlijk bezoek. Indien zij aangaven meer informatie te willen over het onderzoek of aangaven interesse te hebben in deelname aan het onderzoek vond er een gesprek plaats met de contactpersoon van de school. Tijdens dit gesprek werden er afspraken gemaakt over de rechten en plichten van de school en de onderzoekers, zoals het beschikbaar stellen van een vertrouwenspersoon vanuit de school en de noodzaak van het ontvangen van namen en adresgegevens van de leerlingen voor het vervolgonderzoek. Indien de school aangaf mee te willen doen aan het onderzoek, werden er afspraken gemaakt over de data voor de data-afname. Deelname aan het onderzoek was geheel vrijwillig en de jongeren moesten dan ook aangeven of zij mee wilden doen aan het onderzoek. Voor jongeren onder de 16 jaar moesten de ouders toestemming geven. Dit kon op
zowel een actieve manier, waarbij ouders aangaven wel of geen toestemming te geven voor deelname aan het onderzoek, als op een passieve manier, waarbij ouders het enkel aangaven wanneer de jongere niet mocht deelnemen aan het onderzoek. Jongeren vanaf 16 jaar mochten zelf aangeven of zij mee wilden doen met het onderzoek. De jongeren die mee wilden doen aan het onderzoek, werden gevraagd om verschillende vragenlijsten in een computerlokaal op school in te vullen. De Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ), de Rosenberg Self-Esteem Scale (RSES), een Zelfbeoordelingsvragenlijst over trait (ZBV-trait), Marlowe-Crowne Social Desirability Scale (MCSDS), Family Affluence Scale (FAS) en de Youth Psychopathic Traits Inventory (YPI) zijn afgenomen. Deze vragenlijsten hebben onder andere betrekking op emotionele- en gedragskenmerken, de thuissituatie en het zelfvertrouwen van de jongere. Daarnaast deden de leerlingen een computertaak, Implicit Association Task Self-Esteem (IAT). Deze taak meet het impliciet gevoel van eigenwaarde.
De afname van de vragenlijsten en het doen van de computertaak duurden in totaal ongeveer één lesuur en het werd begeleid door twee onderzoekers. Alle data die is verzameld werd anoniem verwerkt. Dit gebeurde door het onderzoeksnummer van de leerling los te koppelen van de naam van de leerling.
Meetinstrumenten
De screeningsvragenlijst SDQ, die psychische problematiek van kinderen en
adolescenten meet, werd gebruikt in de huidige studie (Goodman, 1997). Dit meetinstrument kan worden gebruikt voor zowel autochtone als allochtone jongeren, doordat de vragenlijst specifieke aanpassingen heeft voor mensen met een allochtone afkomst. De SDQ bestaat uit de schalen: emotionele symptomen, gedragsproblemen, hyperactiviteit/aandachtstekort, problemen met leeftijdsgenoten en prosociaal gedrag. Bij elke schaal horen vijf vragen. De antwoordmogelijkheden zijn opgebouwd uit driepuntschalen. Een voorbeelditem hiervan is: ‘Ik probeer aardig te zijn tegen anderen. Ik houd rekening met hun gevoelens.’ Er kan worden
geantwoord met ‘niet waar’, ‘een beetje waar’ en ‘zeker waar’. De SDQ richt zich op de problemen van het kind op deze schalen, de gevolgen van deze problemen op het dagelijks leven en de sterke kanten van het kind (Goodman, 1997) (α= .65).
Ook de computertaak, de IAT, die het impliciet gevoel van eigenwaarde meet, werd gebruikt in de huidige studie (Greenwald, McGhee, & Schwartz, 1998). Het is bij deze taak de bedoeling dat een concept wordt gekoppeld aan één van de andere twee gegeven begrippen; rechts en links in het beeldscherm. Dit gebeurt door met je linker- of rechterhand op een knop (de letter ‘e’ voor het linkerbegrip en de letter ‘i’ voor het rechterbegrip) te drukken. Er zijn verschillende rondes, waarbij moet worden gekozen uit de begrippen ‘negatief’ en ‘positief’ of ‘ik’ en ‘anderen’. Bij een voorbeelditem uit deze test moet men kiezen of het begrip ‘zij’ bij ‘ik’ of bij ‘anderen’ hoort. Deze taak werd gebruikt, omdat hij de impliciete eigenwaarde meet. Diverse vormen van psychopathologie kunnen ontstaan door verstoorde overtuigingen van zichzelf en anderen (Beck, 1976). Deze overtuigingen kunnen worden omschreven als impliciet, omdat patiënten zich niet bewust zijn van deze overtuigingen, terwijl de
overtuigingen wel hun gedrag beïnvloeden. Vragenlijsten die de expliciete eigenwaarde meten, zijn gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden en meten mogelijk niet goed de onbewuste overtuigingen van zichzelf en anderen (De Houwer, 2002).
