• No results found

Het vergroten van de participatiemotivatie van adolescenten bij anti-conflictinterventies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het vergroten van de participatiemotivatie van adolescenten bij anti-conflictinterventies"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Vergroten van de Participatiemotivatie van Adolescenten bij Anti-conflictinterventies

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam Sara Pérez Splinter, 11055065 MSc Maud Hensums, begeleidster Dr. Inge Wissink, tweede lezer Amsterdam, augustus 2019

Bij de vormgeving van tabellen, figuren en literatuurverwijzing worden de richtlijnen van de American Psychological Association (APA) gevolgd. Deze manual is te raadplegen op het internet (http://apastyle.org) en in de bibliotheek.

(2)

Abstract

This study looks at how the participation motivation of adolescents in anti-conflict interventions can be increased. It examines the participation motivation of adolescents in anti-conflict interventions, what’s needed to increase their participation motivation and whether online tools such as Social Media can help in this. The research group consists of 50 adolescents from three different secondary schools from Zuid-Holland, Overijssel and Zwolle. The participants were in high school (HAVO/VWO). The data was collected through six focus groups in which various topics were discussed. The data has been analysed on the basis of thematic analysis in which the following three themes emerged: the interest and attitude of adolescents to reduce conflict situations in secondary schools, the motivation of adolescents to reduce conflict situations and the use of social media in reducing conflict situations. It has become clear that anti-conflict interventions need to fit in with the adolescent environment in order to be proven effective, online tools such as Instagram can help. In addition, adolescents must know in advance that something is working if they want to take part in it. For further research, it is recommended to take a larger sample, investigate the difference between male and female adolescents and for the various themes to be discussed in more detail.

(3)

Het vergroten van de Participatiemotivatie van Adolescenten bij Anti-conflictinterventies Al in de vroege kinderleeftijd worden kinderen blootgesteld aan het fenomeen pesten. Wat op jonge leeftijd begint met het niet mee mogen doen met het bouwen van een treinbaan, wordt op latere leeftijd uitgebreid met het uitschelden en het kleineren via Social media. Pesten heeft zowel gevolgen voor het psychische welzijn als het fysieke welzijn van de mens (Wolke & Lereya, 2015). Mensen die gepest worden geven aan vaker last te hebben van lichamelijke klachten zoals buikpijn, hoofdpijn of slaapproblemen (Wolke & Lereya, 2015). Daarnaast ontwikkelen zij vaker internaliserende problemen zoals angststoornissen of depressiviteit (Wolke & Lereya, 2015). Voor het verminderen van pesten kunnen er verschillende maatregelen worden genomen. Zo worden er op scholen gebruik gemaakt van pestprotocollen en anti-conflictinterventies. Deze anti-conflictinterventies zijn vaak gericht op het verminderen van pesten op basisscholen. Echter schort het aan de beschikbaarheid van deze interventies voor middelbare scholieren. Juist bij deze doelgroep, adolescenten, is het van belang dat er een goed anti-conflictinterventie ontwikkeld wordt die aansluit bij de adolescenten zelf, daar zij daar extra behoefte hebben aan in deze periode van hun leven (Yeager, Fong, Lee, & Espelage, 2015). Wanneer anti-conflictinterventies aansluiten bij behoefte van adolescenten, zal dit ook kunnen bijdragen aan de effectiviteit van de interventie.

Aan de hand van een zestal focusgroepen zal in deze kwalitatieve studie onderzocht worden wat adolescenten motiveert om mee te doen aan anti-conflictinterventie. Met de verkregen resultaten zal er inzicht worden gegeven aan welke componenten een dergelijk anti-conflictinterventie moet voldoen om zo de participatiemotivatie van adolescenten te vergroten.

(4)

Pesten

Pesten wordt volgens Olweus (1994) gedefinieerd als: “een fysieke, verbale of psychologische aanval of intimidatie met de intentie om de ander te kwetsen of bang te maken. Er is sprake van een psychologische en/of fysiek machtsverschil tussen de dader en het slachtoffer en er is sprake van herhaalde incidenten tussen dezelfde personen gedurende een langere periode”. Olweus (1994) onderscheidt daarnaast in de traditionele vorm van pesten twee varianten, namelijk direct pesten en indirect pesten. Bij direct pesten (ook wel fysiek of verbaal pesten genoemd) is er sprake van openlijke aanvallen van de dader op het slachtoffer zoals onder andere slaan, schoppen, uitlachen of uitschelden. Bij indirect pesten (ook wel rationeel of emotioneel pesten genoemd) is er sprake van aanvallen in de vorm van sociale isolatie zoals bewust buitensluiten, roddelen of negeren (Baar, 2012). Zoals eerder aangegeven kan pesten grote gevolgen hebben voor het psychische en fysieke welzijn van adolescenten. Pesten is zo bijvoorbeeld van negatieve invloed op de ontwikkeling van een stabiele identiteit (de Boeck, 2014). Bij een instabiele identiteit hoort het niet geaccepteerd voelen en nergens bij horen. Ook kan pesten van negatieve invloed zijn op het zelfbeeld van een adolescent, zoals het zich minderwaardig en incompetent voelen (Solberg & Olweus, 2003).

Pesten kan gedurende de gehele schoolperiode van een kind voorkomen. Uit onderzoek van Pellegrini en Long (2002) blijkt dat het pestgedrag toeneemt bij de overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs. Een reden voor deze toename in pestgedrag kan zijn dat bij de overgang naar het voortgezet onderwijs onder andere de sociale hiërarchie tussen kinderen opnieuw moet worden vastgesteld.

Onderzoek (Scholte, Nelen, de Wit, & Kroes, 2016) wijst aan dat 8 procent van de adolescenten op middelbare scholen aangeeft slachtoffer te zijn van pesten. Van die 8 procent is 3 procent maandelijks, en 5 procent zelfs wekelijks gepest. Daarnaast blijken jongens vaker

(5)

te pesten dan meisjes (Health Behaviour Child-Aged, 2017). Vooral op het voortgezet onderwijs is dit verschil significant groter waar het gaat om respectievelijk 2,7 procent en 1,1 procent van de jongens en meisjes, die aangeven minstens twee keer per maand iemand te pesten. In het algemeen geeft 10 procent van de adolescenten op het voortgezet onderwijs in Nederland aan incidenteel te pesten. Daar komt bij dat met de groei van online tools 19 procent van de gepeste adolescenten aangeeft gepest te worden via online tools. Onder online tools wordt het gebruik van applicaties met behulp van internet, zoals Instagram, Facebook en Snapchat bedoeld. Dit kan op een computer, tablet of telefoon gebruikt worden. Met de komst van Social media wordt pesten vaak voortgezet via deze kanalen. Door de anonimiteit van online tools is het laagdrempeliger om iemand te pesten en wordt je minder snel betrapt (Van Stigt, 2014). Olweus (2012) vergelijkt in zijn studie adolescenten die alleen gepest werden via online tools, met adolescenten die zowel via online tools als klassiek gepest werden. Hieruit kwam naar voren dat de groep adolescenten die gepest werden via online tools een meer negatieve kijk hadden op hun zelfwaardering. Op de groep adolescenten die zowel via online tools als klassiek gepest werden hadden de negatieve effecten op hun zelfwaardering een beperkt effect.

