• No results found

Uitdagend opvoedgedrag door ouders gedurende de gehele kindertijd als voorspeller van angstsymptomen bij kinderen op 7.5 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uitdagend opvoedgedrag door ouders gedurende de gehele kindertijd als voorspeller van angstsymptomen bij kinderen op 7.5 jaar"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen Graduate School of Childhood Development and Education

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Naam student: Anne Dillisse Studentnummer: 12361771 Scriptiebegeleider: Mirjana Majdandžić Tweede beoordelaar: Daniëlle van der Giessen Amsterdam, 2020

(2)

Faculteit der maatschappij- en gedragswetenschappen Graduate School of Childhood Development and Education

Uitdagend opvoedgedrag door ouders gedurende de gehele

kindertijd als voorspeller van angstsymptomen bij kinderen op

7.5 jaar

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Naam student: Anne Dillisse Studentnummer: 12361771 Scriptiebegeleider: Mirjana Majdandžić Tweede beoordelaar: Daniëlle van der Giessen Amsterdam, 2020

(3)

1 Abstract

Anxiety disorders are among the most common mental health disorders during childhood. Challenging parenting behavior could provide protection against child anxiety. Therefore, using a longitudinal design we explored whether more challenging parenting behavior of both parents, (1) separately and (2) jointly predicts less anxiety symptoms in children aged 7.5 years. (3) Whether a parent can compensate a less challenging partner by showing more challenging parenting behavior and (4) finally we explored the difference in level of challenging parenting behavior between fathers and mothers. Participants were 127 parents with their first-born child. Challenging parenting behavior was measured by

observations at the age of 4 months, 1 year, 2.5 years, 4.5 years and 7.5 years. Anxiety symptoms were measured using the SCARED. Challenging parenting behavior appeared not to reduce the risk of anxiety symptoms, nor was challenging parenting behavior of the father a stronger predictor of anxiety symptoms. Parents could also not compensate for a less

challenging parent. Finally, parents appeared to not differ in the level of challenging parenting behavior. Challenging parenting behavior emerges as an important focus for future research.

(4)

2 Samenvatting

Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende psychische stoornissen in de kindertijd. Uitdagend opvoedgedrag door ouders zou mogelijk een buffer vormen tegen angst. In het huidige onderzoek werd onderzocht of uitdagend opvoedgedrag van beide ouders, (1) afzonderlijk en (2) gezamenlijk, minder angstsymptomen voorspelt bij kinderen op 7,5 jaar, (3) of een ouder een minder uitdagende partner kan compenseren door meer uitdagend

opvoedgedrag te laten zien en (4) tot slot is onderzocht of vaders en moeders verschillen in de mate van uitdagend opvoedgedrag. Aan dit onderzoek hebben 127 ouderparen met hun

eerstgeboren kind deelgenomen. Uitdagend opvoedgedrag werd gemeten middels observaties op de leeftijd van 4 maanden, 1 jaar, 2.5 jaar, 4.5 jaar en 7.5 jaar. Angstsymptomen werden vastgesteld aan de hand van de SCARED. Uitdagend opvoedgedrag van beide ouders bleek de kans op angstsymptomen niet te verkleinen. Daarnaast bleek uitdagend opvoedgedrag van vader geen sterkere voorspeller van angstsymptomen. Tevens bleken ouders niet te kunnen compenseren voor een minder uitdagend ouder. Tot slot bleken ouders niet te verschillen in de mate van uitdagend opvoedgedrag. Uitdagend ouderschapsgedrag komt naar voren als een belangrijk aandachtspunt voor toekomstig onderzoek.

(5)

3 Inhoudsopgave Abstract ... 1 Samenvatting ... 2 Inleiding ... 4 Methode ... 11 Procedure ... 11 Participanten ... 11 Maten ... 12 Data-analyse ... 18 Resultaten ... 19 Discussie ... 21 Referenties ... 29

(6)

4 Inleiding

Het ervaren van angst is een normaal verschijnsel gedurende de ontwikkeling van een kind (Bögels, 2008; Costello, Egger, & Angold, 2005; Murray, Creswell, & Cooper, 2009; Muris & Field, 2011; Paulus, Backes, Sander, Weber, & von Gontard, 2015). Angst is aangeboren, helpt kinderen te beschermen tegen gevaar en draagt bij aan de menselijke overleving (Bögels, 2008). Zo beschermt de angst voor onbekende mensen die baby’s ontwikkelen in de leeftijd van 7 tot 12 maanden hen tegen kidnapping en versterkt de stress die zij uiten bij scheiding van de primaire verzorging de gehechtheidsrelatie (Bögels, 2008; Costello et al., 2005). Deze normale manifestaties van angst volgen een voorspelbaar ontwikkelingsverloop, dat sterk gestuurd wordt door het ontwikkelingsniveau van het kind (Costello et al., 2005; Muris, 2007; Muris & Field, 2011). Maar wanneer angsten heviger en frequenter voorkomen dan bij de meeste kinderen en infereren met het dagelijks leven, kan er sprake zijn van een angststoornis (Bögels, 2008).

Angststoornissen behoren tot de meest voorkomende psychische stoornissen in de kindertijd (Bögels, 2008; Creswell, Waite, & Cooper, 2014; Lazarus et al., 2016; Murey et al., 2009; Muris & Field, 2011; Paulus et al., 2015; Polanczyk, Salum, Sugaya, Caye, & Rohde, 2015). Naar schatting voldoen per jaar vijf tot twintig procent van de kinderen aan de criteria voor een angststoornis (Bögels, 2008), waarbij meisjes gedurende de kindertijd en de

adolescentie tweemaal zoveel risico lopen in vergelijking met jongens (Paulus et al., 2015; Rapee, Schniering, & Hudson, 2009). Angststoornissen kunnen een grote impact hebben op de ontwikkeling van een kind en blijven vaak bestaan (Cartwright-Hatton, McNicol, & Doubleday, 2006; Kessler et al., 2005; Paulus et al., 2015; Rapee et al., 2009). Het aantal kinderen dat zonder behandeling herstelt van hun angststoornis is klein (Bögels, 2008). Onderzoek van Keller et al. (1992) toont dat 66% van de kinderen met een angststoornis, zonder behandeling, na vier jaar nog steeds een angststoornis had. Daarbij vormt angst een belangrijke risicofactor voor psychische stoornissen in de volwassenheid, zoals depressie, alcohol- en drugsmisbruik en gedragsproblemen (Beesdo, Knappe, & Pine, 2009; Bögels, 2008; Creswell et al., 2014; Muris, 2014; Paulus et al., 2005). Angst is tevens een

veelvoorkomende oorzaak van schoolverzuim en vroegtijdig schoolverlaten, wat mogelijk negatieve invloed heeft op de toekomstige sociale economische status (Bögels, 2008). Bovenal tasten angststoornissen de kwaliteit van leven van kind en gezin aan.

Naar het ontstaan van angststoornissen is veel onderzoek gedaan waaruit blijkt dat een combinatie van genetische kwetsbaarheid en bepaald opvoedgedrag de kans op het

(7)

5 twee grote tweelingstudies wordt gevonden dat 30% tot 40% van de variantie in angst is toe te schrijven aan erfelijke factoren (Hettema, Neale, Kenneth, & Kendler, 2001). De resterende 60% tot 70% van de variantie komt voort uit individu-specifieke omgevingsfactoren. Meta-analyses laten zien dat angst bij kinderen mogelijk samenhangt met opvoeding door ouders (van der Bruggen, Stams, & Bögels, 2008; McLeod, Wood, & Weisz, 2007; Möller, Nikolić, Majdandžić, & Bögels, 2016). McLeod et al. (2007) tonen aan dat de opvoeddimensies afwijzing (effectgrootte = .20) en overcontrole (effectgrootte = .25) door ouders verband houden met het ontwikkelen van angst. Afwijzend gedrag kenmerkt zich door een vijandige en afkeurende houding met een gebrek aan warmte. Overcontrolerende ouders bemoeien zich excessief met de activiteiten en routines van het kind. Daarbij bepaalt de ouder hoe het kind zou moeten denken of zich zou moeten voelen waardoor een afhankelijkheid van de ouder ontstaat. Zowel afwijzing als overcontrole kunnen leiden tot een negatief zelfbeeld, wat mogelijk de angst bij kinderen doet toenemen.

Daarentegen is er weinig bekend over opvoedgedrag dat een buffer kan vormen tegen angst bij kinderen. Onderzoek heeft gevonden dat uitdagend opvoedgedrag door ouders mogelijk een beschermende factor is tegen angst (Lazarus, 2016; Majdandžić, Möller, de Vente, Bögels, & van den Boom, 2014; Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2016; Möller et al., 2016). Uitdagend opvoedgedrag is gedrag waarbij de ouder het kind op een speelse manier stimuleert om risicovoller gedrag te vertonen dat buiten de comfortzone van het kind valt (Majdandžić et al., 2016; Majdandžić et al., 2014). Uitdagend opvoedgedrag kent een fysieke en verbale component. Op fysiek niveau worden gedragingen van ouders bedoeld zoals kietelen, stoeien, laten schrikken en het kind achterna zitten. Op verbaal niveau worden verbale gedragingen van ouders bedoeld zoals plagen, uitdagen tot een wedstrijdje en het voorstellen om speelgoed op een ongebruikelijke manier te gebruiken (“Kijk wat ik met dit speelgoed kan doen!”) (Majdandžić et al., 2014; Majdandžić et al., 2016). Paquette (2004) stelt dat het blootstellen van kinderen aan risicosituaties in een veilige omgeving hen leert op een positieve manier om te gaan met spannende stimuli en angst (Bögels & Phares, 2008). Daarbij leert het kinderen moediger te zijn en voor zichzelf op te komen (Paquette, 2004). Tevens bevordert uitdagend opvoedgedrag het zelfvertrouwen van kinderen en lijkt het een actieve, nieuwsgierige en autonome houding te stimuleren (Bögels & Phares, 2008; Paquette, 2004).

