• No results found

Een profielschets en een vergelijking van meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een profielschets en een vergelijking van meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Running head: AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Een profielschets en een vergelijking van meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam Nadia Bara, 11405171 Dr. K. Jurrius (eerste beoordelaar) Dr. I.B. Wissink (tweede beoordelaar) Amsterdam, 12-07-2018

(2)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Abstract

The aim of the current study was to take a closer look at the reports of child abuse in two districts in Amsterdam (Southeast and New-West). They were both labeled as high-risk districts for cases of child abuse (Hazeleger, & Buster, 2014). A total of 740 anonymised reports (of a period of 20 month) were included in the study. A profile was made of both these districts based on characteristics like the type of the reported child abuse and descriptions of the persons who made the report. Besides, a comparison was made between the two districts to examine if there were any significant differences in characteristics of the child abuse reports. Finally the current study examined if there was an correlation between the result of the report (child abuse confirmed or disconfirmed) and whether the person who made the report was a professional or not. The analyses that were performed showed that there was a difference between the two districts in several variables. For example, domestic violence turned out to be significantly more often the cause of the reports in Amsterdam New-West, while pedagogic neglect happened more often in Amsterdam Southeast. The further results, limitations and implications are discussed in this research report.

(3)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Inleiding

In Nederland komt kindermishandeling nog veel voor (Van der Put, Assink, Vial, & Stams, 2017). Dit, ondanks de aandacht die er de afgelopen jaren is geweest voor dit onderwerp. Zowel op kennis-, beleids- en praktijkniveau blijkt er een grote behoefte te bestaan aan meer inzicht op het gebied van kindermishandeling (Lamers-Winkelman, Slot, Bijl, & Vijlbrief, 2007). Zo is het van belang om risicogroepen te kunnen identificeren zodat er passende preventieprogramma’s en interventies kunnen worden ingezet voor deze groepen (Alink, et. al., 2011). Hierdoor kunnen slachtoffers van kindermishandeling beter geholpen worden en kunnen de instanties, die te maken hebben met kindermishandeling, beter worden geadviseerd op dit gebied.

In deze studie wordt kindermishandeling gedefinieerd als een gewelddadige en/of bedreigende vorm van interactie tussen een jeugdige en iemand waar de jeugdige (gedeeltelijk) afhankelijk van is (Bruning, Liefaard, & Vlaardingerbroek, 2017). Dit kan zowel een ouder als een ander persoon zijn. Door deze vorm van interactie (dreigt) ernstige psychische of fysieke schade te worden berokkend aan de jeugdige. Hier vallen verschillende vormen van mishandeling onder, namelijk lichamelijke en psychische mishandeling, lichamelijke en psychische verwaarlozing, seksueel misbruik en het getuige zijn van huiselijk geweld. De gevolgen van kindermishandeling kunnen zeer groot zijn. Zo kan dit leiden tot ernstig verstoorde gehechtheidsrelaties en wordt de kans op depressie en angstproblemen later groter (Cyr, Euser, Bakermans-Kranenburg, & Van Ijzendoorn, 2010).

De precieze prevalentie van kindermishandeling blijft, door de onzichtbaarheid waar het vaak mee gepaard gaat, lastig vast te stellen (Euser, Alink, Pannebakker, Vogels,

(4)

Bakermans-AMSTERDAM ZUIDOOST EN Bakermans-AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Kranenburg, & Van Ijzendoorn, 2013). Cijfers worden namelijk vaak gebaseerd op cijfers van het Advies- en Meldpunt kindermishandeling (AMK) terwijl bekend is dat hier vaak maar een fractie van de daadwerkelijke gevallen gemeld wordt (Van der Put, et. al., 2017). Om toch een indicatie te geven van de omvang van de problematiek komen Euser, et. al. (2013), op basis van een informantenstudie met professionals, met de schatting dat er in 2010 in totaal ongeveer 96.175 jeugdigen slachtoffer zijn geweest van kindermishandeling.

Het detecteren van kindermishandeling blijkt dus lastig, maar tegelijkertijd zeer belangrijk omdat kindermishandeling pas gestopt kan worden als duidelijk is dat er sprake van is. Dit detecteren gebeurt onder andere door middel van het doen van meldingen van kindermishandeling. Dit kan worden gedaan door professionals, maar ook door buren of door familieleden. Voor professionals bestaat hiervoor de meldcode. Dit is een verplicht vijfstappenplan dat professionals dienen te doorlopen bij signalen van kindermishandeling (Bartelink, & Kooijman, 2013). Dit, om te zorgen dat situaties waarin mogelijk sprake is van kindermishandeling zo snel mogelijk onder de aandacht komen. In Nederland worden deze meldingen gedaan bij Veilig Thuis. Dit is een instantie die per regio hulp en advies biedt bij kindermishandeling (Baeten, Van Eijkern, Simon, & Pattje, 2014). Ook onderzoeken zij of er ook daadwerkelijk sprake is van kindermishandeling als er een officiële melding wordt gedaan. Veilig Thuis bestaat sinds 2015 en is een samenvoeging van het voormalige Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (De Vries, et. al., 2016).

Ondanks deze meldcode blijkt het melden van kindermishandeling in de praktijk zeer lastig en wordt dit geregeld niet gedaan in situaties waar dit achteraf wel nodig bleek. Zo kwam in een onderzoek uit de Verenigde Staten naar voren dat veertig procent van de professionals minstens één keer in hun loopbaan geen melding hebben gedaan in een zaak waarbij zij sterke

(5)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

vermoedens hadden van kindermishandeling (Alvarez, Kenny, Donohue, & Carpin, 2003). Redenen hiervoor lopen uiteen van een gebrek aan kennis over de signalen van kindermishandeling (Stein, 1984), rapportage procedures die afschrikken of onbekend zijn, angst voor verstrekkende en negatieve consequenties voor het gezin en het kind (Alvarez, et. al., 2003), negativiteit ten opzichte van de instanties (Kenny, 2001) tot angst voor de eventuele negatieve gevolgen voor de professionals zelf.

Ook in Nederland blijkt het doen van meldingen van kindermishandeling lastig en gebeurt het, ondanks de verplichte meldcode die wordt gehanteerd, niet overal zo vanzelfsprekend als bedoeld. Zo blijken er bijvoorbeeld tussen regio’s en steden in Nederland grote verschillen te zijn op dit gebied. Hier zijn eerder vergelijkende studies naar gedaan. Zo deden Tierolf en Smit (2011) een onderzoek naar de omvang en de aard van kindermishandeling, de meldingen bij het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de prevalentie van kindermishandeling. Hierbij vergeleken zij verschillende steden met elkaar (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Dordrecht, Groningen en Leeuwarden) op bovenstaande onderwerpen. Hieruit kwam naar voren dat er in Amsterdam (in vergelijking met de andere zes steden) relatief gezien de minst bij het AMK gemelde mishandelde kinderen zijn te vinden. Dit, terwijl er een aantal jaar na het onderzoek van Tierolf en Smit (2011), uit een onderzoek van Vogel (2014) naar voren kwam dat hoe stedelijker een gemeente is, (dat wil zeggen hoe meer omgevingsadressendichtheid binnen een rastervierkant van 500 bij 500 meter (Stedelijk gebied, 2016)) hoe hoger het percentage gemelde kinderen in een gemeente is. En aangezien Amsterdam volgens het CBS (Gebieden in Nederland 2013, 2013) zeer sterk stedelijk is, lijken deze twee bevindingen niet met elkaar te stroken. Dus of de mate van verstedelijking daadwerkelijk

(6)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

voorspellend is voor het percentage bij het AMK gemelde kinderen lijkt ambivalent. Ook is het lastig om vast te stellen of er nu in Amsterdam sprake is van onderraportage of niet.

Feit is wel dat sinds de transitie van de jeugdzorg in 2015 er in heel Nederland veel meer verantwoordelijkheid bij de gemeenten is komen te liggen op het gebied van jeugdzorg (Janssens, 2015). Hierdoor wordt er sindsdien voornamelijk wijk- en buurtgericht gewerkt. In Amsterdam betekent dit dat de verschillende stadsdelen hun wijken op het gebied van jeugdzorg en jeugdhulpverlening op verschillende manieren indelen. De infrastructuren die voorheen bestonden worden langzamerhand aangepast aan deze nieuwe manier van werken. Dit zorgt voor het notificeren van verschillen tussen stadsdelen en de vraag is of dit ook zichtbaar is in (bijvoorbeeld de aantallen van) de meldingen van kindermishandeling.

