• No results found

Moreel kompas in eigenrichting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Moreel kompas in eigenrichting"

Copied!
222
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MOREEL KOMPAS IN

EIGENRICHTING

Student:

Natasha Chedda

Studentnummer:

s1172549

11 januari 2016

Scriptiebegeleider:

Prof. E. Devroe

Tweede lezer:

Prof. P. Ponsaers

Masterscriptie

Crisis & Security Management

Universiteit Leiden

(2)

Opgedragen aan mijn vader, Harrypersad Hendrik Chedda

Het kompas in mijn leven…

(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Moreel kompas in eigenrichting’. De scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen van de masteropleiding Crisis & Security Management aan de Universiteit Leiden. Van juli 2015 tot december 2015 ben ik bezig geweest met het onderzoek en het schrijven van deze scriptie.

Ik wil graag een aantal mensen bedanken die een belangrijke rol hebben gespeeld in de totstandkoming van deze scriptie. Allereerst mijn begeleider Dr. Elke Devroe. U heeft mij ten alle tijde gesteund. Door uw kennis en feedback heb ik dit afstudeertraject als zeer leerzaam en interessant ervaren. Zonder uw begeleiding en hulp was deze scriptie nooit tot stand gekomen.

Daarnaast wil ik de volgende personen bedanken: Lodewijk Gunther Moor, Ybo Buruma, Willem Backer, Jeroen ten Voorde, Joey Seghers, Gerard Mouwen, Hans de Vries en Elianna Pons, voor de tijd die zij hebben vrijgemaakt, de energie die zij gestoken hebben in de interviews en de educatieve gesprekken. Jullie behulpzaamheid en kennis waren voor mij zeer leerzaam.

Ferdy, mijn vriend en grote steun in deze periode. Door het onverwachte verlies van mijn vader was de afgelopen tijd alles behalve makkelijk, maar jou steun heeft mij er letterlijk doorheen gesleept. De grootste dankbetuiging gaat uit naar mijn moeder, broer en zus. Zij hebben mij op alle mogelijke manieren gesteund om dit doel te bereiken. Ik ben jullie hier zeer dankbaar voor.

Ik wens u veel leesplezier toe.

Natasha Chedda

(4)

Samenvatting

De afgelopen jaren doet de overheid steeds meer beroep op haar burgers om veiligheid te kunnen voorzien. Enerzijds wordt er van de burger verwacht dat zij steeds meer hun eigen boontjes doppen op het gebied van criminaliteit, wat kan resulteren in meer eigenrichting in Nederland, en anderzijds wordt eigenrichting sterk afgekeurd door de overheid. Hier is sprake van een spanningsveld. Eigenrichting heeft een slechte connotatie, maar is eigenrichting wel altijd slecht? Of zijn er ook gevallen denkbaar waarin burgers eigenrichting accepteren? Voormalig politiepsycholoog, Frans Denkers, heeft een gedragscode ontwikkeld waaraan eigenrichting moet voldoen, wil eigenrichting in aanmerking komen voor maatschappelijke acceptatie. Hierbij moet er voldaan worden aan de volgende tien normen: (1) gedragsbeïnvloeding en conflictoplossing; (2) proportionaliteit en subsidiariteit; (3) geen onherstelbaar letsel; (4) persoonlijke herkenbaarheid; (5) niet tussen groepen; (6) geen plaatsvervangende emoties; (7) spiegeling; (8) onmiddellijkheid; (9) zeker weten en (10) geen overdacht van politiële en justitiële bevoegdheden. Daarnaast stelt Denkers (1985) dat burgers geschillen onderling moeten kunnen oplossen wanneer er sprake is van deze tien normen. Het is echter onduidelijk of deze normen ook echt voorkomen in het gedrag van een eigenrechter.

In dit onderzoek wordt de volgende vraag beantwoordt: In welke mate zijn de tien normen van Denkers (1985) van toepassing op concrete dossiers van eigenrichting, afkomstig van de rechtbanken Overijssel en Limburg, en welke verklaringen kunnen hiervoor gegeven worden? Om de onderzoeksvraag te beantwoorden, is er gekeken in hoeverre deze tien normen terug te zien zijn in het gedrag van eigenrechters. Daarbij is onderzocht in hoeverre burgers in staat zijn om geschillen onderling op te lossen. Om dit te kunnen vaststellen is binnen dit onderzoek achtereenvolgens gebruik gemaakt van de onderzoeksmethoden desktop research, dossieranalyse en diepte-interviews.

Op basis van het onderzoek kan worden vastgesteld dat de theorie van Denkers (1985) niet helemaal toepasbaar is op concrete strafdossiers binnen de twee rechtbanken, het gedrag van de eigenrechters voldoet niet aan de normen, zoals Denkers (1985) die heeft omschreven. Ondanks dit gegeven is de theorie van Denkers (1985) wel bruikbaar binnen het strafrecht. Doordat de theorie inmiddels 30 jaar geleden geschreven is, is de theorie toe aan actualisering. De geactualiseerde theorie kan in de praktijk gebruikt worden binnen het strafrecht, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor de officier van justitie en het fenomeen ‘mediation’.

(5)

Lijst met figuren en tabellen

Tabel 1 – Lijst met definities

Tabel 2 – Gebeurtenissenreeks

Tabel 3 – Operationaliseringstabel

Tabel 4 – Toelichtingstabel

Tabel 5 – Overzicht interviews

Tabel 6a – Gebeurtenissenreeks dossier 1

Tabel 6b – Operationaliseringstabel dossier 1

Tabel 6c – Toelichtingstabel dossier 1

Tabel 7a – Gebeurtenissenreeks dossier 2

Tabel 7b – Operationaliseringstabel dossier 2

Tabel 7c – Toelichtingstabel dossier 2

Tabel 8a – Gebeurtenissenreeks dossier 3

Tabel 8b – Operationaliseringstabel dossier 3

Tabel 8c – Toelichtingstabel dossier 3

Tabel 9a – Gebeurtenissenreeks dossier 4

Tabel 9b – Operationaliseringstabel dossier 4

Tabel 9c – Toelichtingstabel dossier 4

Tabel 10a – Gebeurtenissenreeks dossier 5

Tabel 10b – Operationaliseringstabel dossier 5

Tabel 10c – Toelichtingstabel dossier 5

Tabel 11a – Gebeurtenissenreeks dossier 6

(6)