Bögels stelt dat opvoedgedrag van vaders een andere rol vervult dan opvoedgedrag van moeders (Bögels & Perotti, 2011; Bögels & Phares, 2008). Deze verschillen in

(8)

6 Perotti, 2011; Möller et al., 2013; Paquette, 2004). Vanuit evolutionair perspectief gezien, bereiden vaders hun kinderen voor op sociale concurrentie, terwijl moeders de nadruk leggen op verzorgen, bescherming en het in standhouden van intieme relaties. Paquette (2004) stelt dat de relatie tussen moeder en kind een hechtingsrelatie is, gericht op het tevreden en

comfortabel houden van het kind. Moeders geven hier invulling aan middels fantasiespel, het gezamenlijk uitvoeren van huishoudelijke taken en het voeren van persoonlijke gesprekken (Lawson & Mace, 2009; Möller et al., 2013). Daarentegen vormt de emotionele band tussen vader en kind een activeringsrelatie, waarbij uitdagend opvoedgedrag een belangrijke rol speelt (Paquette, 2004). Kinderen leren middels fysiek spel, in een veilige omgeving, omgaan met lichamelijke sensaties die kenmerkend zijn voor bedreigende situaties, zoals opwinding. Hierdoor kunnen kinderen positieve ervaringen en associaties opdoen met het gevoel van opwinding, waardoor het kind leert te vertrouwen op zijn of haar vermogen bedreigende situaties aan te gaan. Bögels (Bögels & Perotti, 2011; Bögels & Phares, 2008) voegt daaraan toe dat in de loop van de menselijke evolutie vaders zich hebben toegelegd op de externe bescherming (de confrontatie met de buitenwereld), terwijl moeders zich hebben gericht op de interne bescherming zoals bieden van troost en het zorgen voor voeding. Mogelijk maken deze specialisaties dat kinderen instinctief meer beïnvloed worden door opvoedgedrag van vaders wanneer het gaat om signalen van de buitenwereld. Dit suggereert dat vooral uitdagend opvoedgedrag door vader effectief zou zijn tegen de ontwikkeling van angst. Desalniettemin is de evolutionaire basis met zijn specifieke rollen voor vaders en moeders omstreden. Zo stelt Roggman (2004) dat vaders een steeds groter deel van de verzorgende taken op zich nemen en moeders vaker fysiek spelen met hun kind. Daarbij moedigen moeders hun kinderen ook aan grenzen te verleggen en buiten hun comfortzone te treden. Onderzoek van Cabrera,

Fitzgerald, Bradley en Roggman (2014) benadrukt eveneens dat de rol van vaders en moeders eerder complementair is dan verschillend, waarbij beide ouders in staat zijn al het

opvoedgedrag te vertonen. Verder zijn ouders in staat voor een minder uitdagende partner te compenseren wanneer zij zelf meer uitdagend opvoedgedrag laten zien (Majdandžić et al., 2018a), wat resulteert in minder angst bij het kind.

Meerdere studies hebben aangetoond dat uitdagend opvoedgedrag van ouders

inderdaad een buffer kan vormen tegen het ontwikkelen van angst bij kinderen. Majdandžić et al. (2014) onderzochten het effect van uitdagend opvoedgedrag van vaders en moeders op sociale angst bij jonge kinderen middels observaties en vragenlijsten. Vaders en moeders uit 94 gezinnen werden afzonderlijk van elkaar geobserveerd met hun twee kinderen van twee en vier jaar oud (T1) tijdens drie gestructureerde situaties bestaande uit één puzzeltaak en twee

(9)

7 spellen. Sociale angst bij kinderen werd gemeten door de reactie van het kind te observeren wanneer een onbekend persoon de gestructureerde situatie binnentrad op T1 en T2 (een half jaar later), en door oudervragenlijsten ingevuld door zowel vader als moeder. Zoals verwacht voorspelde uitdagend opvoedgedrag van de vader een half jaar later minder geobserveerde sociale angst bij kinderen van vier jaar. Daarentegen werd gevonden dat uitdagend

opvoedgedrag van de moeder de sociale angst bij vier-jarige kinderen in een half jaar deed toenemen (Majdandžić et al., 2014). Tot slot werd er geen relatie gevonden tussen uitdagend opvoedgedrag van vader en moeder en sociale angst bij het twee-jarige kind. Onderzoek van Möller et al. (2015) bestudeerde de invloed van uitdagend opvoedgedrag op angst bij baby’s (n = 81) van 10 tot 15 maanden oud en vond soortgelijke resultaten. In dit onderzoek werd uitdagend opvoedgedrag en angst gemeten aan de hand van drie vragenlijsten. De resultaten lieten zien dat uitdagend opvoedgedrag van vader is geassocieerd met minder sociale angst bij het kind. Daarentegen hing uitdagend opvoedgedrag van moeder op trend-niveau samen met meer angst bij het kind. Resultaten van beide onderzoeken (Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2015) suggereren dat uitdagend opvoedgedrag door vader een beschermende factor is tegen het ontwikkelen van angst, terwijl uitdagend opvoedgedrag van moeder mogelijk een risicofactor vormt.

In tegenstelling tot Majdandžić et al. (2014) en Möller et al. (2015) vond Vlaams onderzoek door Fliek, Daemen, Roelofs en Muris (2014) geen significante relatie tussen uitdagend opvoedgedrag van ouders en angstsymptomen bij kinderen uit een niet-klinische onderzoeksgroep (n = 105) van twee tot zes jaar oud. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten, waaronder de Parental Play and Care Questionnaire (PPCQ; Fliek et al., 2014) en de Preschool Anxiety Scale-Revised (PAS-R; Edwards, Rapee, Kennedy, & Spence, 2010), en werd gekeken naar de effecten van zowel fysiek uitdagend gedrag (stoeien) als verbaal uitdagend gedrag (aanmoedigen) op angst. Dat er geen verband is gevonden komt mogelijk door de operationalisering van uitdagend opvoedgedrag, die in dit onderzoek geen belangrijke sociale elementen omvatten zoals plagen en stimuleren van risicogedrag.

Uit Australisch onderzoek van Lazarus et al. (2016) blijkt echter dat uitdagend opvoedgedrag van zowel vaders als moeders negatief samenhangt met angst bij drie en

vierjarige kinderen (n = 164). Dit cross-sectioneel onderzoek richt zich naast angstsymptomen ook op angststoornissen en toont, enkel voor moeder, een negatieve relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en angststoornissen. Het onderzoek van Lazarus et al. (2016) suggereert hiermee dat uitdagend opvoedgedrag van moeders een grotere buffer vormt tegen angst dan uitdagend opvoedgedrag van vaders. In longitudinaal onderzoek van Majdandžić, de Vente,

(10)

8 Colonnesi, & Bögels (2018a) naar uitdagend opvoedgedrag en angst bij 132 kinderen, werd gebruik gemaakt van observaties en vragenlijsten. Uitdagend opvoedgedrag is gemeten middels observaties op 1 jaar en 2.5 jaar en angstsymptomen van het kind zijn gemeten op 2.5 jaar en 4.5 jaar middels de PAS-R. De resultaten laten zien dat uitdagend opvoedgedrag door zowel vader als moeder minder angstsymptomen bij het kind voorspelt. Uitdagend

opvoedgedrag van vaders lijkt echter een grotere invloed te hebben dan dat van moeders. Daarnaast blijkt een uitdagende ouder een minder uitdagende ouder te kunnen compenseren. Tot slot is in onderzoek van Majdandžić et al. (2018b) gekeken naar het effect van uitdagend opvoedgedrag en angst bij kinderen in de leeftijd van drie tot vier jaar oud, in een

Nederlandse (n = 146) en een Australische (n = 166) sample. Uitdagend opvoedgedrag en angstsymptomen zijn in het Nederlandse en het Australische sample gemeten middels vragenlijsten. Om angststoornissen te beoordelen is gebruik gemaakt van de Anxiety

Disorders Interview Schedule for DSM-IV Parent Version (ADIS-P-IV; Silverman & Albano, 1996). Resultaten tonen dat uitdagend opvoedgedrag door Nederlandse en Australische vaders en moeders minder angstsymptomen en klinische angst voorspelde bij het drie tot vier jarige kind. Samenvattend blijkt uit onderzoek van Majdandžić et al. (2018a), Majdandžić et al. (2018b) en Lazarus et al. (2016) dat een hoge mate van uitdagend opvoedgedrag door zowel vader als moeder minder angstsymptomen voorspelt bij het kind.

De besproken studies vinden dus vergelijkbare resultaten voor de relatie tussen het uitdagend opvoedgedrag van vaders en angst bij het kind. Een hoge mate van uitdagend opvoedgedrag lijkt samen te hangen met minder angst bij het kind. Het effect van uitdagend opvoedgedrag door moeders is niet eenduidig. Zo toont onderzoek van Lazarus et al. (2016), Majdandžić et al. (2018a) en Majdandžić et al. (2018b) een negatieve samenhang tussen uitdagend opvoedgedrag van moeders en angst bij het kind, terwijl onderzoek van Majdandžić et al. (2014) en Möller et al. (2015) een positief verband toont tussen uitdagend opvoedgedrag van moeders en angst bij het kind. Tot slot wordt in Vlaams onderzoek geen relatie gevonden tussen uitdagend opvoedgedrag van zowel vader als moeder en angst bij het kind (Fliek et al., 2014).

In de hierboven beschreven studies is uitdagend gedrag van ouders gemeten bij kinderen in verschillende leeftijdsgroepen middels verscheidene meetinstrumenten. Zo onderzocht Möller et al. (2015) baby’s in de leeftijd van 10 tot 15 maanden aan de hand van vragenlijsten. Majdandžić et al. (2014) onderzocht kinderen in de leeftijd van twee en vier jaar oud en maakte gebruik van observaties. Majdandžić et al. (2018a) maakte gebruik van vragenlijsten en observaties bij kinderen op 2.5 jaar en 4.5 jaar. Fliek et al. (2014) onderzocht

(11)

9 kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar oud aan de hand van vragenlijsten. Tot slot

hebben Lazarus et al. (2016) en Majdandžić et al. (2018b) kinderen onderzocht in de leeftijd van drie tot vier jaar oud middels vragenlijsten en diagnostische interviews. Er is tot nu toe geen studie die onderzoek heeft gedaan naar de invloed van uitdagend opvoedgedrag over de gehele leeftijdsrange bij kinderen tot 7.5 jaar.

