• No results found

Polderkikkers in een kruiwagen. Besluitvorming in de Sociaal-Economische Raad 1990-2002

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Polderkikkers in een kruiwagen. Besluitvorming in de Sociaal-Economische Raad 1990-2002"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoofdstuk Drie

Niet om het spel, maar om de knikkers. 1990-1993

Dat verschillende partijen onderhandelen om tot een compromis te komen, daar kan

ik het kwaaie er niet van inzien

− Paul van der Heijden, Kroonlid SER 2000-20121

Het ontstaan van een sociaal, maatschappelijk en financieel probleem

De WAO kwam tot stand in 1965 in een tijd waarin de verzorgingsstaat tot volle wasdom kwam. Aangezien de SER zijdelings betrokken was bij de totstandkoming van de arbeidsongeschiktheidsregelingen, wordt in dit hoofdstuk allereerst enige aandacht besteed aan de totstandkoming van de WAO en aan de (economische) ontwikkelingen die uiteindelijk aan het begin van de jaren negentig ertoe leidden dat het laatste kabinet-Lubbers de SER om een advies vroeg hoe het nu verder moest met de regeling die gebukt ging onder haar eigen succes. Deze context leidt tot een beter begrip van het verloop van de discussie in de Raad over het advies aan de regering. Aansluitend wordt in dit hoofdstuk gekeken naar de totstandkoming van het Advies Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid2 uit 1991. Daarbij moet nog opgemerkt dat in de dissertatie van Ruud Vlek3, over belangenbehartiging van uitkeringsgerechtigden in de Nederlandse politiek, dit adviestraject ook een rol speelt. Maar gezien het onderwerp van zijn en dit onderzoek zal in dit hoofdstuk een ander aspect, namelijk het besluitvormingstraject op zich, nadrukkelijker belicht worden en wordt daarbij gebruik gemaakt van bronnenmateriaal waar Vlek zich niet op gericht heeft.

Het ontstaan van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Bij de presentatie van een rapport over aanpassingen aan de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan het begin van het huidige millennium was staatssecretaris Hoogervorst (VVD) van Sociale Zaken weinig lovend: ‘De creatie van de WAO was één van de minst doordachte momenten uit de wordingsgeschiedenis van onze verzorgingsstaat. De regeling bleek al snel onhoudbaar, maar werd vrijwel onmiddellijk als verworven recht ervaren’.4

Optimistischer was men toen de regeling bedacht en ingevoerd werd. Door de wisselwerking tussen politiek en polder, door een groeiende economie en door maatschappelijke en politieke steun waren na de Tweede Wereldoorlog achtereenvolgende kabinetten in staat om de moderne verzorgingsstaat tot volle wasdom te laten komen. Exemplarisch daarvoor is een sociale zekerheidsregeling als de WAO.

De WAO kwam tot stand onder het ministerschap van de KVP’er Gerard Veldkamp, als minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in achtereenvolgens de kabinetten –De Quay, –

1 H. Obbink, ‘“Ruzie maken is het makkelijkste wat er is” (interview met P.F. van der Heijden)’ in SER Bulletin 4:6 (2002).

2

Sociaal-Economische Raad, Advies Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 91/15 (Den Haag 1991). 3

R. Vlek, Inactieven in actie. Belangenstrijd en belangenbehartiging van uitkeringsgerechtigden in de Nederlandse politiek 1974-1994 (Amsterdam 1997).

4 Reactie van staatssecretaris Hoogervorst bij het in ontvangst nemen van het rapport ‘werk maken van arbeidsongeschiktheid’, Archief SER, Commissie Voorstellen WAO Beleid 2001- jan ’02, inv.nr. 4/367.

(2)

Marijnen en –Cals. In zijn memoires, postuum gepubliceerd in 1993, besteedt Veldkamp de nodige aandacht aan de totstandkoming van deze sociale regeling. De WAO werd de opvolger van de Invaliditeitswet van 1919 en de Ongevallenwet uit 1901. Bij het aantreden van Veldkamp was er door zijn ambtsvoorgangers al het nodige voorbereidende werk voor een sociale verzekering voor arbeidsongeschiktheid.

Veldkamp schrijft dat hij bij zijn aantreden als minister ‘heeft besloten de in gang zijnde arbeid te continueren, wijl hij van oordeel is dat de ter zake vóór zijn optreden genomen beslissingen volkomen juist zijn en geheel liggen in de lijn van het naoorlogse sociale denken’.5

Dat naoorlogse sociale denken, dat ertoe leidde dat ‘tal van vooroorlogse sociale verzekeringswetten een allengs onbevredigend geachte structuur hebben gekregen’, kenmerkte zich volgens Veldkamp door een beweging weg van de private verzekeringen en tot een uitbreiding van de kring van verzekerden en de gronden waarop aanspraak gemaakt kon worden op sociale regelingen.6 Groot discussiepunt bij de totstandkoming van deze wet, alsook bij andere delen van de sociale zekerheid, was dan ook de kring van rechthebbenden. Oftewel wie er aanspraak konden maken op de regeling en wat in feite de betaalbaarheid van het systeem bepaalde. Innovatief was het idee om de uitkering te bepalen aan de hand van het inkomensverlies dat men leed door de arbeidsongeschiktheid.7

In de aanloop naar ontstaan van de WAO speelde de SER ook een rol. Zo werd in een advies uit januari 1957 aangedrongen op een herziening van de invaliditeitsverzekering en werd in december 1960 in een advies steun uitgesproken voor ideeën van de Sociale Verzekeringsraad (SVr) in de richting van een arbeidsongeschiktheidsverzekering.8 De SER toonde zich een voorstander van een herziening van de oude regeling en de invoering van de WAO. Dat de minister niet enkel waardering had voor het adviesorgaan blijkt uit het ongeduld dat hij toonde over de tijd die de Raad soms nodig had om adviezen op te stellen. ‘Voorkomen moet worden dat de minister machteloos gemaakt zou worden doordat hij eindeloos op het SER-advies zou moeten wachten’, zei Veldkamp toen hij in 1965 de Raad om een advies over de invoering van de WAO had gevraagd.9 Desondanks zei de minister tot de Tweede Kamer nadat het WAO-wetsvoorstel aangenomen was: ‘dat de SER een groot aantal voortreffelijke adviezen heeft voorbereid, die […] toch in wezen de grondslag hebben gevormd voor de uitwerking, zoals zij nu in deze wetsontwerpen is neergelegd’.10

Ondanks de brede steun van het parlement voor de WAO was niet iedereen even positief over de nieuwe regeling. In een uitzonderlijk lang, want zestig pagina’s tellend advies maakte de Raad van State korte metten met de arbeidsongeschiktheidsregeling. De staatsraden meenden dat het voorstel te ingewikkeld was, waardoor problemen in de toekomst bij voorbaat te voorzien waren. De Raad van State uitte in haar advies de bijna profetische woorden ‘Beter dan menig ander weet Majesteits minister dat de geschiedenis van de Nederlandse sociale verzekeringen meer dan een voorbeeld

5

G.M.J. Veldkamp en P.G.T.W. van Griensven, Herinneringen 1952-1967: le carnaval des animaux politiques (Den Haag 1993), p.100.

6

Ibidem, p.100-104.

7 T. Jaspers en F. Pennings, ‘Sociale zekerheid en zorg – de SER als moderator’ in T. Jaspers, B. van Bavel en J. Peet (ed.) SER1950-2010. Zestig jaar denkwerk voor draagvlak (Amsterdam 2010) p.133-162, aldaar p.142. 8

Veldkamp en Van Griensven, Herinneringen, p.93-99. 9 Jaspers en Pennings, ‘Sociale zekerheid en zorg’, p.161-162. 10

(3)

bevat van een verkeerde beslissing, waarop men pas veel later kan terugkomen’.11

Dat een dergelijk uitzonderlijk kritisch advies pas vele decennia later in de belangstelling komt te staan, komt doordat destijds de adviezen van het adviescollege nog niet openbaar waren.

De verzorgingsstaat in de knel

In de naoorlogse jaren tot aan de jaren zeventig floreerde de SER als adviescollege en overlegorgaan van de regering.12 Aan de groei van de verzorgingsstaat kwam noodgedwongen een einde tegelijkertijd met de economische groei. ‘Die tijd komt nooit meer terug’13

, zei premier Joop den Uyl, doelend op de tijd dat economische groei en lage energiekosten het mogelijk maakten om uitgebreide sociale arrangementen op te tuigen en in stand te houden. De economische crises tussen 1975 en 1983 zorgden voor een herbezinning op de taken van de overheid om de groeiende uitgaven van de overheid te beteugelen. Ook de WAO kon niet buiten schot blijven.