Tabel 11c – Toelichtingstabel dossier 6

Tabel 12a – Gebeurtenissenreeks dossier 7

Tabel 12b – Operationaliseringstabel dossier 7

Tabel 12c – Toelichtingstabel dossier 7

Tabel 13a – Gebeurtenissenreeks dossier 8

Tabel 13b – Operationaliseringstabel dossier 8

Tabel 13c – Toelichtingstabel dossier 8

Tabel 14a – Gebeurtenissenreeks dossier 9

Tabel 14b – Operationaliseringstabel dossier 9

Tabel 14c – Toelichtingstabel dossier 9

Tabel 15a – Gebeurtenissenreeks dossier 10

Tabel 15b – Operationaliseringstabel dossier 10

Tabel 15c – Toelichtingstabel dossier 10

Tabel 16 – Analysetabel

Tabel 17 – Actualisering theorie

Figuur 1 – Gebeurtenissenreeks (Nicole Haas, 2007)

Figuur 2 – Theorie overzicht

(7)

Inhoudsopgave

1. Hoofdstuk 1 Inleiding p.8 1.1 – Aanleiding p.8 1.2 – Probleemstelling p.9 1.3 – Onderzoeksvragen p.10 1.4 – Doelstelling p.10 1.5 – Wetenschappelijke relevantie p.11 1.6 – Maatschappelijke relevantie p.11 1.7 – Leeswijzer p.12

2. Hoofdstuk 2 Theoretisch Kader p.14

2.1 – Wettelijke regeling omtrent eigenrichting in Nederland en het Verenigd Koninkrijk p.14

2.1.1 - Nederland p.14

2.1.2 - Engeland p.17

2.2 – Het begrip eigenrichting gedefinieerd p.19

2.3 – Definitie p.23

2.4 – Het proces van eigenrichting p.24

2.5 – Het moreel kompas p.26

2.5.1 - Motieven voor eigenrichting p.27 2.5.2 - Normen voor eigenrichting p.28

3. Hoofdstuk 3 Methoden & Technieken p.34

3.1 – Het onderzoekstype + de onderzoeksmethoden p.34

3.2 – Dataverzameling p.34 3.2.1 - Dossieranalyse p.34 3.2.2 - Diepte-interviews p.35 3.2.3 - Complicaties dataverzameling p.36 3.3 - Operationalisering p.38 3.3.1 - Schema p.40 3.4 – Dataverwerking p.40 3.4.1 - Desktop research p.40 3.4.2 - Dossieranalyse p.41

(8)

3.4.3 – Diepte-interviews p.43

3.5 – Validiteit en betrouwbaarheid p.44

3.5.1 - Interne en externe validiteit p.44

3.5.2 - Interne en externe betrouwbaarheid p.45

4. Hoofdstuk 4 Resultaten + Analyse p.46

4.1 – Resultaten p.46

4.2 – Analyse p.76

4.2.1 - Dossieranalyse: samenvatting van de resultaten uit het analysetabel p.76 4.2.2 – Interviewresultaten: in dit stuk gaan we op zoek naar verklaringen p.81

4.2.3 – Samenvatting empirische resultaten p.90

5. Hoofdstuk 5 Conclusie & discussie p.91

5.1 – Terugkoppeling naar de theorie p.91

5.2 – Actualisering theorie Denkers (1985) op basis van empirische resultaten p.95 5.3 – Aanbevelingen op basis van actualisering theorie p.98

Literatuurlijst p.101

Bijlagen (Interviews) p.105

Bijlage 0 – Semi-gestructureerde vragenlijst p.105

Bijlage 1 – Lodewijk Gunther Moor (Specialist) p.106 Bijlage 2 – Ybo Buruma (Raadsheer van de Hoge Raad) p.119 Bijlage 3 – Willem Backer (Advocaat strafrecht) p.139 Bijlage 4 – Jeroen ten Voorde (Rechter/hoogleraar straf(proces)recht p.153 Bijlage 5 – Joey Seghers (Beleidsmedewerker politie) p.170

Bijlage 6 – Gerard Mouwen (Ervaren politieman) p.185

Bijlage 7 – Hans de Vries & Elianna Pons

(9)

8

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 – Aanleiding

De Nederlandse overheid heeft een geweldmonopolie, wat betekent dat zij de enige is die onder omstandigheden geweld mag gebruiken. De overheid doet de laatste decennia steeds meer beroep op haar burgers om in veiligheid te kunnen voorzien. Denk aan initiatieven zoals burgerarrest en burgerinitiatieven (Jonker, Van Noije, Veldheer & Vrooman, 2012).Daarnaast worden er ook handelingen verricht door burgers, die niet gesteund worden door de overheid. Een voorbeeld hiervan is eigenrichting (Rijksoverheid, 2013). Eigenrichting houdt in dat burgers het recht in eigen hand nemen om een geschil op te lossen. Hierbij kunnen de burgers zichzelf schuldig maken aan een strafbaar feit. Eigenrichting wordt sterk afgekeurd door de overheid, omdat het een bedreiging vormt voor het rechtssysteem en de openbare orde (Rijksoverheid, 2013). Echter begint de overtuiging dat burgers op het gebied van criminaliteit steeds meer hun eigen boontjes moeten doppen, onderdeel te worden van het dagelijks leven. Enerzijds wordt er van de burger verwacht dat zij steeds meer hun eigen zaken regelen op het gebied van criminaliteit, wat kan resulteren in meer eigenrichting in Nederland en anderzijds wordt eigenrichting sterk afgekeurd door de overheid. Er is dus sprake van een spanningsveld. Als eigenrichting behalve gevaarlijk, ook een vruchtbare vorm van gedragsbeïnvloeding kan zijn, is er behoefte aan een gedragscode voor burgers: normen waaraan eigenrichting dient te voldoen om voor maatschappelijke acceptatie in aanmerking te komen (Denkers, 1985).

Frans Denkers, voormalig politiepsycholoog, (1985) heeft een dergelijke gedragscode ontwikkeld voor eigenrichting bestaande uit tien normen. Eigenrichting moet (1) gericht zijn op gedragsbeïnvloeding en/of conflictoplossing; (2) proportioneel en subsidiair zijn; (3) mag geen onherstelbaar letsel toebrengen; (4) niet anoniem zijn; (5) niet van groepen uitgaan; (6) geen plaatsvervangende emotie zijn; (7) niet een spiegelend karakter hebben; (8) een zekere onmiddellijkheid hebben; (9) berusten op zekerheid omtrent de identiteit van de verdachte/dader en (10) mag geen overdracht van politiële en justitiële bevoegdheden inhouden.

Deze normen mogen niet worden gezien en gebruikt als een checklist van ge- en verboden, aldus Denkers (1985). Samen vormen de normen een gedragscode: een verzameling richtinggevende uitgangspunten waaraan de bedrijvers van eigenrichting, strafbaar of niet, zich in beginsel behoren te houden (Denkers, 1985).

(10)

9

1.2 – Probleemstelling

Eigenrichting is een complex fenomeen. Zo zijn er verschillende oorzaken van eigenrichting te noemen. Eén van de bekendste oorzaken van eigenrichting is het lage vertrouwen in het rechtssysteem (Haas, 2007). Daarnaast variëren burgers die zich schuldig maken aan eigenrichting in leeftijd, geslacht, afkomst etc. Ook lopen de motieven voor eigenrichting uiteen, van wraak tot verdediging, en daarmee ook de bedoelingen: zorgen dat de persoon niet weer in de fout gaat vs. de persoon ernstig pijn doen (Den Brinker, 2010).