In onderzoeken naar de mate waarin vaders en moeders uitdagend gedrag vertonen, worden uiteenlopende resultaten gevonden. In onderzoek van Majdandžić et al. (2016) en Möller et al. (2015) werden geen verschillen gevonden in de mate van uitdagend

opvoedgedrag tussen vaders en moeders bij kinderen jonger dan 15 maanden. Daarentegen werd in onderzoek bij kinderen in de leeftijd van 2 tot 6 jaar gevonden dat vaders meer uitdagend opvoedgedrag vertonen dan moeders (Fliek et al., 2014; Lazarus et al., 2016). Observationeel onderzoek van Majdandžić et al. (2014) laat zien dat vaders uitdagender zijn tegen hun kind van twee jaar oud dan moeders. Daarbij beoordelen vaders van twee jarigen zichzelf uitdagender dan moeders (Majdandžić, 2018b). Dit verschil tussen vaders en moeders blijft niet in tijd bestaan. Wanneer kinderen 4 jaar oud zijn, tonen vaders niet langer meer meer uitdagend opvoedgedag dan moeders en beoordelen zij zichzelf niet uitdagender (Majdandžić et al., 2014; Majdandžić et al., 2018b). Dit is overeenkomstig met de bevinding dat fysiek uitdagend spel piekt in de peutertijd en daarna afneemt (Majdandžić et al., 2016; Majdandžić et al, 2018a). In onderzoek van Majdandžić et al. (2016) werd op vier maanden, 1 jaar en 2.5 jaar geen verschil gevonden in geobserveerd uitdagend opvoedgedrag tussen vaders en moeders. Daarentegen beoordeelden vaders zichzelf op 1 jarige leeftijd uitdagender dan moeders op rough-and-tumble play. Ook op 2.5 jarige leeftijd beoordeelden vaders zichzelf uitdagender dan moeders op fysiek uitdagend opvoedgedrag, maar werd er voor verbaal uitdagend opvoedgedrag geen verschil gevonden. Vaders laten dus meer fysiek uitdagend opvoedgedrag zien gedurende de late babytijd en peutertijd dan moeders, maar in verbaal uitdagend opvoedgedrag werden geen verschillen gevonden.

In eerder onderzoek naar de relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en angst bij het kind zijn uitdagend opvoedgedrag en angst gemeten op specifieke leeftijden. De invloed van uitdagend opvoedgedrag over de gehele leeftijdsrange bij kinderen tot 7.5 jaar is niet eerder onderzocht. Daarbij is in bestaand onderzoek veelal gebruik gemaakt van vragenlijsten om uitdagend opvoedgedrag te meten, terwijl observationeel onderzoek over de gehele

leeftijdsrange tot 7.5 jaar ontbreekt. In de huidige studie werd daarom onderzocht wat de invloed is van uitdagend opvoedgedrag door ouders gedurende de gehele kindertijd op de ontwikkeling van angstsymptomen van kinderen op 7.5 jaar. Angstsymptomen bij kinderen

(12)

10 werden gemeten middels een vragenlijst. Uitdagend opvoedgedrag van ouders werd gemeten aan de hand van observaties op vijf meetmomenten, waarbij de kinderen een leeftijd hadden van: 4 maanden, 1 jaar, 2.5 jaar, 4.5 jaar en 7.5 jaar. In de huidige studie werd uitdagend opvoedgedrag over alle meetmomenten gemiddeld voor een maat van totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd. Deze score reflecteerde al het uitdagend

opvoedgedrag dat het kind gedurende 7.5 jaar had ervaren. Allereerst werd onderzocht of het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd door vader en moeder

afzonderlijk van elkaar minder angstsymptomen voorspelde op 7.5 jaar. Gezien de veelal negatieve verbanden die gevonden zijn tussen uitdagend opvoedgedrag van vader en angst bij het kind, werd verwacht dat uitdagend opvoedgedrag van vader gedurende de hele kindertijd minder angstsymptomen voorspelde op 7.5 jaar (Lazarus et al., 2016; Majdandžić et al., 2014; Majdandžić et al., 2018a; Majdandžić et al., 2018b; Möller et al., 2015). Voor moeder was de verwachting, gegeven de wisselende resultaten uit eerder onderzoek, onduidelijk. Daarnaast werd onderzocht of het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd van vader ofwel van moeder een sterkere voorspeller was voor het ontwikkelen van

angstsymptomen op 7.5 jaar. Onderzoek van Majdandžić et al. (2018a) toont dat het uitdagend opvoedgedrag van vaders een sterkere voorspeller was dan uitdagend

opvoedgedrag van moeders. Er werd verwacht dat het uitdagend opvoedgedrag van vader een sterkere voorspeller is voor het ontwikkelingen van angst symptomen in vergelijking met moeder.

Onderzoek naar relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en de ontwikkeling van angst bij het kind heeft zich veelal op vaders en moeders afzonderlijk van elkaar gericht. Een belangrijk, en minder bestudeerd perspectief, is dat van het gezamenlijk effect van uitdagend opvoedgedrag van vader én moeder. Hoewel Bögels en Perotti (2011) suggereren dat vaders, vanuit evolutionair oogpunt, mogelijk een betere positie hebben om de uitdagende ouder te zijn dan moeders, kunnen moeders mogelijk compenseren voor een minder uitdagende vader door meer uitdagend opvoedgedrag te laten zien (Majdandžić et al., 2018a). Het is daarom belangrijk om niet alleen de afzonderlijke en relatieve invloeden van het uitdagend

opvoedgedrag van vaders en moeders op angstsymptomen bij kinderen te bestuderen, maar ook de gezamenlijke invloeden van uitdagend opvoedgedrag van vaders en moeders middels moderatie. Er is derhalve onderzocht of ouders een minder uitdagende partner kunnen

compenseren wanneer zij zelf meer uitdagend opvoedgedrag laten zien. Er werd verwacht dat in gezinnen met een weinig uitdagende vader of moeder veel uitdagend gedrag van de andere ouder minder angstsymptomen bij het kind voorspelt (Majdandžić et al., 2018a). Tot slot is

(13)

11 onderzocht of vaders en moeders verschillen in de mate van uitdagend opvoedgedrag.

Gekeken werd of vaders dan wel moeders op een bepaald meetmoment meer uitdagend opvoedgedrag laten zien. Onderzoekt toont aan dat fysiek spel tussen vader en kind piekt in de peutertijd, waarna het afneemt (Majdandžić et al., 2014.; Majdandžić et al., 2018a;

Majdandžić et al, 2018b). Er werd daarom verwacht dat vaders meer uitdagend opvoedgedrag vertonen dan moeders wanneer hun kind 2.5 jaar oud is.

Methode Procedure

De huidige studie maakt onderdeel uit van een longitudinaal onderzoek genaamd ‘De Sociale Ontwikkeling van Kinderen’ (Aktar, Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2013; De Vente, Majdandžić, Colonnesi, & Bögels, 2011). In dit onderzoek, door de Universiteit van Amsterdam, werd de sociale ontwikkeling van kinderen onderzocht middels vragenlijsten en observaties in de thuissituatie en het UvA Family Lab. Het onderzoek onder heteroseksuele gezinnen bestond uit zes meetmomenten. Het eerste meetmoment bestond uit een voormeting, op het moment dat de baby nog niet was geboren. Daarna volgden metingen op 4 maanden (T1), 1 jaar (T2), 2.5 jaar (T3), 4.5 jaar (T4) en 7.5 jaar (T5). Op alle meetmomenten bezochten vaders en moeders afzonderlijk van elkaar het UvA Family Lab met hun kind en werden er op 4 maanden, 1 jaar, 2.5 jaar en 7.5 jaar huisbezoeken afgelegd. Tijdens de meetmomenten werd uitdagend opvoedgedrag door ouders gemeten aan de hand van verschillende geobserveerde taken. Angstsymptomen van het kind op 7.5 jaar werden gemeten middels een vragenlijst.

De studie is goedgekeurd door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam onder de naam ‘De sociale ontwikkeling van Baby tot Kleuter’.

Participanten

Voor dit onderzoek werden koppels geworven die in verwachting waren van hun eerste kind, en die woonden binnen een straal van 50 kilometer rondom Amsterdam. Werving verliep via folders bij verloskundigenpraktijken, babywinkels en zwangerschapscursussen. Daarnaast werden advertenties tot deelname geplaatst in tijdschriften en op websites over ouderschap. Ouders vulden voorafgaand aan hun deelname een informed consent forumlier in. Bij de start van het onderzoek deden 151 ouderparen mee die in verwachting waren van hun eerste kindje. Koppels werden in de studie opgenomen als zij een voldoende beheersing hadden van de Nederlandse of Engelse taal; hun baby geen neurologische gebreken had en een apgar-score boven de 7. Een aantal ouders stopten hun deelname omdat zij geen tijd meer hadden of verhuisd waren. Voor het beantwoorden van de eerste drie hypotheses zijn in de

(14)

12 huidige studie alleen participanten meegenomen die deelnamen aan de laatste meting. Dit waren 96 ouderparen met hun kind. Voor de vierde hypothese, over niveauverschillen tussen vaders en moeders, zijn 127 ouderparen meegenomen. De demografische gegevens worden eveneens gerapporteerd over 127 ouderparen met hun kind. De deelnemende kinderen bestonden uit 70 meisjes (55.1%) en 57 jongens (44.9%). De gemiddelde leeftijd van de kinderen op T1 was 4.21 maanden (SD = 1.32); op T2 was dit 1.05 jaar (SD = 0.16); op T3 2.51 jaar (SD = 0.05); op T4 4.50 jaar (SD = 0.06) en op T5 was de gemiddelde leeftijd 7.50 jaar (SD = 0.09). De gemiddelde leeftijd van vaders op T1 was 34.87 (SD = 5.36) en de gemiddelde leeftijd van moeders op T1 was 31.89 (SD = 4.19). Het merendeel van de ouders was van Nederlandse afkomst (95.2% van de vaders en 89.8% van de moeders). Vaders hadden een opleidingsniveau van gemiddeld 6.60 (SD = 1.59; lopend van 1: ‘lagere school’ tot 8: ‘universiteit’). Moeders hadden een opleidingsniveau van gemiddeld 7.04 (SD = 1.12). Het beroepsniveau voor de vaders had een gemiddelde van 8.27 (SD = 2.64; lopend van 1: ‘nooit werkzaam geweest’ tot 11: ‘in loondienst, wetenschappelijke opleiding vereist’). Het beroepsniveau voor de moeders was gemiddeld 8.72 (SD = 2.06).