De GGD Amsterdam is dan ook gaan kijken naar de verwachte spreiding van (meldingen van) kindermishandeling in de verschillende stadsdelen, gebaseerd op de aanwezige demografische risicofactoren (Hazeleger, & Buster, 2014). Alink, et. al. (2011) benoemden hierbij de volgende demografische risicofactoren voor kindermishandeling: het aantal laagopgeleide ouders, het aantal gezinnen met een kind van vijf jaar of jonger (Hazeleger, & Buster, 2014), het aantal grote gezinnen van drie of meer kinderen, het aantal eenoudergezinnen , het aantal gezinnen met een stiefouder, het aantal gezinnen met een tienermoeder en het aantal gezinnen waarin sprake is van armoede. Deze verwachte spreiding is vergeleken met de daadwerkelijke spreiding van (meldingen van) kindermishandeling in Amsterdam (Hazeleger, & Buster, 2014). Daaruit kwamen opvallende bevindingen naar voren voor de stadsdelen Amsterdam Zuidoost (bestaande uit de wijken: Bijlmer-Centrum, Bijlmer-Oost en Gaasperdam/Driemond) en Amsterdam Nieuw-West (bestaande uit de wijken: Slotermeer, Geuzenveld, Osdorp, De Aker/Nieuw Sloten en Slotervaart). Namelijk, dat er in Amsterdam

(7)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Nieuw-West meer kindermishandeling werd verwacht (op basis van de aanwezige demografische risicofactoren) dan dat er daadwerkelijk werd gerapporteerd en in Amsterdam Zuidoost dat er meer kindermishandeling werd gerapporteerd dan dat er werd verwacht op basis van de eerder genoemde aanwezige risicofactoren. Of de genoemde en gehanteerde algemene risicofactoren (Alink, et. al., 2011) ook specifiek valide zijn voor, in dit geval, Amsterdam is niet na te gaan. Maar aangezien deze risicofactoren door Hazeleger en Buster (2014) worden gehanteerd voor de verwachte procentuele verdeling meldingen van kindermishandeling is hun bevinding meegenomen in de huidige studie.

De stadsdelen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West bleken, mede door die bevindingen, volgens Hazeleger en Buster (2014) meer aandacht nodig te hebben in de aanpak van kindermishandeling en om die reden als risicogebieden te kenmerken zijn. Niet alleen door de bovengenoemde discrepantie maar ook omdat de verwachte percentages kindermishandeling in deze twee stadsdelen relatief überhaupt een stuk hoger lagen (namelijk 16% in Amsterdam Zuidoost en 19% in Amsterdam Nieuw-West) dan het Amsterdamse gemiddelde van 5,6%.

Het is dus duidelijk dat er in beide stadsdelen sprake is van een discrepantie (tussen de verwachte meldingen van kindermishandeling en de daadwerkelijke meldingen van kindermishandeling) en dat het gaat om gebieden die gekenmerkt zijn als risicogebieden voor meldingen van kindermishandeling. Tot op heden is echter nog zeer weinig extra informatie over de meldingen van kindermishandeling in deze twee stadsdelen. Het zou interessant zijn om meer te weten te komen over bijvoorbeeld de melders in deze stadsdelen, de aanleiding van de gebeurtenissen die beschreven worden in de meldingen, de verdeling over de verschillende typen meldingen van kindermishandeling, de uitkomsten van het risicotaxatie instrument de ARIJ (zie methodesectie voor een uitleg over dit instrument) na meldingen van kindermishandeling en de

(8)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

uiteindelijke uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de melding. Het is van belang om dit te onderzoeken aangezien er dan meer inzicht wordt verkregen in de meldingen vanuit de twee stadsdelen en om uiteindelijk een duidelijk en zo compleet mogelijk beeld te hebben van de meldingen van kindermishandeling in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West. Als namelijk duidelijk wordt wat er precies gebeurt in beide stadsdelen kan er vervolgens worden gekeken waar er precies meer aandacht nodig is en wat voor aandacht dit dan dient te zijn. Hierdoor ontstaan mogelijkheden om een gerichter lokaal gemeentelijk/stadsdeelgericht beleid te voeren. Op basis van die bevindingen kan er in verder onderzoek worden gekeken wat nu verklaart dat deze stadsdelen uit het onderzoek van Hazeleger en Buster (2014) naar voren kwamen als risicogebieden. Ook kan er dan verder worden geanalyseerd waar de gevonden discrepantie in verwachte en daadwerkelijke meldingen vandaan komt.

In deze studie zal er dan ook een beeld worden geschetst voor zowel Amsterdam Zuidoost als Amsterdam Nieuw-West van de meldingen van kindermishandeling. Daarnaast zal er een vergelijking worden gemaakt tussen deze twee stadsdelen om te zien of er sprake is van grote verschillen in (de kenmerken van) die profielen. Uiteindelijk zal er in de huidige studie dan ook antwoord worden gegeven op de volgende onderzoeksvraag: “Hoe zijn de meldingen van kindermishandeling vanuit de stadsdelen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West bij Veilig Thuis te kenmerken?”.

Bij de eerder genoemde hoofdvraag, behoren een aantal deelvragen:

1. ”Hoe zijn de meldingen van kindermishandeling vanuit stadsdeel Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West bij Veilig thuis Amsterdam te kenmerken?”. Hierbij zullen beiden stadsdelen los van elkaar worden bekeken. De volgende aspecten van de meldingen zullen daarbij worden onderzocht: de aanleiding van de meldingen, de verschillende typen

(9)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

kindermishandeling die worden gemeld, de melders in deze stadsdelen, de uitkomsten van het risicotaxatie instrument de ARIJ na meldingen van kindermishandeling en de uiteindelijke uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de melding.

2. ”Bestaan er verschillen tussen stadsdelen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West in de meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis Amsterdam?”. De volgende aspecten van de meldingen zullen daarbij worden onderzocht: de aanleiding van de meldingen, de verschillende typen kindermishandeling die worden gemeld, de melders in deze stadsdelen, de uitkomsten van het risicotaxatie instrument de ARIJ na meldingen van kindermishandeling en de uiteindelijke uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de melding.

3. “Bestaat er een verband tussen de melder (professioneel versus niet professioneel) en de uiteindelijke uitkomsten van het onderzoek (bevestiging of ontkrachting mishandeling) in Amsterdam Zuidoost en in Amsterdam Nieuw-West?”

De derde deelvraag is meegenomen in de huidige studie aangezien er daar nog weinig tot geen onderzoek naar is gedaan. Hierom zal er in dit onderzoek exploratief worden gekeken naar een mogelijk verband tussen deze twee variabelen.

Methode Participanten

De data die in de huidige studie zijn gebruikt zijn afkomstig van Veilig Thuis Amsterdam en toegang tot die data is verkregen via de GGD Amsterdam. Alle informatie omtrent meldingen van kindermishandeling wordt bij Veilig Thuis opgeslagen in een systeem. Alle meldingen gedaan over gezinnen wonend in de stadsdelen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West in de periode van 25 april 2016 tot en met 15 december 2017 (ongeveer twintig maanden) zijn

(10)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

voor de huidige studie door de GGD volledig geanonimiseerd en in een Excel bestand samengevoegd. Alle 740 meldingen uit die periode zijn meegenomen in de huidige studie. Hiervan waren 362 meldingen afkomstig uit stadsdeel Amsterdam Zuidoost en 378 meldingen uit stadsdeel Amsterdam Nieuw-West. In verband met privacy is geen informatie verstrekt over de persoonsgegevens van de gezinnen waarover de meldingen zijn gedaan en hierover kan dus ook niet worden gerapporteerd. Wel kon op basis van de data een beeld worden geschetst van de meldingen van kindermishandeling vanuit de twee stadsdelen.

Procedure

De ruwe data voor de huidige studie zijn verzameld door de GGD Amsterdam en zijn afkomstig uit het systeem van Veilig Thuis Amsterdam. In het databestand stond van alle 740 meldingen informatie over: de datum waarop de melding binnen was gekomen bij Veilig Thuis, in welk stadsdeel het desbetreffende gezin woonde ten tijde van de melding, de aanleiding van de melding, de aard van de kindermishandeling, de hoedanigheid van de melder, het risico op toekomstige onveiligheid (uitkomst uit de ARIJ), het dynamisch risicoprofiel (uitkomst uit de ARIJ) en de uiteindelijke uitkomsten uit het onderzoek.