Oorzaken, motieven en het soort burgers dat zich schuldig maakt aan eigenrichting zijn belangrijke onderwerpen binnen eigenrichting. Daarnaast speelt het gedrag van de eigenrechter ook een belangrijke rol, oftewel het moreel kompas van de eigenrechter. Welke normen spelen een belangrijke rol in het gedrag van eigenrechters? Of handelen eigenrechters juist helemaal niet op basis van normen?

Denkers (1985) stelt dat wanneer er bij eigenrichting voldaan wordt aan de bovenstaande tien normen, burgers geschillen onderling moeten kunnen oplossen zonder tussenkomst van politie, justitie of een andere beveiligingsinstantie. Deze gedachtegoed is beïnvloed door de opvatting dat het strafrecht beter afgeschaft kan worden en vervangen moet worden door andere vormen van gedragsbeïnvloeding, beter bekend als het abolitionisme. Dat blijkt ook uit de norm ‘geen overdacht van politiële en justitiële bevoegdheden’ uit de theorie van Denkers (1985). Daarnaast is de theorie van Denkers (1985) beïnvloed door de gedachte van ‘radical non-intervention’, wat inhoudt dat een bepaalde label zoals ‘eigenrechter’ of ‘misdadiger’ invloed heeft op toekomstig crimineel gedrag. Om die reden moeten individuen zoveel mogelijk alleen gelaten worden wanneer het gaat om kleine vergrijpen. Dat de theorie van Denkers (1985) beïnvloed is door de gedachte van ‘radical non-intervention’ blijkt uit de volgende citaat: ‘Iemand ‘gewoon’ een blauw oog slaan, dat mag. Daar ligt althans niemand gauw wakker van. Maar als dat een daad van eigenrichting is of heet te zijn, wordt daar ineens veel zwaarder aan getild en veel ingewikkelder over gedaan’ (Denkers, 1985). Denkers (1985) heeft een stellingaanname gedaan, maar heeft niet gekeken in hoeverre de normen die hij noemt ook daadwerkelijk voorkomen in het gedrag van eigenrechters. Het is lastig om voor te stellen dat burgers geschillen onderling moeten oplossen wanneer er voldaan wordt aan de tien normen, maar er geen onderzoek gedaan is naar of die normen daadwerkelijk voorkomen in het gedrag van eigenrechters. Door het gedrag van eigenrechters in kaart te brengen, wordt inzichtelijk gemaakt in hoeverre de overheid burgers geschillen onderling kan laten oplossen.

(11)

10

1.3 – Onderzoeksvragen

Om het gedrag van eigenrechters in kaart te brengen zullen de tien normen van Denkers (1985) getoetst worden in de volgende hoofdvraag:

Om de centrale vraag stapsgewijs te beantwoorden, zijn er deelvragen geformuleerd. Op basis van de theoretische deelvragen wordt het complexe begrip eigenrichting en het moreel kompas beschreven. De empirische vragen maken inzichtelijk welke normen van toepassing zijn in het gedrag van de eigenrechters.

Theoretische deelvragen:

1. Wat is eigenrichting?

2. Wat zijn de motieven voor eigenrichting?

3. Wat houdt het moreel kompas in van Denkers (1985)? 4. Wat houden de tien normen in volgens Denkers (1985)?

Empirische deelvragen:

1. Hoe ziet de gebeurtenissenreeks eruit per strafrechtdossier? 2. Welke normen komen voor in de strafrechtdossiers en waarom?

3. Moet de theorie van Denkers (1985) aangepast worden aan de huidige samenleving? 4. Op welke manier kan de theorie van Denkers (1985) toegepast worden in de praktijk?

1.4 – Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om de theorie van Denkers (1985) te toetsen, zoals hij omschreven heeft in zijn boek: ‘Oog om oog, tand om tand en andere normen voor eigenrichting’. Aan de hand van de gedragscode die hij heeft opgesteld kan worden vastgesteld of eigenrechters zich houden aan deze gedragscode. Hierbij wordt getracht inzichtelijk te maken of de theorie van Denkers (1985) toepasbaar is in de praktijk en hoe dit het best gerealiseerd kan worden.

In welke mate zijn de tien normen van Denkers (1985) van toepassing op concrete dossiers van eigenrichting, afkomstig van de rechtbanken Overijssel en Limburg, en welke verklaringen kunnen hiervoor gegeven worden?

(12)

11

1.5 – Wetenschappelijke relevantie

Eigenrichting is een onderwerp waar nog niet veel over geschreven is. Er zijn enkele auteurs die het begrip ‘eigenrichting’ hebben gedefinieerd (Johnston, 1996; Brown, 1975; Huggins, 1991; Sekhonyane & Louw, 2002). Daarnaast zijn er enkele auteurs die onderzoek gedaan hebben naar de factoren die van invloed zijn op de steun voor eigenrichting (Haas, 2007; Denkers, 1985). Ook zijn er enkele auteurs te vinden die geschreven hebben over de motieven voor eigenrichting (Denkers, 1985; Tripp, Bies & Aquino, 2007). Tot slot zijn er auteurs, die zich in hun onderzoek m.b.t. eigenrichting, hebben gericht op de grens tussen heldhaftig optreden en strafwaardig optreden (burgerarrest vs. eigenrichting) (Van Wifferen, 2003; Veldheer, Jonker, Van Noije & Vrooman, 2012).

De wetenschappelijke bijdrage van dit onderzoek is de toetsing van de theorie van Denkers (1985). Denkers (1985) heeft een stellingname gedaan, maar heeft deze niet getoetst. Aan de hand van strafrechtdossiers en interviews wordt nagegaan in hoeverre de theorie van Denkers (1985) toepasbaar is. Denkers (2001) heeft geschreven over het moreel kompas. Echter was dit onderzoek van Denkers (2001) gericht op politieambtenaren en niet op eigenrichting. Over het gedrag en de normen en waarden, het moreel kompas van eigenrechters, is dus vrij weinig geschreven. In dit onderzoek worden inzichten verkregen in het moreel kompas van de eigenrechters en wordt dit gedrag verklaard. Ook de methoden die gebruikt zullen worden om deze inzichten te verkrijgen zijn, in combinatie met eigenrichting, uniek. Strafrechtdossiers zullen geanalyseerd worden, waarbij de bestaande theorie van Denkers (1985) getoetst zal worden. Daarnaast zullen de resultaten verklaard worden door middel van interviews met specialisten. Verschillende onderzoeken van Denkers (1975, 1985, 2001) zijn door onder andere Boutellier (2011) belicht. Daarentegen is het werk van Denkers (1985) nog niet getoetst zoals in dit onderzoek gedaan zal worden.