Interventies

Op veel scholen wordt er aandacht besteed aan het pesten en het voorkomen ervan. In 2015 is de wet “Veiligheid op School” ingevoerd die scholen verplicht systematisch te monitoren of er op hun school gepest wordt, welke maatregelen erin gezet worden om pesten te voorkomen en/of te verminderen en of het pesten op hun school ook daadwerkelijk afneemt (Orobio de Castro et al., 2018). In 2016 bleek dat 95 procent van de basisscholen en 97 procent van de middelbare scholen in het bezit waren van een pestprotocol (Praktikon, 2016). In een pestprotocol staat beschreven op welke wijze een school reageert en handelt wanneer een pestincident heeft plaatsgevonden. Onder een pestincident wordt het herhaaldelijk

(6)

bejegenen van een slachtoffer door een ander waarin het slachtoffer psychisch of lichamelijk lijdt (MijnVeiligeSchool, 2019).

Naast een pestprotocol zetten scholen tegenwoordig ook steeds vaker anti-conflictinterventies in. Anti-anti-conflictinterventies hebben als doel om op korte termijn een betere groepssfeer te creëren en de groepscohesie te bevorderen (NJI, 2018). Veel van de effectief bewezen anti-conflictinterventies zijn echter vooral van toepassing op basisscholen. Dit komt doordat er op het moment weinig effectief bewezen anti-conflictinterventies zijn voor middelbare scholen (Orobio de Castro et al., 2018; Yeager, Fong, Lee, & Espelage, 2015). Yeager, Dahl en Dweck (2018) lieten in hun onderzoek zien dat dit onder andere komt doordat er weinig interventies zijn ontwikkeld voor deze specifieke doelgroep.

Motivatie voor anti-conflictinterventies

De pubertijd is een periode waarin adolescenten veel nieuwe vaardigheden leren en er veel veranderingen plaatsvinden (Yeager et al., 2018). Adolescenten zijn in de pubertijd gevoeliger voor status, respect en autonomie. Deze componenten ontbreken vaak in anti-conflictinterventies ontwikkelt voor basisscholen (Yeager et al., 2018).

Yeager en collega’s (2018) geven in hun onderzoek aan dat een dergelijke anti-conflictinterventie moet voldoen aan componenten die rekening houden met de status, respect en autonomie van adolescenten. Wanneer een interventie aansluit bij deze karakteristieken van adolescenten wordt deze als meer effectief bewezen (NJI, 2014). Het aansluiten bij de leefwereld van adolescenten zou hun motivatie tot deelname aan een anti-conflictinterventie kunnen vergroten.

Maar wat is motivatie eigenlijk? En zijn er verschillen in motivatie? En daarnaast, welke motivatie kun je bij adolescenten het beste stimuleren zodat zij mee willen doen aan interventies? Deci en Ryan (2000) maken in hun artikel “Intrinsic and extrinsic motivations: Classic Definitions and New Directions”, een onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke

(7)

motivatie. Bij intrinsieke motivatie wordt er gedoeld op onder andere het ondernemen van activiteiten omdat de persoon deze zelf interessant of plezierig vindt om te doen (Deci & Ryan, 2000). De motivatie om iets te doen komt vanuit de persoon zelf. Een voorbeeld van intrinsieke motivatie bij een persoon is het verliezen van gewicht omdat dit goed is voor zijn of haar gezondheid. Extrinsieke motivatie houdt in dat een activiteit wordt ondernomen onder andere beweegredenen, voornamelijk externe factoren (Deci & Ryan, 2000). Een voorbeeld van extrinsieke motivatie is bijvoorbeeld het niet roken door een adolescent, omdat de ouders hebben aangegeven een rijbewijs te betalen op zijn of haar 18e verjaardag.

Door in kaart te brengen hoe een adolescent gemotiveerd kan worden om mee te doen aan een anti-conflictinterventie, wordt er duidelijk welke onderwerpen er aan bod moeten komen en behandeld moeten worden. Daarnaast wordt er een beter beeld gecreëerd waar adolescenten behoefte aan hebben als het gaat om de praktische uitvoerbaarheid van de anti-conflictinterventies. Worden jongeren meer gestimuleerd om mee te doen aan een klassieke vorm van anti-conflictinterventie waarin er gebruik gemaakt wordt van klassikale besprekingen, of kan er een beroep worden gedaan op de online en digitale wereld? Adolescenten gebruiken internet voor verschillende doeleinden, zoals bijvoorbeeld het downloaden van muziek en films, contacten onderhouden of te gamen. De afgelopen jaren is het percentage van adolescenten die thuis toegang hebben tot internet gestegen tot bijna 100 procent. Maar liefst 93 procent van de adolescenten tussen de 12 en 18 jaar oud gebruikten in 2018 dagelijks het internet (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2019). Door gebruik te maken van online tools kun je wellicht een grotere groep adolescenten bereiken. Daarnaast wordt door middel van gebruik van online tools meer aangesloten bij de leefwereld van adolescenten.

(8)

Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Uit onderzoeken van onder andere Olweus (1993, 1994, 2011) blijkt dat adolescenten die slachtoffer zijn van pesten een hogere kans hebben op het ontwikkelen van een depressie. Deze depressieve klachten kunnen voortduren in het toekomstige volwassen leven van een adolescent (Foss Sigurdson, Undheim, Wallander, Lydersen, & Sund, 2015). Zoals eerder benoemd, hebben adolescenten meer kans om zichzelf te beschadigen en gedachten van suïcide te ontwikkelen (Wolke & Leraya, 2015). Des te belangrijker dat er anti-conflictinterventies ontwikkeld worden die aansluiten bij de leefwereld van adolescenten.

Door middel van het doen van kwalitatief onderzoek wordt een onderwerp vanuit verschillende invalshoeken besproken met participanten. Hierdoor ontstaat er ruimte voor discussie waardoor er nieuwe ideeën kunnen ontstaan. Deze nieuwe ideeën kunnen dienen voor verder onderzoek.

Huidige studie

In deze studie zal gekeken worden hoe de participatiemotivatie van adolescenten bij anti-conflictinterventies op middelbare scholen vergroot kan worden. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook: “Hoe kan de participatiemotivatie van adolescenten bij anti-conflictinterventies op middelbare scholen vergroot worden?”. Participatiemotivatie wordt in dit onderzoek omschreven als het mee willen doen aan een anti-conflictinterventie wat komt vanuit intrinsieke en/of extrinsieke motivatie.

Deze hoofdvraag zal beantwoord worden aan de hand van drie deelvragen. De eerste deelvraag behandelt de vraag: “Hoe is de ‘mindset’ van adolescenten tegenover anti-conflictinterventies?”. De tweede deelvraag luidt: “Wat hebben adolescenten nodig om hun participatiemotivatie bij anti-conflictinterventies te vergroten?”. Ten slotte zal de derde deelvraag luiden: “Hoe kunnen online tools gebruikt worden om de participatiemotivatie van adolescenten bij anti-conflictinterventies te vergroten?”. Onder online tools wordt in dit

(9)

onderzoek verstaan: al het gebruik van Social media zoals onder andere Instagram, Facebook en Snapchat.