Meetinstrumenten

Voor de huidige studie is de beschikbare informatie over de melding (de aanleiding van de meldingen, de verschillende typen kindermishandeling die worden gemeld, de melders in deze stadsdelen, de uitkomsten van het risicotaxatie instrument de ARIJ na meldingen van kindermishandeling en de uiteindelijke uitkomsten van het onderzoek naar aanleiding van de melding) aangeleverd in een Excel bestand waarna deze deze informatie is omgezet naar een SPSS bestand. De gehanteerde begrippen in het ontvangen Excel bestand zijn in de huidige

(11)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

studie overgenomen. Voor de afbakening van de gehanteerde begrippen wordt verwezen naar de website van Veilig Thuis Amsterdam.

Per onderdeel van de deelvragen zal kort worden stilgestaan bij de verschillende begrippen die werden genoemd en dus zijn overgenomen in de huidige studie. Ten eerste is er gekeken naar de aanleiding van de melding van kindermishandeling. Dat wil zeggen de reden die de melder heeft genoemd bij het doen van de melding. Bij de aanleiding van de melding bestonden de genoemde begrippen uit: kindermishandeling (hiermee wordt kindermishandeling bedoeld die direct op het kind gericht is), (ex)partnergeweld, huiselijk geweld, vechtscheiding, geweld tegen ouders door kind (<65), ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (65+), kindcheck, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achterlating en andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling.

Ten tweede is gekeken naar de verschillende typen kindermishandeling waar een melding over is gedaan. Waar het bij de aanleiding van de melding ging om wat de melder heeft genoemd als aanmeldreden, gaat het er bij het type kindermishandeling om onder welke vorm van kindermishandeling Veilig Thuis de mishandeling schaart. Bij het type melding werden dan ook de volgende vormen van kindermishandeling genoemd: psychisch geweld, pedagogische verwaarlozing, lichamelijke mishandeling, getuige zijn van huiselijk geweld in het gezin, lichamelijke verwaarlozing, affectieve verwaarlozing, seksueel misbruik, financiële uitbuiting, Munchausen by Proxy en de categorie ‘anders’.

Verder is gekeken naar de verschillende melders. Daarin is onderscheid gemaakt tussen zeven verschillende categorieën, namelijk: politie, hulpverlener (jeugdzorg/jeugdhulpverlening/maatschappelijk werk/GGZ/GI), persoon uit de sociale omgeving, gezondheidszorg, school, direct betrokkene en de categorie ‘anders’.

(12)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Ten vierde is er gekeken naar het risicoprofiel en het dynamisch risicoprofiel. Dit is verkregen bij het invullen van de ARIJ (Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming) door de Veilig Thuis medewerker die de melding krijgt (Van der Put, Assink, & Stams, 2015). Na het invullen van dit instrument komt er zowel een risicoprofiel als een dynamisch risicoprofiel uit. Het risicoprofiel maakt een inschatting van het risico op kindonveiligheid in de toekomst (op basis van de aanwezige risicofactoren) en het dynamisch risicoprofiel maakt een inschatting in hoeverre dit risico veranderbaar is (op basis van het aantal en de verdeling van de aanwezige dynamische (veranderbare) risicofactoren). Bij zowel het risicoprofiel als het dynamisch risicoprofiel bestaan de mogelijke uitkomsten uit: hoog risico, midden risico en laag risico (Van der Put, Assink, & Stams, 2015). Deze drie verschillende uitkomsten zijn dan ook meegenomen in de huidige studie.

Een laatste variabele die mee is genomen in het huidige onderzoek betreft de uitkomsten uit het onderzoek naar aanleiding van de melding. Hier wordt een melding bevestigd, niet bevestigd of is het onbekend of het vermoeden van kindermishandeling is bevestigd, dan wel niet bevestigd. Bij een bevestigde melding blijkt het vermoeden van kindermishandeling gegrond te zijn en is er inderdaad sprake van kindermishandeling. Bij een niet bevestigde melding blijkt het vermoeden van kindermishandeling niet gegrond te zijn en is er geen sprake van kindermishandeling. Als de uitkomst onbekend is, wil dit zeggen dat het onderzoek niet afgerond heeft kunnen worden. Bijvoorbeeld omdat gezin naar het buitenland verdween. Bij de uitkomsten uit het onderzoek is er door Veilig Thuis een onderscheid gemaakt tussen de uitkomst kindermishandeling en de uitkomst huiselijk geweld. Waarbij het bij de uitkomst huiselijk geweld enkel en specifiek gaat om huiselijk geweld en bij de uitkomst kindermishandeling om

(13)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

alle andere vormen van kindermishandeling, behalve huiselijk geweld. Aangezien Veilig Thuis dit onderscheid heeft gemaakt in hun data, is dit onderscheid in de huidige studie aangehouden.

Voordat de analyses van deelvraag drie (“Bestaat er een verband tussen de melder (professioneel versus niet professioneel) en de uiteindelijke uitkomsten van het onderzoek (bevestiging of ontkrachting mishandeling)?” konden worden uitgevoerd zijn er eerst een aantal variabelen gehercodeerd. De variabele ‘melder’ (die bestond uit in totaal zeven categorieën) is namelijk gehercodeerd naar twee verschillende variabelen: de professionele melder (bestaande uit de voorgaande categorieën: politie, gezondheidszorg, school en hulpverlener) en de niet professionele melder (bestaande uit de voorgaande categorieën: direct betrokkene en persoon uit de sociale omgeving). De voorgaande categorie ‘anders’ is bij deze hercodering gemarkeerd als missing aangezien niet te achterhalen was of dit om een professionele of om een niet professionele melder ging. De variabelen ‘uitkomst kindermishandeling’ en ‘uitkomst huiselijk geweld’ zijn voor de analyses van deelvraag drie hetzelfde gebleven, echter is de uitkomst ‘onbekend’ gemarkeerd als missing.

Analyses

De verschillende deelvragen van de huidige studie zijn met behulp van de volgende analyses beantwoord:

Voor de eerste deelvraag (“Hoe zijn de meldingen van kindermishandeling vanuit stadsdeel Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West bij Veilig Thuis Amsterdam te kenmekern?”) is per stadsdeel met behulp van tabellen per variabele gekeken hoe frequent een uitkomst voorkwam in dit stadsdeel. Hier zijn uiteindelijk percentages van gemaakt waardoor er, per stadsdeel, een beeld ontstond over de meldingen van kindermishandeling. Bijvoorbeeld bij de vraag over de hoedanigheid van de melder is gekeken welke categorie melder (bijvoorbeeld

(14)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

politie of direct betrokkene) het vaakst voorkwam in zowel stadsdeel Amsterdam Zuidoost als Amsterdam Nieuw-West.

De tweede deelvraag (”Bestaan er verschillen tussen stadsdelen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West in de meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis Amsterdam?”) is beantwoord door middel van een Fisher’s exact toets met als factoren het stadsdeel. Door middel van een Fisher’s exact toets is gekeken of er sprake was van een significant verschil in de frequentie van bijvoorbeeld meldingen van affectieve verwaarlozing (een van de mogelijke uitkomsten bij de variabele ‘type melding’). Omdat geen sprake was van een gerichte hypothese is deze toets tweezijdig uitgevoerd. Naast de overschrijdingskans (p-waarde) van de Fisher’s exact toets, is de toetsingsgrootheid Chi2(df) weergegeven.

Deelvraag drie (“Bestaat er een verband tussen de melder (professioneel versus niet professioneel) en de uiteindelijke uitkomsten van het onderzoek (bevestiging of ontkrachting mishandeling)?”) is per stadsdeel beantwoord met behulp van de Fisher’s exact toets. De Fisher’s exact toets biedt de mogelijkheid om te onderzoeken of er sprake is van een verband tussen twee onafhankelijke categoriale variabelen. Er is gekozen voor deze toets (in plaats van een Chi-kwadraat toets) aangezien één van de celfrequenties lager dan vijf bleek terwijl een voorwaarde voor een Chi-kwadraat toets is dat de celfrequenties hoger dan vijf dienen te zijn (Agresti, & Franklin, 2013). Na het hercoderen van de variabelen, beschreven bij ‘meetinstrumenten’ is er een Fisher’s exact toets uitgevoerd met het stadsdeel als factor. Omdat geen sprake was van een gerichte hypothese is deze toets tweezijdig uitgevoerd. Naast de overschrijdingskans (p-waarde) van de Fisher’s exact toets, is de toetsingsgrootheid Chi2(df) weergegeven.