Bovendien was ‘in de jaren 1967-1980 een cultuur gegroeid waarin de WAO vooral [werd] gebruikt ter verschaffing van inkomenszekerheid aan werknemers met een verminderde arbeidscapaciteit’.14

De arbeidsongeschiktheidsregeling was voor individuele werkgevers en werknemers een aantrekkelijke vertrekroute geworden en het naderen van de miljoen arbeidsongeschikten was het grote schrikbeeld van de Haagse politiek; des te meer omdat de minister bij de invoering van de regeling in 1967 nog voorspelde dat het aantal uitkeringsontvangers uiteindelijk rond de 200.000 zou komen te liggen, een aantal dat in 1970 al bereikt werd.15 Het besef bij de werkgevers dat deed explosieve volumegroei van de regeling uiteindelijk tot het failliet van het sociale stelsel zou leiden, zorgde ervoor dat zij in elk geval bereid waren mee te werken aan aanpassingen van het stelsel.16

Door het kabinet-Den Uyl werd in 1975 bepaald dat de stijging van de collectieve uitgaven tot één procent beperkt moest blijven.17 Om tot deze inperking van de stijging van de uitgaven te komen en vanaf het eerste kabinet-Lubbers (1982) tot een bezuiniging op de uitgaven van de Rijksoverheid, diende onder andere op het gebied van sociale zekerheid regelingen een herbezinning plaats te vinden. Om tot acceptatie van en draagvlak voor hervorming van de verzorgingsstaat te komen, werden de sociale partners betrokken bij de herzieningen in het stelsel. Belangrijke hervormingen waren het afslanken van de WAO en de Werkloosheidswet (WW) “om de arbeidsparticipatie te vergroten en de collectieve lastendruk te verlagen”.18

De organisaties vertegenwoordigd in de SER ondersteunden het WAO-beleid van het kabinet-Den Uyl en het kabinet-Van Agt dat er vooral aan de mate waarin er gebruik gemaakt werd van deze

11 J.M.G. Kuin, ‘De WAO deugde al niet in de eerste ontwerpfase’ in Trouw 11 augustus 2000, p.14.

12 J.A.A. van Doorn, ‘De ongewisse toekomst van de SER’ in A. Peper (ed.) De sociaal economische raad. Problemen en toekomst (Den Haag 1981) p.74-84, aldaar p.75.

13 P. de Beer, ‘Minder groei, minder welzijn’ in Socialisme en democratie 64:9 (2007) p.10-19, aldaar p.13; Den Uyl, ‘Die tijd komt nooit meer terug’, p.210.

14 Ph.

de Jong, ‘De WAO, 1967-2006. Over de opkomst en ondergang van een sociale arbeidsongeschiktheidsverzekering’ in Tijdschrift voor politieke ekonomie 26:1 (2004) p.4-26, aldaar p.13.

15 K. Caljé, ‘Kabinet noch adviseurs keken bij WAO-voorstellen over de grenzen’ in NRC Handelsblad 13 augustus 1991, p.1.

16

G. Zalm, De romantische boekhouder (Amsterdam 2009) p.77. 17 Jaspers en Pennings, ‘Sociale zekerheid en zorg’, p.143. 18

M. Prak en J.L. van Zanden, Nederland en het poldermodel. Sociaal-economische geschiedenis van Nederland 1000-2000 (Amsterdam 2013) p.272.

(4)

regeling gesleuteld moest worden. De manier om dit te bewerkstelligen was het laten herintreden van arbeidsongeschikten in het arbeidsproces en in de eerste plaats het voorkomen van de uittreding (preventie).19 In deze periode was de SER niet zozeer de plek waarin inventieve nieuwe ideeën ontstonden om de stijgende uitgaven tegen te gaan. De Raad was meer de plek waar de geesten van de sociale partners rijp gemaakt werden voor de hervormingen, de discussies daarover gevoerd konden worden en waarin de verschillende gevoelens uit de samenleving samenkwamen en waar daarmee draagvlak gecreëerd werd voor een versobering van de sociale zekerheid. Jaspers en Pennings noemen de SER daarom in deze periode een ‘broedkamer’ voor verandering van het beleid. Volgens Prak en Van Zanden leidde de crisis van de jaren tachtig en de daarmee gepaard gaande werkloosheid ertoe dat de machtsbasis van de vakbeweging verzwakt werd, doordat vele nieuwe werklozen inzagen dat de vakbond hen niet beschermde tegen werkloosheid en het nut van een lidmaatschap van een vakbond daardoor niet meer inzagen. Geconfronteerd met het ledenverlies groeide de compromisbereidheid onder de vakbonden en wilden de sociale partners daardoor ook betrokken zijn bij de hervorming van de sociale zekerheid. De beide historici signaleren daarom een kentering in de houding van vakbonden en werkgevers – ten opzichte van de jaren zeventig – die het duidelijkst tot uiting kwam in het Akkoord van Wassenaar (6 november 1982), dat gesloten werd in de Stichting van de Arbeid; de noodzaak om eruit te komen is voor bonden en werkgevers beide duidelijk, waardoor ze met elkaar tot de afspraak tot loonmatiging kwamen in ruil voor arbeidstijdverkorting. “Zo maakte het poldermodel dankzij het Akkoord van Wassenaar een comeback”.20

Na de nadruk op gezamenlijke verantwoordelijkheden en doelen in de jaren vijftig en zestig, stagnatie en conflict in de jaren zeventig werd de polder vanaf de jaren tachtig opnieuw de plek waar sociale partners en politiek afspraken maakten; er vond een transitie plaats van een conflictmodel naar een interactiemodel.

Anders dan in de voorgaande decennia, kwam tijdens de kabinetten-Lubbers de nadruk te liggen op een verantwoordelijkheidsverdeling tussen polder en politiek – in plaats van een verantwoordelijkheidsdeling. SER-voorzitter Quené observeerde in zijn rede bij de viering van het veertigjarige jubileum van de Raad dat de overheid in die dialoog tussen belanghebbenden zichzelf meer en meer was gaan zien als een ‘partij tussen partijen’, in plaats van een overheid die een sturende rol had.21 De SER werd in die nieuwe verhoudingen ‘een besloten marktplaats voor opvattingen van het georganiseerde bedrijfsleven en deskundigen’.22

Vanaf de jaren tachtig konden de werknemers en werkgevers, bijgestaan door de Kroonleden in beslotenheid onderhandelen over een voor ieder acceptabel compromis.

Het lek is nog niet boven; de jaren negentig

Aan het begin van de jaren negentig was de economische groei weliswaar boven de twee procent, maar was daarmee wel op een dieptepunt aangeland. Hoewel de Duitse eenwording voor een economische impuls zorgde, lag hoge inflatie op de loer en leidde de grote internationale vraag naar

19 Jaspers en Pennings, ‘Sociale zekerheid en zorg’, p.144-145. 20

Prak en Van Zanden, Nederland en het poldermodel, p.265-271. 21

Sociaal-Economische Raad, Jaarverslag 1990. Toespraken, gehouden op 4 oktober 1990 bij de viering van 40 jaar SER in de Ridderzaal (Den Haag 1991) p.4.

22

(5)

kapitaal tot hoge rentestanden. Verder drukten nieuwe spanningen in het Midden- het economische optimisme.23 Financieringstekorten uit het verleden hadden voor een substantiële staatsschuld gezorgd. Internationale politieke en economische ontwikkelingen, maar ook nationale financiële tegenvallers dwongen de regering tot maatregelen. Het kabinet becijferde dat een bezuinigingsoperatie met een omvang van zeker ƒ17 miljard nodig was.24

Drastische ingrepen in de WAO konden daarmee niet uitblijven.

Ook al was het fameuze Akkoord van Wassenaar nog niet gesloten en ook al waren de verhoudingen tussen polder en politiek in de openbaarheid niet al te amicaal, zette de SER haar werk in de jaren zeventig en vroege jaren tachtig gewoon voort. Als zakelijk, niet al te activistisch overlegplatform, stond niets daaraan in de weg. In de SER stond niet het politieke spel op de voorgrond, maar ging het om het maximale uit het overleg slepen; het ging niet om het spel, maar om de knikkers. In februari 1982 noemde de SER in een doorwrocht advies de ontwikkeling van de instroom in de WAO al ‘een zorgwekkende situatie’. Op dat moment genoot van de totale beroepsbevolking dertien procent een uitkering op basis van de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering.25 Tegenover elke arbeidsongeschikte stonden in 1980 acht werkenden, in 1990 was die verhouding verslechterd tot zeven werkenden per arbeidsongeschikte.26 ‘Door de gezapige overlegcultuur in dit land duurt het vaak tien jaar voordat een goed idee of een bruikbaar plan wordt gerealiseerd’ zei VVD-Kamerlid Wilders – woordvoerder op het WAO-dossier – in 1999, verwijzend naar de voorstellen die hij deed om werknemers met een psychische beperking van de WAO uit te sluiten.27 Lange tijd was het echter niet de polder die dwars lag, maar was het de politiek die het aan moed ontbrak om in te grijpen. Toen eind 1990 de PvdA-fractievoorzitter in de Tweede Kamer Wöltgens de adviesorganen het verwijt maakte een verstikkende werking te hebben, van de vakbonden zei dat zij alleen rekening hoefden te houden met een beperkt belang en dat het daarom tijd werd dat ‘de politiek haar rechten hernam’. SER-voorzitter Quené reageerde: ‘Het ligt minder in de rede ons te verwijten te luid te spreken, als de politiek in fluistering vervalt’.28

Ondanks het SER-advies van 1982 en de halfslachtige pogingen van de kabinetten-Lubbers om op basis daarvan de groei van de arbeidsongeschiktheidsregeling te beteugelen, zette de toename van het aantal uitkeringsontvangers door (zie tabel 2). Bovendien was het grootste deel van de arbeidsongeschikten volledig arbeidsongeschikt verklaard en moest de overheid voor allen een volledige uitkering uitbetalen (zie tabel 3) Kroonlid Gerrit Zalm, als directeur van het CPB qualitate qua Kroonlid van de SER, verzuchtte dan ook: ‘we wisten het al in 1982 en er is niets van terecht gekomen’.29

23

Centraal Planbureau, Financieel-Economische ontwikkeling 1990-1994 (Den Haag 1991) p.3-4. 24

Brief minister-president R.F.M. Lubbers aan Tweede Kamer 19 februari 1991, Archief Sociaal-Economische Raad, Arbeidsongeschiktheidsverzekering/-wet 1990-1999, inv.nr. 2/91.