1.6 – Maatschappelijke relevantie

Eigenrichting vormt een bedreiging voor de openbare orde. De overheid in Nederland heeft een geweldsmonopolie om die openbare orde te kunnen bewaren. Het moment dat burgers geweld gaan gebruiken om een geschil op te lossen, kan dat leiden tot complete chaos (Rijksoverheid, 2013). Daarnaast vormt eigenrichting een bedreiging voor het Nederlandse rechtssysteem. Het Nederlandse rechtssysteem bestaat uit wetten en regels waaraan iedereen zich moet houden. Burgers die zich niet houden aan de wetten en regels van het rechtssysteem zorgen ervoor dat

(13)

12 de betekenis van het rechtssysteem verwaarloosd wordt (Rijksoverheid, 2013). Tot slot is rechtshandhaving de verantwoordelijkheid van de overheid (Ponsaers, e.a., 2017). Het ‘sociaal contract’ biedt burgers overheidsbescherming in ruil voor coöperatie aan de democratische samenleving. Dit monopolie leidt tot een verbod op eigenrichting: burgers mogen het heft niet in eigen handen nemen (Ponsaers, e.a., 2017).

Onderzoek naar eigenrichting is belangrijk voor de maatschappij, omdat eigenrichting een bedreiging vormt voor de samenleving. Daarnaast richt dit onderzoek zich specifiek op eigenrechters (burgers die het recht in eigen hand nemen). Om eigenrichting te kunnen voorkomen is het belangrijk om te weten met welk moreel kompas de eigenrechters handelen. Zo is het interessant om te achterhalen of er bepaalde normen en waarden zijn die voor meerdere eigenrechters belangrijk zijn. Door te achterhalen welke normen en waarden belangrijk zijn voor eigenrechters, kan de overheid wellicht haar houding tegenover eigenrichting bijstellen. In zijn boek pleit Denkers (1985) ervoor om burgers geschillen onderling te laten oplossen wanneer er sprake is van de tien normen zoals hij heeft beschreven in zijn boek. Voordat de overheid überhaupt zo’n grote stap neemt, is het belangrijk om te onderzoeken of eigenrechters wel handelen naar aanleiding van de tien normen. Als bijvoorbeeld uit het onderzoek blijkt dat eigenrechters zich vaak houden aan de normen zoals Denkers (1985) die heeft beschreven, is het wellicht mogelijk dat in die gevallen burgers het geschil onderling oplossen. Als daarentegen blijkt dat eigenrechters vooral uit zijn op het herstellen van de eigen gevoelens en vooral uit zijn op wraak, dan is het wellicht nodig om de straffen zwaarder te maken wanneer er sprake is van eigenrichting.

1.7 – Leeswijzer

In dit hoofdstuk, de Inleiding, is de basis van dit onderzoek uiteengezet. In hoofdstuk twee, het Theoretisch Kader, wordt het begrip eigenrichting toegelicht en wordt de theorie van Denkers (1985) belicht, die getoetst zal worden in dit onderzoek. In hoofdstuk drie, de Methoden & Technieken, wordt het methodologisch kader besproken en wordt toegelicht waarom bepaalde methoden zijn gekozen. De bevindingen die voortvloeien uit het analysedeel van dit onderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk vier: Resultaten + analyse. Er zullen dossiers geanalyseerd worden naar aanleiding van de operationalisering, die beschreven staat in hoofdstuk drie. Tevens zullen er verklaringen gegeven worden voor de bevindingen met behulp van de interviews die gehouden zijn met specialisten. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een korte samenvatting van de empirische resultaten. In hoofdstuk vijf, de Conclusie & discussie, wordt

(14)

13 er teruggekoppeld naar de theorie. Hiermee wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag van dit onderzoek. Tevens zal gekeken worden in hoeverre de theorie van Denkers (1985) toe is aan actualisering en zullen er een aantal aanbevelingen gedaan worden. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met ideeën voor verder onderzoek.

(15)

14

Hoofdstuk 2 Theoretisch Kader

In dit hoofdstuk wordt de wettelijke regeling omtrent eigenrichting in Nederland en het Verenigd Koninkrijk besproken. De wetgeving in het Verenigd Koninkrijk wordt besproken, omdat er onder andere Engelse literatuur wordt behandeld om het begrip eigenrichting te definiëren. Let wel op dat dit onderzoek zich alleen richt op Nederland. Ook wordt het proces van eigenrichting behandeld aan de hand van de theorie van Haas (2007). Tot slot zal het moreel kompas van Denkers (2001) en de tien normen van eigenrichting van Denkers (1985) worden besproken.

2.1 – Wettelijke regeling omtrent eigenrichting in Nederland en het Verenigd

Koninkrijk

2.1.1. - Nederland

Het voorkomen van eigenrichting is een belangrijke rechtvaardigingsgrond van de strafrechtspleging. Eigenrichting raakt dan ook de fundamenten van ons strafrechtsysteem (Van Koppen, 2003; De Waard, 1984). Gardner heeft deze functie van het strafrechtssysteem het ‘displacement of retaliation’ genoemd. Hiermee stelt hij:

‘The blood feud, the vendetta, the duel, the revenge, the lynching: for te elimination of these models of retaliation, more than anything else, the criminal law as we know it today came into existence (…). The displacement function of criminal law always was and remains today one of the central pillars of its justification’ (Gardner, 1998).

Wanneer burgers het idee krijgen dat de overheid tekortschiet in haar ‘displacement of retaliation’ kan dit ertoe leiden dat de burgers overgaan tot eigenrichting (Anderson, 1994). Eigenrichting in Nederland is verboden, omdat de overheid vreest voor dreiging van de openbare orde (Klijn, 2011). Opmerkelijk is dat sommige auteurs zelfs stellen dat eigenrichting een fundamenteel recht is: ‘The right of the people to take care of themselves, if the law does not, is an indisputable right’ (Brown, 1975). Hier moet wel opgemerkt worden dat de Amerikaanse cultuur grondig verschilt met de Europese cultuur op dit punt.

Zoals hierboven al vermeld, is het voorkomen van eigenrichting belangrijk in het Nederlandse strafrechtsysteem. Eigenrichting is niet toegestaan, maar een strafbaarstelling

(16)

15 ontbreekt in de Nederlandse wet. Eigenrichting is geen strafbaar feit; het begrip komt tot uiting in strafbare feiten, zoals diefstal en mishandeling (Klijn, 2011).