Na afloop van een meetmoment ontvingen ouders een cadeaubon van 20 euro, een cadeautje voor het kind en een DVD met daarop de laboratoriumobservaties.

Maten

Uitdagend opvoedgedrag.

Uitdagend opvoedgedrag is gemeten tijdens observaties in de thuissituaties en het UvA Family lab. Vaders en moeders werden apart geobserveerd met hun kind, behalve voor bepaalde taken tijdens de huisbezoeken. Ouders kregen de opdracht om zoals gewoonlijk te spelen met hun kind tijdens vrij-spel taken of om de gestructureerde taken uit te voeren volgens de instructie.

Op meetmoment 1 (4 maanden) werd uitdagend opvoedgedrag gemeten aan de hand van negen taken. Hiervan werden zes taken uitgevoerd in het UvA Family lab. (1) Tijdens de eerste taak lag de baby op haar rug op een aankleedkussen voor de ouder. De ouder werd gevraagd de twee beentjes van de baby naar de handjes te brengen en plotseling los te laten. (2) Tijdens de tweede taak werd de ouder gevraagd de baby vanuit ligpositie tot zit te brengen en vervolgens weer neer te leggen. (3) Vervolgens werd de ouder gevraagd de baby bij haar middel te pakken en te laten ‘vliegen’. (4) Hierna volgde een vrij-spel taak van 2,5 minuut, zonder speelgoed, waarbij de baby op haar rug op een poef lag. Tijdens de taak werden geen verdere instructies gegeven en werd de ouder gevraagd met de baby te spelen zoals

(15)

13 rammelaar, een speelgoedring, een rubberen piep eend, en een zachte blok). (6) Tijdens de zesde taak werd de ouder gevraagd samen met de baby te dansen op een liedje gedurende drie minuten.

Tijdens het huisbezoek zijn drie taken uitgevoerd, één met beide ouders afzonderlijk en twee met beide ouders samen. (7) Allereerst werd de ouder gevraagd vijf minuten met de baby te spelen zonder speelgoed. (8) Hierna werd de ene ouder gevraagd de baby aan de andere ouder te geven met haar buik op de rechteronderarm en haar gezicht naar de ellenboog toe. De andere ouder moest de baby op dezelfde manier terug te geven. (9) Tot slot werd de ouders gevraagd de baby gedurende 30 seconden te laten schommelen in een boxkleed, waarbij beide ouders een kant van het kleed vasthadden.

Op meetmoment 2 (1 jaar) werd uitdagend opvoedgedrag gemeten aan de hand van tien taken. Hiervan werden drie taken uitgevoerd in het UvA Family lab. (1) Tijdens de eerste taak speelden de ouder en het kind op een mat met kussens gedurende vijf minuten. (2) Vervolgens speelden de ouder en het kind opnieuw op de mat, dit keer met een doos vol speelgoed (boek met dierengeluiden, een zachte bal, een handschoen met vingerpoppetjes, en magnetische blokken). (3) Tijdens de derde taak werd de ouder gevraagd samen met het kind te dansen op een drie minuten durend liedje.

Tijdens het huisbezoek zijn zeven taken uitgevoerd, vier met beide ouders afzonderlijk en drie met beide ouders samen. (4) De eerste taak tijdens het huisbezoek was een vrij-spel taak van vijf minuten, waarbij de ouder met het kind speelde zonder speelgoed. Hierna volgde drie bewegingstaken. (5) Tijdens de eerste bewegingstaak lag het kind op haar rug op een mat op tafel. De ouder pakte het kind vast bij enkels en polsen, tilde het kind op en zwaaide het heen en weer. (6) Vervolgens werd de ouder gevraagd het kind met de rug tegen zijn/haar lichaam te houden en het kind met het gezicht naar beneden richting de mat te laten vallen, waarbij de ouder het kind op tijd opving. (7) Hierna werd de ouder gevraagd het kind op te tillen en te laten ‘vliegen’. De laatste drie taken werden uitgevoerd met beide ouders samen. (8) Eerst werd de ouders gevraagd op handen en knieën paardje te spelen, met het kind op zijn of haar rug, terwijl de andere ouder het kind vasthield. (9) Daarna werd de ene ouder

gevraagd het kind op de nek van de andere ouder te zetten, waarna de andere ouder gevraagd werd hetzelfde te doen. (10) Tot slot werden de ouders gevraagd het kind gedurende 30 seconden te laten schommelen in een kleed, waarbij beide ouders een kant van het kleed vasthadden.

Op meetmoment 3 (2.5 jaar) werd uitdagend opvoedgedrag gemeten aan de hand van twaalf taken. Hiervan werden zeven taken uitgevoerd in het UvA Family lab. (1) Tijdens de

(16)

14 eerste taak moest de ouder het kind laten paardrijden op een ovale skippybal gedurende één minuut. (2) Vervolgens werd de ouder gevraagd het kind tweemaal over de ovale skippybal te laten rollen. (3) Hierna werd de ouder gevraagd het kind op te tillen en gedurende één minuut te laten ‘vliegen’ in de lucht. (4) Tijdens de vierde taak speelden de ouder en het kind

gedurende 5 minuten samen op een mat met daarop kussens en een zitzak. (5) Vervolgens speelden de ouder en het kind opnieuw 5 minuten samen op een mat, dit keer met speelgoed (een handpop, een doos met blokken, een puzzel, een bal, een boek, een hamerspel, en een diner speelgoed set). (6) Voor de zesde taak werd de ouder en het kind gevraagd het

speelgoed op te ruimen. (7) Tijdens de zevende taak mochten de ouder en het kind 10 minuten in een risk room spelen met daarin uitdagend speelgoed zoals een trampoline, hobbelpaard, leeuwenmasker en speeltunnel.

Tijdens het huisbezoek zijn vijf taken uitgevoerd, drie met beide ouders afzonderlijk en twee met beide ouders samen. (8) Eerst werd de ouder gevraagd te spelen met het kind gedurende vijf minuten zonder speelgoed. (9) Hierop volgende een spel-taak waarbij de ouder en het kind samen mochten spelen, gedurende vijf minuten, met speelgoed dat aanwezig was in het huis. (10) Vervolgens werd gevraagd aan de ouder en kind het speelgoed samen te opruimen. De laatste twee taken werden uitgevoerd met beide ouders. (11). Voor de elfde taak werd de ene ouder gevraagd het kind staand op de rug van de andere ouder (staand) te zetten. Vervolgens werd de andere ouder gevraagd hetzelfde te doen. (12) Voor de laatste taak werden de ouders gevraagd het kind gedurende 30 seconden te laten schommelen in een kleed, waarbij beide ouders een kant van het kleed vasthadden.

Op meetmoment 4 (4.5 jaar) werd uitdagend opvoedgedrag gemeten aan de hand van acht taken, allen uitgevoerd in het UvA Family lab. De eerste vier taken waren

bewegingstaken en bestonden uit: (1) het kind laten paardrijden op een ovale skippybal

gedurende minimaal 1 minuut; (2) het kind over de skippybal laten rollen op haar buik; (3) het kind op haar buik een koprol laten maken over de skippybal en tot slot (4) werd de ouder gevraagd het kind te laten stiertje rijden op zijn of haar rug en daarbij te proberen het kind eraf te krijgen. (5) Hierna volgde een vrij-spel taak waarbij de ouder en het kind gedurende 5 minuten samen speelden, zonder speelgoed, op een mat met daarop kussens en een zitzak. (6) Vervolgens speelden de ouder en het kind opnieuw 5 minuten, nu met speelgoed (een boek, een handpop, een vreemde bal, een puzzel, een doos met magnetische bouwstenen, een doos met kralen en een dokterskoffer). (7) Voor de zevende taak werden de ouder en het kind gevraagd het speelgoed op te ruimen. (8) De laatste taak bestond uit het spelen op een

(17)

15 klimrek. De ouder werd gevraagd het kind te helpen één keer het hele klimrek over te

klimmen, waarna de ouder en het kind samen op het klimrek mochten spelen.

Op meetmoment 5 (7.5 jaar) werd uitdagend opvoedgedrag gemeten aan de hand van twaalf taken. Hiervan werden vijf taken uitgevoerd in het UvA Family lab. De eerste drie taken waren bewegingstaken, waarbij (1) de ouder het kind gedurende 1 minuut moest laten zitten of staan op een ovale skippybal; (2) de ouder en het kind elkaar worstelend van een vierkante mat moesten proberen te duwen gedurende 1 minuut; (3) de ouder en het kind samen gingen touwtje trekken. (4) De vierde taak was een vrij-spel taak waarbij de ouder en het kind gedurende vijf minuten samen speelden, zonder speelgoed, op een mat met daarop kussens en een zitzak. (5) Hierna volgde een taak waarbij de ouder en het kind 10 minuten in de risk room mochten spelen met daarin uitdagend speelgoed zoals een harig dierenmasker, een hoge schommel en een donkere speeltunnel.