25

Sociaal-Economische Raad, Advies Vermijdbaar verzuim wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid 82/01 (Den Haag 1982) p.10.

26

De ontwikkeling van het volume AAW- en WAO-uitkeringsgerechtigden tussen 1980 en 1990: omvang, samenstelling en financiële aspecten 20 maart 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt’91-mei’91, inv.nr. 3/129, p.3.

27 E. Vrijsen, ‘’Wij worden de grootste’’ in Elsevier 2 oktober 1999.

28 NRC Handelsblad, 4 oktober 1990, p.15; C. Banning en J. Meijnen, ‘Najaarsoverleg bewijst het gelijk van Wolfson’ in NRC Handelsblad, 3 oktober 1990, p.13.

29

Brief G. Zalm aan voorzitter en secretaris werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid SER 25 maart 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt’91-mei’91, inv.nr. 3/219.

(6)

lopende uitkeringen 1980 1984 1988 1989 1990 aantal (x1000) 657 746 814 845 883 % van beroepsbevolking 12,1% 12,7% 13,2% 13,4% 13,9% instroom (x1000) 105 90 100 109 118 uitstroom (x1000) 67 71 78 77 79 toename (x1000) 38 19 20 31 38

uitkeringsjaren (aantal volledige uitkeringen)

aantal (x1000) 611 688 739 758 789

% van beroepsbevolking 11,3% 11,7% 12,0% 12,0% 12,4%

Tabel 1: Ontwikkeling beroep op AAW/WAO 1980-1990 (bron: Sociale Verzekeringsraad, Het

beroep op de AAW/WAO, Ontwikkeling 1980-1990 (Zoetermeer 1991) bijlage p.2-5).

De werkgevers en de werknemers waren deels verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling en aan hen kwam daarom een eigen verantwoordelijkheid toe wat betreft het in toom houden van de uitgaven. Zelfreflectie was op zijn plaats. De Leidse economen Aarts en De Jong becijferden in 1990 dat werkgevers, werknemers en uitvoeringsorganisaties alle drie grosso modo voor een derde van de instroom in de WAO verantwoordelijk waren.30 Aan het begin van de jaren negentig lag het aantal arbeidsongeschikten in Nederland hoger dan in andere landen. Het arrangement aan sociale voorzieningen was een factor om in ogenschouw te nemen als mogelijke oorzaak van het grote aantal uitgeschakelde werknemers, waarbij zowel de uitgebreidheid van de voorzieningen als het gemak van toetreding meegenomen moesten worden.31

Mate van arbeidsongeschiktheid 1980 1989

<25% 1,9% 3,1% 25-35% 3,2% 4,5% 35-45% 2,1% 3,1% 45-55% 4,5% 4,8% 55-65% 1,6% 1,7% 65-80% 2,1% 2,1% 80-100% 84,5% 80,7%

Tabel 2: Mate van arbeidsongeschiktheid 1980-1989 (bron: SER, Advies Vermijdbaar verzuim wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid 82/01 (Den Haag 1982) p.39)

Van Najaarsoverleg naar adviesaanvraag

In het najaar van 1990 kwamen polder en politiek zoals gebruikelijk bijeen voor het Najaarsoverleg. Het Najaarsoverleg is tezamen met het Voorjaarsoverleg het belangrijkste vaste overlegmoment tussen sociale partners en kabinet. In het Najaarsoverleg en in een Tripartiete Werkgroep

30 J. Meijnen, ‘Onderzoek: speelruimte WAO te groot’ in NRC Handelsblad 31 oktober 1990, p.13.

31 R. Wielers en P. van der Meer, ‘Lower educated workers and part-time work: the Netherlands 1973-91’ in Acta Sociologica 46:4 (2003) p.307-321, aldaar p.315.

(7)

Volumebeleid Arbeidsongeschiktheidsregelingen, waren er buiten de SER om al de nodige woorden gesproken over de WAO-kwestie. Het jaar daarvoor was er ook al een werkgroep van werknemers, werkgevers en overheid met maatregelen gekomen om de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te beperken.32 De werknemers waren er van overtuigd dat er iets moest gebeuren aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen en de situatie waarin arbeidsongeschikten zich bevonden. Het CNV en de FNV hadden respectievelijk een actieplan arbeidsongeschiktheid33 en een notitie over arbeidsongeschiktheid gepubliceerd. In de notitie van de grootste vakcentrale werd de inzet voor de op handen zijnde discussie nog eens kernachtig samengevat: ‘we kunnen zo niet doorgaan, de arbeidsorganisatie draait dol. Een serieuze aanpak van verzuim en arbeidsongeschiktheid richt zich op de oorzaken. Symptomen hebben lang genoeg de discussie in de politiek en aan de borreltafels beheerst’.34

Voor de vakcentrales lagen de oplossingen vooral in de sfeer van betere arbeidsomstandigheden en preventie.

Het sleutelen aan de duur en hoogte van de uitkeringen, wat praktisch altijd uitdraaide opeen kortere duur en een lagere uitkering, waren vormen van symptoombestrijding die in elk geval niet de oplossing waren, volgens FNV-voorzitter Stekelenburg.35 Daar tegenover stond dat ook de werkgevers de nodige gedachten hadden over hoe de groei en omvang van het aantal arbeidsongeschikten ingedamd kont worden. Zij stelden in het verleden wellicht wat te gemakkelijk een toevlucht hadden gezocht tot de WAO met overtollige werknemers, beloofden beterschap op dat punt en gaven aan open te staan voor wijzigingen in de regeling. Van de werknemers verwachtten zij dan wel ‘ook een pragmatische opstelling en geen dogmatisch vasthouden aan de geldende duur en hoogte van de uitkeringen’.36

Geen financiële prikkels voor bedrijven om uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid te voorkomen, het beperken van de duur van uitkeringen, een nieuw arbeidsongeschiktheidscriterium en minder arbeidsongeschiktheidsklassen waren de kern van de oplossing voor de werkgevers.37 Aan ideeën kortom geen gebrek, maar vooralsnog leken het onverenigbare idealen te zijn; nu moesten de sociale partners op één lijn.

De afspraken uit het Najaarsoverleg, die door een ingewijde getypeerd werden als ‘een cursus semantiek voor gevorderden’, blonken niet uit in helderheid, zo gaf ook NCW-onderhandelaar Onno Ruding38 toe: 'De tekst is moeilijk leesbaar, maar als je je bril opzet, hem minimaal twee keer leest en je laat je het een en ander uitleggen van iemand die er echt verstand van heeft, dan staan er toch hele aardige dingen in’.39

Ook op het terrein van ziekte arbeidsongeschiktheid werden maatregelen aangekondigd, die ervoor moesten zorgen dat de omvang van het arbeidsongeschiktheidsbestand

32

Vlek, Inactieven in actie, p.281. 33

CNV-Actieplan Arbeidsongeschiktheid. Discussienota 1990, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt’91-mei’91, inv.nr. 3/219.

34

FNV-notitie Een gezonde kijk op arbeids(on)geschiktheid, aangepaste arbeid en de passende werkgever 3 september 1990, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt’91-mei’91, inv.nr. 3/219.

35 C. Banning en J. Meijnen, ‘Najaarsoverleg onder somber gesternte’ in NRC Handelsblad 29 september 1990, p.15.

36

Voorstel werkgevers tot indammen snelle groei aantal arbeidsongeschikten 28 juni 1990, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt’91-mei’91, inv.nr. 3/219; C. Banning en J. Meijnen, ‘Najaarsoverleg onder somber gesternte’ in NRC Handelsblad 29 september 1990, p.15.

37

Vlek, Inactieven in actie, p.281. 38

Ruding was namens het CDA Minister van Financiën (1982-1989) voordat hij NCW-voorman werd.

39 C. Banning en J. Meijnen, ‘Najaarsoverleg bewijst het gelijk van Wolfson’ in NRC Handelsblad, 3 oktober 1990, p.13.

(8)

vanaf 1992 niet meer zou groeien. Mocht deze doelstelling niet gehaald worden, dan zouden werkgevers verplicht worden een minimumpercentage aan arbeidsongeschikten in dienst te nemen. In het Najaarsakkoord werd, vooruitlopend op deze noodmaatregel, alvast afgesproken dat de SER zijn gedachten hierover moest laten gaan.40

Nu de discussie over de WAO voor en tijdens het Najaarsoverleg, daags voor het veertigjarig jubileum van de SER, weer opkwam, betrok de SER de WAO-maatregelen ook bij zijn periodieke advies over het door de regering te voeren sociaal-economische beleid voor middellange termijn. Onder opnieuw een verwijzing naar zijn advies uit 1982, was de Raad van mening dat ‘een stabilisatie van het beroep op de Ziektewet en arbeidsongeschiktheidsregelingen […] een grote voortvarendheid vereist bij de implementatie van de in het Najaarsoverleg besproken maatregelen’. Belangrijker dan dat, vond de Raad dat om de gewenste stabilisatie te bereiken er verdergaande maatregelen genomen moesten worden dan door de sociale partners en de regering overeen gekomen waren. Aangezien de onderhandelaars vanuit de hoek van de sociale partners bij het Najaarsoverleg en de werkgevers- en werknemersleden van de Raad in grote lijnen dezelfde mensen betrof, is het op zijn minst opmerkelijk dat deze mensen, toen alweer al aandrongen op scherpere maatregelen.