Analyses
De resultaten van de SDQ en de IAT werden geanalyseerd met het statistische
programma SPSS 21. In dit artikel is er gebruik gemaakt van twee soorten toetsen om de data te analyseren; de onafhankelijke T-toets en een moderatie aan de hand van een ANCOVA. De onafhankelijke T-test werd gebruikt om te kijken of er een significant verschil is tussen twee groepen. Bij de moderatie werd er gebruik gemaakt van een moderator. Er werd geanalyseerd of deze moderator invloed heeft op de relatie tussen twee andere variabelen.
dat de gebruikte variabelen onafhankelijk van elkaar zijn. Daarnaast moeten de verdelingen normaal verdeeld zijn en de variaties bij benadering gelijk zijn. Bovendien is het belangrijk dat er geen significante uitbijters zijn. Ook is het goed om erop te letten dat er nagenoeg een gelijk aantal proefpersonen in de gebruikte condities zitten.
Om tot de beantwoording van de deelvragen en de onderzoeksvraag te komen, is ervoor gekozen om de groep jongeren met een Marokkaanse afkomst samen te voegen met de groep jongeren met een Antilliaanse afkomst. Hierdoor ontstonden er in dit onderzoek twee groepen; een groep van jongeren met een autochtone afkomst en een groep van jongeren met een allochtone afkomst.
Resultaten
Samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en afkomst
De eerste deelvraag ging over het verschil in gevoel van eigenwaarde van jongeren met een allochtone afkomst en het gevoel van eigenwaarde van jongeren met een autochtone afkomst. Om antwoord te krijgen op deze deelvraag is er een onafhankelijke T-test uitgevoerd (n = 226), waarbij eigenwaarde als afhankelijke variabele en de etniciteit als onafhankelijke variabele zijn gebruikt. Aan bijna alle assumpties van een T-test werd voldaan. De gebruikte variabelen in de onafhankelijke T-test waren onafhankelijk en de groepen waren bij
benadering gelijk van grootte. Er was echter geen sprake van gelijkheid van varianties (p = .009). Daarom is er bij deze T-test gebruik gemaakt van de waardes die hoorden bij ongelijkheid van varianties. De variabele van het gevoel van eigenwaarde was normaal verdeeld (zSkewness = 2.79) en had een normale gepiektheid (zKurtosis = 1.26). Er is geen significant resultaat uit de T-test, die het gevoel van eigenwaarde bij jongeren met een allochtone afkomst en jongeren met een autochtone afkomst heeft gemeten, gekomen (t(199) = .94, p = .348). Jongeren met een allochtone afkomst en jongeren met een
voor de gemiddelden en standaarddeviaties van jongeren met een allochtone afkomst en jongeren met een autochtone afkomst.
Samenhang tussen psychosociale problemen en afkomst
Bij de volgende deelvraag stond het verschil in psychosociale problemen bij jongeren met een allochtone afkomst en bij jongeren met een autochtone afkomst centraal. Om dit te onderzoeken is er een onafhankelijke T-test uitgevoerd (n = 226), waarbij de variabele psychosociale problemen de afhankelijke variabele was en etniciteit de onafhankelijke variabele was. Aan de assumpties voor een T-test werd voldaan, waarbij de gebruikte variabelen in de onafhankelijke T-test onafhankelijk waren, er gelijkheid van varianties was (p = .620) en de groepen bij benadering gelijk van grootte waren. De variabele psychosociale problemen was normaal verdeeld (zSkewness = 2.35). Daarnaast had de verdeling een
normale gepiektheid (zKurtosis = -1.67). Er is een significant verschil
(t(224) = 2.70, p = .007) gevonden voor psychosociale problemen bij jongeren met een allochtone afkomst en jongeren met een autochtone afkomst. Jongeren met een autochtone afkomst rapporteerden meer psychosociale problemen dan jongeren met een allochtone afkomst (zie tabel 1).
Samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en sekse bij jongeren met een allochtone afkomst
Bij deelvraag vier is het verschil in gevoel van eigenwaarde van jongens met een allochtone afkomst en meisjes met een allochtone afkomst vergeleken. Hiervoor is een onafhankelijke T-test uitgevoerd met eigenwaarde als afhankelijke variabele en sekse als onafhankelijke variabele (n = 117). Aan de assumpties voor een T-test werd voldaan, omdat de gebruikte variabelen in de onafhankelijke T-test onafhankelijk waren, er gelijkheid van varianties was (p = .924) en de groepen bij benadering gelijk van grootte waren. De variabele van het gevoel van eigenwaarde was normaal verdeeld (zSkewness = 2.79) en had een
normale gepiektheid (zKurtosis = 1.26). Er is geen significant verschil gekomen uit de T-test voor het gevoel van eigenwaarde bij jongens met een allochtone afkomst en meisjes met een allochtone afkomst (t(115) = -.08, p = .937). Jongens en meisjes met een allochtone afkomst rapporteerden een gelijke mate van gevoel van eigenwaarde (zie tabel 1).
Samenhang tussen psychosociale problemen en sekse bij jongeren met een allochtone afkomst
De volgende deelvraag bekeek het verschil in psychosociale problemen bij jongens met een allochtone afkomst en bij meisjes met een allochtone afkomst. Hierbij waren psychosociale problemen de afhankelijke variabele en sekse de onafhankelijke variabele. Er werd aan de assumpties voor een T-test voldaan. De gebruikte variabelen in de onafhankelijke T-test (n = 117) waren onafhankelijk, er was gelijkheid van varianties (p = .915) en de
groepen waren bij benadering gelijk van grootte. De variabele voor psychosociale problemen was normaal verdeeld (zSkewness = .2.35). Daarnaast had de verdeling een normale
gepiektheid (zKurtosis = -1.67). Er is geen significant verschil gevonden in hoeveelheid psychosociale problemen bij jongens en meisjes met een allochtone afkomst
(t(115) = -.06, p = .955). Jongens en meisjes met een allochtone afkomst rapporteerden een gelijke mate van psychosociale problemen (zie tabel 1).
Samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen
Deelvraag drie en zes gingen over de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen. Voor deze twee deelvragen zijn er twee moderaties aan de hand van ANCOVA’s uitgevoerd. Er werd voldaan aan de assumpties voor een moderatie aan de hand van een ANCOVA. De gebruikte variabelen waren onafhankelijk, er was gelijkheid van varianties (p = .548; p = .891) en de groepen waren bij benadering gelijk van grootte. De variabele van gevoel van eigenwaarde was normaal verdeeld (zSkewness= 2.79) en had een normale gepiektheid (zKurtosis = 1.26). De variabele van psychosociale problemen was
normaal verdeeld (zSkewness = 2.35). Daarnaast had de verdeling een normale gepiektheid (zKurtosis = -1.67).
Bij deelvraag drie werd gekeken of afkomst de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen beïnvloedt. Hiervoor werd een moderatie aan de hand van een ANCOVA uitgevoerd met psychosociale problemen als afhankelijke variabele, eigenwaarde als onafhankelijke variabele en afkomst als moderator (n = 226). Uit deze moderatie bleek dat er geen hoofdeffect was tussen psychosociale problemen en het gevoel van eigenwaarde; wat betekent dat er geen significant verband was tussen deze twee variabelen (F(1, 223) = .41, p = .525). Er is echter wel een hoofdeffect gevonden voor psychosociale problemen en etniciteit (F(1, 223) = 7.04, p = .009). De jongeren met een autochtone afkomst rapporteerden meer psychosociale problemen dan jongeren met een allochtone afkomst. Daarnaast is er geen interactie-effect gevonden. Hieruit blijkt dat afkomst geen significante invloed had op de relatie tussen psychosociale problemen en het gevoel van eigenwaarde (F(1, 222) = .12, p = .734). Jongeren met een allochtone afkomst en jongeren met een autochtone afkomst rapporteerden een gelijke samenhang tussen een verminderd gevoel van eigenwaarde en een vergrote kans op psychosociale problemen.