Noodweer en noodweerexces

Vele auteurs zien noodweer als een uitzondering op het verbod van eigenrichting, dit was tevens ook de conclusie van het hof in Nederlands-Indië (Machielse, 1986). Noodweer houdt in dat wanneer de overheid niet in staat is om de burger bescherming te bieden, de burger het recht heeft om zichzelf te beschermen. Noodweer is een particuliere rechtsverdediging waarbij aan het overheidsgezag en de geweldsmonopolie voorbij wordt gegaan. Hierbij wordt zowel het individuele belang van de burger als het belang van een ander behartigd (Wemes & Ten Voorde, 2012). Daarnaast kan er zelfs sprake zijn van handhaving van de rechtsorde (Wemes & Ten Voorde, 2012). Naast noodweer wordt ook noodweerexces beschreven in de wet. Noodweerexces biedt oplossing voor degene die in noodweer te ver zijn gegaan. Bij noodweerexces is er sprake van verdediging in een hevige gemoedsbeweging (Ten Voorde, 2009). ‘Waar rationeel handelen het uitgangspunt is, is bij noodweerexces het onder emoties handelen van doorslaggevend belang’ (Ten Voorde, 2009). De wettelijke regeling omtrent noodweer(exces) wordt vandaag de dag geregeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 41 lid 2 Sr:

1. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens ander lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.

2. Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevig gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Burgerarrest

Criminaliteitsbestrijding wordt de laatste decennia steeds minder gezien als een exclusieve overheidstaak (Jonker, Van Noije, Veldheer & Vrooman, 2012). Burgers die een bijdrage willen leveren, zowel passief als actief, in criminaliteitsbestrijding kunnen dat op verschillende manieren doen (Jonker, Van Noije, Veldheer & Vrooman, 2012). Zo heeft de burger de

(17)

16 mogelijkheid om zich passief te mengen in criminaliteitsbestrijding via Opsporing Verzocht of Amber Alert. Daarnaast heeft de burger ook de mogelijkheid om een actieve rol te spelen in criminaliteitsbestrijding, bijvoorbeeld door Meld Misdaad Anoniem en Meld Geweld. Ook via Burgernet is de burger in staat om zich actief op te stellen: door middel van SMS-berichten kan de politie rechtstreeks burgers benaderen om uit te kijken naar bepaalde personen of voertuigen (Van der Vijver, 2009).

Burgers kunnen ook eigenhandig een bijdrage leveren aan criminaliteitsbestrijding in de vorm van burgerarrest. Over het algemeen wordt er weinig gebruik gemaakt van burgerarrest. Hiervoor zijn verschillende redenen te bedenken, waaronder onbekendheid, onwennigheid en angst (Latané & Darley, 1970; Baron & Byrne, 2000). Alhoewel de overheid de burger de mogelijkheid biedt om eigenhandig een bijdrage te leveren, maant zij wel tot voorzichtigheid. Zo wordt in de campagne Meld Geweld nadrukkelijk gesteld dat de eigen veiligheid altijd voorop staat (Rijksvoorlichtingsdienst, 2004). Burgerarrest wordt getypeerd als een bijzonder dwangmiddel dat geregeld is in artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering: ‘in geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit, is een ieder bevoegd de verdachte aan te houden teneinde hem aan de politie over te leveren’. Hierbij mag de verdachte op elke plaats worden achtervolgd (met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner). Daarnaast mogen alle voorwerpen, die de verdachte bij zich heeft, in beslag worden genomen (Naeyé, 2009). Daar waar noodweer zich laat typeren als een persoonlijk verdedigingsrecht, laat burgerarrest zich typeren als een persoonlijk aanvalsrecht (Naeyé, 2009). Burgerarrest functioneert als opsporingshandeling in een publiekrechtelijke context, waarbij de aanhouder zelf het initiatief neemt. Om deze reden moet burgerarrest nadrukkelijk worden onderscheiden van noodweer (Naeyé, 2009). Let hierbij op dat burgerarrest de burger in staat stelt om iemand aan te houden, maar er geen sprake is van een verplichting. Als de burger in een situatie terechtkomt waarvan hij/zij denkt dat het te moeilijk of te gevaarlijk wordt, dan kan de burger de aanhouding uitstellen of er vanaf zien en het aan de politie overlaten (Naeyé, 2009). Echter is er vanaf zien en het aan de politie overlaten niet altijd een goede keuze. In sommige gevallen moeten burgers wel ingrijpen en zichzelf schuldig maken aan eigenrichting, doen zij dit niet dan kan er sprake zijn van ‘schuldig verzuim’. Kortom het ingrijpen van een burger leidt soms tot een strafbaar feit en het niet ingrijpen van een burger ook. De term ‘schuldig verzuim’ is geen gangbare term in het Nederlandse strafrecht. Wel wordt de term omschreven in artikel 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht.

(18)

17 Artikel 307 Sr:

1. Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie. 2. Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt hij gestraft met een gevangenisstraf

van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vierde categorie.

Artikel 308 Sr:

1. Hij aan wiens schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden ontstaat, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie.

2. Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt hij gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie.

2.1.2 - Engeland

Verschillen en overeenkomsten tussen het Engelse en het Nederlandse recht

Voordat de wettelijke bepaling omtrent eigenrichting en het daarmee samenhangende noodweer behandeld wordt, wordt er eerst ingegaan op de verschillen tussen het Engelse en het Nederlandse recht. Het Engelse recht behoort tot de common law- traditie (oftewel het rechtersrecht), waar het Nederlandse recht behoort tot de civil law- traditie (oftewel het wettenrecht) (Zweigert & Kötz, 1998). In het kort houdt dit verschil in dat jurisprudentie een erkende rechtsbron is in het Nederlandse recht. Hierbij is er strikt genomen geen sprake van precedentenwerking voor de lagere rechters. In het Engelse recht is er wel sprake van precedentenwerking, waarbij steeds meer recht wordt gecodificeerd. Daarnaast is er in het Engelse recht voor sommige strafzaken sprake van toepassing van juryrechtspraak, wat in Nederland niet het geval is (De Roos, 2006). Tot slot heeft het Nederlands strafrecht een inquisitoir karakter met een actieve rol voor de rechter. Daarentegen heeft het Engelse recht een accusatoir karakter, waarbij de rechter voornamelijk een leidende positie inneemt (Zweigert & Kötz, 1998).

Naast de verschillen in het Nederlandse en het Engelse recht zijn er ook enkele overeenkomsten te noemen. Zowel Nederland als Engeland zijn gebonden aan Europees en internationaal recht. Hierbij worden de fundamentele rechten van de mens gewaarborgd, denk

(19)

18 hierbij bijvoorbeeld aan het recht op vrijheid. Tevens hebben zowel de burgers van Engeland als Nederland hun autonomie overgedragen aan de staat, waarbij zij onderworpen zijn aan overheidsgezag. Daartegenover verwachten de burgers dat de staat zorgt voor veiligheid en bescherming.