Op basis van de geraadpleegde literatuur wordt er verwacht dat de componenten autonomie, statusgevoeligheid en behoefte aan respect, een rode leidraad zullen zijn bij het beantwoorden van de opgestelde deelvragen. De verwachtingen worden niet gebaseerd op eerdere data afkomstig uit focusgroepen. Dit is omdat er nog weinig kwalitatief onderzoek is gedaan naar de participatiemotivatie bij adolescenten in combinatie met anti-conflictinterventies, daar de huidige studie exploratief is.

Methode Participanten

Participanten in het huidige onderzoek waren 50 participanten. Deze groep bestond 24 jongens en 26 meisjes. De leeftijd van de participanten varieerden tussen 12 tot en met 15 jaar, met een gemiddelde van 13,46 jaar. De participanten zaten op drie verschillende middelbare scholen in de provincies Zuid-Holland, Zwolle en Overijssel. De participanten zaten op verschillende schoolniveaus, namelijk: HAVO (n = 27) en HAVO/VWO (n = 24). Deze participanten zaten in de 1e klas (n = 25), 2e klas (n = 8), en 3e klas (n = 17). De participanten op de verschillende scholen zijn een ieder geïnformeerd over het onderzoek. Elke participant kreeg de gelegenheid om mee te doen als zij dit wilden.

Data-verzameling

Om inzicht te krijgen in de attitudes van adolescenten is er in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van focusgroepen. Tijdens focusgroepen gaan adolescenten met elkaar in gesprek over bepaalde gespreksonderwerpen, ingebracht door de focusgroepleider. Elke focusgroep bestond uit 5-12 participanten. Deze participanten kwamen doorgaans uit dezelfde

(10)

klas, hadden hetzelfde schoolniveau en ongeveer dezelfde leeftijd. Elke focusgroep duurde tussen de 45 en 60 minuten.

Tijdens de focusgroepen is er gebruik gemaakt van verschillende materialen zoals een script, foto’s, vragenlijsten en opnameapparatuur.

Script. Voor het leiden van de focusgroepen is er gebruik gemaakt van een semigestructureerd script. Dit houdt in dat de focusgroepleider van het script mocht afwijken indien er relevante opmerkingen werden gemaakt door de participanten en tevens hierop door te vragen. Elke focusgroep bestond uit drie delen. In het eerste deel werden de participanten verwelkomt en werden er een aantal belangrijke punten besproken. Zo werd er besproken dat de participanten ten allen tijden het klaslokaal waar de focusgroepen werden gehouden mochten verlaten, indien zij zich onprettig voelden. Daarnaast werd er aangegeven dat de participanten geen persoonlijke verhalen hoefden te vertellen als zij dit niet wilden. Het tweede deel van het script bestond uit vier deelthema’s die gedurende de focusgroep werden besproken. Het doel van deelthema 1 was om meer inzicht te krijgen in hoe de situatie nu op hun school was met betrekking tot conflictsituaties. Daarnaast was het ook de bedoeling om inzicht te krijgen in hoe er op hun school met deze conflictsituaties werd omgegaan door bijvoorbeeld docenten, school-breed en individueel. Deelthema 2 behandelde de verandering in het gedrag van de leeftijdsgenoten van de participanten met betrekking tot conflictsituaties. Deelthema 3 besprak hoe de sociale normen veranderd konden worden volgens de participanten. Hier werd ook ingegaan op wat de participanten “normaal” en “niet normaal” gedrag vonden, wat zij zagen als pesten en plagen, en beweegredenen om te pesten. Ook werd er in gegaan op hoe participanten aangemoedigd konden worden om conflictsituaties te verminderen en op welke manieren zij dit zouden doen. Als laatste werd er tijdens deelthema 4 besproken hoe participanten gemotiveerd konden worden om mee te doen aan interventies om conflictsituaties op scholen te veranderen. Hierin werden verschillende acties als

(11)

voorbeeld gebruikt. Ten slotte werd er tijdens deel 3 de participanten bedankt voor hun deelname en inzet. Ook werd er aangegeven dat de participanten een brief mochten meenemen met informatie van de hoofdonderzoeker, voor het geval dat de participanten achteraf nog in contact wilden komen, om het onderwerp nogmaals te bespreken. Zie bijlage 1 voor het gehele script.

Foto’s. Zoals eerder benoemd werden in deelthema 4 verschillende acties gebruikt om voorbeelden te geven hoe anti-conflictinterventies eruit kunnen zien. Om de verschillende acties beeldend te maken is er gebruik gemaakt van geplastificeerde foto’s. In totaal werd er gebruik gemaakt van zes verschillende foto’s. Foto 1 bevatte een afbeelding van armbandjes. Foto 2 bevatte een afbeelding van verschillende gekleurde posters met positieve teksten. Foto 3 bevatte een afbeelding van een t-shirt. Foto 4 bevatte een afbeelding van een website. Foto 5 bevatte een afbeelding van een actiedag en tenslotte bevatte foto 6 een afbeelding van een schoolkrant. Zie bijlage 2 voor de getoonde foto’s.

Vragenlijst. Om meer inzicht te krijgen in het gebruik van verschillende soorten Social media door participanten is er gebruik gemaakt van een korte vragenlijst. Deze vragenlijst bestond uit zeven vragen over het gebruik van Social media en hun vrijetijdsbesteding. In deze studie zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen alleen de resultaten van de vragen over het gebruik en type vorm van Social media meegenomen. Zie bijlage 3 voor de afgenomen vragenlijst.

Opnameapparatuur. Voor het opnemen van de focusgroepen is er gebruik gemaakt van professionele opnameapparatuur. De participanten werden te allen tijden geïnformeerd over het opnemen van de focusgroepen. Daarnaast werd er vermeld dat de audio-opnames werden geanonimiseerd tijden het transcriberen en er geheel vertrouwelijk mee werd omgegaan.

(12)

Procedure

Na toestemming te hebben gekregen van de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam konden de onderzoekers en master-studenten beginnen aan het werven van middelbare scholen. De aan het onderzoek participerende adolescenten zijn geworven binnen het netwerk van de onderzoekers en master-studenten. De onderzoekers en master-studenten hebben middelbare scholen benaderd met de vraag of zij mee wilden doen aan een onderzoek naar anti-conflictinterventies en de daarbij behorende meningen van adolescenten. De middelbare scholen hebben een brief ontvangen met uitleg over het onderzoek en toestemmingsformulieren die de ouders van de participanten die mee wilden doen, moesten ondertekenen. Als de middelbare scholen aangaven mee te willen doen, werden in mei en juni 2019 op verschillende data focusgroepen gehouden.