Deelvraag zes ging over de invloed van de sekse van jongeren met een allochtone afkomst op de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen. Om dit te onderzoeken werd er een moderatie aan de hand van een ANCOVA uitgevoerd met psychosociale problemen als afhankelijke variabele, eigenwaarde als onafhankelijke variabele en sekse als moderator (n = 117). Er bleken geen hoofdeffecten te zijn tussen het gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen (F(1, 114) = .44, p = .507) of tussen sekse en psychosociale problemen (F(1, 114) = .00, p = .959). Dit betekent dat er geen significant verband was tussen het gevoel van eigenwaarde of sekse en psychosociale problemen. Bovendien is er geen interactie-effect gevonden, waaruit blijkt dat sekse van de respondent
geen significante invloed had op de relatie tussen het gevoel van eigenwaarde en
psychosociale problemen (F(1, 113) = .45, p = .506). Jongens met een allochtone afkomst en meisjes met een allochtone afkomst rapporteerden een gelijke samenhang tussen een
verminderd gevoel van eigenwaarde en een vergrote kans op psychosociale problemen. Tabel 1.
Gemiddelden en standaarddeviaties van jongeren met een autochtone afkomst en jongeren met een allochtone afkomst
Noot: gelijk superscript geeft verschil aan bij p< .05
Discussie Doel van de studie
Het doel van deze studie was het nader bekijken van het social defeat model (Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Er werd gekeken in hoeverre de resultaten uit deze studie het social defeat model ondersteunen. Bovendien werd er voor de seksen apart naar de toepasbaarheid van het model gekeken. In het artikel stond de volgende hoofdvraag centraal: ‘In hoeverre wordt de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en de kans op
psychosociale problemen beïnvloed door etniciteit en sekse?’. Er bleek geen verschil te zijn in de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en de kans op psychosociale problemen
Autochtoon Allochtoon Totaal Totaal Jongens Meisjes
SDQ M 31.31ᵃ 29.44ᵃ 29.42 29.47 SD 5.11 5.28 5.24 5.00 IAT M .34 .29 .29 .29 SD .46 .34 .37 .32
voor jongeren met een allochtone afkomst en jongeren met een autochtone afkomst. Er is daarnaast geen verschil gevonden in deze samenhang voor jongens met een allochtone afkomst en meisjes met een allochtone afkomst.
Psychosociale problemen, eigenwaarde en etniciteit
De hypotheses in dit onderzoek waren opgesteld aan de hand van het social defeat model; dat stelt dat jongeren met een allochtone afkomst een achtergestelde positie in de samenleving hebben wat een vergrote kans op psychosociale problemen en een verminderd gevoel van eigenwaarde veroorzaakt (Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Daarom was de verwachting dat jongeren met een allochtone afkomst meer psychosociale problemen, een lager gevoel van eigenwaarde en een sterkere samenhang tussen
psychosociale problemen en een verminderd gevoel van eigenwaarde zouden hebben dan jongeren met een autochtone afkomst.
De resultaten in dit artikel ondersteunden het social defeat model en de opgestelde hypotheses niet; jongeren met een allochtone afkomst en jongeren met een autochtone
afkomst rapporteerden een gelijk gevoel van eigenwaarde. Er is wel een verschil gevonden in de gerapporteerde psychosociale problemen. Jongeren met een autochtone afkomst
rapporteerden meer psychosociale problemen dan jongeren met een allochtone afkomst. Daarnaast bleek etniciteit geen invloed te hebben op de samenhang tussen het gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen. De resultaten uit deze studie dienen daarmee niet ter ondersteuning van het social defeat model.
Psychosociale problemen, eigenwaarde en sekse
Daarnaast werd er in de hypotheses verwacht dat meisjes met een allochtone afkomst een lager gevoel van eigenwaarde zouden hebben dan jongens met een allochtone afkomst (Sprecher, Brooks, & Avogo, 2013). Er kon geen hypothese worden opgesteld over de mate van psychosociale problemen van jongens en meisjes met een allochtone afkomst door een
gebrek aan ondersteunende theorie. Om dezelfde reden kon er ook geen hypothese worden opgesteld over de invloed van sekse op de samenhang tussen psychosociale problemen en het gevoel van eigenwaarde.