Noodweer (en de daarmee samenhangende eigenrichting)

Daar waar in Nederland wordt gesproken van noodweer, wordt er in Engeland gesproken van self-defence en private-defence. De term self-defence wordt in Engeland gebruikt wanneer iemand zichzelf of een ander verdedigt tegen een onrechtmatige aanval. Hiermee wordt er beroep gedaan op strafuitsluiting (Williams, 1983). De term self-defence slaat op de verdediging van het eigen lijf en om die reden wordt er ook vaak gesproken van private-defence (Williams, 1983). Private-defence kent verschillende rechtsbronnen. De eerste en oudste rechtsbron is de common law van private-defence, die stelt dat een individu een beroep op strafuitsluiting kan doen wanneer deze zichzelf of een ander heeft verdedigd tegen een aanval. Een andere bron betreft de Section 3 Criminal Law Act 1967, wat de ‘prevention of crime’ inhoudt (Ashworth, 2009). Deze wet rechtvaardigt het gebruik van (een bepaalde mate van) geweld wanneer er sprake is van: (1) het voorkomen van een misdaad, of (2) het helpen met de aanhouding van daders, verdachten of voortvluchtigen (Ashworth, 2009). Het is onduidelijk of er een beroep gedaan kan worden op private-defence tegen elk strafbaar feit.

In het Engelse recht moet er voldaan worden aan vijf vereisten, voordat er beroep gedaan kan worden op de common law van private-defence, te weten: (1) het slachtoffer dient een bedreiging te zijn; (2) de dreiging dient onrechtmatig te zijn; (3) het gebruik van geweld dient noodzakelijk te zijn; (4) de mate van gebruikt geweld dient redelijk te zijn, en (5) de verdachte dient zichzelf, een ander of zijn eigendom te verdedigen (Herring, 2010).

Het eerste vereiste luidt dat er geen sprake hoeft te zijn van een daadwerkelijke aanval, slechts een dreiging (Herring, 2010). Daarnaast staat onrechtmatig niet voor strafbaar. Onrechtmatig houdt in dat de daad geen steun vindt in het recht (Herring, 2010). Het derde vereiste beantwoordt de vraag of het redelijk is dat de verdachte geweld heeft gebruikt in plaats van zich te onttrekken aan het voorval. Hierbij vindt subjectieve toetsing plaats, wat inhoudt dat er wordt gekeken naar de omstandigheden zoals de verdachte die heeft ervaren (Herring, 2010). Ook bij het vierde vereiste wordt er gekeken naar de omstandigheden zoals de verdachte die heeft ervaren, hierbij hoeft er geen sprake te zijn van volledige proportionaliteit (Herring, 2010). Het laatste vereiste houdt in dat er alleen een beroep gedaan kan worden op

(20)

private-19 defence ter bescherming van het eigen lichaam, andermans lichaam of het eigen eigendom. Dit vereiste voorkomt dat er een beroep gedaan kan worden op private-defence wanneer er sprake is van wraak of vergelding (Herring, 2010).

Conclusie

In het Engelse recht wordt er gesproken van private-defence, dat vergeleken kan worden met noodweer. In de wettelijke bepaling van private-defence wordt indirect verwezen naar eigenrichting in het vijfde vereiste. Hierin staat beschreven dat er geen beroep gedaan kan worden op private-defence wanneer er sprake is van wraak of vergelding. Ook mag er geen excessief geweld gebruikt worden naar aanleiding van het vierde vereiste. Eigenrichting zelf is niet opgenomen in de wettelijke bepalingen, zoals dat het geval is in Nederland.

2.2 – Het begrip eigenrichting gedefinieerd

In de literatuur bestaat er veel onduidelijkheid over wat er precies verstaan moet worden onder het begrip eigenrichting. Zo zien sommigen eigenrichting als strafbaar, terwijl anderen sommige vormen van eigenrichting als legaal zien (Haas, 2007). Daarnaast zien sommigen eigenrichting als een geplande daad, waar anderen eigenrichting zien als een spontaan optreden (Bowden, 1978). Ook over de vraag wie bestempelt kunnen worden als eigenrechters lopen de meningen uiteen (Brown, 1975). Wordt eigenrichting alleen gepleegd door burgers of kunnen overheden zich ook schuldig maken aan eigenrichting? En komt eigenrichting alleen voor in het strafrecht of zijn er ook gevallen bekend waarin er sprake is van eigenrichting binnen het civiel recht? Ook hierover lopen de meningen uiteen. Eigenrichting wordt ook vaak verward met noodweer of burgerarrest (Rosenbaum & Sedeberg, 1976). Het onderscheid tussen die verschillende begrippen is ook niet altijd even duidelijk zoals we in paragraaf 2.1 hebben kunnen zien.

Volgens Johnston (1996) is er sprake van eigenrichting wanneer er sprake is van de volgende zes kenmerken:

- Planning, voorbedachtheid en organisatie: het eerste kenmerk van eigenrichting is planning en organisatie. Er moet sprake zijn van enige planning van de persoon die de handeling verricht (Johnston, 1996). Denk hierbij aan het observeren van een bepaalde locatie of het in de gaten houden van een beoogde slachtoffer. Het Latijnse woord ‘vigil’, afleiding van vigilantisme,

(21)

20 betekent waakzaam of oplettend (Johnston, 1996). Een spontane gewelddadige reactie is volgens Johnston (1996) niet aan te merken als eigenrichting. Er moet wel opgemerkt worden dat er sprake moet zijn van ‘enige’ planning. Zelfs wanneer er sprake is van een zogenaamde spontane reactie, waarbij omstanders een crimineel proberen te stoppen, is er sprake van specifieke sociale omstandigheden, geen vertrouwen in het rechtssysteem en het wonen in een homogene gemeenschap, die de omstanders ertoe bewegen om actie te ondernemen (Johnston, 1996). Ook in deze gevallen is er dus sprake van voorbedachtheid. Waar Johnston (1996) van mening is dat er altijd sprake is van ‘enige’ planning bij eigenrichting, is eigenrichting volgens Silke (2001) vaak een emotionele reactie. Deze reactie bestaat vaak uit woede in plaats van angst (Silke, 2011). Wanneer bijvoorbeeld iemands auto wordt gestolen, is er vaak geen sprake van angst voor de persoonlijke veiligheid of angst voor toekomstige diefstallen. Daarentegen ervaren slachtoffers woede tegenover de verdachte en wensen zij dat de verdachte (ernstig) gestraft wordt (Silke, 2001). Eigenrichting is dus volgens Silke (2001) vaak een emotionele reactie in plaats van een geplande handeling. Naar mijn mening kunnen zowel geplande daden als emotionele reacties bestempeld worden als eigenrichting.