Een verklaring voor deze wens van de SER moet niet gezocht worden in een gegroeid aantal arbeidsongeschikten, maar in de mate waarin de sociale partners gelukkig waren met de gemaakte afspraken en het vertrouwen dat zij hadden in het effect daarvan. ‘Het niet realiseren van een zeer forse taakstelling ten aanzien van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid acht de Raad zowel vanuit sociaal oogpunt als vanuit economisch en budgettair oogpunt onaanvaardbaar’.41

Tevens is het aannemelijk dat de politiek de spelbreker was in de onderhandelingen tijdens het Najaarsoverleg, doordat de politici van regeringspartijen CDA en PvdA er gezamenlijk niet uitkwamen hoe het hete hangijzer van de kosten van de WAO aan te pakken. Waar het CDA veel belang hechtte aan de afspraak om de overheidsuitgaven tijdens de regeerperiode niet verder op te laten lopen, was voor de PvdA de koppeling van de lonen aan de uitkeringen een kroonjuweel dat uit de formatie gesleept was.42 Deze koppeling was alleen houdbaar en haalbaar als de verhouding werkenden en uitkeringsgerechtigden enigszins in evenwicht was. Hoewel beide partijen baat hadden bij ingrepen in de WAO, verschilden zij van mening over de koers. In de Raad konden de sociale partners – met hulp van de Kroonleden – nog een poging wagen het kabinet te overreden verdergaande maatregelen te nemen. Over deze maatregelen had de Raad zelf ook nog wel de nodige suggesties en aan het kabinet werd dan ook voorgesteld om ‘zodanig snel en zodanig gericht’ een adviesaanvraag aan de SER uit te doen gaan, zodat de Raad nog voor de zomer van 1991 met zijn advies kon komen.43

Hoewel het kabinet er vooralsnog van uitging dat de afspraken uit het Najaarsoverleg afdoende waren om de WAO-uitgaven te beteugelen en de verantwoordelijke bewindslieden nog niet van plan waren aanvullende maatregelen te treffen, vroeg Elske ter Veld (PvdA), Staatssecretaris van Sociale Zaken met een FNV-verleden in het kabinet-Lubbers III, na de min of meer open sollicitatie op 19 februari 1991 de SER om een advies over ‘de structuur en inrichting van en de samenhang tussen

40

NRC Handelsblad 3 oktober 1990, p.13; NRC Handelsblad 2 oktober 1990, p.13. 41

Sociaal-Economische Raad, Advies sociaal-economisch beleid 1991-1994 91/02 (Den Haag 1991) p.35. 42

Vlek, Inactieven in actie, p.285. 43

Sociaal-Economische Raad, sociaal-economisch beleid p.34-35; p.81-82; NRC Handelsblad 12 januari 1991, p.17.

(9)

arbeidsongeschiktheidsregelingen’ en deed daarbij direct een veelheid beleidssuggesties in welke richting de oplossing gevonden kon worden. De vaagheid van de afspraken uit het Najaarsakkoord en de verhullende taal waren al illustratief voor de complexiteit van de bezuinigingsmaatregelen die er genomen moesten worden.

De ingewikkeldheid van de WAO-problematiek, de populariteit van de regeling en verschillen van inzicht over de oplossingen maakten dat een adviesaanvraag een welkome tijdelijke adempauze was voor de regeringspartijen. Dit alles droeg er wel aan bij dat uit de adviesaanvrage geen concrete beleidsvoornemens van het kabinet bleken, noch een voorkeur voor de ene of de andere suggestie die gedaan werd.44 Wel werd in de zogenoemde Tussenbalans de ambitie van het kabinet geformuleerd dat ingrepen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen ertoe zouden moeten leiden dat in 1994 het aantal uitkeringsontvangers terug op het niveau van 1989 was, wat een besparing van ƒ1,9 miljard op moest leveren. Deze besparing kwam bovenop een besparing op de ziektewet van ƒ1,85 miljard. Tezamen vormden deze bedragen een kwart van de bezuinigingsambitie van het kabinet en een bezuiniging van 12% op de totale uitgaven aan de Ziektewet en WAO per jaar.45 Over hoe deze indrukwekkende financiële meevallers exact behaald konden worden, legde het kabinet graag haar oor te luister bij de SER. Zoals een mevrouw in een brief aan de SER het mooi verwoordde:

‘de werkgeverswens om drastisch te snoeien in de [WAO], werd voor advies, om natuurlijk zelf geen beslissing te behoeven te nemen doorgeschoven naar de Sociaal-Economische Raad. De politiek kan dan altijd zeggen, dat de SER het kabinet een bepaald advies heeft gegeven, en als het de heren uit het kabinet niet uitkomt geeft men er een andere draai aan!’46

De VVD had bij monde van Bolkestein eveneens kritiek op de adviesaanvraag aan de Raad. Sowieso al geen warm voorstander van de invloed van de SER op het Rijksbeleid, hekelden de liberalen de breedte van de adviesaanvraag en vroegen zich af ‘hoe het kabinet kon verwachten dat de verschillende geledingen in de SER hun nek uit zouden steken, terwijl het kabinet zelf geen keuzes durfde te maken’.47 Lubbers – die later de SER bij herhaling nog ‘een baal hooi, die alles afremt’ zou noemen48 – diende de VVD-voorman eind februari 1991 van repliek en meende dat het ‘kristalhelder’ was waarover de Raad een advies diende te geven. ‘Als lid van de Sociaal-Economische Raad ziet men dit wel of niet zitten, maar je weet precies waar je je oordeel over moet geven’, aldus de premier. Het was de Raad duidelijk ‘dat het de regering menens was.49

Bij de Algemene Beschouwingen van 1990 had Lubbers desgevraagd al laten blijken dat hij werk wilde maken van ingrepen in de WAO – een voornemen dat uiteindelijk zijn beslag had gekregen in de afspraken met de sociale partners in het kort daarvoor gehouden Najaarsovereg – door zijn politieke lot aan de effectiviteit van die ingrepen te verbinden. De premier, die het aantal

44

Sociaal-Economische Raad, Advies Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 91/15 (Den Haag 1991) 25. 45

Vlek, Inactieven in actie, p.282-283.

46 Brief aan SER 22 oktober 1990, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt.’91-mei’91, inv.nr.3/219. 47

Handelingen II 1990/91, 57, p.3241.

48 Kamerstukken II 1990/91, 21 800, nr. 7, p.7252; W. Breedveld, ‘Een baal hooi’ in Trouw 31 maart 1995, p.1; Algemeen Dagblad 21 augustus 1993, p.7; ‘Echo’, KRO Radio 3, 4 oktober 1990.

49

(10)

arbeidsongeschikten een schande noemde die in de jaren negentig diende te worden overwonnen50, kondigde aan op te zullen stappen als en wanneer de miljoenste arbeidsongeschikte zich meldde, hoewel ‘bij die gelegenheid de definities maar eens goed doorgenomen moesten worden’.51

Deze ferme, daadkrachtige uitspraak bleek zo indrukwekkend dat zij sindsdien door de schrijvende pers bijna steevast herinnerd wordt in artikelen over de WAO. De minister-president verzekerde de Kamer verder dat zij deze instelling van het kabinet ook terug kon zien in de uiteindelijke maatregelen die er genomen zouden worden. Maatregelen waar het kabinet wel het advies van de SER voor zou afwachten, maar vervolgens zelf knopen over zou doorhakken. ‘De SER adviseert, de SER regeert niet’, zo verzekerde de premier.52

Terwijl Lubbers de kritische Kamerleden gerust probeerde te stellen over de adviesaanvraag, leidde die ook tot de nodige beroering in de Raad. Hoewel de adviesaanvraag binnen een maand nadat hij daarom verzocht had bij de Raad binnengekomen was en dus wel ‘zodanig snel’ arriveerde als de Raad maar had kunnen wensen, was het schrijven van de staatssecretaris niet ‘zodanig gericht’ als de SER had verzocht. Volgens SER-voorzitter Quené was de druk op het kabinet door de noodzakelijke bezuinigingen al zo groot, dat zij een gerichte adviesaanvraag met concrete voornemens de WAO niet zou overleven.53 CDA en PvdA waren het er weliswaar over eens dat een ingreep in de arbeidsongeschiktheidsregelingen onvermijdelijk was, maar over de manier waarop verschilden de christendemocraten en sociaaldemocraten van mening. De oppervlakkige adviesaanvraag leidde tot hoofdbrekens binnen de Raad over wat er precies verwacht werd en welke richting het kabinet op wilde. ‘Men moet niet uit het oog verliezen dat deze adviesaanvraag niet zodanig gericht is als men als SER had willen hebben’, werd er vanuit de werkgevers gesteld bij de eerste commissievergadering waar deze adviesaanvraag aan de orde kwam. Een gevoelen waarbij de werknemersgeleding zich alleen maar kon aansluiten.54