Uit de resultaten van dit artikel blijkt dat er in deze studie geen verschillen zijn gevonden tussen de samenhang van het gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen bij jongens met een allochtone afkomst en meisjes met een allochtone afkomst. Daarmee wordt de opgestelde hypothese, dat meisjes een lager gevoel van eigenwaarde zouden hebben, niet ondersteund. Daarnaast bleek sekse geen significante invloed te hebben op de samenhang tussen psychosociale problemen en het gevoel van eigenwaarde.
Alternatieve verklaringen
Doordat de resultaten in deze studie niet overeenkwamen met de opgestelde hypotheses, zijn er alternatieve verklaringen opgesteld om de gevonden resultaten te verklaren.
Psychosociale problemen, eigenwaarde en etniciteit. Uit de resultaten van deze
studie is gebleken dat jongeren met een autochtone afkomst een grotere mate van
psychosociale problemen rapporteerden dan jongeren met een allochtone afkomst. Jongeren met een autochtone afkomst en jongeren met een allochtone afkomst rapporteerden een gelijk gevoel van eigenwaarde. Deze resultaten kunnen mogelijk worden verklaard door de
verschillende reacties van groepen op emotionele stress (Kirmayer, 1989). Cultuur en de sociale omgeving spelen een belangrijke rol bij de reactie op stress. Meestal ervaren mensen somatische en psychische reacties tegelijkertijd. Welke reactie op stress voornamelijk wordt geuit, is afhankelijk van de cultuur. Mensen in niet-westerse landen hebben door stress mogelijk meer last van somatische klachten in plaats van psychische klachten. Mensen in westerse landen hebben meer psychische klachten, waardoor zij meer psychosociale problemen laten zien.
Somatische uitingen zijn echter niet gemeten in deze studie, waardoor hier niets met zekerheid over te zeggen is.
Psychosociale problemen, eigenwaarde en sekse. Dezelfde mate van psychosociale
problemen en gevoel van eigenwaarde voor meisjes met een allochtone afkomst en jongens met een allochtone afkomst kan worden verklaard door het social defeat model (Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Beide groepen, jongens en meisjes, hebben dezelfde, achtergestelde, positie, waardoor zij social defeat ervaren. Dit zorgt voor meer psychosociale problemen en een verminderd gevoel van eigenwaarde. In het huidige onderzoek is er echter geen ondersteuning gevonden voor het social defeat model.
Selectieve uitval. De resultaten in dit artikel kunnen worden verklaard door de
selectieve groep respondenten die zijn meegenomen in dit onderzoek. Deze respondenten hadden allemaal de IAT ingevuld. Mogelijk hebben de jongens en meisjes die meer psychosociale problemen of een lager gevoel van eigenwaarde hadden, de IAT niet of niet serieus ingevuld. Zij kunnen de vragen als meer confronterend hebben ervaren, waardoor zij de IAT foutief hebben gemaakt. Deze groep, die de IAT niet of niet serieus hebben ingevuld is hierdoor niet meegenomen bij het uitvoeren van de analyses. Hierdoor zouden enkel respondenten met geen verlaagd gevoel van eigenwaarde en/of relatief weinig psychosociale problemen zijn meegenomen bij de analyses
Tekortkomingen
Het was tijdens de data-afname verschillende keren onrustig in de klassen. Leerlingen overlegden met elkaar over de SDQ en de IAT of zij leidden elkaar af bij het invullen.
Doordat de IAT vaak niet of niet serieus is ingevuld, konden er veel respondenten niet worden meegenomen bij de analyses die zijn uitgevoerd. Hierdoor werd de steekproef kleiner,
waardoor de resultaten moeilijker generaliseerbaar zijn naar alle Marokkaanse, Antilliaanse en Nederlandse vmbo- en mbo-leerlingen van Nederland. Daarnaast is door deze selectieve
groep sprake van selectieve uitval. Respondenten die de IAT niet hadden ingevuld, hebben mogelijk andere kenmerken dan de groep respondenten die in dit artikel is gebruikt. Bovendien had het onderzoek te maken met veel non-respons. Veel scholen wilden niet meewerken aan het onderzoek. Het is mogelijk dat alleen scholen met een bepaald soort leerlingen hebben meegedaan aan het onderzoek. Ook hierdoor zijn de resultaten moeilijk generaliseerbaar.