- Private burgers die vrijwillig handelen: het tweede kenmerk van eigenrichting is private vrijwillige activiteit. Hierbij moet er onderscheid gemaakt worden tussen private commerciële activiteit en private vrijwillige activiteit (Johnston, 1996). Met private commerciële activiteit wordt bedoeld dat burgers, groepen en bedrijven hun diensten aanbieden in de ruil voor geld. Daarentegen is er bij private vrijwillige activiteit sprake van individuele burgers of groepen van burgers die niet handelen op basis van een contract (Perry & Pugh, 1989). De belangrijke vraag bij het tweede kenmerk is of de overheid dergelijke activiteiten erkent en toestaat. Bij private commerciële activiteit is het duidelijk dat de handelingen die verricht worden door commerciële bedrijven door de staat erkent zijn en onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden toegestaan worden (Perry & Pugh, 1989). Daarentegen is een private vrijwillige actie complexer. Sommige vormen van vrijwillige activiteit worden erkend en toegestaan door de staat (buurtwachten), waar andere activiteiten plaatsvinden zonder goedkeuring van de staat (Perry & Pugh, 1989). Deze private vrijwillige activiteiten, die niet goedgekeurd zijn door de staat, vallen onder eigenrichting.

- Autonoom burgerschap: het derde kenmerk van eigenrichting is vrijwillige activiteit die uitgedragen wordt door actieve burgers, zonder goedkeuring van de staat (Kreml, 1976). Handelingen die verricht worden door bedrijven met het oog op winst valt niet onder eigenrichting. Denk hierbij aan het beschermen van burgers door middel van beveiligers die

(22)

21 rond het huis patrouilleren. Ook handelingen die verricht worden door verantwoordelijke burgers die steun genieten van de staat valt niet onder eigenrichting (Kreml, 1976).

- Het gebruikmaken van of dreigen met geweld: het vierde kenmerk van eigenrichting is geweld. Dit kenmerk is ook het meest belangrijke kenmerk van eigenrichting (Johnston, 1996). Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen het daadwerkelijk gebruikmaken van geweld en het dreigen met geweld (Johnston, 1996). Zowel het daadwerkelijk gebruikmaken van geweld, het dreigen met geweld en dwang zijn voldoende om te kunnen spreken van eigenrichting (zolang er aan alle andere vijf kenmerken zijn voldaan) (Johnston, 1996).

- Reactie op criminaliteit en sociale afwijking: het vijfde kenmerk van eigenrichting is bedoeld om eigenrichting te omschrijven als een criminologisch concept (Johnston, 1996). Verschillende auteurs hebben onderscheid gemaakt tussen vormen van eigenrichting die gericht zijn op criminaliteit en vormen van eigenrichting die gericht zijn op sociale controle. Een belangrijke auteur op dit gebied is Brown (1975), die een onderscheid maakte in klassieke eigenrichting en neo-eigenrichting. Klassieke eigenrichting houdt in dat er gestreefd wordt naar het straffen van diegene die schuldig zijn aan criminele handelingen, zoals dieven en moordenaars (Brown, 1975). Neo-eigenrichting houdt in dat er gestreefd wordt naar het herstellen van overtredingen, die een bedreiging zijn voor de waarden van de samenleving. Denk hierbij aan illegale immigranten, die het werk stelen van de arbeiders (Brown, 1975). Hier is sprake van een restoratief aspect, waarbij de schade die veroorzaakt is door het crimineel gedrag herstelt wordt. Er kan dus een onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen van eigenrichting (Brown, 1975). Eigenrichting vindt plaats wanneer de gevestigde orde in gevaar lijkt te zijn, door de (potentiële) overtreding van geïnstitutionaliseerde normen (Sederberg, 1978). Eigenrichting is in andere woorden een reactie op een echte of waargenomen afwijking van geïnstitutionaliseerde normen (Sederberg, 1978).

- Persoonlijke en collectieve veiligheid: Verschillende auteurs hebben opgemerkt dat veiligheid een paradoxaal concept is (Johnston, 1996). Zo merkte Wolfers een dualiteit in het begrip veiligheid: objectieve veiligheid meet de afwezigheid van bedreigingen van de gevestigde waarden en subjectieve veiligheid is de afwezigheid van angst dat de gevestigde waarden worden aangevallen. Het begrip veiligheid is belangrijk in het begrijpen wat eigenrichting is. Eigenrichting is geen synoniem van sociale controle (Johnston. 1996). Eigenrichting is een populaire strategie, die ontstaat als een reactie op sociale afwijking. Het doel van deze strategie is het bieden van zekerheid aan mensen dat een gevestigde systeem van orde zal zegevieren (Johnston, 1996). De focus van eigenrichting is gericht op het minimaliseren van de dreiging van personen, waarden en eigendom en de hiermee verbonden angst verminderen. De motivatie

(23)

22 van eigenrichting ontstaat vaak uit de wens om ‘zelf iets te doen’ (Johnston, 1996). Persoonlijke veiligheid wordt steeds vaker gezien als een sociaal element van burgerschap. De gemiddelde burger ziet persoonlijke veiligheid als een voorwaarde van leven (Johnston, 1996). Of deze voorwaarde realistisch en wenselijk is, is bediscussieerbaar, maar vanuit het oogpunt van het publiek is de politie en de overheid niet in staat om aan deze verwachtingen te voldoen (Johnston, 1996).

Waar Johnston (1996) stelt dat er sprake moet zijn van zes kenmerken voordat er gesproken kan worden van eigenrichting, stellen Shotland & Goodstein (1984) dat er drie vereisten zijn voordat er gesproken kan worden van eigenrichting: (1) de misdaden moeten een sterke identificatie met het slachtoffer genereren; (2) de misdaden worden waargenomen als een bedreiging voor de standaarden van de samenleving en (3) er is sprake van frustratie en gebrek aan vertrouwen in het rechtssysteem. Het eerste kenmerk van Shotland & Goodstein (1984) is terug te vinden in het kenmerk private burgers die vrijwillig handelen van Johnston (1996). Het tweede kenmerk van Shotland & Goodstein (1984) is terug te vinden in het kenmerk persoonlijke en collectieve veiligheid van Johnston (1996). Het derde kenmerk van Shotland & Goodstein (1984) is terug te vinden in het kenmerk planning, voorbedachtheid en organisatie van Johnston (1996).

(24)

23

2.3 – Definitie

Hieronder volgt een tabel met verschillende definities van het begrip eigenrichting, waarna één definitie aangehouden zal worden in dit onderzoek.

1. ‘Strafbaar feit, gepleegd door een burger naar aanleiding van de (dreiging van) een strafbaar feit gepleegd door een andere burger, gericht tegen de (vermeende) dader van de aanleiding’ (Haas, 2007).

2. ‘Ieder spontaan en relatief onmiddellijk optreden van particuliere burgers, buiten de politie en de justitie om, tegen verdachten/daders van een strafbaar feit waarvan zij direct slachtoffer of als omstander direct getuige zijn’ (Denkers, 1985).