Ondanks stemmen vanuit de werkgeversgeleding om de brief terug te sturen, met als reden de ongerichtheid van het advies, maar als feitelijke reden de mate waarin de werkgevers ongelukkig waren met de voor hen nadelige maatregelen uit de aanvraag, zag de Raad voor zichzelf desalniettemin een rol weggelegd in de beleidsvoorbereiding van de WAO-wijzigingen.55 De werknemersgeleding zag ook wel de nodige haken en ogen voor haar achterban, maar vond dat zij haar verantwoordelijkheid niet kon ontlopen. ‘Het zijn de sociale partners die via premies de Ziektewet en WAO betalen. Laten dan ook de sociale partners met elkaar praten over een aanpak op de middellange termijn’, zo stelde CNV-voorman De Geus in De Volkskrant.56

Daarom gaf het dagelijks bestuur van de Raad, onder subtiel protest over de vaagheid van de formulering van het advies, het kabinet alsnog begin maart te kennen aan de slag te gaan met de adviesaanvraag zoals die door het kabinet verstuurd was, maar plaatste daar wel de kanttekening bij dat de ongerichtheid van de aanvraag wel als gevolg kon hebben ‘dat er concessies gedaan zouden moeten worden aan de

50 J. Meijnen, ‘Onderzoek: speelruimte WAO te groot’ in NRC Handelsblad 31 oktober 1990, p.13. 51

NRC Handelsblad 11 oktober 1990, p.3. 52

Kamerstukken II 1990/91, 21 998, nr.56, p.3204. 53

Vlek, Inactieven in actie, p.283. 54

Verslag van de 1e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 26 maart 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt’19-mei’91, inv.nr. 3/219, p.7.

55

Vlek, Inactieven in actie, p.283-284. 56

(11)

diepgang of breedte van het advies’. Bovendien kon het gebrek aan helderheid ertoe leidden, waarschuwde het SER-bestuur het kabinet alvast, dat het advies niet voor de zomer af zou komen.57

Naar aanleiding van de brief van de SER aan het kabinet vroeg Tweede Kamerlid Groenman (D66) of de kritiek van de Raad op de ongerichtheid van het advies voor het kabinet een reden was om met een meer gerichte adviesaanvraag te komen, liet de minister De Vries (CDA) van Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijken dat het kabinet dat niet van zins was. Het kabinet wilde eerst afwachten of de eerste besprekingen in de voorbereidingscommissie van de SER het kabinet noodzaak gaven om ‘tot een zekere concretisering of toespitsing van bepaalde vraagstellingen te komen’.58

Nu helder was dat de adviesaanvraag hetgeen was waar de Raad het mee moest doen, kon de adviesvoorbereiding organisatorisch op touw gezet worden. Gezien het belang van de adviesaanvraag en de intensiteit van het voorbereidingstraject – voorgenomen werd om wekelijks plenair bijeen te komen in de maanden april en mei – besloot de Commissie Sociale Verzekering van de SER om speciaal voor dit advies een werkgroep in het leven te roepen die in zijn geheel aan deze adviesaanvraag gewijd was: de Werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid (Werkgroep ZA) onder leiding van een Kroonlid met CDA sympathieën, hoogleraar Algemene Leer en Geschiedenis van de Economie aan de Universiteit van Tilburg A. Kolnaar59

De eerste stappen naar een advies

In de eerste vergadering van de Werkgroep ZA, op 26 maart 1991, werd zoals gebruikelijk bij de voorbereiding van een advies begonnen aan de beraadslagingen met een ingangsnotitie van het SER-secretariaat. In de notitie werd wederom verwezen naar het advies dat de Raad in 1982 al gegeven had en waarmee door de SER handreikingen gedaan waren aan de toenmalige regering om de instroom in de WAO te beteugelen. Aan de Raadsleden van werkgevers- en werknemerszijde werd gevraagd er rekening mee te houden dat in de vergadering van 7 mei 1991, mede aan de hand van een rapportage van de verkennende besprekingen in hun achterbannen, een eerste inventarisatie gemaakt zou worden van wat de standpunten van de werkgroepleden op de belangrijkste onderdelen van het beleidsprogramma waren. Aan de hand van de verschillende standpunten kon vervolgens een kleine redactiecommissie zich buigen over de teksten voor een ontwerpadvies, waar op aandringen van de vakcentrales wel iedereen vertegenwoordigd moest zijn. Het ontwerpadvies moest op 4 juni 1991 in een gecombineerde vergadering van de Commissie Sociale Verzekeringen en de Werkgroep ZA vastgesteld worden. Met die planning kon in de laatste vergadering voor het zomerreces het advies door de Raad in plenaire vergadering vastgesteld worden en kon de politiek er mee aan de slag.60

57

Sociaal-Economische Raad, Advies Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 91/15 (Den Haag 1991) p.25 en bijlage 3; p.245-246.

58

Handelingen II 1990/91, 63, p.3505. 59

Brief H.G. Fijn van Draat aan de Werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 14 maart 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt’91-mei’91, inv.nr. 3/219; Voor de exacte samenstelling van de commissie zie: Bijlage III.

60

Ingangsnotitie advisering over het beleid ten aanzien van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid 20 maart 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt’91-mei’91, inv. nr.3/219, p.28-29.

(12)

Eind maart 1991 publiceerde de Sociale Verzekeringsraad de instroomcijfers van de Ziektewet en AOW van het voorgaande jaar en werd duidelijk dat het aantal uitkeringsontvangers vanwege arbeidsongeschiktheid met 37.000 toegenomen was, waarmee het totaal aantal arbeidsongeschikten op 881.6000 kwam en bij een zich voortzettende trend zou in 1993 of 1994 de miljoenste WAO’er zich melden.61 Met deze kennis kwamen de Werkgroepleden overeen dat verdergaande maatregelen nodig waren dan tussen overheid en sociale partners overeengekomen waren in het voorgaande jaar. Het doel van het adviestraject was om tot een samenhangend pakket te komen.62

Daarna spraken de werkgroepleden vervolgens over de cijfers achter de WAO-kwestie; over de omvang van het arbeidsongeschiktenbestand, de instroom, de uitstroom en de samenstelling.63 Wat deze eerste voorzichtige stappen richting een advies illustreren is de schematische, gestructureerde en zakelijke wijze waarop er richting een advies gewerkt wordt. Er word niet begonnen met gloedvolle betogen, vooringenomen standpunten of imposante sweeping statements en de grapjes die er gemaakt worden, halen niet de notulen. Voor veel van die zaken is ook geen enkel nut, daar de vergaderingen besloten zijn, zou er niemand zijn die het hoorde. Een zakelijke voorbereiding richting een zo goed mogelijk en openbaar advies is daarom de geëigende weg. In het jubileumboek ter ere van veertig jaar SER, typeert Klamer de SER-vergaderstijl als saai. Niet saai met de negatieve connotatie waar het woord vaak mee gepaard gaat, maar meer in de zin van functioneel maar weinig opwindend.64 Als aan het einde van de rit het resultaat van de adviesvoorbereiding zichtbaar wordt, doet niet het onzichtbare spel er toe, maar wel wie met de meeste knikkers uit de achterkamers komt.

In het verlengde van deze discussie werd het Nederlandse arrangement door de leden van de werkgroep in een internationaal vergelijkend perspectief geplaatst. Naast de discussies over internationale aspecten van de kwestie65, kwamen de Kroonleden met een eerste gezamenlijke schriftelijke inbreng. Zalm (namens het CPB) was er naar eigen zeggen, samen met Werkgroepvoorzitter Kolnaar en Wolfson (namens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) op uit de WAO te ‘redden’; om de regeling door het beperken van de instroom te behouden voor de mensen die het echt nodig hadden.66 Inderdaad blijken deze drie Kroonleden bij herhaling de leden van de Werkgroep te zijn die de drijvende kracht achter de compromisvoorstellen waren. Naar de visie van de Kroonleden moest er in de toekomst meer worden ingezet op wat men nog wel kon en niet op wat men niet meer kon.67

De punten die de gemoederen ook in de derde vergadering van de Werkgroep ZA het meest roerden waren van organisatorische aard. Allereerst speelde het gebrek aan richting in de adviesaanvraag en het stilzwijgen van het kabinet daarover de discussie parten. Gelukkigerwijs zijn bij de vergaderingen van de voorbereidende commissies van de SER – in dit geval de voorbereidende

61

De Volkskrant 29 maart 1991, p.1; Sociale VerzekeringsRaad, Het beroep op de AAW/WAO. Ontwikkelingen 1980-1990 (Zoetermeer 1991) Bijlage 2-5.

62

Sociaal-Economische Raad, Advies Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 91/15 (Den Haag 1991) p.8. 63

Verslag van de 2e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 2 april 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt.’91-mei’91, inv.nr.3/219.

64

A. Klamer, Verzuilde dromen. 40 jaar SER (Amsterdam 1990) p.122-136. 65

Verslag van de 3e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 9 april 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt.’91-mei’91, inv.nr.3/219, p.9.