Tijdens het huisbezoek werden zeven taken uitgevoerd, drie met beide ouders afzonderlijk en vier met beide ouders samen. (6) Allereerst werd de ouder gevraagd met het kind te spelen gedurende vijf minuten zonder speelgoed. (7) Hierna volgde een vrij spel-taak van vijf minuten, waarbij de ouder en het kind speelgoed mochten gebruiken. (8) Vervolgens werd gevraagd het speelgoed samen te opruimen. (9) Tijdens de laatste vier taken werden beide ouders en het kind gevraagd acrobatiek oefeningen uit te voeren die afgebeeld stonden op een instructiekaart. Tijdens piramide 1 werden de ouders gevraagd om naast elkaar te gaan staan op handen en knieën, waarna het kind op handen en knieën op de ruggen van haar ouders moest gaan staan. (10) Tijdens piramide 2 moesten ouders opnieuw naast elkaar gaan staan op handen en knieën. Dit keer moest het kind rechtop op de ruggen van haar ouders gaan staan. (11) Tijdens acrobatiek 1 werden de ouders gevraagd met gebogen benen naast elkaar te gaan staan, waarna kind werd gevraagd te gaan staan op één dij van elke ouder. Tot slot werd (12) acrobatiek 2 uitgevoerd door beide ouders apart van elkaar. Tijdens de

oefening stond het kind met haar gezicht naar de ouder toe, liep het kind tegen de ouder op en maakte het kind een achterwaartse koprol waarbij de ouder het kind vasthield aan armen of handen.

Om de interne consistentie van uitdagend opvoedgedrag over de taken te onderzoeken, werd per meetmoment de Cronbach’s alpha over de taken berekend (zie Tabel 1). De interne consistentie was op ieder meetmoment voldoende tot goed.

(18)

16 Tabel 1

Interne consistentie (Cronbach’s alpha) per meetmoment Cronbach’s alpha

Meetmoment Items Vader Moeder

T1 9 .71 .69

T2 10 .77 .69

T3 12 .80 .79

T4 8 .67 .66

T5 9 .77 .71

Codering. Bij het coderen van uitdagend opvoedgedrag is gekeken naar de mate waarin de ouder het kind fysiek en verbaal op een speelse manier aanzet tot risicovol gedrag waarbij het kind de normale grenzen overschrijdt. De geobserveerde taken werden verdeeld in tijdsintervallen en gescoord middels het Meso-Analytic Behavioral Rating System for Family Interactions (MeBRF) (Mahoney, Coffield, Lewis, & Lashley, 1998). De MeBRF is een vijfpuntsschaal waar een lage score (1 of 2) staat voor een lage frequentie en/of intensiteit van fysiek of verbaal uitdagend opvoedgedrag; een gemiddelde score (3) staat voor een

gemiddelde frequentie en/of intensiteit van fysiek of verbaal uitdagend opvoedgedrag en een hoge score (4 of 5) staat voor een hoge frequentie en/of intensiteit van fysiek of verbaal uitdagend opvoedgedrag.

Bij fysiek uitdagend opvoedgedrag werd gekeken naar de frequentie en intensiteit van fysiek spel en bewegingen van ouders (kindje in de lucht houden of wild heen en weer laten vliegen), modelling (het voordoen van iets gevaarlijks zoals klimmen op het klimrek) en het maken van plotselinge bewegingen (gat in de weg of het kindje een stukje in de lucht gooien). Bij verbaal uitdagend opvoedgedrag werd gekeken naar verbale uitingen door ouders die de spanning opbouwden (“Whoeoe” of “1, 2, 3, daar gaan we!”), opmerkingen om het kind aan te moedigen iets moeilijk te doen (“Pak hem maar” of “Toe maar, ga maar staan!”) of opmerkingen om het kind aan te moedigen haar grenzen te verleggen (“Kan jij dat zonder handen?”). Bij iedere taak kreeg het fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag door ouders per tijdsinterval een score toegekend. De tijdsintervallen duurde meestal 1 minuut, maar werden soms bepaald door de natuurlijke gang van de interactie, zoals bijvoorbeeld de ‘tot zit brengen’ trial op 4 maanden. Hieruit werd een taakscore berekend door het gemiddelde over de tijdsintervallen te berekenen. Vervolgens zijn alle taakscores per meetmoment gemiddeld

(19)

17 tot een eindmaat voor fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag. Deze bleken op alle

meetmomenten gecorreleerd te zijn. De eindmaten fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag zijn hierna per meetmoment gemiddeld tot één eindmaat, bijvoorbeeld totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag 4 maanden. Door het totaal gemiddelde uitdagend opvoedgedrag voor alle meetmomenten te middelen, is er tot een eindmaat voor fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag gekomen, genaamd: totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de

kindertijd. Om de betrouwbaarheid van de eindmaat totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd te meten is de interne consistentie (Cronbach’s alpha) berekend voor vaders en moeders. De interne consistentie voor totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd bij vaders (α = .71) en moeders (α = .70) was acceptabel.

Codering van uitdagend opvoedgedrag werd op elk meetmoment uitgevoerd door verschillende groepen observatoren. Op T1 werd codering uitgevoerd, door één groep bestaande uit vier observatoren, aan de hand van het Scoringsprotocol Uitdagend

Opvoedingsgedrag op 4 maanden (Majdandžić, 2020). Op T2 werd codering uitgevoerd door vier koppels van twee observatoren. Op T3 werd codering uitgevoerd door twee groepen: vier observatoren codeerden de laboratoriumbezoeken en vier observatoren de huisbezoeken. Op T4 werd codering eveneens uitgevoerd in twee groepen: vier observatoren codeerden de vrij speltaak en de opruimtaak en vier observatoren codeerden de bewegingstaken en de taak op het klimrek. Tot slot werd ook op T5 codering uitgevoerd in twee groepen: vier observatoren codeerden het laboratoriumbezoek en vier observatoren codeerden het huisbezoek.

Observatoren begonnen met het coderen van uitdagend opvoedgedrag na een intensieve trainingsperiode door Mirjana Majdandžić. Tijdens het coderen werden regelmatig plenaire sessies gehouden waarbij reeds gecodeerde bestanden werden besproken en de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd bekeken. Van de gescoorde ouders is op T1 20% en op T2 15% dubbel gescoord. Op T3 is 21% van de ouders gescoord door alle observatoren, op T4 was dit 19% en op T5 was dit 18% van de ouders. Op twee meetmomenten zijn enkele taken niet meegenomen omdat deze taken de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid verminderden en de item-totaalcorrelatie onvoldoende was. De vrij speltaak met speelgoed en de opruimtaak op T4 en de opruimtaak op T5 zijn niet meegenomen.

De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd berekend door middel van de intraklassecorrelatie (IKC). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van uitdagend

opvoedgedrag was op elk meetmoment hoog: op T1: ICC = .94 en op T2 M = .93 (SD = .04). Op T3 werd de IKC afzonderlijk berekend voor de observatoren die de taken van het

(20)

18 codeerden: IKC = .92. Op T4 werd de IKC afzonderlijk berekend voor de observatoren die de vrij speltaak en de opruimtaak codeerden: ICK = .94 en de observatoren die bewegingstaken en de taak op het klimrek codeerden: ICK = .91. Ook op T5 werd de IKC afzonderlijk berekend voor de observatoren die het laboratoriumbezoek codeerden: ICK = .93 en de observatoren die het huisbezoek codeerden: ICK = .84.

Angstsymptomen van het kind.

Angst van het kind werd op 7,5 jaar (T5) gemeten aan de hand van de Screen for Child Anxiety Related Disorder-71 (SCARED-71; Bodden et al., 2009). De SCARED-71 is een oudervragenlijst bestaande uit 71 items en is ontwikkeld om kinderen en adolescenten in de leeftijd van 7 tot 19 jaar te screenen op angstproblematiek op basis van symptomen

beschreven in de DSM-IV. De SCARED-71 omvat naast de totaalscore negen verschillende schalen: specifieke fobie, paniekstoornis, sociale fobie, obsessief compulsieve stoornis (OCS), posttraumatische- en acute stressstoornis (PTSS), gegeneraliseerde angststoornis en

separatieangst. Binnen de huidige studie is ervoor gekozen de schalen OCS (9 items) en PTSS (4 items) weg te laten in overeenstemming met de DSM-V. De vragenlijst op basis van de resterende schalen bestond uit 58 items en is afgenomen bij beide ouders. De vragen werden gesteld middels een driepunts-Likertschaal (0 = nooit of bijna nooit; 1 = soms; 2 = vaak). Een vraag, ten voorbeeld, binnen de schaal paniekstoornissen luidt: “Als ik bang ben, is het moeilijk om adem te halen.” De SCARED is een valide en betrouwbare vragenlijst gebleken voor het meten van angstsymptomen bij kinderen (Bodden et al, 2009). De interne

consistentie van de SCARED-71 voor vader (α = .93) en moeders (α = .89) was uitstekend. Het oordeel vader en moeder hing significant samen (r = .54, p = .000). Daarom zijn de scores van beide ouders gemiddeld tot één eindscore.

Data-analyse

De verkregen data is ingevoerd en geanalyseerd met behulp van IMB SPSS Statistics versie 26.0. Allereerst is middels een regressieanalyse onderzocht of het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd door vader en moeder afzonderlijk van elkaar minder angstsymptomen bij het kind voorspelde op 7.5 jaar. Hierin was het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd de onafhankelijke variabele en de aanwezigheid van angstsymptomen de afhankelijke variabele. Deze regressieanalyse is twee keer

uitgevoerd: één keer met het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag door vader als voorspeller van angstsymptomen op 7.5 jaar en één keer met het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag door moeder als voorspeller van angstsymptomen op 7.5 jaar. Deze analyse laat zien of uitdagend opvoedgedrag door vaders of moeders de aanwezigheid van

(21)

19 angstsymptomen op 7.5 verkleint. Ten tweede is een regressieanalyse uitgevoerd waarbij het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd door vader en door moeder beiden als voorspeller zijn meegenomen in de regressie. Deze analyse onderzocht of het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd door vader ofwel moeder een sterkere voorspeller was voor het ontwikkelen van angstsymptomen op 7.5 jaar. Ten derde is

onderzocht of ouders een minder uitdagende partner kunnen compenseren wanneer zij zelf meer uitdagend opvoedgedrag laten zien. Hierbij was uitdagend opvoedgedrag door moeder de onafhankelijke variabele, de aanwezigheid van angstsymptomen de afhankelijke variabele en uitdagend opvoedgedrag door vader de moderator. Het interactie-effect werd getoetst middels model 1 van de PROCESS-macro methode van Hayes (2013). Tot slot is middels een gepaarde t-toets onderzocht of vaders en moeders verschillen in de mate van uitdagend

opvoedgedrag. Er werd gekeken of vaders dan wel moeders op een bepaald meetmoment meer uitdagend gedrag vertonen.