Op de data van de focusgroepen werden alleen de participanten die toestemming hadden gekregen van hun ouders uit de klas gehaald om mee te doen aan de focusgroep. Zij werden meegenomen naar een leeg klaslokaal wat was ingericht voor de focusgroep. Voordat de focusgroep begon moesten de participanten zelf ook hun toestemming geven om mee te doen door middel van een toestemmingsformulier. Na de focusgroep kregen de participanten nog een vragenlijst over hun gebruik van Social media en vrijetijdbesteding.

Wanneer alle focusgroepen gehouden waren werden de audio-opnames geanonimiseerd en getranscribeerd. Transcriberen is het volledig uitschrijven van de opgenomen tekst.

Data-analyse

Aan de hand van thematische analyse is de data afkomstig uit de focusgroepen geanalyseerd. Door middel van thematische analyse wordt de data toegewezen aan verschillende thema’s (Hopkins, Taylor, Bowen, & Wood, 2013). Aan de hand van Braun en Clarke (2006) framework wordt de data gecodeerd. Na het transcriberen volgt

(13)

achtereenvolgens het opstellen van verschillende codes, het zoeken van thema’s, herzien van deze thema’s en het benoemen en definiëren van de gevonden thema’s (Braun & Clarke, 2006). Ten slotte zal er op basis van de gevonden thema’s antwoord worden gegeven op de opgestelde onderzoeksvragen.

De gegevens afkomstig van de vragen over het gebruik van verschillende soorten Social media en vrijetijdsbesteding zullen geordend worden per vorm van Social media. Vervolgens zullen deze gegevens in een tabel worden gezet van meest gebruikte vorm van Social media naar minst gebruikte vorm van Social media.

Epistemologie

De data is vanuit interpretivistische oogpunt geanalyseerd. Interpretivisme streeft ernaar dat iedere mens de werkelijkheid op een andere manier interpreteert en daarnaast eerst de gedragingen en handelswijze van mensen moet kennen voordat zij dit kunnen begrijpen (Crotty, 1998). Dit zou kunnen bijdragen bij een eventuele bias van de onderzoeker wat de resultaten kan beïnvloeden.

Resultaten

Aan de hand van de thematische analyse zijn er drie hoofdthema’s uit de dataset gecreëerd. De drie hoofdthema’s zijn achtereenvolgens de mindset van adolescenten voor het verminderen van conflictsituaties op middelbare scholen, de motivatie van adolescenten om conflictsituaties te verminderen en het gebruik van Social media in het verminderen van conflictsituaties.

In tabel 1 zijn de hoofdthema’s geclusterd die onderbouwt worden door een aantal subthema’s.

(14)

Tabel 1

Clustering van de thema’s

Hoofdthema’s Sub thema’s

De mindset van adolescenten voor het verminderen van conflictsituaties op middelbare scholen

- Je fijn en veilig voelen op school - Fysieke schade

- Mentale schade

- Suïcide als gevolg van pesten - Slachtoffers worden daders - Effect zien van interventie

- Bang om zelf slachtoffer te worden Motivatie van adolescenten om

conflictsituaties te verminderen

- Een beloning krijgen

- Samenwerken met klasgenoten - Het doen van activiteiten - Onder schooltijd

- Geen eigen tijd inleveren - Bewustzijn creëren

- Ervaringsdeskundigen aan het woord laten

Gebruik van Social media in het verminderen van conflictsituaties

- Gepeste zelf wel interesse - Dader zelf geen interesse - Het moet aantrekkelijk zijn - Meer volgers creëert meer volgers - Instagram als hoofdmiddel - Meer adolescenten bereiken

(15)

Thema 1: De mindset van adolescenten voor het verminderen van conflictsituaties op middelbare scholen

Participanten konden feilloos opnoemen waarom het belangrijk is om conflictsituaties vooral op middelbare scholen te verminderen. Participanten gaven aan dat zij het vooral belangrijk vinden dat je je veilig en fijn voelt op een school. Goed contact met klasgenoten en andere klassen gaven zij aan belangrijk te vinden. Daarnaast gaven zij aan dat een goede sfeer ook belangrijk is op een middelbare school. Het verminderen van conflictsituaties draagt volgens hen bij aan het verbeteren van de algemene sfeer op school.

Participant (13) uit focusgroep 2: “Dat maakt de sfeer ook gewoon beter op school. Of in de

school.”

Participant (12) uit focusgroep 2: “Ja soort van vrede ofzo”.

Ook gaven participanten aan wat de gevolgen van pesten zijn en wat dit voor schade kan aanrichten bij het slachtoffer. Zo werd benoemd dat het naast fysieke schade, ook vooral psychische schade bij het slachtoffer veroorzaakt. Daarnaast gaven de participanten aan dat slachtoffers zichzelf fysiek schade kunnen aanrichten met suïcide als gevolg.

Participant (13 jaar) uit focusgroep 1: “Omdat zoals hier, agressief kan het iets aandoen.

Maar ook als ze gaan schelden. Mensen zeggen wel van “ het doet niks met me”. Maar het blijft toch wel ergens hangen.”

Participant (12 jaar) uit focusgroep 4: “Nou je ziet best wel veel nieuwsberichten van mensen

(16)

Daarnaast gaven participanten aan dat het belangrijk is om conflictsituaties aan te pakken omdat het slachtoffer zelf vaak ook gaat pesten. Dit doen zij volgens de participanten om zichzelf te verdedigen of uit eigen onzekerheid om zelf gepest te worden.

Participant (12) uit focusgroep 1: “Omdat je dan zeg maar bang bent om zelf gepest te

worden. Je bent gewoon onzeker. Bang dat jezelf iets aan wordt gedaan en dan ga je maar mensen pesten zodat jij de stoerste lijkt. Zodat jij de sterkste lijkt.”

Participant (15) uit focusgroep 3: “Ja inderdaad want die zijn zelf gewoon heel onzeker denk

ik en dan gaan ze anderen belachelijk maken om zelf beter te lijken.”

Participant (13) uit focusgroep 4: “Ja dat ze misschien een laag zelfbeeld hebben en dat ze het

dan maar bij iemand anders doen zodat het in ieder geval niet bij hen gebeurd.”

Wanneer er werd gevraagd naar hoe zij dachten over wat er veranderd kon worden en/of hoe dat veranderd kon worden met betrekking tot het verminderen van conflictsituaties, gaven zij in eerste instantie meerdere malen aan dat conflictsituaties op middelbare scholen niet verminderd en/of veranderd kan worden. Een reden hiervoor was in hun ogen dat “het” toch wel gebeurt, en dat een buitenstaander “het” niet kan veranderen.

Participant (14) uit focusgroep 3: “Maar het moeilijk om er iets in te kunnen veranderen als

anderen het doen zeg maar. Je kan er via Social media of in het echt wel iets van zeggen maar ja als diegene thuis op de bank zit kan die toch zo weer doen wat die wil zeg maar, via Social media zeg maar. Dat kan heel makkelijk.”

(17)

Participant (13) uit focusgroep 2: “Ik denk dat je er ook niet echt iets aan kan doen. Het blijft

gewoon dat kinderen met elkaar gaan ruzie hebben en uiteindelijk soms uit de hand loopt, dat kan je niet echt veranderen.”