66

Zalm, De romantische boekhouder, p.77-78.

(13)

werkgroep – veelal ook ambtenaren aanwezig van de relevante ministeries. De ambtenaren kunnen toelichtingen geven waar nodig, maar dienen vermoedelijk tegelijkertijd als luisterend oor voor de verantwoordelijke bewindslieden in een voorts voor de buitenwereld besloten proces. Met de ambtenaren als vooruitgeschoven posten, blijven de betrokkenen aan ministers- en SER-zijde op de hoogte van wat er in de SER en de ministeries gebeurt en worden verrassingen en ‘ongelukken’ als gevolg daarvan voorkomen. Deze organisatorische inrichting van het voorbereidingsproces van een SER-advies is een heldere illustratie van de pacificatie in de sociale verhoudingen die mede van de overlegeconomie uit moet gaan.

Dit systeem werkte niet altijd naar behoren. Op vragen vanuit de Raadsleden welke richting het ministerie uit dacht te gaan qua wettelijke maatregelen, antwoordde de ambtenaar van het ministerie van Sociale Zaken dat ‘het niet voor de hand ligt om als ministerie suggesties te doen aan de adviesgevende instantie’. Een antwoord dat door de aanwezige Kroonleden als onbevredigend ervaren werd. Een van hen verklaarde ‘het te ver vinden gaan dat van de zijde van de ministeriële vertegenwoordigers ook al het doen van suggesties buiten de taakopdracht wordt geplaatst. Vroeger deed het kabinet wel suggesties’. Een ander vroeg zich af of hij dan ‘uit het optreden van het kabinet af moest leiden wat de bedoeling was’. Bovendien vond hij het te dol dat het kabinet geen suggesties aan het bedrijfsleven kon doen, terwijl er over diezelfde zaken op dat moment op het ministerie nagedacht werd. Hij waarschuwde ‘dat men de bal niet moest gaan rondspelen’.68

Nadat de technische vragen beantwoord waren, de benodigde informatie om tot een advies te komen op tafel lag en de werkgroepleden enigszins voor ogen hadden welke inhoudelijke vragen er uiteindelijk beantwoord moesten worden, waren de eerste stappen richting een uiteindelijk advies gezet. Vanwege het verkennende, informatieve en technische karakter van de besprekingen tot nog toe waren de Raadsleden in staat zich tot halverwege april 1991 relatief ongestoord aan hun werk te wijden. Tot dit moment werd de adviesvoorbereiding gekenmerkt door overleg (arguing) en in mindere mate door onderhandelen (bargaining) Noch de politiek voelde zich geroepen zich over de WAO-kwestie uit te laten, noch de bij de onderhandelingen in de SER betrokken partijen voelden zich genoodzaakt of verleid naar buiten te treden over de stand van zaken of hun inhoudelijke standpunten. Dat de regering zich op dat moment nog niet had uitgesproken over aanvullende maatregelen, bovenop die van het Najaarsakkoord, om de stabiliseringsdoelstelling uit het regeerakkoord69 te halen, droeg er aan bij dat het vooralsnog rustig was aan het Binnenhof. De volgende fase van de adviesvoorbereiding, waarin de eigenlijke probleemanalyse en de discussie over de oplossingen plaatsvond, was de belangrijkste van het gehele voorbereidingsproces, waardoor zowel door de polder als de politiek de tot dan zorgvuldig betrachtte prudentie overboord gegooid werd.

68

Verslag van de 3e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 9 april 1991, p.11-12.

69 Het zinnetje in het regeerakkoord dat het kabinet er naar streefde het aantal WAO’ers te stabiliseren op het niveau van 1989 was, zo verklaarde de toenmalige PvdA-fractievoorzitter Thijs Wöltgens later, ‘een in alle onschuld opgeschreven zinnetje, waar we later veel last van hebben gehad’; P. Rehwinkel en J. Nekkers, Regerenderwijs. De PvdA in het kabinet-Lubbers/Kok (Amsterdam 1994) p.16.

(14)

Gekijf aan het Binnenhof

Halverwege april begon de Werkgroep met het opnieuw bedwingen van de grote vragen waarvoor al vele politici en adviesraden zichzelf gesteld hadden gezien: wat was de oorzaak van de volumeontwikkeling van de ziekteverzuim- en arbeidsongeschiktheidsregelingen en wat er tegen te doen? Allereerst kwam in de werkgroep de achtergrond van de volumeontwikkeling van de ziekteverzuim- en arbeidsongeschiktheidsregelingen aan de orde. Naar de analyse van het CPB was de arbeidsongeschiktheidsregeling ‘blijkbaar een soort gouden kooi geworden, waarin mensen terechtkomen die er eigenlijk niet thuishoren en waarin zij blijven omdat het zeer riskant is om een poging te wagen weer uit die gouden kooi te komen’. Volgens een vertegenwoordiger van de werknemersgeleding waren het daarentegen niet de royale voorwaarden van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die voor het grote aantal uitkeringsontvangers zorgde, maar het feit dat ‘het volstrekt duidelijk was dat de positie op de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering zeer slecht is’ en was er volgens haar een ‘veelheid van achtergronden die tot deze situatie had geleid’. Volgens de werkgeversgeleding in de werkgroep was het begrip ‘passende arbeid’ te eng geformuleerd om mensen te kunnen dwingen de WAO te verlaten en ander werk te accepteren en was er veel te winnen met een ruimere formulering van die definitie.

De WRR-vertegenwoordiger meende dat ‘er van alles wordt gedaan om mensen in de WAO te krijgen en slechts zeer weinig om ze eruit te krijgen’ en hij wilde de arbeidsongeschiktheidsregeling dan ook liever omschrijven als een gouden fuik. ‘Het deprimerende is dat men dit al zo’n 10 jaar weet, nu is het tijd dat er iets gebeurt’, zo beëindigde hij zijn betoog. Volgens Kroonlid Van den Heuvel was de WAO-problematiek voor een niet onbelangrijk deel er aan te wijten dat ‘met betrekking tot arbeidsongeschiktheid werkgevers en werknemers vier handen op één buik zijn’. Vanuit het oogpunt van algemeen belang wilde hij proberen de werkgevers en werknemers op hun verantwoordelijkheid aanspreken in deze kwestie.70 Het beroep van het Kroonlid op een verantwoordelijkheid van de werkgevers- en werknemersgeleding die ruimer is dan de representatie van enkel en alleen hun eigen achterban is een van de schaarse momenten in dit gehele onderzoek waarop een dergelijk beroep op het algemeen belang expliciet gedaan wordt.

Deze constatering zegt iets over de werking van deliberatie achter gesloten deuren. In beslotenheid is het enerzijds mogelijk om ongesanctioneerd te pleiten voor het eigen belang, waar dat in een publieke setting afbreuk doet aan de argumentatie, omdat in het streven naar de objectief beste oplossing door middel van rationele argumentatie geen plaats is voor eigenbelang. Eigenbelang is namelijk moeilijk verenigbaar met objectiviteit en niet altijd verenigbaar met rationaliteit. Anderzijds is het in beslotenheid niet aantrekkelijk of effectief om strategisch te manoeuvreren en eigenbelang te ‘verpakken’ als een kwestie van algemeen belang. Terwijl het dat in de openbaarheid wel is met het doel om rationeel en daarmee geloofwaardiger over te komen. Deliberatie in beslotenheid stimuleert daarmee de openheid en oprechtheid van de gesprekspartners, waarmee tot een zuiverder

70

Verslag van de 4e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 16 april 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt.’91-mei’91, inv.nr.3/219, p.2-4.

(15)

argumentatie gekomen kan worden en schijndiscussies door middel van geveinsd objectieve argumenten voorkomen worden.71

Naast een analyse van de achtergrond van de WAO-problematiek kwamen tijdens de vierde vergadering van de Werkgroep ZA de sociaal-economische aspecten van het volumebeleid aan de orde. Omdat het kabinet nog steeds geen duidelijkheid had gegeven over wat de status was van de maatregelen die in de adviesaanvraag waren weergegeven, was het de werkgroepleden nog steeds onduidelijk wat de bedoeling van het kabinet was. Was het kabinet het met de SER eens dat er serieuzer ingrepen in de WAO nodig waren dan er afgesproken waren tijdens het Najaarsoverleg en werden de maatregelen uit de adviesaanvraag alleen uitgewerkt voor het geval de gemaakte afspraken ontoereikend waren, of was het kabinet er inmiddels ook van overtuigd dat forsere ingrepen nodig waren om aan de eigen doelstellingen te voldoen? Door het gebrek aan sturing van het kabinet, was er onder de Raadsleden onenigheid over wat de doelstelling van de te nemen maatregelen zou moeten zijn. De ‘werkgevers en de werknemers zijn het domweg niet eens’ zei de nieuwe VNO-voorzitter Alexander Rinnooy Kan, dus ‘de politiek moet zijn eigen eitje koken’.72

FNV-voorzitter stelde dat het overleg ‘moeizaam’ verliep en kon wel ‘een creatief idee gebruiken’.73