Resultaten Beschrijvende analyse

Allereerst is onderzocht of de gezinnen die na de prenatale meeting afhaakten (n = 59,3%) verschilden op demografische variabelen in vergelijking met ouders die niet

afhaakten. Van families die afhaakten hadden moeders een lager opleidingsniveau: t(233) = 2.49, p = .013; en een lager beroepsniveau: t(233) = 2.27, p = .024.

De definitieve data werden gecontroleerd op univariate uitbijters, met z < -3.29 of z > 3.29 als criterium (Tabachnick & Fidell, 2001). Ten gevolge hiervan is één ouder

geëxcludeerd (3,74). Het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag van vaders en moeders leek normaal verdeeld. Dit betekent dat dat de steekproef waarschijnlijk een juiste weergave van de populatie is. De normaalverdeling van angstsymptomen op 7.5 jaar kent een

scheefheid naar links. Scheefheid en gepiektheid was < | 2.0 | voor alle variabelen. Totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd als voorspeller van angstsymptomen

Middels een regressieanalyse is de invloed van het totaal gemiddeld uitdagend

opvoedgedrag over de kindertijd, van vaders en moeders afzonderlijke van elkaar, bekeken op de ontwikkeling van angst symptomen van kinderen op 7.5 jaar. Uitdagend opvoedgedrag van de vader bleek de kans op het ontwikkelen van angstsymptomen niet significant te

verminderen (β = .01 t(100) = 0.22; p = .824). Het model was ook niet significant (F(1,100) = 0.05, p = .834). Van de variantie in angstsymptomen bij kinderen op 7.5 jaar werd 0.1% verklaard door uitdagend opvoedgedrag van de vader. Ook het uitdagend opvoedgedrag van

(22)

20 de moeder bleek de kans op het ontwikkelen van angstsymptomen niet significant te

verminderen (β = .02; t(100) = 0.28; p = 780). Het model was ook niet significant (F(1,100) = 0.08, p = .780). Van de variantie in angstsymptomen bij kinderen op 7.5 jaar kon 0.1%

verklaard worden door uitdagend opvoedgedrag van de moeder. Uitdagend opvoedgedrag door zowel vader als moeder is dus geen voorspellende variabele gebleken voor de angstsymptomen bij het kind op 7.5 jaar.

Totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag door vader of moeder als sterkere voorspeller van angstsymptomen

Daarnaast is onderzocht of het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd van vader ofwel moeder een sterkere voorspeller was voor het ontwikkelen van angstsymptomen op 7.5 jaar. Hiervoor is gebruik gemaakt van een regressieanalyse waarbij het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd van vader én moeder beide als voorspeller zijn meegenomen. Uitdagend opvoedgedrag door zowel vader (β = .01; t(99) = 0.16; p = .873) als moeder (β = .02; t(99) = 0.23; p = .816) bleek geen significante voorspeller voor het ontwikkelen van angstsymptomen. Het model was ook niet significant (F(2,99) = 0.05, p = .950). Van de variantie in angstsymptomen bij kinderen op 7.5 jaar kon 0.1% verklaard worden door uitdagend opvoedgedrag van zowel vaders als moeder. Uitdagend opvoedgedrag van vader lijkt angstsymptomen op 7.5 jaar niet sterker te voorspellen dan uitdagend opvoedgedrag van moeder.

Compensatie

Om te onderzoeken of ouders een minder een uitdagende partner kunnen compenseren wanneer zij zelf meer uitdagend opvoedgedrag laten zien, is gebruik gemaakt van model 1 van de PROCESS-macro methode van Hayes (2013). De verklaarde variantie van het model is niet significant, R2 = 0.00, F(3,98)= 0.05, p = .984. Allereerst bleek uitdagend

opvoedgedrag van moeder geen significante voorspeller van angstsymptomen (β = .02, p = .795). Ten tweede bleek uitdagend opvoedgedrag van vader geen significante voorspeller van angstsymptomen (β = .01, p = .887). Tot slot was er geen significante interactie, β = .07, t(98) = 0.24, p = .812. Ouders blijken niet te kunnen compenseren voor een minder uitdagende ouder wanneer zij zelf meer uitdagend opvoedgedrag laten zien.

Verschil tussen vaders en moeders in de mate van uitdagend opvoedgedrag

Tot slot is middels een gepaarde t-toets onderzocht of vaders en moeders verschillen in de mate van uitdagend opvoedgedrag en werd er gekeken of vaders dan wel moeders op een bepaald moment meer uitdagend opvoedgedrag laten zien. Op alle vijf de meetmomenten is gekeken naar het verschil in de mate van uitdagend opvoedgedrag tussen vaders en moeders

(23)

21 (zie Tabel 2). Enkel op T1 blijken moeders significant meer uitdagend opvoedgedrag te laten zien dan vaders, t(125) = 2.23, p = .028. Op vier maanden verschillen vaders en moeders in de mate van uitdagend opvoedgedrag, waarbij moeders meer uitdagend opvoedgedrag laten zien dan vaders.

Tabel 2

Gemiddelden en standaarddeviaties per meetmoment

Vaders Moeders Meetmoment M SD M SD T1 2.26 .33 2.33 .27 T2 2.43 .48 2.37 .40 T3 1.92 .28 1.90 .25 T4 2.56 .35 2.22 .32 T5 2.34 .31 2.26 .26 Discussie

In de huidige studie werd onderzocht wat de invloed is van uitdagend opvoedgedrag door ouders gedurende de gehele kindertijd op de ontwikkeling van angstsymptomen van kinderen op 7.5 jaar. Allereerst werd er gekeken of het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd door vader en moeder afzonderlijk van elkaar minder

angstsymptomen voorspelde op 7.5 jaar. Vervolgens werd onderzocht of het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de kindertijd van vader ofwel moeder een sterkere voorspeller was voor het ontwikkelen van angstsymptomen op 7.5 jaar. Daarnaast werd onderzocht of ouders een minder uitdagende partner kunnen compenseren wanneer zij zelf meer uitdagend opvoedgedrag laten zien. Tot slot werd onderzocht of vaders en moeders verschillen in de mate van uitdagend opvoedgedrag. Gekeken werd of vaders dan wel moeders op een bepaald meetmoment meer uitdagend opvoedgedrag laten zien.

Anders dan verwacht werd er geen verband gevonden tussen uitdagend opvoedgedrag van vaders en minder angstsymptomen bij kinderen op 7.5 jaar oud. Dit betekent dat de mate waarin het kind gedurende zijn of haar leven uitdagend opvoedgedrag heeft ervaren, geen invloed heeft op de aanwezigheid van angstsymptomen op 7.5 jaar oud. Dat er geen verband werd gevonden tussen uitdagend opvoedgedrag van vaders en angstsymptomen is niet

(24)

22 juist dat uitdagend opvoedgedrag van vaders kinderen stimuleert tot een meer nieuwsgierige en autonome houding, waarbij kinderen meer zelfvertrouwen en assertiviteit ontwikkelen. De blootstelling aan risicosituaties zou hen leren op een positieve manier om te gaan met

spannende stimuli en angst wat resulteert in minder angstsymptomen. Daarbij is deze bevinding tegenstrijdig met eerdere studies die liet zien dat uitdagend opvoedgedrag van vaders minder angstsymptomen voorspelt (Majdandžić et al., 2014; Majdandžić et al., 2018a, Majdandžić et al., 2018b; Möller et al., 2015; Lazarus et al., 2016).

Een mogelijke verklaring waarom er geen relatie wordt gevonden tussen uitdagend opvoedgedrag van vaders en angstsymptomen bij het kind, is de relatief lange periode (± 7 jaar) waarover uitdagend opvoedgedrag is gemeten. In eerder onderzoek naar de relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en angst bij het kind zijn deze constructen veelal gelijktijdig

gemeten (Möller et al. 2015; Lazarus et al., 2016; van Majdandžić et al. (2018b). Enkel het onderzoek naar uitdagend opvoedgedrag en angst door Majdandžić et al. (2014; 2018a) kent een longitudinaal design, waarbij angst werd gemeten over kortere perioden van een half jaar en twee jaar. Mogelijk is de vroegere invloed van uitdagend gedrag door vaders na verloop van tijd niet meer meetbaar omdat het effect van opvoedgedrag leeftijdgebonden is. Daarbij blijft het verwachte resultaat mogelijk uit door de leeftijd, van 7.5 jaar oud, waarop

angstsymptomen in het huidige onderzoek zijn gemeten. Onderzoek toont namelijk aan dat angstsymptomen tijdens de late kindertijd eerst afnemen, waarna een toename van de

symptomen volgt vanaf de midden adolescentie (Van Oort, Greaves‐Lord, Verhulst, Ormel, & Huizink, 2009). Mogelijk wordt er in de huidige studie dus geen verband gevonden tussen uitdagend opvoedgedrag en angstsymptomen bij kinderen op 7.5 jaar omdat angstsymptomen bij kinderen op deze leeftijd doorgaans afnemen. Een toename in angstsymptomen volgt pas vanaf de midden adolescentie. Vervolgonderzoek zou zich daarom kunnen richten op het verband tussen uitdagend opvoedgedrag en angstsymptomen bij adolescenten van 14 jaar oud.