Participant (15) uit focusgroep 6: “Ik denk dat dan misschien wat iedereen ook al zei. Dat er

bij de pester zelf dat daar dan misschien wel echt meer aan de hand is. Dus ik denk dat daar dan dieper op in moet worden gegaan.”

Wanneer er werd doorgevraagd bij de participanten en gevraagd werd hoe zij hierover dachten in een ideale situatie. Gaven de participanten aan dat docenten op middelbare scholen bijvoorbeeld meer controle zouden kunnen uitoefenen. Daarnaast gaven zij aan dat

Participant (14) uit focusgroep 5: “Maar vaak dan gaat ook een ruzie dat start vaak in een

groepsapp en dan heb je bijvoorbeeld in een klas, of in een team waar je ook een groepsapp van heb je een bepaald aantal mensen die goed bevriend zijn en die gaan het dan voor elkaar opnemen, en dan ontstaat er vaak een ruzie en dan ehm, is het misschien handig als je bijvoorbeeld je mentor of iemand die er mee te maken heeft die, dat je die ook in de groepsapp doet. We hebben bijvoorbeeld twee groepsappen, eentje zonder en eentje met mentor. Of bijvoorbeeld dat je het een keer in de zoveel tijd het laat checken, of zoiets.”

Als laatste gaven participanten aan graag van te voren te willen weten of een dergelijke anti-conflictinterventie ook daadwerkelijk effect heeft, willen zij meedoen. Zij zouden anders het gevoel hebben iets voor niets te hebben gedaan.

Participant (15) uit focusgroep 6: “Nou in ieder geval de garantie dat het echt werkt want als

(18)

Participant (15) uit focusgroep 6: “Ja anders heb je een beetje het gevoel dat je moeite doet

voor niks.”

Thema 2: Motivatie van adolescenten om conflictsituaties te verminderen

Het “bezig” zijn is een harde voorwaarden voor het mee doen aan anti-conflictinterventies. Participanten willen vooral bezig zijn met activiteiten. Zij gaven aan dat het onderwerp “pesten” dan veel beter blijft hangen en meer impact heeft, dan als er een, naar in hun ogen, “saaie” presentatie wordt gegeven. Activiteiten zoals een quiz, rollenspellen of het kijken naar een film en vervolgens klassikaal bespreken zagen de participanten wel zitten. Naast dat een anti-conflictinterventie vooral activiteiten moet bevatten, gaven participanten ook aan dat er vooral moet worden samengewerkt.

Participant (12) uit focusgroep 2: “Als je er soort van dingen bij bedenkt, bijvoorbeeld een

quiz. Houdt kinderen ook actief.”

Vrije tijd inleveren voor het meedoen aan het verminderen van conflictsituaties, zagen participanten echter niet zitten. Een dergelijke interventie zal dan ook volgens de participanten vooral moeten plaatsvinden op een doordeweeks dag onder schooltijd. Het liefst in combinatie met een beloning.

Participant (14) uit focusgroep 5: “Vrijwillig buiten schooltijd? Of tijdens school? Buiten

schooltijd denk ik niet want ik heb het best wel druk met school, en maar als het tijdens schooltijd is zou ik wel even langs gaan en kijken hoe het is. Maar ik denk dat ik voor mijn vrije tijd buiten school, denk ik niet dat ik er naartoe zal gaan. Ik zou liever met een vriend afspreken of iets anders doen of leren.”

(19)

Participant (13) uit focusgroep 2: “Ja, als je bijvoorbeeld een cijfer ervoor kan krijgen, en

helemaal bij bijvoorbeeld voor Nederlands. Dan leer je er gelijk ook meer van. Maar ik denk niet dat ik mij echt vrijwillig zou opgeven voor zoiets.”

Participant (13) uit focusgroep 4: “Ja maar ik denk ook sowieso onder schooltijd want na

schooltijd moet je je vrije tijd ervoor opofferen en dan komen er waarschijnlijk wel minder.”

Participanten aan het woord laten die zelf ooit slachtoffers zijn geweest van pestgedrag, zogenoemde “ervaringsdeskundigen”, zou velen participanten motiveren. Als ideeën gaven zij aan dat een ervaringsdeskundige zou kunnen video-bloggen of een presentatie zou kunnen geven om te laten zien hoeveel impact pesten heeft op het dagelijkse leven. De participanten gaven aan als het ware “betrokken” te willen worden bij wat pesten veroorzaakt.

Participant (15) uit focusgroep 3: “Ja maar dan zie je ook gewoon hoe het uit zijn oogpunt is

zeg maar. Want wij zien het wel gebeuren dan zeg maar, maar je voelt er zelf niet echt iets bij zeg maar.”

Thema 3: Gebruik van Social media in het verminderen van conflictsituaties

Social media is niet meer weg te denken in het dagelijkse leven. Zo ook niet in het leven van de groep participanten die aan dit onderzoek hebben meegedaan. Meerdere keren gaven zij aan dat conflict situaties vaak “offline” ontstaan via Social media zoals Instagram, Facebook of Snapchat. Zij waren het er mee eens dat berichten via Social media vervormd kunnen worden, of een andere lading kunnen krijgen.

(20)

Participant (13) uit focusgroep 4: “Omdat het heel makkelijk is, je kan heel makkelijk iets wat

je denkt kan je heel makkelijk typen. En ik heb in het echt wel eens, vaak dat ik meestal wat ik wil zeggen dat zeg ik wel alleen soms denk je wel na voordat je wat zegt maar omdat het gewoon niet slim is als je dat wel gaat zeggen zeg maar.”

Participant (16) uit focusgroep 6: “Nee maar gewoon dat mensen dingen zeggen via andere

accounts op Instagram ofzo en dat ze dan dingen gaan zeggen terwijl ze in het normale leven zeg maar niks durven te zeggen.”

Participant (15) uit focusgroep 6: “Vaak komt het veel verkeerder over dan dat iemand het

bedoelt. Dan bedoel je het wel oké maar dan vat die persoon het helemaal verkeerd op waardoor je gezeur krijgt waar je helemaal geen zin in hebt.”

Op de vraag of Social media kan worden gebruikt bij anti-conflictinterventies gaven de participanten aan dat het vooral moet worden gericht op slachtoffers van pesten. Zij gaven aan dat slachtoffers eerder via Social media op zoek gaan naar hulp en/of informatie dan daders.

Participant (13) uit focusgroep 2: “Want ik denk dat de daders dat niet gaan doen. Want vaak

weten ze ook niet echt dat ze pesten ofzo, van “ik ga mij aanmelden bij een website”. Ik denk niet dat ze dat gaan doen. Vaak kinderen die gepest worden denk ik wel.”

Wanneer er gekeken wordt naar welke Social media het beste gebruikt zou kunnen worden in het verminderen van conflictsituaties, gaven de participanten aan dat Instagram een goed middel daarvoor zou zijn. Instagram zou meer adolescenten aantrekken dan bijvoorbeeld Facebook. Daarnaast vonden zij dat websites verouderd zijn en minder makkelijk in gebruik.

(21)

Participant (15) uit focusgroep 3: “Nou Snapchat werkt denk ik minder goed dan Instagram.