(15)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Aanleiding van de meldingen

Per variabele zullen de drie meest voorkomende uitkomsten per stadsdeel worden benoemd. In zowel Amsterdam Zuidoost als in Amsterdam Nieuw-West blijkt, zoals is te zien in Tabel 1, kindermishandeling de meest voorkomende aanleiding te zijn van de meldingen (77.6% in Amsterdam Zuidoost en 67.5% in Amsterdam Nieuw-West). Gevolgd door (ex)-partnergeweld (32.0% in Amsterdam Zuidoost en 41.3% in Amsterdam Nieuw-West) en huiselijk geweld (23.5% in Amsterdam Zuidoost en 34.9% in Amsterdam Nieuw-West).

Bij zowel de huidige variabele ‘aanleiding van de melding’ als de variabele ‘type kindermishandeling’, bleek de totale frequentie van hoe vaak de verschillende kenmerken van de melding (zoals (ex)partnergeweld als aanleiding van de melding) voorkomen hoger te zijn dan het totale aantal meldingen. De reden hiervan is dat er bij een aantal meldingen meerdere kenmerken werden genoemd in één melding. Zo kon er bijvoorbeeld sprake zijn van een melding waarbij zowel (ex)partnergeweld als vechtscheiding genoemd werd als aanleiding van de melding van kindermishandeling.

Op het gebied van de aanleiding tot de melding is gekeken of er sprake is van een significant verschil tussen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West. Er bleek sprake te zijn van een significant verschil tussen de twee stadsdelen als de aanleiding van de melding, kindermishandeling was (Chi2(df) = 9.567, p = .002). Daarbij kwam kindermishandeling als aanleiding in Amsterdam Zuidoost (77.6%) relatief vaker voor dan in Amsterdam Nieuw-West (67.5%). Ten tweede is er een significant verschil tussen de twee stadsdelen gevonden in het wel of niet voorkomen van (ex)partnergeweld als aanleiding voor de melding (Chi2(df) = 6.770, p = .010). Daarbij komt (ex)partnergeweld vaker voor in Amsterdam Nieuw-West (41.3%) dan in Amsterdam Zuidoost (32.0%). Als laatste is er een significant verschil gevonden in het wel of

(16)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

niet voorkomen van huiselijk geweld als aanleiding van de melding (Chi2(df) = 11.677, p = .001). Dit bleek vaker voor te komen in Amsterdam Nieuw-West (34.9%) dan in Amsterdam Zuidoost (23.5%).

Tabel 1: Aanleiding van de melding van kindermishandeling in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West

Aanleiding Amsterdam

Zuidoost (n) Amsterdam Nieuw-West (n) verschil? (p) Significant

Kindermishandeling 281 (77.6%) 255 (67.5%) .002*

(Ex)partnergeweld 116 (32.0%) 156 (41.3%) .010*

Huiselijk geweld 85 (23.5%) 132 (34.9%) .001*

Vechtscheiding 11 (3.0%) 14 (3.7%) .687

Geweld tegen ouders

door kind (<65) 11 (3.0%) 14 (3.7%) .687

Ouderenmishandeling en

ontspoorde zorg (65+) 10 (2.8%) 4 (1.1%) .108

Kindcheck 8 (2.2%) 6 (1.6%) .597

Andere problematiek dan huiselijk geweld of kindermishandeling 3 (0.8%) 3 (0.8%) .100 Eergerelateerd geweld 2 (0.6%) 4 (1.1%) .687 Huwelijksdwang en achterlating 1 (0.3%) 2 (0.5%) 1.00 Totaal 528 590 Type kindermishandeling

(17)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

In Tabel 2 is te zien dat de meest voorkomende types van kindermishandeling in Amsterdam Zuidoost als volgt verdeeld waren: psychisch geweld is genoemd in 63.0% van de meldingen, pedagogische verwaarlozing in 51.7% van de meldingen en lichamelijke mishandeling in 42.0% van de meldingen. In Amsterdam Nieuw-West lag deze verdeling iets anders, daar blijkt namelijk dat bij 60.6% van de meldingen psychisch geweld werd genoemd, het getuige zijn van geweld in het gezin in 43.9% van de gevallen en lichamelijke mishandeling werd in 43.4% van de gevallen genoemd.

Het type kindermishandeling waarover de melding is gedaan blijkt significant te verschillen tussen de twee stadsdelen als het gaat om pedagogische verwaarlozing (Chi2(df) = 42.106, p = .000). Waarbij dit in Amsterdam Zuidoost (51.7%) vaker voorkomt dan in Amsterdam Nieuw-West (28.3%). Ook het percentage meldingen waarbij het getuige zijn van huiselijk geweld in het gezin aan de orde was bleek significant te verschillen tussen de twee stadsdelen (Chi2(df) = 40.751, p = .000). Dit type melding bleek in Amsterdam Nieuw-West (43.9%) vaker voor te komen dan in Amsterdam Zuidoost (21.8%).

Tabel 2: Type meldingen in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West Type melding Amsterdam Zuidoost

(n) Amsterdam Nieuw-West (n) Significant verschil? (p)

Psychisch geweld 228 (63.0%) 229 (60.6%) .545

Pedagogische

verwaarlozing 187 (51.7%) 107 (28.3%) .000*

Lichamelijke

mishandeling 152 (42.0%) 164 (43.4%) .711

Getuige van huiselijk

(18)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING Lichamelijke verwaarlozing 31 (8.6%) 22 (5.8%) .156 Anders 26 (7.2%) 19 (5.0%) .281 Affectieve verwaarlozing 22 (6.1%) 15 (4.0%) .238 Seksueel misbruik 9 (2.5%) 3 (0.8%) .084 Financiële uitbuiting 5 (1.4%) 2 (0.5%) .277 Munchausen by Proxy 1 (0.3%) 1 (0.3%) 1.00 Totaal 739 728 Melder

Er is ook gekeken naar het type melder. In Tabel 3 is te zien dat in beide stadsdelen de politie het vaakst de melder van kindermishandeling was. In Amsterdam Zuidoost werd namelijk 70.7% van de meldingen door de politie gedaan en in Amsterdam Nieuw-West was dat zelfs 75.5% van de meldingen.

Er bleek geen sprake te zijn van een significant verschil tussen de twee stadsdelen in de verdeling over de diverse type melders.

Tabel 3: Type melder in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West

Type melder Amsterdam Zuidoost (n) Amsterdam Nieuw-West (n)

Politie 256 (70.7%) 286 (75.7%) Hulpverlener (Jeugdzorg/jeugdhulpverlening/ Maatschappelijk werk/ GGZ/GI) 46 (12.7%) 39 (10.3%)

(19)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Persoon uit sociale omgeving 20 (5.5%) 20 (5.3%)

Gezondheidszorg 18 (5.0%) 18 (4.8%)

School 11 (3.0%) 9 (2.4%)

Anders 7 (1.9%) 3 (0.8%)

Direct betrokkene 4 (1.1%) 3 (0.8%)

Totaal 362 378

Risicoprofiel en dynamisch risicoprofiel

Het risicoprofiel bleek in beide stadsdelen niet veel van elkaar af te wijken als we kijken naar de percentages (zie Tabel 4a). Het grootste gedeelte van de gezinnen waar een melding over werd gedaan bleek namelijk een hoog risico te lopen op herhaling van kindermishandeling in de toekomst (in Amsterdam Zuidoost 44.8% en in Amsterdam Nieuw-West 43.1%). Het dynamisch risicoprofiel is in beiden stadsdelen evenredig verdeeld (Zie Tabel 4b). Zowel de uitkomst ‘hoog’, ‘midden’ als ‘laag’ komen in beide stadsdelen bij benadering even vaak voor. Er bleek dan ook geen sprake te zijn van een significant verschil tussen de beide stadsdelen.

Tabel 4a: Risico op toekomstige onveiligheid in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West Risico op toekomstige onveiligheid Amsterdam Zuidoost (n) Amsterdam Nieuw-West (n)

Laag 52 (14.4%) 45 (11.9%)

Midden 52 (14.4%) 64 (16.9%)

Hoog 62 (44.8%) 163 (43.1%)

Onbekend 96 (26.5%) 106 (28.0%)

(20)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Tabel 4b: Dynamisch risicoprofiel in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West

Dynamisch risicoprofiel Amsterdam Zuidoost (n) Amsterdam Nieuw-West (n)

Laag 93 (25.7%) 96 (25.4%) Midden 84 (23.2%) 89 (23.5%) Hoog 89 (24.6%) 86 (22.8%) Onbekend 96 (26.5%) 107 (28.3%) Totaal 362 378 Uitkomst meldingen

De uitkomsten van de meldingen van kindermishandeling en huiselijk geweld bleken te verschillen voor de twee stadsdelen, zoals te zien in Tabel 5. In Amsterdam Zuidoost werd 71.7% van de meldingen van kindermishandeling bevestigd en 82.0% van de meldingen van huiselijk geweld werd bevestigd. In Amsterdam Nieuw-West was dit 59.3% om 76.7%.