Daarnaast blijft de relatie tussen uitdagend opvoedgedrag van vaders en

angstsymptomen bij het kind mogelijk uit omdat het beschermende effect van uitdagend opvoedgedrag enkel geldt voor kinderen met een angstig temperament. Kinderen met een angstig temperament worden mogelijk meer beïnvloed door opvoedgedrag omdat zij de signalen van ouders (met name vader) gebruiken om te evalueren of een situatie bedreigend is of niet. Deze gevoeligheid maakt dat deze kinderen vatbaarder zijn voor de positieve

invloeden van uitdagend opvoedgedrag. Recent onderzoek toont dat uitdagend opvoedgedrag van vaders op 1 en 2.5 jaar minder angstsymptomen voorspelde bij het kind op 2.5 en 4.5 jaar, maar dat dit vooral gold voor kinderen met een angstig temperament (Majdandžić et al.,

(25)

23 2018a). Uitdagend opvoedgedrag van vaders zou enkel bij kinderen waarbij sprake is van gevoeligheid voor het ontwikkelen van angst leiden tot vermindering van angstsymptomen. Dit is in de huidige studie niet onderzocht. Het is daarom raadzaam in vervolgonderzoek temperament van het kind mee te nemen.

Voor moeders was de verwachting, gegeven de wisselende resultaten uit eerder onderzoek, onduidelijk (Fliek et al., 2015; Lazarus et al., 2016; Majdandžić et al., 2014; Majdandžić et al., 2018a; Majdandžić et al., 2018b; Möller et al., 2015). De resultaten van het huidige onderzoek tonen echter dat het uitdagend opvoedgedrag van moeder de kans op angstsymptomen op 7.5 jaar niet verkleint of vergroot. Mogelijk geldt voor moeders hetzelfde als voor vaders, en wel dat de vroege invloed van uitdagend opvoedgedrag na verloop van tijd niet meer meetbaar is; een relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en angstsymptomen uitblijft omdat angst op 7.5 jaar juist lijken af te nemen en dat uitdagend opvoedgedrag enkel een buffer vormt tegen de ontwikkeling van angstsymptomen bij kinderen met een angstig temperament.

Dat er voor vaders en moeders geen relatie wordt gevonden tussen uitdagend opvoedgedrag en angstsymptomen bij het kind, komt niet overeen met de eerder besproken theorieën van Bögels en Phares (2008) en Paquette (2004). Dit komt mogelijk doordat Bögels en Phares (2008) en Paquette (2004) andere dimensies van opvoedgedrag behandelen in combinatie met uitdagend opvoedgedrag, dan de huidige studie. Zo stelt Paquette (2004) dat kinderen middels fysiek spel, in een veilige omgeving, leren omgaan met lichamelijke sensaties die kenmerkend zijn voor bedreigende situaties, wat belangrijk is voor het

verminderen van angst. Bögels en Phares (2008) benadrukken juist dat de combinatie van de verschillende specialisaties van vaders (externe bescherming) en moeders (interne

bescherming) belangrijk zijn in het verminderen van angst. Het is mogelijk dat een

combinatie van meerdere opvoedgedragingen een rol spelen in het verminderen van angst bij het kind, in plaats van uitsluitend uitdagend opvoedgedrag. Mogelijk blijven verwachte resultaten uit omdat in de huidige studie enkel uitdagend opvoedgedrag is gemeten en er geen rekening is gehouden met andere opvoedgedragingen. Andere mogelijke belangrijke

opvoeddimensies in het verminderen van angst zijn sensitiviteit (Paquette, 2004) en warmte (Majdandžić et al., 2016; Yap & Jorm, 2015) van de ouder en dienen in vervolgonderzoek verder onderzocht te worden in relatie tot uitdagend opvoedgedrag.

Daarnaast spelen erfelijke factoren en individu-specifieke factoren mogelijk een rol in het uitblijven van een relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en angst bij het kind. Resultaten uit twee grote tweelingstudies van Hettema et al. (2001) en de meta-analyse van McLeod et

(26)

24 al. (2007) tonen dat genetische factoren wellicht een grotere rol spelen in de ontwikkeling van angst dan omgevingsfactoren zoals opvoedgedrag van ouders. Tevens zouden

omgevingsfactoren, zoals leeftijdsgenootjes, een belangrijkere rol kunnen spelen dan opvoedgedrag van ouders in het ontwikkelen van angst (Broeren, 2011). Zo zou negatief voorbeeldgedrag door leeftijdsgenootjes een rol kunnen spelen bij het ontstaan en in standhouden van angst bij kinderen, terwijl positief voorbeeld gedrag een angst reducerend effect kan hebben. In vervolgonderzoek is het daarom raadzaam andere omgevingsfactoren, zoals de invloed van leeftijdgenootjes, mee te nemen in het onderzoek naar angstsymptomen.

Een andere verklaring waarom er voor zowel vaders als moeders geen verband wordt gevonden tussen uitdagend opvoedgedrag en angstsymptomen bij het kind, komt mogelijk voort uit de operationalisering van uitdagend opvoedgedrag. In het huidige onderzoek zijn de componenten fysiek uitdagend opvoedgedrag en verbaal uitdagend opvoedgedrag

samengevoegd tot één construct. Daarentegen tonen verschillende onderzoeken dat vaders meer fysiek spel gebruiken dan moeders (Bögels & Phares, 2008; Fliek et al., 2014;

Majdandžić et al., 2016; Paquette, 2004) en daarmee mogelijk ook meer fysiek uitdagend zijn in de omgang met hun kinderen. Dat ouders verschillen in de mate van fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag suggereert dat de componenten van elkaar te onderscheiden zijn. Wellicht dat de twee componenten beide ook een ander effect hebben op de angstsymptomen van het kind. Het is aan te raden in vervolgonderzoek deze componenten op te splitsen, wat mogelijk een duidelijker beeld geeft van de invloed van het uitdagend opvoedgedrag van vaders en moeders.

Daarnaast werd in de huidige studie gekeken naar uitdagend opvoedgedrag van vader als sterkere voorspeller van angstsymptomen op 7.5 jaar dan moeder. Tegen de verwachting in, bleek uitdagend opvoedgedrag van vader geen sterkere voorspeller van angstsymptomen te zijn. Het geslacht van de ouder lijkt dus geen rol te spelen in de ontwikkeling van

angstsymptomen. Onderzoek toont dat ouders met hun eerste kind angstiger zijn en dat vaders en moeders minder van elkaar verschillen in opvoedgedrag, dan bij een tweede kind

(Majdandžić, Möller, Bögels, & Van den Boom, 2011; Zajonc, 2001). In de huidige studie zijn enkel ouders onderzocht met hun eerstgeboren kind. Mogelijk dat opvoedgedrag van vaders en moeders bij hun tweede kind meer van elkaar verschilt, waardoor in eventueel vervolgonderzoek bij ouders met hun tweede kind wel een significant resultaat wordt gevonden.

In tegenstelling tot eerder onderzoek blijken ouders in de huidige studie een minder uitdagende ouders niet te kunnen compenseren wanneer zij zelf meer uitdagend gedrag laten

(27)

25 zien. Onderzoek door Majdandžić et al. (2018a) bij hetzelfde sample vindt wel een significant interactie-effect dat toont dat ouders, van kinderen in de leeftijd van 2.5 en 4.5 jaar oud, een minder uitdagende partner kunnen compenseren door meer uitdagend opvoedgedrag te tonen. Op deze manier zouden ouders de angstsymptomen van het kind positief beïnvloeden. In het onderzoek Majdandžić et al. (2018a) wordt uitdagend opvoedgedrag gemeten middels observaties op 1 en 2.5-jarige leeftijd van het kind en worden angstsymptomen gemeten aan de hand van de PAS-R op 2.5 en 4.5-jarige leeftijd van het kind. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een significant resultaat is dat ouders kunnen compenseren voor een minder uitdagende ouder bij kinderen in de leeftijd van 2.5 en 4.5 jaar oud, maar dat dit niet langer opgaat voor kinderen in de leeftijd van 7.5 jaar oud. Mogelijk neemt de invloed van opvoedgedrag van ouders af naarmate kinderen ouder worden.

Tot slot werd in het huidige onderzoek gekeken of vaders en moeders van elkaar verschilden in de mate van uitdagend opvoedgedrag. Gekeken werd of vaders dan wel moeders op een bepaald meetmoment meer uitdagend opvoedgedrag laten zien. Anders dan verwacht, lieten vaders niet meer uitdagend opvoedgedrag zien dan moeders wanneer hun kind 2.5 jaar was. Dit is niet in overeenstemming met onderzoek dat toont dat fysiek spel tussen vader en kind piekt in de peutertijd (MacDonald & Parke, 1986; Majdandžić et al. 2014). Wellicht zijn ouders meer overeenkomstig dan verschillend in de mate van uitdagend opvoedgedrag (zie Tabel 2). Mogelijke verklaringen hiervoor zijn assortatieve paring van ouders (Majdandžić et al., 2016), ofwel dat koppels veel eigenschappen met elkaar delen en het afstemmen van opvoedgedrag tussen vaders en moeders, waarbij ouders leren van elkaars voorbeeld, instructie en feedback (Majdandžić,de Vente, Feinberg, Aktar, & Bögels, 2012). Deze verklaring gaat echter niet op voor het verschil in uitdagend opvoedgedrag, dat in de huidige studie gevonden wordt, tussen vaders en moeders op vier maanden. Tegen de verwachting in lieten moeders op vier maanden meer uitdagend opvoedgedrag zien dan vaders. Dit is tegenstrijdig met onderzoek dat toont dat vaders en moeders niet verschillen in de mate van uitdagend opvoedgedrag gedurende de vroege kindertijd (Majdandžić et al., 2016; Möller et al., 2015).