Daarnaast is er in het artikel geen onderscheid gemaakt tussen de twee groepen; jongeren met een Marokkaanse afkomst en jongeren met een Antilliaanse afkomst. De
uitkomsten zijn mogelijk verschillend voor deze twee groepen jongeren. Er deden veel minder jongeren met een Antilliaanse afkomst mee aan het onderzoek dan jongeren met een
Marokkaanse afkomst.
Sterke kanten
In dit artikel zijn twee verschillende groepen jongeren met een allochtone afkomst bekeken, namelijk jongeren met een Antilliaanse afkomst en jongeren met een Marokkaanse afkomst. Deze twee groepen zijn verschillend, maar hebben allebei dezelfde, achtergestelde, positie in de samenleving (CBS, 2013a, b, c, e). Door deze twee groepen samen te nemen, ontstaat er een gevarieerde groep van jongeren met een allochtone afkomst.
Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat het goed is om modellen, zoals het social defeat model, nader te bekijken. Uit dit onderzoek blijkt dat jongeren met een autochtone afkomst meer psychosociale problemen rapporteerden dan jongeren met een allochtone afkomst. Dit ligt niet in lijn met het social defeat model, waarbij wordt verwacht dat jongeren met een allochtone afkomst meer psychosociale problemen hebben door hun achtergestelde positie in de samenleving (Selten & Cantor-Graae, 2007; Veling et al., 2010). Om het social defeat model te specificeren is er in dit artikel daarnaast gekeken naar de toepasbaarheid van
het model op de verschillende seksen. Er is echter gebleken dat er geen verschil was in de toepasbaarheid van het model op de seksen.
De SDQ bleek redelijk betrouwbaar te zijn (α= .65). Dit betekent dat de items van de SDQ redelijk hetzelfde concept, psychosociale problemen, hebben gemeten. De SDQ kon daarom als betrouwbaar instrument worden gebruikt.
Bovendien stelde elke school een vertrouwenspersoon beschikbaar. Leerlingen konden naar deze persoon toe indien zij de items als confronterend ervoeren en hierover wilden praten. Zij konden over het onderzoek en de gevoelens die het onderzoek opwekte praten met deze vertrouwenspersoon.
Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
Het is belangrijk om in toekomstig onderzoek goed na te denken over de wijze waarop de data-afname plaatsvindt. Het komt het onderzoek ten goede als de vragenlijsten en het taakje zo serieus mogelijk worden ingevuld. Er zou bijvoorbeeld voor kunnen worden gekozen om de data-afname op te splitsen in twee blokken, zodat de leerlingen minder lang hun concentratie hoeven vast te houden.
Daarnaast is het goed om in vervolgonderzoek de verschillende etnische groepen niet als één groep te behandelen, maar elke etnische groep apart te bekijken, zodat de verschillen tussen de etnische groepen duidelijk worden.
Er is in dit onderzoek geen moderatie gevonden van etniciteit of sekse op de samenhang tussen een verminderd gevoel van eigenwaarde en een vergrote kans op
psychosociale problemen. Het social defeat model wordt daarmee niet ondersteund door de resultaten van deze studie. Dit zou betekenen dat er geen speciale interventies hoeven te zijn voor jongeren met een allochtone afkomst om een verminderd gevoel van eigenwaarde en psychosociale problemen te voorkomen. Er is gebleken dat jongeren met een autochtone afkomst meer psychosociale problemen rapporteerden dan jongeren met een allochtone
afkomst. Een interventie ter voorkoming van psychosociale problemen voor jongeren met een autochtone afkomst lijkt beter op zijn plaats te zijn.