Instagram kun je heel makkelijk delen enzo denk ik.”

Participant (13) uit focusgroep 2: “Ja en dan gaan mensen het wel delen en dan kan het echt

populair worden. Maar een website weet ik niet helemaal, ik denk niet dat mensen tegenwoordig nog helemaal met websites bezig zijn ofzo.”

Daarnaast gaven participanten aan dat zij eerder Social media zouden gebruiken zoals Instagram als hun klasgenoten dat ook zouden doen. Daarnaast gaven zij aan dat Social media een goede manier is om meerdere adolescenten te bereiken aangezien tegenwoordig elke adolescent wel gebruik maakt van Social media. Is het niet Instagram, dan is het wel Facebook, Snapchat of Whatsapp. Het kanaal wat gebruikt zou kunnen worden voor anti-conflictinterventies zou echter wel een goede en indrukwekkende indruk moeten geven.

In tabel 2 staat weergegeven van welke vorm van Social media participanten het meest gebruik maken.

Tabel 2

Vragenlijst Social media en Vrijetijdsbesteding

Social media Aantal

Instagram 48

Whatsapp 19

Youtube 19

Snapchat 37

(22)

Discussie

Met deze huidige studie moest er een beeld gecreëerd worden welke componenten een dergelijke anti-conflictinterventie moet bevatten, willen adolescenten hieraan mee doen en gemotiveerd zijn. Daarnaast werd er gekeken of het gebruik van online tools, zoals Social media de motivatie tot deelname zou kunnen vergroten.

Wanneer een anti-conflictinterventie een verplicht karakter heeft, activiteiten bevat waarin samenwerking tussen adolescenten wordt gestimuleerd en er gebruik wordt gemaakt van een online tool zoals bijvoorbeeld Instagram, zullen adolescenten eerder mee doen aan een anti-conflictinterventie.

Hoe is de mindse’ van adolescenten tegenover anti-conflictinterventies?

Participanten geven aan dat zij zich vooral fijn en veilig willen voelen op een middelbare school. Goed contact met hun klasgenootjes en andere klassen, en het verminderen van conflictsituaties draagt volgens hen bij aan een goede sfeer op een middelbare school. Iets wat zij van belang vinden om zich fijn en veilig te voelen op hun middelbare school. Ook geven zij aan dat het belangrijk is om conflictsituaties aan te pakken omdat het een actie-reactie als gevolg kan krijgen. Slachtoffers die gepest worden, gaan in hun ogen zelf vaak ook pesten uit onzekerheid of zelfverdediging.

Op de vraag óf conflictsituaties op school verminderd kunnen worden, en/of hoe je dat kunt veranderen, geven de participanten aan dat je dit niet kunt veranderen. In hun ogen heeft dit weinig zin aangezien het “toch wel” gebeurd. Dit sluit aan bij de “fixed mindset” theorie van Dweck (2006). Dweck (2006) maakt onderscheid tussen een “fixed mindset” en een “growth mindset”. Wanneer er sprake is van een “fixed mindset” wordt uitgegaan van het feit dat bijvoorbeeld intelligentie, persoonlijkheid en karakter vast staan en je daarmee geboren wordt (Dweck, 2006). Participanten met een meer “fixed mindset” zouden kunnen denken dat het verminderen van conflictsituaties niet mogelijk is, omdat dit in de persoon zelf zit. Een

(23)

“growth mindset” houdt in dat je gelooft in vooruitgang en ontwikkeling (Dweck, 2006). Er is ruimte voor verbetering en dus zouden participanten kunnen denken dat iets als “pesten” veranderd of verminderd kan worden. In een dergelijke anti-conflictinterventie zou het verstandig zijn als er beroep wordt gedaan op de “growth mindset”. Oefeningen waarin een virtuele wereld wordt gecreëerd en de participanten mee worden genomen in het ervaren van “pestgedrag” zouden een mooie aanvulling kunnen zijn. Wat weer aansluit bij de behoefte van de participanten om “betrokken” te raken bij wat pesten nou precies met je doet. Daarnaast zou er tijdens een dergelijke anti-conflictinterventie ook een onderwerp toegewijd kunnen worden aan hoe het brein werkt en dat mensen daadwerkelijk kunnen veranderen.

Ook wordt er genoemd dat zij graag resultaat willen zien van een interventie. Participanten geven aan van tevoren te willen weten of een anti-conflictinterventie het gewenste effect heeft of niet. Dit zou gedaan kunnen worden door voorgaand aan een anti-conflictinterventie resultaten van eerder onderzoek te presenteren. Hierin krijgen de participanten dan ook bijvoorbeeld te zien dat er daadwerkelijk een kans op verandering in gedrag te zien is. Participanten geven aan anders het gevoel te krijgen iets voor niets te hebben gedaan.

Wat hebben adolescenten nodig om hun participatiemotivatie bij anti-conflictinterventies te vergroten?

Een veelvoorkomend antwoord uit het onderzoek op de vraag of participanten zouden mee doen aan een anti-conflictinterventie is de terugkerende vraag of het verplicht is of vrijwillig. Is de desbetreffende interventie verplicht en/of gerelateerd aan een schoolvak zullen adolescenten hieraan mee doen. Hun motivatie om mee te doen aan een anti-conflictinterventie heeft dan weliswaar een extrinsiek karakter, adolescenten geven wel aan graag bezig te willen blijven en activiteiten te willen doen.

(24)

Participanten geven veelvuldig aan dat een dergelijke anti-conflictinterventie “leuk” en niet “saai” moet zijn. Bij de vraag wat een “leuke” interventie inhoudt werden activiteiten genoemd waarbij de participanten vooral bezig zouden zijn. Het moet aansluiten bij de leefwereld van de participanten. Daarnaast vinden zij samenwerking met andere klasgenoten belangrijk. Naast dat een anti-conflictinterventie moet werken in de ogen van de participanten, vinden zij ook belangrijk dat er iets tegenover hun deelname moet staan. Dit kan in de vorm van een beloning. Participanten geven als voorbeelden een cijfer voor een vak, snoep of chocolade. Dit sluit aan bij Ryan en Deci’s theorie over motivatie dat adolescenten vooral extrinsiek gemotiveerd zijn (Ryan & Deci, 2000). Daarnaast is het van belang dat hun klasgenoten ook mee doen aan de desbetreffende anti-conflictinterventie. De mening van anderen mensen is belangrijk voor adolescenten en dus ook de mening over een deelname aan een anti-conflictinterventie. De activiteiten die de participanten doen moeten geen bedreiging zijn voor hun eigen status. Dit heeft te maken met de statusgevoeligheid die adolescenten ervaren in deze levensfase (Yeager et al., 2018).

Hoe kunnen online tools gebruikt worden om de participatiemotivatie van adolescenten bij anti-conflictinterventies te vergroten?