Bovendien is in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van een totaalscore uitdagend opvoedgedrag om te onderzoeken of vaders en moeders van elkaar verschillen in de mate van uitdagend opvoedgedrag. Hierin kan mogelijk een tweede verklaring gevonden worden voor het uitblijven van een verschil op 2.5 jaar. Onderzoek door Majdandžić et al. (2016) toont namelijk dat vaders op 2.5 jaar fysiek meer uitdagend zijn met hun kinderen dan moeders, maar dat ouders op verbaal niveau niet van elkaar verschillen. Overeenkomstig bespreekt

(28)

26 Paquette (2004) dat vaders meer rough-and-tumble play, een onderdeel van fysiek uitdagend opvoedgedrag, laten zien met hun kind en toont vragenlijstenonderzoek van Fliek et al. (2014) eveneens dat vaders meer rough-and-tumble play laten zien dan moeders. Wellicht dat in het huidige onderzoek een verschil tussen vaders en moeders op 2.5 jaar uitblijft omdat het totale uitdagend opvoedgedrag twee componenten beslaat namelijk, verbaal uitdagend

opvoedgedrag en fysiek uitdagend opvoedgedrag. Een verschil tussen ouders in de mate van uitdagend opvoedgedrag wordt mogelijk wel gevonden voor fysiek uitdagend opvoedgedrag, waarbij de verwachting is dat vaders meer fysiek uitdagend opvoeden dan moeders. Daarbij is het mogelijk dat in onderzoeken waar wel een significant verschil wordt gevonden tussen vaders en moeders meer fysieke aspecten in uitdagend opvoedgedrag zijn meegenomen (Fliek et al., 2014; Lazarus et al., 2016). In vervolgonderzoek zou daarom onderscheid gemaakt kunnen worden tussen fysiek uitdagend opvoedgedrag en verbaal uitdagend opvoedgedrag, om zo een duidelijk beeld te verkrijgen van de verschillen in uitdagend opvoedgedrag tussen vaders en moeders.

De huidige studie is uniek omdat voor het eerst onderzoek is verricht naar de relatie tussen het totaal gemiddeld uitdagend opvoedgedrag over de gehele kindertijd en angst bij kinderen op 7.5 jaar. Niet eerder is een soortgelijk longitudinaal onderzoek verricht waarbij uitdagend opvoedgedrag van ouders is gemeten op vijf meetmomenten, te weten: 4 maanden, 1 jaar, 2.5 jaar, 4.5 jaar en 7.5 jaar. Hiermee is de huidige studie een aanvulling op eerder onderzoek naar de relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en angst op specifieke leeftijden door Majdandžić et al. (2014; 2016; 2018a).

Ondanks dat de resultaten van het huidige onderzoek bijdragen aan de kennis over uitdagend opvoedgedrag, kent deze studie enkele beperkingen die mogelijk richting geven aan vervolgonderzoek. Allereerst was de populatie ouders die deelnam aan het onderzoek redelijk homogeen. Ouders woonden in of rondom Amsterdam, hadden veelal de Nederlandse

nationaliteit en waren in het algemeen hoogopgeleid. In het huidige onderzoek hadden 61% van de vaders en 80% van de moeders een hoger beroepsonderwijs- of wetenschappelijke onderwijsopleiding voltooid, terwijl volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2012) slechts 41% van de mensen in de leeftijd van 25 tot 35 jaar oud een hbo- of wo-opleiding hebben afgerond. Het opleidingsniveau binnen de onderzoekgroep lag dus hoger dan gemiddeld in de Nederlandse bevolking, wat mogelijk de resultaten beïnvloedt. In

vervolgonderzoek dient daarom meer rekening te worden gehouden met de verdeling van gezinnen op opleidingsniveau. Daarbij suggereert onderzoek van Henrich, Heine & Norenzayan (2010) dat leden van Westerse, hoogopgeleide, geïndustrialiseerde, rijke en

(29)

27 democratische samenlevingen, waaronder kinderen, tot de minst representatieve

bevolkingsgroepen behoren. Deze gebreken in externe validiteit maken dat men voorzichtig moet zijn met het generaliseren van de resultaten over een gehele bevolkingsgroep.

Naast een beperking betreffende de externe validiteit is er ook een beperking in de ecologische validiteit. Hoewel uitdagend opvoedgedrag is gemeten in een groot aantal verschillende situaties, waaronder het laboratorium en thuis, is er voor het huidige onderzoek enkel gebruik gemaakt van specifieke taken en is uitdagend opvoedgedrag door ouders niet beoordeeld zoals het van nature voorkomt in het dagelijks leven. Dit terwijl observaties in een gestructureerde setting, ervoor kunnen zorgen dat mensen zich anders gedragen dan in een natuurlijke setting (Levitt & List, 2007). Mogelijk zouden ouders in een ongestructureerde omgeving andere activiteiten ondernemen met het kind waarbij ouders een andere mate van uitdagend opvoedgedrag laten zien. Daarentegen maakten de metingen in een gestructureerde omgeving het mogelijk gedrag van vaders en moeders met elkaar te vergelijken. Daarnaast is er middels de vrij speltaken geprobeerd ouders te stimuleren hun natuurlijke uitdagende opvoedgedrag te laten zien. Desondanks zou vervolgonderzoek zich kunnen richting op het grondig verkennen van contexten waarin ouders uitdagend opvoedgedrag vertonen.

Verslaglegging van uitdagend opvoedgedrag door ouders in het dagelijks leven kan mogelijk tot op heden onbelichte effecten van uitdagend opvoedgedrag aan het licht brengen en schetst een realistischer beeld van (het verschil in) uitdagend opvoedgedrag van ouders (Majdandžić, 2016; Majdandžić, 2018a).

Het huidige onderzoek is uniek, omdat de relatie tussen uitdagend opvoedgedrag en angst niet eerder is gemeten bij kinderen ouder dan zes jaar. Samenvattend toont het huidige onderzoek dat het uitdagend opvoedgedrag gemeten over de hele kindertijd van zowel vader als moeder de kans op angstsymptomen op 7.5 jaar niet verkleint. Daarnaast blijkt uitdagend opvoedgedrag van vader geen sterkere voorspeller voor de aanwezigheid van

angstsymptomen bij kinderen op 7.5 jaar dan uitdagend opvoedgedrag van moeder. Tevens blijken ouders een minder uitdagende ouder niet te kunnen compenseren wanneer zij zelf meer uitdagend gedrag laten zien. Tot slot blijken ouders, op geen enkel van de vijf meetmomenten, significant te verschillen in de mate van uitdagend opvoedgedrag. In vervolgonderzoek zouden andere mogelijke belangrijke opvoeddimensies zoals sensitiviteit en warmte meegenomen kunnen worden. Daarnaast zou het voor vervolgonderzoek raadzaam zijn omgevingsfactoren, zoals leeftijdsgenootjes, mee te nemen. Ook het beschermende effect van uitdagend opvoedgedrag bij kinderen met een angstig temperament dient verder

(30)

28 angstsymptomen bij ouders met een tweede kind onderzocht kunnen worden. In

vervolgonderzoek zou, tot slot, een onderscheid gemaakt kunnen worden tussen fysiek en verbaal uitdagend opvoedgedrag door vaders en moeders om zo een duidelijker beeld te krijgen van mogelijke verschillen tussen beide ouders.

(31)

29 Referenties

Aktar, E., Majdandžić, M., de Vente, W., & Bögels, S. M. (2013). The interplay between expressed parental anxiety and infant behavioural inhibition predicts infant avoidance in a social referencing paradigm. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54, 144-156. doi:10.1111/j.1469-7610.2012.02601.x

Beesdo, K., Knappe, S., & Pine, D. S. (2009). Anxiety and anxiety disorders in children and adolescents: developmental issues and implications for DSM-V. Psychiatric Clinics, 32, 483-524. doi: 10.1016/j.psc.2009.06.002

Bodden, D.H.M., Bögels, S.M., & Muris, P. (2009). The diagnostic utility of the Screen for Anxiety Related Emotional Disorders- 71. Behaviour Research and Therapy, 47, 418 -425. doi:10.1016/j.brat.2009.01.015

Bögels, S. M. (2008). Behandeling van angststoornissen bij kinderen en adolescenten met het cognitief-gedragstherapeutisch protocol Denken + Doen = Durven. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171 -181. doi:10.1007/s10826-010-9441-0

Bögels, S., & Phares, V. (2008). Fathers' role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. doi:10.1016/j.cpr.2007.07.011

Broeren, S.M.L. (2011). Anxiety in Non‐Clinical Children: Developmental Course and Vulnerability Factors. Erasmus University Rotterdam. Geraadpleegd van http://hdl.handle.net/1765/22182

Bruggen, C. O. van der, Stams, G. J. J., & Bögels, S. M. (2008). Research Review: The relation between child and parent anxiety and parental control: a meta‐analytic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 1257-1269. doi:10.1111/j.1469-7610.2008.01898.x

Cabrera, N., Fitzgerald, H. E., Bradley, R. H., & Roggman, L. (2014). The ecology of father -child relationships: An expanded model. Journal of Family Theory & Review, 6, 336–354. doi:10.1111/jftr.12054

Cartwright-Hatton, S., McNicol, K., & Doubleday, E. (2006). Anxiety in a neglected population: Prevalence of anxiety disorders in pre-adolescent children. Clinical Psychology Review, 26, 817-833. doi:10.1016/j.cpr.2005.12.002

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

Derek Clark’s narrative provides an example of both a child responding to violence and adversity, and the ease with which his behaviour was misunderstood as “disordered”—even to

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

In order to identify and validate new food intake biomarkers, the FoodBAll team decided to focus on the following aspects of food intake biomarker research: (1) dis- cover novel

Some of the challenges in biomedical data are heterogeneous measurements, missingness, and imbalanced classes. The bio-medical data analysed in this paper confronts us with all

The mechanical and volumetric macroscopic response exhibited by the virtual specimens were observed to be qualitatively in line with the widely observed behaviour of

There- fore, the third hypothesis tested was if transformational leader behavior (a) augments and (b) moderates the relationships between the initiating structure behav-