Deze uitkomsten zijn daarnaast ook met elkaar vergeleken. Zowel voor de uitkomst bij kindermishandeling (Chi2(df) = 19.585, p = .000) als voor de uitkomst bij huiselijk geweld (Chi2(df) = 12.737, p = .001) bleken er significante verschillen te bestaan tussen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West. Om precies te zijn bleek in Amsterdam Zuidoost (71.7%) kindermishandeling, na onderzoek, vaker te worden bevestigd dan in Amsterdam Nieuw-West (59.3%). Huiselijk geweld bleek, na onderzoek, ook in Amsterdam Zuidoost (82.0%) vaker te worden bevestigd dan dit in Amsterdam Nieuw-West (76.7%) het geval bleek.

Tabel 5: Uitkomsten onderzoek naar meldingen in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West

Kindermishandeling/

(21)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING Onbekend 13 (5,4%) 3 (1,2%) Uitkomst kindermishandeling Bevestigd 172 (71,7%) 143 (59,3%) Niet bevestigd 55 (22,9%) 95 (39,4%) Onbekend 11 (4,8%) 3 (1,1%) Uitkomst huiselijk geweld Bevestigd 187 (82,0%) 217 (76,7%) Niet bevestigd 30 (13,2%) 63 (22,3%)

Verband melder en uitkomsten uit onderzoek

Er is ook gekeken naar de eventuele aanwezigheid van een verband tussen het type melder (professionele versus niet-professionele melder) en de uiteindelijke uitkomst van het onderzoek naar de melding (waarbij gekeken is naar zowel meldingen van kindermishandeling als van huiselijk geweld aangezien deze twee soorten door Veilig Thuis los van elkaar zijn gegeven). Uit de uitgevoerde Fisher’s exact toets bleek dat er sprake was van een significante correlatie tussen het type melder en de uiteindelijke uitkomst van de melding in het geval van meldingen van kindermishandeling in Amsterdam Nieuw West(Chi2(df) = 7.009, p = .010). Bij een professionele melder bleek dan ook 62.1% van de meldingen van kindermishandeling te worden bevestigd (en 37.9% van de meldingen van kindermishandeling niet) en bij een niet professionele melder bleek 29.4% van de meldingen van kindermishandeling te zijn bevestigd (en 70.6% van de meldingen van kindermishandeling niet). Ook bleek er in Amsterdam Nieuw-West sprake te zijn van een significante correlatie (Chi2(df) = 11.838, p = .002) tussen beiden variabelen bij de meldingen van huiselijk geweld. Daar bleek namelijk dat 79.3% van de meldingen van huiselijk geweld door een professionele melder uiteindelijk werden bevestigd (en

(22)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

20.7% van de meldingen van huiselijk geweld niet). En bij een niet professionele melder bleek 38.5% van de meldingen van huiselijk geweld uiteindelijk te zijn bevestigd (en 61.5% van de meldingen van huiselijk geweld niet). Ook in Amsterdam Zuidoost bleek sprake van een significante correlatie (Chi2(df) = 6.683, p = .028) tussen het type melder en de uitkomst van de meldingen van huiselijk geweld. Bij een professionele melder bleek 88.2% van de meldingen van kindermishandeling te zijn bevestigd (en 11.8% van de meldingen van kindermishandeling niet) en bij een niet-professionele melder bleek 60.0% te zijn bevestigd (en 40.0% van de meldingen van kindermishandeling niet). In Amsterdam Zuidoost bleek geen significante correlatie te bestaan tussen het type melder en de uitkomst van de meldingen van kindermishandeling (Chi2(df) = .036 , p = .767). Beide melders bleken namelijk bij benadering even vaak een melding van kindermishandeling te doen die uiteindelijk werd bevestigd (75.0% van de meldingen van niet professionele melders werd uiteindelijk bevestigd, tegenover 77.0% van professionele melders).

Discussie

Het doel van de huidige studie was om een beeld te schetsen van de meldingen van kindermishandeling bij Veilig Thuis in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West. Dit, aangezien beide stadsdelen risicogebieden bleken te zijn voor meldingen van kindermishandeling (Hazeleger, & Buster, 2014). De verwachte procentuele verdeling van kindermishandeling bleek in deze twee stadsdelen namelijk een stuk hoger te liggen dan het Amsterdamse gemiddelde. Ook bleek er in beide stadsdelen een discrepantie te bestaan tussen het verwachte aantal meldingen van kindermishandeling (op basis van demografische risicofactoren) en het aantal meldingen dat daadwerkelijk werd gedaan. Deze bevindingen waren aanleiding om deze

(23)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

stadsdelen nader te onderzoeken en in kaart te brengen hoe de meldingen van kindermishandeling in deze stadsdelen precies te kenmerken zijn.

Zo is er ten eerste gekeken naar de aanleiding van de meldingen. De resultaten toonden aan dat in beide stadsdelen voornamelijk kindermishandeling, (ex-)partnergeweld en huiselijk geweld de aanleiding waren geweest voor het doen van een melding. Ondanks deze overeenkomst tussen beide stadsdelen bleek kindermishandeling (als aanleiding) significant vaker voor te komen in Amsterdam Zuidoost dan in Amsterdam Nieuw-West. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen worden gevonden in de bevinding van Klein Velderman en Pannebakker (2008) dat alleenstaand ouderschap een grote risicofactor is voor het ontstaan van kindermishandeling. In Amsterdam Zuidoost blijkt namelijk (gemiddeld) 23.4% van het aantal huishoudens met kinderen, een éénoudergezin te betreffen (OIS Amsterdam, 2018). Dit tegenover (gemiddeld) 11,4% in Amsterdam Nieuw-West. Daar tegenover blijken (ex-)partnergeweld en huiselijk geweld juist weer significant vaker voor te komen in Amsterdam Nieuw-West. De bevinding dat huiselijk geweld significant vaker voorkomt in Amsterdam Nieuw-West dan in Amsterdam Zuidoost is opvallend gezien een eerdere bevinding dat er in éénoudergezinnen vaker sprake is van huiselijk geweld dan in tweeoudergezinnen en er in Amsterdam Zuidoost veel meer éénoudergezinnen zijn dan in Amsterdam Nieuw-West (Hazeleger & Buster, 2014). Maar huiselijk geweld is uiteraard lastig te detecteren en volgens Onclin (2017) wordt het enkel het topje van de ijsberg van alle huiselijk geweld zaken, daadwerkelijk gemeld of gedetecteerd. Het zou dus kunnen zijn dat er in Amsterdam Zuidoost veel zaken van huiselijk geweld niet worden gemeld aangezien dit binnenshuis gebeurt en het simpelweg niet wordt opgemerkt door de buitenwereld. Daar komt dus mogelijk het significante verschil vandaan.

(24)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Ook is gekeken naar het type kindermishandeling dat wordt gemeld in beide stadsdelen. Meldingen van psychisch geweld en lichamelijke mishandeling bleken in zowel Amsterdam Zuidoost als Amsterdam Nieuw-West veelvuldig voor te komen. Pedagogische verwaarlozing kwam daarentegen significant vaker voor in de meldingen vanuit Amsterdam Zuidoost en het getuige zijn van huiselijk geweld kwam weer significant vaker voor in de meldingen vanuit Amsterdam Nieuw-West. De bevinding dat de meldingen van pedagogische verwaarlozing vaker voorkwamen in Amsterdam Zuidoost zou verklaard kunnen worden door het feit dat er in Amsterdam Zuidoost meer mensen in een sociaal isolement (waaronder zowel een sociaal als een emotioneel isolement vallen) verkeren dan in Amsterdam Nieuw-West (Van den Boom, et. al., 2018; Van den Boom, et. al., 2018). Dit, aangezien er een verband bestaat tussen een sociaal isolement en verwaarlozing (waaronder pedagogische verwaarlozing) (Berger, Berge, & Geurts, 2004). De bevinding dat meldingen van het getuige zijn van huiselijk geweld vaker voorkwamen in Amsterdam Nieuw-West dan in Amsterdam Zuidoost komt overeen met de bevinding bij de hiervoor besproken onderzoeksvraag (dat het in Amsterdam Nieuw-West vaker zo was dat huiselijk geweld de aanleiding was geweest voor het melden dan in Amsterdam Zuidoost). Aangezien beide bevindingen hetzelfde beeld naar voren lijken te brengen (namelijk dat huiselijk geweld relatief vaker voorkomt in Amsterdam Nieuw-West dan in Amsterdam Zuidoost), lijkt dit erop te wijzen dat deze bevindingen geen toeval zijn, ondanks de eerder genoemde tegenstelling, gevonden in eerder onderzoek. Uiteraard zou het dus ook zo kunnen zijn dat huiselijk geweld enkel vaker wordt gemeld in Amsterdam Nieuw-West dan in Amsterdam Zuidoost