Literatuur
Allen, J. P., Moore, C., Kuperminc, G., & Bell, K. (1998). Attachment and adolescent psychosocial functioning. Child Development, 69, 1406-1419. doi:
10.1111/j.1467-8624.1998.tb06220.x
Beck, A. T. (1976). Cognitive therapy and the emotional disorders. Meridian, New York: Plume.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Beroepsbevolking; Kerncijfers naar geslacht en andere persoonskenmerken. Geraadpleegd op
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=71958NED&D1
=10-11&D2=a&D3=16,18-26&D4=0,2,4,15,25,35,45,55,65&HD=130927-0934&HDR=T,G2&STB=G1,G3
Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Bevolking; Generatie, geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, 1 januari. Geraadpleegd op
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37325&D1=0&
D2=a&D3=0&D4=0&D5=2-4,11,38,46,95- 96,137,152,178,182,199,220,237&D6=0,4,8,12,16-17&HD=130613-1224&HDR=T,G2,G3,G5&STB=G1,G4
Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Gemiddeld inkomen; Particuliere huishoudens naar diverse kenmerken. Geraadpleegd op
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70843ned&D1=
0,6&D2=0-1,9,15,18&D3=17-18,23-28,34-35&D4=l&HD=091217-1446&HDR=G3,T,G1&STB=G2
Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Halt-jongeren; Delictgroep, geslacht, leeftijd en herkomstgroeperingen. Geraadpleegd op
=0-1,6,11-13,18,23&D2=a&D3=0&D4=1,3-9&D5=l&HD=100630-0938&HDR=G4,G2,T&STB=G1,G3
Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). Laag en langdurig laag inkomen; Particuliere huishoudens naar kenmerken. Geraadpleegd op
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70738ned&D1=
0-1&D2=0-1,6,11&D3=a&D4=44-45,50-55,61-62&D5=l&HD=091217-1449&HDR=G4,T,G1,G2&STB=G3
Centraal Bureau voor de Statistiek (2013). (On)veiligheidsbeleving; Persoonskenmerken. Geraadpleegd op
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=81881NED&D
1=11,19-20,25-29&D2=0&D3=19-26&D4=l&HD=130301-1643&HDR=G3,G1,T&STB=G2
De Houwer, J. (2002). The implicit association test as a tool for studying dysfunctional associations in psychopathology: Strenghts and limitations. Journal of Behaviour
Therapy and Experimental Psychiatry, 33(2), 115-133. doi:
10.1016/S0005-7916(02)00024-1
Goodman, R. (1997). The strengths and difficulties questionnaire: A research note. Journal of
Child Psychology and Psychiatry, 38, 581-586. doi:
10.1111/j.1469-7610.1997.tb01545.x
Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. K. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: The implicit association test. Journal of Personality
and Social Psychology, 74, 1464-1480. doi: OO22-3514/98/S3.0O
Kirmayer, L. J. (1989). Cultural variations in the response to psychiatric disorders and emotional distress. Social science & medicine, 29 (3), 327-339. doi: 10.1016/0277-9536(89)90281-5
Leadbeater, B. J., Blatt, S. J., & Quinlan, D. M. (1995). Gender-linked vulnerabilities to depressive symptoms, stress, and problem behaviors in adolescents. Journal of
Research on Adolescence, 5(1), 1-29. doi: 10.1207/s15327795jra0501_1
Rathus, S. A. (2011). Childhood & adolescence: Voyages in development. Belmont, CA: Wadsworth.
Selten, J.-P., & Cantor-Graae, E. (2007). Hypothesis: Social defeat is a risk factor for schizophrenia. British Journal of Psychiatry, 191(51), 9-12. doi: 10 .119 2 / bjp.191. 51. s 9
Sprecher, S., Brooks, J. E., & Avogo, W. (2013). Self-esteem among young adults:
Differences and similarities based on gender, race, and cohort (1990-2012). Sex Rols,
69, 264-275. doi: 10.1007/s11199-013-0295-y
Veling, W., Hoek, H. W., & Mackenbach, J. P. (2008). Perceived discrimination and the risk of schizophrenia in ethnic minorities. Social Psychiatry and Psychiatric
Epidemiology, 43, 953-959. doi: 10.1007/s00127-008-0381-6
Veling, W., Hoek, H. W., Wiersma, D., & Mackenbach, J. P. (2010). Ethnic identity and the risk of schizophrenia in ethnic minorities: A case-control study. Schizophrenia