De Werkgroepleden werd vanuit de Tweede Kamer een helpende hand geboden. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1990 hadden coalitiepartijen PvdA en CDA allebei een verlies geleden ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezingen van 1989, wat beide partijen tot herbezinning aanzette. Bij de PvdA geloofde een meerderheid er nog in dat de gestelde doelen binnen de geldende wet behaald konden worden en was men nog niet bereid tot ingrijpender maatregelen, hoewel de verloren verkiezingen voor een deel van de PvdA-fractie aanleiding waren tot een duidelijker verhaal, ingrijpende maatregelen – zoals het loslaten van de koppeling van lonen aan uitkeringen – en een meer leidende rol in onder andere de WAO-discussie.74

Anders was het bij CDA. In het Tros-radioprogramma Kamerbreed stelde de CDA-fractievoorzitter Brinkman dat ‘het ook zeker voorkomt dat mensen uit een zekere aanstellerij of omdat het gewoon uitkomt bij een reorganisatie in de WAO belanden’. De voorman van de christendemocraten pleitte ervoor dat het kabinet in de daaropvolgende maanden knopen doorhakte op een aantal grote dossiers – volkshuisvesting, ziekteverzuim, studiefinanciering, asielzoekers, arbeidsongeschiktheid – en vond dat de WAO daarbij de hoogste prioriteit had. De arbeidsongeschiktheidsregeling moest ‘ten principale op zijn kop’.75

Na zijn uitlatingen over WAO’ers kreeg Brinkman van de FNV, waarin de CDA’er verzocht werd te stoppen met het ‘zieken van arbeidsongeschikten’.76

Desondanks zette de fractievoorzitter in een interview zijn woorden kracht bij door te eisen dat het kabinet binnen enkele weken keuzes zou maken, anders zou de CDA-fractie niet instemmen met de huurverhoging en de verhoging van de accijns op benzine per 1 juli.77 Voor het CDA kon er geen sprake van zijn dat er enerzijds wel

71 J. Elster, ‘Arguing and bargaining in two constituent assemblies’ in Journal of Constitutional Law 2:2 (2000) p.345-421, aldaar p.386-389 en p.406-410.

72

NRC Handelsblad 23 april 1991, p.3. 73

NRC Handelsblad 20 april 1991, p.17.

74 A. van Roessel, ‘Opzij, maak plaats, Brinkman heeft plotseling haast’ in NRC Handelsblad 23 april 1991, p.3; F. Jensma, ‘M. Sint: PvdA moet uit het defensief komen’ in NRC Handelsblad 24 april 1991, p.2.

75 NRC Handelsblad 15 april 1991, p.7. 76 NRC Handelsblad 20 april 1991, p.3. 77 NRC Handelsblad 22 april 1991, p.1 en p.17.

(16)

lastenverzwarende maatregelen genomen werden, terwijl uitgavenbeperkende maatregelen op het terrein van onder andere de WAO almaar uitgesteld werden.78

De coalitiepartner van het CDA, de PvdA, noemde de plotselinge haast van Brinkman ‘schadelijk voor de slagvaardigheid van het kabinet’. Eveneens op Tros-radio richtte staatssecretaris Ter Veld zich tot Brinkman met de woorden ‘een tikkeltje te wild, amigo’. Waarna ze de SER vanaf die plek gerust stelde dat het kabinet niet stil zat, maar dat ‘het een goed gebruik is in dit land dat we eerst een advies van de sociale partners afwachten’.79

De uitlatingen van Brinkman leidden niet alleen tot veel media-aandacht. Ook in de Tweede Kamer kwam de kwestie aan de orde. In het wekelijkse vragenuurtje stelde premier Lubbers dat het kabinet parallel aan de adviesvoorbereiding door de SER zelf ook bezig was met het uitwerken van de verschillende mogelijke maatregelen. Zodat het kabinet begin juli, wanneer het SER-advies hopelijk gereed was, alle benodigde informatie had om besluiten te nemen. Het kabinet was bezig met verschillende opties, zoals wachtdagen voor rekening van de werknemer, de eerste zes weken Ziektewet voor rekening van de werkgever, het niet herverzekerbaar maken van de twee wachtdagen en de zes weken, de bekorting van de duur van de WAO naar arbeidsverleden en de afschaffing van de laagste arbeidsongeschiktheidsklasse.80

Hoewel het kabinet de verschillende opties uitwerkte, had het kabinet ‘er geen behoefte aan zich nog tussentijds tot de SER te richten’. Volgens Lubbers was het op dat moment voldoende duidelijk aan welke opties het kabinet werkte, maar wilde het kabinet tegelijkertijd ook open blijven staan voor mogelijke alternatieven waar de SER nog mee zou komen ‘in een poging om tot consensus te komen’.81

Na de beantwoording van de premier bleek dat Lubbers nog steeds de koning van het CDA was en zich niet liet chanteren door CDA-kroonprins Brinkman tot het nemen van overhaaste beslissingen. Na het Kamerdebat gaf Brinkman aan dat ook hij kon leven met duidelijkheid over de WAO-maatregelen in juli.82

Enkele dagen later lekte uit waar het kabinet daadwerkelijk aan werkte, althans een deel van het kabinet. Uit een vertrouwelijke brief van minister De Vries bleek het voorstel om de WAO per 1 juli 1992 voor nieuwe gevallen af te schaffen. Wie nadien nog arbeidsongeschikt werd, stond een minimumuitkering te wachten. Terwijl PvdA-voorzitter Sint de dag ervoor nog gesteld had als concessie voor een degelijk werkgelegenheidspakket een dergelijke maatregel wel te kunnen slikken, was de reactie van staatssecretaris Ter Veld in onder andere NRC Handelsblad op het voorstel van de minister was ‘dan moet je eerst mij afschaffen’.83

De staatssecretaris zag meer in een goed volumebeleid en het beter terug begeleiden van de arbeidsongeschikten naar de arbeidsmarkt.84 Daags na het interview verklaarde premier Lubbers dat de staatssecretaris aan hem spijt had betuigd voor de uitspraken en strookte het in de krant geschetste beeld geenszins met de ‘serene en irenische rust’ op het ministerie.85

78 Handelingen II 1990/91, 72, p.4010-4013. 79 NRC Handelsblad 22 april 1991, p.1 en p.17. 80 Handelingen II 1990/91, 72, p.4010-4011. 81 Ibidem. 82 NRC Handelsblad 23 april 1991, p.1.

83 C. Banning en A. van Roessel, ‘Ter Veld: WAO-voorstel van De Vries deugt niet’ in NRC Handelsblad 25 april 1991, p.3; NRC Handelsblad 24 april 1991, p.1-2.

84

Vlek, Inactieven in actie, p.286. 85

(17)

In de Tweede Kamer verklaarde de staatssecretaris dat zij ‘weliswaar niet de inhoud van het interview betreurde, maar het beeld’ en herhaalde ze dat zij het afschaffen van de WAO inderdaad niet mee zou maken als staatssecretaris.86 In antwoord op de vraag van Tweede Kamerlid Schimmel (D66) of de minister of staatssecretaris de variant van het afschaffen van de WAO ook aan de SER voor zou leggen, antwoordde de minister dat de SER inmiddels ‘voldoende geattendeerd’ was op die variant en de Raad die altijd uit eigener beweging bij zijn advies mocht betrekken. In het kabinet en tussen de verschillende coalitiepartijen werd er, om de woorden van de Tweede Kamer te gebruiken, ‘flink gekijfd’ en was de besluitvorming wat er met de WAO moest gebeuren dus net zo ver als in de SER.87 De perikelen aan het Binnenhof hadden de sociale partners duidelijk gemaakt dat de Raad voor de zomer met een advies moest komen. De actie van Brinkman had ervoor gezorgd dat de discussie zich vanaf het voorjaar van 1991 verschoven had naar een discussie over de hoogte en duur van de uitkeringen.88

Van problemen naar oplossingen

De vergaande voorstellen waren voor de vakbeweging geen reden om niet verder te werken aan het advies, althans niet zolang de voorstellen die gedaan werden zich niet verder concretiseerden. ‘Afhaken betekent dat je het risico loopt aan verschillende kanten gepasseerd te worden’, vertelde FNV-voorzitter Stekelenburg De Volkskrant.89 Inmiddels was men in de Werkgroep ZA aanbeland bij het bespreken van de beleidssuggesties uit de adviesaanvraag. Nadat de voorgaande maanden in plenaire setting en door de verschillende geledingen afzonderlijk overleg plaats had gevonden, laste werkgroepvoorzitter Kolnaar in april afzonderlijke gesprekken in met de Kroonleden, vertegenwoordigers van de werkgeversgeleding en vertegenwoordigers van de werknemersgeleding. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat de werkgevers open stonden voor de meeste zaken uit de adviesaanvraag – in de plenaire vergadering stelde VNO dat de ‘beleidssuggesties bespreekbaar waren’90– en als aanvullende voorstellen een onderscheid wilden maken tussen het beroepsrisico’s en privérisico’s en een herziening van het arbeidsongeschiktheidscriterium wilden.91

De vakcentrales beraadden zich over diverse maatregelen nog met hun achterban92, wilden de bovenwettelijke regelingen kunnen blijven herverzekeren, wilden de uitkeringshoogte en -duur niet ter discussie stellen en wilden bovendien verplichte bedrijfsgezondheidszorg invoeren en de afspraken uit het Najaarsakkoord verder uitwerken.93

Voor de werkgevers was de laatste maatregel onbespreekbaar, omdat deze vooral zou leiden tot ‘administratieve overlast en bureaucratisch gekissebis’.94

De stelling van minister De Vries dat de Raad in zijn beraadslagingen ook nog met alternatieve oplossingen kon komen, zoals het geheel afschaffen van de WAO, bleek in elk geval niet besteed aan de werkgevers. Volgens 86 Handelingen II, 1990/91, 75, p.4201-4202. 87 NRC Handelsblad 27 april 1991, p.3. 88

Vlek, Inactieven in actie, p.286. 89

De Volkskrant 27 april 1991, p.1. 90

Verslag van de 5e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 23 april 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt.’91-mei’91, inv.nr.3/219, p.3.