Ten derde heeft dit onderzoek zich gericht op de melder van de vermoedens van kindermishandeling. De politie bleek in zowel Amsterdam Zuidoost (70.7% van de meldingen)

(25)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

als Amsterdam Nieuw-West (75.7%) veruit het grootste aandeel van de meldingen voor haar rekening te nemen en er bleek geen sprake te zijn van significante verschillen tussen de stadsdelen op dit gebied. De bevinding dat de politie de voornaamste melder is, komt overeen met eerder onderzoek, echter werd daar een lager percentage gevonden, namelijk dat 28% van de meldingen van kindermishandeling door de politie werd gedaan (Klein Ikkink, et. al., 2010). Een verklaring voor de bevinding dat de politie veruit de meeste meldingen heeft gedaan in beide stadsdelen kan worden gevonden in het feit dat kindermishandeling en huiselijk geweld voor de politie eenheid Amsterdam één van de hoogste prioriteiten heeft (Regioaanpak huiselijk geweld en kindermishandeling: Op weg naar duurzame veiligheid, 2015). Er is dan ook veel geïnvesteerd in het zo goed mogelijk faciliteren van politiemedewerkers bij het signaleren van kindermishandeling (Kimpe, Noorda, & Ferwerda, 2015). Zo is er op 1 mei 2015 een Politie Kenniscentrum Huiselijk geweld (KC) gestart, door de Politie Eenheid Amsterdam (Politie kenniscentrum huiselijk geweld, 2015). Er is in het huidige onderzoek niet volledig na te gaan hoe veel van de meldingen, gedaan door de politie, uiteindelijk ook daadwerkelijk zijn bevestigd door Veilig Thuis. Wel is gekeken naar het verband tussen de melder (professioneel versus niet professioneel) en de uiteindelijke uitkomsten uit het onderzoek. En aangezien de professionele melders in Amsterdam Zuidoost voor 82.3% bestaan uit de politie en in Amsterdam Nieuw-West voor 81.3%, zeggen de uitkomsten over het verband tussen de professionele melder en de uitkomsten hoogstwaarschijnlijk veel over de politiemeldingen. En zoals in de resultaten al naar voren kwam bleken de professionele melders vaker een melding te doen die uiteindelijk werd ‘bevestigd’ dan de niet-professionele melders (enkel in Amsterdam Zuidoost bleek dit niet zo te zijn als het ging om meldingen van specifiek kindermishandeling). De politie lijkt dus, over het algemeen, vaak meldingen te doen die uiteindelijk worden bevestigd. Echter is dit uiteraard niet

(26)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

specifiek onderzocht in de huidige studie en dient dit dan ook met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

Bij iedere melding wordt een inschatting gemaakt van het risico op toekomstige onveiligheid (risicoprofiel) en in hoeverre dit risico veranderbaar is (dynamisch risicoprofiel). Dit wordt gedaan met behulp van de eerder genoemde ARIJ (Van der Put, Assink, & Stams, 2015). In beide stadsdelen bleek de uitkomst ‘hoog risico’ duidelijk het meest voor te komen bij het risicoprofiel. Bij het dynamisch risicoprofiel bleken alle uitkomsten (hoog, midden, laag en onbekend) bij benadering even vaak voor te komen. Dit is opvallend aangezien in een eerder onderzoek van Van der Put, et. al. (2015) werd gevonden dat bij gezinnen waarbij sprake was van een hoog risicoprofiel, ook vaak sprake was van een hoog dynamisch risicoprofiel (55% van de gezinnen). Dit betekent dus dat er bij 45% van de gezinnen sprake was van een laag of een midden dynamisch risicoprofiel en dat er bij het overgrote gedeelte van de gezinnen met een hoog risicoprofiel ook sprake was van een hoog dynamisch risicoprofiel. In de huidige studie is dit niet gevonden. Een verklaring voor dit verschil kan mogelijk worden gevonden in de onderzoekspopulatie. In de huidige studie is gekeken naar gezinnen waarover een melding is gedaan en waarvan dus nog niet is vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Het onderzoek van Van der Put, et. al. (2015) was enkel gericht op gezinnen die al in aanraking waren (geweest) met Jeugdbescherming en dit is mogelijk dus een onderzoeksgroep met meer ernstige problematiek waardoor het dynamisch risicoprofiel ook hoger is dan bij de huidige onderzoeksgroep. Bij de huidige onderzoeksgroep is uiteindelijk namelijk een groot aantal meldingen, na onderzoek, niet bevestigd waardoor er geconcludeerd kan worden dat er in deze gezinnen geen sprake was van ernstige problematiek. In Amsterdam Zuidoost zijn namelijk 22.9% van de meldingen van kindermishandeling niet

(27)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

bevestigd en 13.2% van de meldingen van huiselijk geweld en in Amsterdam Nieuw-West bleek dit 39.4% om 22.3%.

Nadat er een melding is gedaan wordt er onderzoek uitgevoerd naar deze melding zodat het vermoeden bevestigd dan wel niet bevestigd kan worden. Zowel bij de meldingen van kindermishandeling als bij de meldingen van huiselijk geweld bleek de uitkomst vaker te zijn dat de meldingen bevestigd werden dan dat ze werden ontkracht. Dit gold voor beide stadsdelen. Dit komt overeen met de resultaten uit een eerder onderzoek, uitgevoerd bij het toenmalige AMK. Daaruit bleek dat er bij 93% van de meldingen na onderzoek, inderdaad sprake bleek te zijn van een vorm van kindermishandeling (Klein-Ikkink, et. al., 2010). De cijfers in de huidige studie vallen wat lager uit maar toch blijkt het grootste deel van de meldingen uiteindelijk te worden bevestigd. Toch bleek er daarnaast ook sprake van een significant verschil waarbij de meldingen (van zowel huiselijk geweld als kindermishandeling) in Amsterdam Zuidoost nog vaker bevestigd bleken te worden dan de meldingen in Amsterdam Nieuw-West. Dit valt op aangezien, zoals eerder genoemd, er in onderzoek van Hazeleger en Buster (2014) een discrepantie werd gevonden. Namelijk dat er in Amsterdam Nieuw-West meer kindermishandeling werd verwacht (op basis van de aanwezige demografische risicofactoren) dan dat er daadwerkelijk werd geobserveerd en in Amsterdam Zuidoost dat er meer kindermishandeling werd geobserveerd dan dat er werd verwacht. Op basis van die bevinding zou er verwacht kunnen worden dat de meldingen in Amsterdam Nieuw-West vaker worden bevestigd, aangezien er daar al minder meldingen worden gedaan dan dat er, op basis van de aanwezige demografische risicofactoren, verwacht zou worden en dat er in Amsterdam Zuidoost minder vaak wordt bevestigd aangezien er daar al meer meldingen worden gedaan dan dat er, op basis van de aanwezige demografische risicofactoren, verwacht zouden worden. Echter is deze redenering uiteraard niet hard te maken

(28)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

en is dit enkel een opvallende bevinding in het licht van de eerdere bevinding van Hazeleger en Buster (2014). Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in de periode waarin beiden onderzoeken zijn uitgevoerd, aangezien hier vier jaar tussen zit. In die vier jaar is uiteraard veel veranderd qua (inrichting van de) jeugdzorg en de jeugdhulpverlening, in verband met de transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten.