Adolescenten anno 2019 zijn groot geworden met de dagelijkse beschikbaarheid van internet. Social media is niet meer weg te denken in het dagelijkse leven van een adolescent. Niet geheel gek dat een online tool zou kunnen helpen bij het vergroten van de participatiemotivatie van adolescenten bij anti-conflictinterventies. Participanten kiezen Social media boven klassieke manieren (een poster, een schoolkrantje etc.) om anti-conflictinterventies in te zetten. Participanten geven aan vooral geïnteresseerd te zijn in een Instagram pagina die zij eventueel zouden kunnen volgen of delen. Op de Instagram pagina zouden vooral vrolijke, positieve en kleurrijke teksten moeten komen te staan. Deze Instagram pagina moet indrukwekkend zijn en hun aandacht trekken. Daarnaast zouden zij

(25)

vooral Instagram pagina’s volgen als hun klasgenoten deze ook zouden volgen. Wederom te maken met de behoefte aan status bij adolescenten (Yeager et al., 2018). De Instagram pagina’s zouden volgens de participanten persoonlijke verhalen kunnen bevatten van personen die ooit slachtoffer zijn geweest van pesten of op het moment slachtoffer zijn. De behoefte om een persoonlijk verhaal te lezen en/of te zien is te wijten aan de behoefte van saamhorigheid en het delen van persoonlijke ervaringen van de mens (Gottschall, 2012). Daarnaast gaven de participanten aan dat het een goed idee zou zijn als om adolescenten te bereiken via de Social media die de middelbare school gebruikt. Bijvoorbeeld een chat-systeem of een Instagram van de middelbare school zelf. Zo wordt de zichtbaarheid van de anti-conflictinterventie vergroot aldus de participanten.

Echter geven participanten ook aan dat zij denken dat daders echter niet Social media zouden bezoeken en/of lezen wat te maken heeft met anti-conflictinterventies. De participanten geven als reden dat daders vaak niet doorhebben dat zij pestgedrag vertonen.

Beperkingen

Een beperking van het huidige onderzoek is dat de focusgroep-leiders, niet getrainde master-studenten waren. Een risico hiermee is dat de master-studenten onbewust gebruik kunnen maken van suggestieve vragen. Hiermee is het onduidelijk of de antwoorden op de gestelde vragen echt vanuit de participanten kwamen, of onbewust werden gestuurd door de master-studenten.

Doordat de verzamelde data op een thematische wijze is geanalyseerd wordt er een beroep gedaan op de interpretatie van de master-student. De interpretatie van een context valt samen met het referentiekader van een persoon. Hierdoor kunnen de gepresenteerde resultaten lichtelijk vertekend zijn.

Ook het niet kunnen generaliseren naar de algehele Nederlandse populatie van adolescenten is een beperking in dit onderzoek. Door het exploratieve en kwalitatieve

(26)

karakter van dit onderzoek is de omvang van de steekproefgrootte beperkt. Doordat het houden van een focusgroep zowel een beroep doet op de tijd van adolescenten, doet het ook een beroep op de flexibiliteit van middelbare scholen en bereidheid van middelbare scholen om mee te doen. Vele middelbare scholen die voor dit onderzoek benaderd zijn gaven aan niet mee te willen doen, daar het onderwerp “pesten” een kwetsbaar en gevoelig onderwerp is. Hierdoor hebben er maar drie middelbare scholen verdeeld over Nederland mee gedaan. Door een beperkte steekproef en bereidheid van middelbare scholen die mee wilden doen, was het aanbod in schoolniveaus schaars. De desbetreffende participanten zaten daarnaast op hetzelfde schoolniveau, namelijk havo en havo/vwo.

Sterke kanten

Echter heeft het onderzoek ook sterke kanten. Zo heeft dit onderzoek een opstapje gegeven voor het creëren van meer zicht op de invulling van een anti-conflictinterventie gericht op adolescenten van middelbare scholen. Door juist in gesprek te gaan met de doelgroep zelf, wordt er een beeld gegeven waar een dergelijke anti-conflictinterventie aan moet voldoen, wil het effectief worden bewezen.

Aanbeveling vervolgonderzoek

In de toekomst zal er verder aan de slag moeten worden gegaan met het doen van onderzoek op het ontwikkelen van een anti-conflictinterventie voor adolescenten. Eerst zal er een grotere steekproef aan adolescenten moeten worden genomen. Dit omdat er zo meer informatie verzameld kan worden over hoe adolescenten vanuit verschillende hoeken in Nederland, op verschillende schoolniveaus denken over anti-conflictinterventies. Resultaten van deze onderzoeken geven namelijk ruimte om te discussiëren over de verschillende onderwerpen die naar voren komen. Daarnaast kan er gekeken worden of er een verschil in participatiemotivatie is tussen adolescenten die op het vmbo of gymnasium zitten.

(27)

Ook is het interessant om te onderzoeken of er een verschil is tussen participatiemotivatie van vrouwelijke en mannelijke adolescenten. Het verschil zou wellicht te verklaren zijn in verschil in wat vrouwelijke en mannelijke adolescenten belangrijk vinden en wat hen bezighoudt in de adolescentie.

Implicatie voor de praktijk

Met de gevonden resultaten kan er bij verder onderzoek door middel van focusgroepen verder in worden gegaan op de onderwerpen die aan bod zijn gekomen tijdens dit onderzoek. Zo kan er bijvoorbeeld meer doorgevraagd worden waarom adolescenten het belangrijk vinden dat hun klasgenoten ook mee doen aan anti-conflictinterventies. Ook kan er dieper in worden gegaan op de vormgeving van Social media, wat gebruikt kan worden als goed middel en op welke momenten in de anti-conflictinterventie dit ingezet kan worden.

Conclusie

Wanneer je participatiemotivatie van adolescenten bij anti-conflictinterventies op middelbare scholen wilt vergroten moet je investeren in een interventie die aansluit bij de leefwereld van adolescenten. Adolescenten moeten vooral bezig zijn, samenwerken met klasgenoten en geboeid zijn. Dit kan je onder andere bereiken door het gebruik van Social media zoals Instagram. De doelgroep die moet deelnemen aan een anti-conflictinterventie moet blijvend betrokken worden van de ontwikkeling daarvan. Want zeg nou zelf, wat is er nou beter dan input krijgen van de experts zelf?

(28)

Referenties

Baar, P. L. M. (2012). Pesten op sportverenigingen: visie en aanpak van trainers. In N. Schipper-van Veldhoven, H. van der Palen, J. van der Kerk & R. Schuijers (Red.), Goud in elk kind. Jeugdsport in een pedagogische perspectief (pp. 115- 126). Deventer: daM uitgeverij.