91

Vlek, Inactieven in actie, p.287. 92

Verslag van de 5e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 23 april 1991, p.8-9. 93

Vlek, Inactieven in actie, p.287-288. 94

(18)

werkgeversorganisatie VNO bood de adviesaanvraag geen basis voor quoteringsmaatregelen en wilde ‘ten principale niet gedwongen te worden’ op mogelijkheden die vanuit de Werkgroep of het SER-secretariaat op dat vlak naar voren gebracht werden. In de adviesaanvraag waren volgens VNO drie zinnen gewijd aan de kwestie en die waren ‘dermate wrak dat men er niets mee kan’. Daarom was het volgens de werkgevers van tweeën één: ‘of het kabinet verheldert dit, of de SER passeert dit punt gewoon’. Waarmee het punt van de agenda geserveerd werd.95

Nu de kaarten van de werkgevers en de werknemers op tafel lagen, was het de beurt aan de Kroonleden om positie te kiezen. De Kroonleden stelden voor om de uitkeringsduur in stand te houden, maar daar wel een driejaarlijkse herkeuring aan te verbinden. Het paradepaardje van de FNV, het wettelijk verplichten van bedrijfsgezondheidszorg konden de Kroonleden ook mee instemmen. Het quoteren van arbeidsongeschikten in dienstverband werd overbodig bevonden als er een systeem kwam waarbij bedrijven die weinig gebruik maakten van de WAO beloond werden en bedrijven die veel werknemers uitstootten naar de WAO gestraft werden.

De kroonleden stelden verder voor om de hoogte van de WAO-uitkering afhankelijk te stellen van een opbouwsysteem.96 De Kroonleden schaarden zich aan de zijde van de werkgevers als het ging om het arbeidsongeschiktheidscriterium97 en stelden voor om het te wijzigen in een medisch belastbaarheidscriterium. Daardoor zou de WAO gaan gelden als regeling om tot 70% van de geleden inkomensschade te compenseren, waarbij de schade het verschil tussen vroegere inkomsten was en de inkomsten die ‘naar medisch en arbeidskundig inzicht’ nog konden worden verkregen met passende arbeid. Passende arbeid werd als begrip uit de WAO geschrapt en volgens een nieuw criterium niet meer bepaald aan de hand van de genoten opleiding of het vroeger genoten beroep, maar aan de hand van medische en arbeidskundige mogelijkheden.98

Nadat de standpunten van de verschillende leden en geledingen helder waren, was duidelijk voor welke voorstellen een meerderheid was, wat nog verder besproken moest worden en waar zich mogelijk minderheidsstandpunten aftekenden. Hoewel het streven nog steeds was om uiteindelijk tot een unaniem advies te komen, vroeg het moment waarop het advies vastgesteld moest worden volgens de beoogde planning – halverwege juli – erom dat de eerste delen van het advies op papier gezet werden. Het secretariaat kon eind mei 1991 de eerste twee delen, van de uiteindelijke drie delen, van het ontwerpadvies aan de Werkgroep ZA presenteren. Eind mei was ook het moment dat de werkgroep definitief van de staatssecretaris vernam dat volgens het kabinet de adviesaanvraag gericht genoeg was en dat aanvullingen en preciseringen volgens de regering niet nodig waren. Onder verwijzing naar de Kamervragen en -debatten die sinds de adviesaanvraag gesteld en gevoerd waren en hier reeds vermeld zijn, meldde de bewindsvrouw voor de volledigheid nogmaals de vijf richtinggevende opties die op dat moment op het departement uitgewerkt werden. Verder benadrukte de staatssecretaris dat ‘gezien de ernst en omvang van het probleem’ het kabinet met de nodige

95

Verslag van de 5e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 23 april 1991, p.17. 96

Voor mensen die nog niet gewerkt hadden gold bij arbeidsongeschiktheid een uitkering van 70% van het minimumloon. Na veertig arbeidsjaren kreeg een arbeidsongeschikte 70% van het laatstverdiende loon. In de tussenliggende periode werd de uitkering berekend naar rato van het aantal arbeidsjaren; Zalm, De romantische boekhouder, p.77-80.

97

Volgens het tot dan geldende criterium was men arbeidsongeschikt als men niet is staat was te voorzien in het eigen bestaan door arbeid waarvoor men gekwalificeerd is.

98

(19)

voortvarendheid tot conclusies wilde komen en zei erop te vertrouwen dat de SER nog voor de zomer met een advies zou komen, hopend daarmee de Raad in subtiele bewoordingen ook tot de nodige voortvarendheid te bewegen.99

Streven naar eenheid

Door het kabinet subtiel gedwongen tot een afronding van de beraadslagingen te komen, teneinde tijdig met een advies te komen dat het kabinet nog kon betrekken bij haar eigen besluitvorming, was het overleg in de SER in een kritieke fase aanbeland. De nadruk kwam daardoor meer te liggen op onderhandelen en minder op overtuigen. Om uiteindelijk het maximale uit de onderhandelingen te halen, waren alle middelen geheiligd om de agendabepaling en het verloop van de discussie in de beoogde richting te buigen. Dit had tot gevolg dat de werkgroepleden geneigd waren zich minder gelegen te laten liggen aan de werkafspraken die gemeengoed waren in de SER. In het bijzonder werd de hand gelicht met de afspraken omtrent de vertrouwelijkheid van de besprekingen in aanloop naar de adviesvaststelling, dit tot onvrede van het meer normgetrouwe deel van de Raadsleden die zich met de adviesvoorbereiding bezighielden.

Terwijl de gesprekken in de informele sfeer zich voortzetten, constateerde de werkgroepvoorzitter in de vergadering van 21 mei dat er de voorgaande week een persbericht de deur uit was gedaan door de woordvoerder van de Kroonleden over de werkzaamheden van de Werkgroep ZA. ‘Het is van groot belang dat de besprekingen hier zo vertrouwelijk mogelijk zijn omdat het overleg in de achterban anders nog moeilijker wordt dan het al is’, aldus Kolnaar. Volgens de voorzitter was er geen reden om de spelregels te veranderen, maar moest hij wel tot zijn spijt constateren ‘dat niet alleen in De Telegraaf, maar ook in andere dagbladen de berichten uitgebreid te lezen waren’.100 Nadat Kolnaar de werkgroep op het hart had gedrukt zich aan de in de SER geldende mores te houden, werd een soortgelijk verzoek in schriftelijke vorm twee weken nadien ook aan alle Raadsleden en hun plaatsvervangers gericht. ‘Gezien de reeks van berichten in de media over de voorbereiding van het SER-advies over ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, wil ik u graag met enige nadruk herinneren aan de afspraak de vertrouwelijkheid van de besprekingen in en rond de werkgroep in acht te nemen’, zo verzocht het bestuur van de Raad de Raadsleden.101

Op 28 mei werden de suggesties van de Kroonleden openbaar en werd duidelijk wat de betrokkenen ervan vonden. Met de maatregelen van de Kroonleden zou volgens het CPB ƒ2,5 tot ƒ6 miljard bespaard kunnen worden, afhankelijk van hoeveel mensen weer een baan vonden en er vanuit gaande dat 40% van de arbeidsongeschikten weer aan het werk zou kunnen. Wie geen baan kon vinden belandde in een werkloosheidsuitkering, wat de WAO goedkoper zou maken maar netto weinig opleverde.102 Drie bonden van de FNV, Industriebond FNV, Bouw- en Houtbond FNV en de Dienstenbond FNV, die werknemers uit beroepen vertegenwoordigden die gezien de zwaarte van de beroepsgroep een grotere kans maakten op arbeidsongeschiktheid, gaven aan het voorstel van de

99

Sociaal-Economische Raad, Advies Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 91/15 (Den Haag 1991) p.247-248.

100

Verslag van de 7e vergadering van de werkgroep Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid 21 mei 1991, Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen mrt.’91-mei’91, inv.nr.3/219, p.1.

101

Brief aan de leden en plaatsvervangende leden van de Raad 7 juni 1991 Archief SER, Commissie Sociale Verzekeringen 1991, inv.nr.3/220.

102

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Met deze verkenning hopen we lessen te trekken voor (nieuwe) politieke partijen, maar ook over de algemene aantrekkingskracht van de lokale politiek: Veel inwoners

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

De sectoren Defensie, Politie, Onderwijs, Gemeenten, Rijk en Zorg en Welzijn hebben in de afgelopen jaren campagnes gehouden om het imago van de sector te versterken en

Hoewel het aandeel moeilijk ver vulbare vacatures in het openbaar bestuur en bij de Politie lager is dan in het taakveld zorg en welzijn en in het taakveld onderwijs en

[r]