In de huidige studie is ook gekeken naar de aanwezigheid van een eventueel verband tussen het type melder en de uitkomsten uit het onderzoek na de melding. Hierbij is gekozen om twee categorieën melders te bekijken, de professionele melder (bestaande uit de politie, hulpverleners, gezondheidszorg en school) en de niet-professionele melder (bestaande uit personen uit de sociale omgeving en direct betrokkenen). In Amsterdam Zuidoost bleek enkel sprake te zijn van een significant verband tussen de melder en de uiteindelijke uitkomst als het gaat om huiselijk geweld (waarbij de meldingen van professionals in 88.2% van de gevallen uiteindelijk werden bevestigd en bij de niet-professionals 60.0%) en dus niet wanneer het ging om meldingen van huiselijk geweld (waarbij de meldingen van professionals in 77.0% van de gevallen uiteindelijk werden bevestigd en bij de niet-professional 75.0%). In Amsterdam Nieuw West is er een significant verband bij zowel huiselijk geweld (waarbij de meldingen van professionals in 79.3% van de gevallen uiteindelijk werden bevestigd en bij de niet-professionals 38.5%) als bij kindermishandeling (waarbij de meldingen van professionals in 62.1% van de gevallen uiteindelijk werden bevestigd en bij de niet-professionals 29.4%%). Opvallend daarbij is dat er in Amsterdam Zuidoost dus geen sprake is van een verband tussen de melder en uitkomsten uit het onderzoek als het gaat om meldingen van kindermishandeling. Het maakt daar dus geen verschil of een professional of een niet-professional de melding van kindermishandeling doet als het gaat om bevestiging of ontkrachting van de melding. Dit is een

(29)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

opvallende bevinding. Als het namelijk het geval is dat er inderdaad (in dit geval in Amsterdam-Zuidoost) geen verband blijkt te bestaan tussen de hoedanigheid van de melder (professioneel versus niet professioneel) en de uiteindelijke uitkomsten na onderzoek, duidt dit op een verrassende en misschien zelfs verontrustende tendens. Dit aangezien er verwacht zou worden dat een professional beter in staat zou zijn om een ‘kloppende’ melding (een melding van kindermishandeling die uiteindelijk wordt bevestigd) te doen dan dat een niet-professional dit zou doen.

In het huidige onderzoek zijn er dus een aantal interessante bevindingen naar voren gekomen. Echter zijn er een aantal beperkingen aan dit onderzoek waar de lezer rekening mee dient te houden. Zo is er ten eerste wel sprake van een relatief grote steekproef (n = 740). Toch bleken niet alle type uitkomsten evenredig voor te komen. Zo zijn verschillende analyses uiteindelijk gebaseerd op slechts enkele meldingen. Een voorbeeld is dat een melding over eergerelateerd geweld maar enkele keren werd gedaan, waardoor een vergelijking tussen de twee stadsdelen een kleine statistische power had. De bevinding dat de nulhypothese niet verworpen was, zou dus mogelijk anders zijn geweest wanneer er meer meldingen van eergerelateerd geweld zouden zijn gedaan (Agresti, & Franklin, 2013).

Daarnaast is er sprake van eenzelfde soort situatie bij de derde deelvraag. Daarbij werd gekeken of er sprake was van een verband tussen de melder (professioneel versus niet professioneel) en de uiteindelijke uitkomsten uit het onderzoek (bevestiging of ontkrachting van de huiselijk geweld melding of de melding van kindermishandeling). De niet professionele melders bleken in beide stadsdelen namelijk dusdanig weinig voor te komen (in tegenstelling tot de professionele melders) dat de resultaten op dat gebied mogelijk niet voldoende betrouwbaar zijn (in totaal waren er in Amsterdam Zuidoost 24 niet-professionele melders en 331

(30)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

professionele melders. In Amsterdam Nieuw-West waren er 23 niet-professionele melders en 352 professionele melders). Hierdoor dienen deze bevindingen met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

Als laatste dient rekening te worden gehouden met het feit dat de resultaten van dit onderzoek enkel iets zeggen over de meldingen van kindermishandeling in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West in de de periode van 25 april 2016 tot en met 15 december 2017. Het zegt dus niet perse iets over hoe de verdeling van kindermishandeling er precies uitziet in deze stadsdelen aangezien er niet over alle gezinnen waarin sprake is van kindermishandeling een melding wordt gedaan. Dit heeft te maken met de onzichtbaarheid van kindermishandeling (Euser, et. al., 2013; Van der Put, et. al., 2017). Er wordt in de huidige studie dus enkel iets gezegd over de verdeling van kindermishandeling bij de gezinnen waar melding over wordt gedaan, niet over de algemene verdeling van kindermishandeling in Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West.

Niet eerder is een soortgelijk onderzoek verricht waarbij nader is gekeken naar twee verschillende stadsdelen en een beeld is geschetst en een vergelijking is gemaakt van de meldingen van kindermishandeling. De hoop bestaat dat dit onderzoek kan fungeren als startpunt voor ten eerste onderzoek met een grotere steekproef in verband met de eerder genoemde beperking dat bepaalde kenmerken maar enkele keren voorkwamen. Hierbij zou bijvoorbeeld een ruimere tijdspanne genomen kunnen worden. Dit, zodat de steekproefgrootte kan worden verruimd van twintig maanden (in de huidige studie) naar bijvoorbeeld het dubbele. Wanneer dit gedaan zou worden zouden de kenmerken van de meldingen die weinig voorkwamen, bijvoorbeeld eergerelateerd geweld zoals eerder genoemd, beter vertegenwoordigd zijn en zullen de resultaten meer betrouwbaar zijn.

(31)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Ten tweede is het van belang om verklarend onderzoek uit te voeren naar wat precies maakt dat er verschillen zijn gevonden tussen Amsterdam Zuidoost en Amsterdam Nieuw-West in de meldingen van kindermishandeling. Dit, zodat hier beleidstechnisch of in de praktijk door hulpverleners rekening mee gehouden kan worden. Wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de gegeven mogelijke verklaring (vaker sprake van een sociaal isolement) voor de bevinding dat er in Amsterdam Zuidoost vaker sprake is van pedagogische verwaarlozing klopt, is dit een belangrijk aanknopingspunt voor de hulpverlening. Hierdoor kunnen er namelijk risicogroepen worden geïdentificeerd (per stadsdeel) en kunnen er preventie- en interventieprogramma’s worden ontwikkeld en/of ingezet.

Ook dient er verder onderzoek gedaan te worden naar de bevinding dat er in Amsterdam Zuidoost geen verband bleek te zijn tussen de melder (professioneel versus niet professioneel) en de uitkomst kindermishandeling. Want zoals eerder in de discussie aangegeven zou er verwacht worden dat een professional beter in staat zou zijn om een ‘kloppende’ melding (een melding van kindermishandeling die uiteindelijk wordt bevestigd) te doen dan wanneer een niet-professional een melding zou doen. Wanneer uit vervolgonderzoek blijkt dat een niet-professional in Amsterdam Zuidoost inderdaad niet vaker een ‘kloppende’ melding doet dan een niet professional zegt dit mogelijk dat er meer geïnvesteerd dient te worden in het detecteren en herkennen van kindermishandeling bij professionals.

Daarnaast bleek dat er bij de meldingen niet altijd duidelijk was wat er precies werd bedoeld met de begrippen. Dit aangezien er bij de aanleiding bijvoorbeeld vaak kindermishandeling werd genoemd terwijl er ook huiselijk geweld werd genoemd. Dit, terwijl kindermishandeling doorgaans een begrip is waar huiselijk geweld onder valt. Mogelijk is dit iets wat in de praktijk vaker voorkomt in de jeugdzorg en jeugdhulpverlening. Wanneer er in de

(32)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

praktijk duidelijke overeenstemming zou zijn over wat er precies bedoeld wordt met alle verschillende begrippen maakt dit zowel de communicatie binnen organisaties als de communicatie tussen organisaties beter en kunnen kinderen en hun gezinnen beter worden geholpen.

Uiteindelijk is gebleken dat, wanneer er op stadsdeelniveau wordt gekeken naar de meldingen van kindermishandeling, hier interessante bevindingen uit naar voren komen. Dit is nog niet eerder zo gedaan en de uitkomsten uit het huidige onderzoek laten zien dat dit wel van belang is. Iedere melding vertelt namelijk zijn eigen verhaal en wanneer al die meldingen samen worden genomen zijn er verschillende rode draden te zien die ons dingen vertellen over de gezinnen waarover gemeld wordt en waar de focus op dient te liggen. Zo is het interessant dat huiselijk geweld significant vaker voor blijkt te komen in Nieuw-West maar dit tegelijkertijd vaker wordt bevestigd in Amsterdam Zuidoost. Daarnaast komt kindermishandeling (mishandeling direct naar het kind gericht) als aanleiding vaker voor in Amsterdam Zuidoost en wordt dit ook vaker bevestigd in Amsterdam Zuidoost. Alle meldingen blijken verder voornamelijk te worden gedaan door de politie waaruit blijkt dat zij een belangrijke rol vervullen in het detecteren en melden van kindermishandeling. Überhaupt blijken professionele melders vaker meldingen te doen die uiteindelijk ook daadwerkelijk worden bevestigd dan dat niet professionele melders dit doen (met uitzondering van kindermishandeling in Amsterdam Zuidoost). Uiteraard zijn dit allemaal bevindingen die verder onderzocht en verklaard dienen te worden maar het zijn wel bevindingen die laten zien dat er sprake is van verschillen op stadsdeelniveau. Zelfs tussen twee risicovolle stadsdelen. Wanneer hier door de gemeente en de stadsdelen verder naar zal worden gekeken kan, zoals al eerder genoemd, de inrichting van de hulpverlening en de inrichting van de voorzieningen hierop worden afgestemd. Want zoals uit dit

(33)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

onderzoek naar voren kwam: Ieder stadsdeel is anders waardoor ieder stadsdeel een unieke aanpak nodig heeft.