Braun, V. & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3(2). Pp. 77-101. doi.org/10.1191/1478088706qp063oa

Boeck, de, A. (2014). Over zelfwaardering, slachtofferschap van (cyber)pesten en de beschermende invloed van vrienden. In: Jongeren in Cijfers en Letters: Bevindingen uit de JOP-Monitor 3 en de JOP-School-Monitor. Acco (Leuven), pp. 111-135 Crotty, M. (1998). The Foundations of Social Research: Meaning and perspective in the

research process. Verkregen van

https://fasstasticmethodologygroup.files.wordpress.com/2009/09/crotty1998.pdf Dweck, C. (2006). Mindset: The New Psychology of Success. Verkregen van

https://www.revolv.be/wp-content/uploads/2017/09/2MPRA-Mindset-The-New-Psychology-of-Success.pdf

Gottschall, J. (2012). The storytelling animal: How stories make us Human. Verkregen van https://www.researchgate.net/publication/263614044_Gottschall_J_2012_The_storytel ling_animal_How_stories_make_us_human

Herweijer, L., & Vogels, R. (2004). Ouders over opvoeding en onderwijs. Verkregen van http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2004/Ouders_over_opvoed ing_e n_onderwijs

Hopkins, L., Taylor, L. Bowen, E. & Wood, C. (2013). A qualitative study investigating adolescents’ understanding of aggression, bullying and violence. Children and Youth Services Review 35 (2013) 685–693. doi.org/10.1016/j.childyouth.2013.01.012

(29)

Olweus, D. (1994). Bylling at School: Basic Facts and Effects of a School Based Intervention Program. Journal of Child Psychology and Psychiatry / Volume 35, Issue 7.

doi.org/10.1111/j.1469-7610.1994.tb01229.x

Meer, B. van der (n.d.). Pesten: Website voor Nederland en Vlaanderen. Verkregen van www.pesten.net

Mijn Veilige School (2019). Wat is een pestprotocol. Verkregen van https://mijnveilige.school/wat-is-een-pestprotocol/

Olweus, D. (2012). Invited expert discussion paper. Cyberbullying: An overrated phenomenon? European Journal of Developmental Psychology, 9, 520-538.

doi: 10.1080/17405629.2012.682358

Orobio de Castro, B., Mulder, S., van der Ploeg, R., Onrust, S., van den Berg, Y., Stoltz, S., Buil, M., de Wit, I., Buitenhuis, L., Cillessen, T., Veenstra, R., van Lier, P., Dekovic, M. & Scholte, R. (2018). Wat Werkt Tegen Pesten? Effectiviteit van kansrijke

programma’s tegen pesten in de Nederlandse onderwijspraktijk. Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Verkregen van

file:///Users/SaraPerez/Downloads/Wat+Werkt+Tegen+Pesten.+Effectiviteit+van+kan srijke+programma's+tegen+pesten+-+eindrapport.pdf

NJI (2018). Wat werkt? Aanpak Pesten. Verkregen van

https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Wat-werkt-publicatie/Watwerkt_AanpakPesten.pdf

NJI (2019). Internetgebruik. Verkregen van

https://www.nji.nl/nl/Databank/Cijfers-over-Jeugd-en-Opvoeding/Cijfers-per-onderwerp-Internetgebruik

Pellegrini, A. D., & Long, J. D. (2002). A longitudinal study of bullying, dominance, and victimization during the transition from primary school through secondary

(30)

school. British Journal of Developmental Psychology, 20, 259-280. doi:10.1348/026151002166442

Praktikon (2016). Sociale veiligheid in en rond scholen. Verkregen van

https://www.schoolenveiligheid.nl/actueel/monitor-sociale-veiligheid-2016/

Ryan, R.M. & Deci, E. L. (2000). Intrinsic and Extrinsic Motivations: Classic Definitions and New Directions. Contemporary Educational Psychology, 25, 54-76.

doi:10.1006/ceps.1999.1020,

Scholte, R., Nelen, W., de Wit, W. & Kroes, G. (2016). Sociale veiligheid in en rond scholen. Verkregen van https://www.voion.nl/downloads/c0ff133d- 6920-4ebc-ab99-

a45810e42790

Sigurdson, J. F., Undheim, A. M., Wallander, J. L., Lydersen, W. & Sund, A. M. (2015). The long-term effects of being bullied or a bully in adolescence on externalizing and internalizing mental healt problems in adulthood. Child Adolesc Psychiatry Ment Health. 9: 42.

Solberg, M.E., & Olweus, D. (2003). Prevalence estimation of school bullying with the Olweus Bully/Victim Questionnaire. Aggressive Behavior, 29(3), 239-268. Van Stigt, M. (2014). Alles over pesten. Verkregen van

https://www.boomtestonderwijs.nl/media/3/9789089532510.pdf

Wolke, D. & Lereya, S. T. (2015). Long-term effects of bulying. Arch Dis Child; 100:879-885. doi:10.1136/archdischild-2014-306667

Yeager, D. S. & Dweck, C. S. (2012). Mindsets that promote resilience: When students believe that personal charateristics can be developed. Educational Psychologist, 47:4, 302-314. doi: 10.1080/00461520.2012.722805

Yeager, D. S., Fong, C. J., Lee, H. Y., & Espelage, D. L. (2015). Declines in efficacy of anti-bullying programs among older adolescents: Theory and a three-level meta-analysis.

(31)

Journal of Applied Developmental Psychology, 37(1), 36–51 doi.org/10.1016/j.appdev.2014.11.005

Yeager, D.S., Dahl, R.E., & Dweck, C.S. (2018). Why interventions to influence adolescent behavior often fail but could succeed. Perspectives on Psychological Science, 13, 101-122. doi:10.1177/1745691617722620

(32)

Bijlagen Bijlage 1. Script focusgroepen

(33)

Bijlage 2. Foto’s

(34)

Bijlage 3. Vragenlijst gebruik Social media en vrijetijdbesteding Algemene vragen

1. Wat doe je het liefst in je vrije tijd?

2. Welke games speel je graag? Dit kunnen zowel computerspellen als bordspellen of spellen met vrienden/ vriendinnen zijn.

3. Welke apps gebruik je veel op je computer, ipad of telefoon?

4. Kijk je tv/netflix/youtube, en zo ja: naar welke programma’s kijk je graag?

(35)

6. Kijk je veel naar vlogs? En zo ja, wie zijn je favoriete vloggers?

7. Zijn er andere beroemdheden/ bekende mensen/ influencers die je volgt op Social media? Zo ja, wie?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Meer zelfs, het lijkt er sterk op dat we vandaag datgene wat ouders doen, en waar- voor ze verantwoordelijk zijn, lijken te beperken tot de zorg voor de (meest

Voor zover al deze gegevens van toepassing kunnen zijn op de hui- dige situatie in Nederland, lijkt eruit te volgen dat de angst (van dragers en niet-dragers)

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

De thuiszorgmedewerkers van Carinova dragen meestal een vest met herkenbaar logo. Bij Buurtzorg is dit niet altijd het geval. De thuiszorgmedewerkers hebben altijd hun mobieltje op

Using primary sources and oral interviews held mostly with informal diamond miners but also with traders, state security and law enforcement agents as well as residents of

De suggestie wordt gedaan door een aanwezige dat mensen pas toe komen aan niet-technische revalidatie als de opties voor technische revalidatie uitgemolken zijn. Afsluiting

(A) CD34 expression in the STZ treated group showing the islet sinusoidal capillaries with moderate positivity for CD34, and interlobular capillaries weak positive expression.. (B)

In het rijden onder invloed van de Amsterdamse automobilisten, uitge- splitst naar geslacht, zijn tussen de voor- en nameting geen significante verschuivingen opgetreden; zie tabel 6