Referenties

Agresti, A., & Franklin, C.A. (2013). Statistics: The art and science of learning from data. Amsterdam: Pearson.

Alink L, IJzendoorn R van, Bakermans-Kranenburg M, Pannebakker F, Vogels T, & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland anno 2010: De tweede nationale

prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen. Leiden: Universiteit Leiden.

(34)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Alvarez, K.M., Kenny, M.C., Donohue, B., & Carpin, K.M. (2003). Why are professionals failing to initiate mandated reports of child maltreatment, and are there any empirically based training programs to assist professionals in the reporting process?. Agression and Violent Behavior, 9, 563-578. doi: https://doi.org/10.1016/j.avb.2003.07.001

Baeten, P., Eijkern, L. van, Simon, M., & Pattje, W. (2014). Veilig Thuis. VNG-Model Handelingsprotocol voor het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en

Kindermishandeling. Den Haag: VNG

Bartelink, C., & Kooijman, K. (2013). Inschatten van veiligheid en kans op kindermishandeling: noodzaak, instrumenten en ontwikkelingen. Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 7, 391-393.

Berger, M., Berge, I. ten, & Geurts, E. (2004). Samenhangende hulp: interventies voor mishandelde kinderen en hun ouders. Utrecht: NIZW Jeugd.

Boom, W. van den, Dijkshoorn, H., Janssen, A., Santen, D. van, Verhagen. C. & Wijffels, C. (2018). Gezondheid in Beeld: Resultaten Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2016: Nieuw West. Amsterdam: GGD Amsterdam.

Boom, W. van den, Dijkshoorn, H., Janssen, A., Santen, D. van, Verhagen. C. & Wijffels, C. (2018). Gezondheid in Beeld: Resultaten Amsterdamse Gezondheidsmonitor 2016: Zuidoost. Amsterdam: GGD Amsterdam.

(35)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Bruning, M., Liefaard, T., & Vlaardingerbroek, P. (2017). Jeugdrecht en jeugdhulp. Deventer: Vakmedianet.

Cyr, C., Euser, E.M., Bakermans-Kranenburg, M.J., & Van IJzendoorn, M.H. (2010).

Attachment security and disorganization in maltreating and high-risk families: A series of meta-analyses. Development and Psychopathology, 22, 87-108.

Euser, S., Alink, L.R.A., Pannebakker, F., Vogels, T., Bakermans-Kranenburg, M.J., & Van Ijzendoorn, M.H. (2013). The prevalence of child maltreatment in the Netherlands across a 5-year period. Child Abuse & Neglect, 37, 841-851. doi:

https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2013.07.004.

Gebieden in Nederland (2013). Geraadpleegd van

http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=82000NED&D1=49-50&D2 =a&HDR=T&STB=G1&VW=T.

Hazeleger, F., & Buster, M. (2014). Huiselijk geweld en kindermishandeling in kaart. Amsterdam: GGD Amsterdam. (Intern rapport)

Janssens, J.M.A.M. (2015). Transitie en transformatie in de jeugdzorg. Kind en Adolescent, 36, 191-204.

(36)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Kenny, M. C. (2001). Child abuse reporting: Teachers’ perceived deterrents. Child Abuse and Neglect, 25, 81 – 92.

Kimpe, S. de, Noorda, J., & Ferwerda, H. (2015). Jongeren en politie. Apeldoorn: Maklu Uitgevers.

Klein-Ikkink, A.J., Boere-Boonekamp, M.M., Bont, M. de, Boer, A. de, Duys, H., Haasnoot, R., Lo Fo Wong, S., Sachse, H., Sleuwen, B.E. van, Veraart-Schelfhout, L., Vriezen, J.A., & Westerveld, M.C. (2010). Landelijke eerstelijns samenwerkingsafspraak

kindermishandeling. Huisarts en Wetenschap, 53.

Klein Velderman, M., & Pannebakker, F.D. (2008). Primaire preventie van kindermishandeling: Bekende, gebaande en gewenste paden. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.

Lamers-Winkelman, F., Slot, N. W., Bijl, B., & Vijlbrief, A. C. (2007). Scholieren over mishandeling: Resultaten van een landelijk onderzoek naar de omvang van

kindermishandeling onder leerlingen van het voortgezet onderwijs. Den Haag: WODC

Onclin, S. (2017). Huiselijk geweld; een hardnekkige erfenis. Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde, 25, 430-432. doi: https://doi.org/10.1007/s12498-017-0162-9

Politie kenniscentrum huiselijk geweld (2015). Geraadpleegd van:

(37)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

Put, C. van der, Assink, M., & Stams, G. J. (2015). Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ): eindrapport. Amsterdam: Afdeling Forensische

Orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam.

Put, C. van der, Assink, M., Vial, A., & Stams, G.J. (2017). To screen or not to screen: Onterechte kritiek op instrument voor screening voor kindermishandeling. Kind en adolescent, 38, 190-193. doi: 10.1007/s12453-017-0148-5

Regioaanpak huiselijk geweld en kindermishandeling: Op weg naar duurzame veiligheid 2015-2020 (2015). Geraadpleegd van:

file:///C:/Users/Gebruiker/Downloads/regioaanpak_hgkm_2015-2020.pdf

Stedelijk gebied. (2016). Geraadpleegd van https://www.ensie.nl/cbs/stedelijk-gebied

Stein, T. J. (1984). The child abuse prevention and treatment act. Social Service Review, 58, 302–314.

Tierolf, B., & Smit, W. (2011). Kinderen in Tel over kindermishandeling. Utrecht: Verwey- Jonker Instituut.

Vogel, I. (2014). Percentage gemelde 0-t/m 17- jarigen voor vermoedens van

(38)

AMSTERDAM ZUIDOOST EN AMSTERDAM NIEUW-WEST MELDINGEN KINDERMISHANDELING

het kader van Klein maar Fijn. Rotterdam: Onderzoek en Business Intelligence (OBI).

Vries, L. de, Allessie, B., Kamphuis, M., Klein Ikkink, A.J., Lo Fo Wong, S., Russel, I.M.B., Schoonenberg, J., & Vriezen, J.A. (2016). Landelijke eerstelijns samenwerkingsafspraak kindermishandeling (eerste herziening). Huisarts en Wetenschap, 59, 425-436. doi:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

van reizen; voornoemde diensten worden ook verleend via elektronische weg, waaronder Internet“ en klasse 43 “het verschaffen van informatie op het gebied van tijdelijke

De DNA-fingerprints worden niet in eerste instantie voor diagnostiek gebruikt (daarvoor komen de laboratoriumresultaten te langzaam beschikbaar), maar deze typering is niet meer weg

In onze vergadering van XXX hebben wij op verzoek van het Dagelijks Bestuur (DB) van Veilig Thuis van 8 juni 2017 besloten om de bestuurlijke samenwerkingsafspraken tussen

Juist omdat alle andere partijen met soortgelijk aanbod (maar niet met hetzelfde aanbod en zeker niet in dezelfde combinatie) gesloten bleven en er in deze ontwikkelbuurt

Een ander kenmerk van het aanbod is dat er kortdurend maar intensief gewerkt wordt en de leefomgeving van de jongere zodanig geactiveerd wordt dat ze zonder

Ouders van migrantenherkomst zijn volgens de ervaring van verschillende geïnterviewden niet gewend te reflecteren op hun opvoeding, of op hun aandeel in of invloed op

Wanneer maatregelen niet inpasbaar zijn of onvoldoende effectief zijn, dient voor de betreffende woningen een hogere waarde procedure te worden doorlopen.. Daarbij is het van belang

De gevraagde vergunning aan Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Zuidoost, Anton de Komplein 150, 1102 CW Amsterdam, te verlenen voor het uitvoeren van de volgende handelingen in een