3. ‘Het in strijd met het recht fysiek repressief optreden van burgers in reactie op strafbare feiten van anderen’ (Van Wifferen, 2003).

4. ‘Een persoon haalt zelf en met eigen middelen zijn recht zonder hulp van de overheid en zonder dat hem daartoe een wettelijke bevoegdheid is gegeven’ (Timmermans, Sommers & Geurden-Cuypers, 2012).

5. ‘Geplande handelingen die verricht worden door vrijwillige private burgers, zonder goedkeuring van de overheid, waarbij er sprake is van een vorm van autonome burgerschap en waarbij geweld gebruikt wordt (of gedreigd wordt met geweld). De handeling ontstaat wanneer de gevestigde orde in gevaar is door (potentiële) overtreding van geïnstitutionaliseerde normen, waarbij het doel van de handeling het beheersen van criminaliteit (of andere sociale afwijking) is, door het bieden van zekerheid van veiligheid aan omstanders en slachtoffers ‘(Johnston, 1996).

Tabel 1 – Lijst met definities

In dit onderzoek worden de definities van Haas (2007) & Johnston (1996) gecombineerd tot de volgende definitie van eigenrichting die gebruikt zal worden in dit onderzoek: ‘Een handeling

verricht door een burger zonder goedkeuring van de overheid waarbij geweld is gebruikt of gedreigd wordt met geweld, naar aanleiding van (de dreiging van) een strafbaar feit gepleegd door een andere burger. Er is gekozen voor deze definitie, omdat het naar mijn mening

belangrijk is om duidelijk te maken dat eigenrichting uit een verscheidenheid aan handelingen kan bestaan. Hierbij hoef er niet per se sprake te zijn van een gewelddadige/strafbare handeling. Daarnaast is het naar mijn mening belangrijk om te benadrukken dat de overheid dergelijke handelingen niet goedkeurt. Ook wordt er in de definitie aangegeven dat hier gaat om burgers

(25)

24 onderling, omdat dit onderzoek zich alleen richt tot eigenrichting dat gepleegd is door een burger tegenover een andere burger. Tot slot is het belangrijk om aan te geven dat de dreiging van een strafbaar feit soms genoeg is om een andere burger aan te zetten tot ingrijpen. Zoals uit de definitie blijkt, zal dit onderzoek gericht zijn op eigenrichting van burgers. Daarnaast is dit onderzoek gericht op eigenrichting binnen het strafrecht.

2.4 - Het proces van eigenrichting

Tot voor kort was er nauwelijks empirisch onderzoek naar de publieke steun voor eigenrichting. Nicole Haas (2007) is één van de eerste onderzoekers geweest die publieke steun voor eigenrichting heeft onderzocht in Nederland. In haar onderzoek heeft zij zich gericht op twee factoren, namelijk: (1) het vertrouwen in het rechtssysteem en (2) de situationele kenmerken van de eigenrichting. Daarnaast heeft zij een gebeurtenissenreeks geconstrueerd, bestaande uit drie componenten, die van invloed kunnen zijn op de steun voor eigenrichting. Hieronder wordt die gebeurtenissenreeks toegelicht

Er zijn verschillende omstandigheden denkbaar die van invloed kunnen zijn op steun voor eigenrichting. Om daar enige ordening in aan te brengen heeft Nicole Haas (2007) een gebeurtenissenreeks geconstrueerd: een chronologische keten van gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op de steun voor eigenrichting (zie Figuur 1). Deze gebeurtenissenreeks bestaat uit drie componenten:

1. de aanleiding

2. de reactie van de justitiële autoriteiten op die aanleiding 3. de eigenrichting

Om deze driedeling toe te lichten, wordt deze nu toegepast op een tweetal zaken uit Nederland. De eerste zaak is de zaak Lucien V. uit Oosterhout. Het zoontje van Lucien V. was aangerand door Dennis B. Laatstgenoemde is hier ook voor veroordeeld en had zijn straf uitgezeten. Lucien V. kwam Dennis B. tegen in het winkelcentrum Zuiderhout, waar hij de ontuchtpleger met tien messteken om het leven bracht. De tweede zaak is de zaak Albert Heijn, waarbij twee medewerkers van de AH, een dief op heterdaad hadden betrapt, achtervolgd en aangehouden. Hierbij mishandelden zij de dief. Als we deze driedeling toepassen op de zaak Lucien V. uit Oosterhout dan is de aanleiding de ontucht met zijn zoontje. De reactie op de aanleiding is de arrestatie, vervolging en berechting van Dennis B, de ontuchtpleger. De eigenrichting bestaat

(26)

25 uit het doden van Dennis B. Als we deze driedeling toepassen op de zaak Albert Heijn, dan is de aanleiding de diefstal en de eigenrichting het ernstig mishandelen van de dief. Opmerkelijk aan dit voorbeeld is dat er geen reactie volgde van de justitiële autoriteiten op die aanleiding. De kenmerken van alle drie de componenten kunnen van invloed zijn op de steun voor eigenrichting.

Figuur 1 – Gebeurtenissenreeks (Nicole Haas, 2007)

De Aanleiding

De aanleiding voor eigenrichting kan op verschillende manieren van invloed zijn op de steun voor die eigenrichting (Haas, 2007). Bijvoorbeeld:

- de aard van de aanleiding: de mate van gebruikt geweld; diefstal vs. moord - de gevolgen ervan: financiële schade of fysiek letsel

- de frequentie: eenmalig of herhaald

Er kan gesteld worden dat de steun voor eigenrichting groter is wanneer de aanleiding als ernstig wordt ervaren, er sprake is van fysiek letsel en herhaalde delicten (Haas, 2007). Ten slotte kunnen ook kenmerken van de dader van invloed zijn op steun. Als er sprake is van een dader die herhaaldelijk in de fout gaat, wordt er mogelijk meer eigenrichting geaccepteerd dan tegen een ‘first offender’. Hetzelfde geldt voor een oudere dader. Als de dader wat ouder is, wordt er mogelijk meer eigenrichting geaccepteerd dan tegen een jonge dader (Haas, 2007).

Formele reactie op de aanleiding

In gevallen van eigenrichting wordt vaak gewezen op rechtvaardiging van de daad, omdat het optreden van justitie als gebrekkig of onvoldoende wordt ervaren (Haas, 2007). Het gaat hier om het justitiële optreden in een specifieke zaak. Als de politie bijvoorbeeld niet ingrijpt na een reeks inbraken, dan kan dit leiden tot meer steun voor de bewoner wanneer deze het recht in eigen hand neemt. Er zou minder steun zijn voor een andere burger, bijvoorbeeld een buurman

(27)

26 van de bewoner, die ingrijpt na de reeks inbraken, omdat die burger niet direct slachtoffer is van de inbraken. Als er wel sprake is van een reactie van justitiële autoriteiten, dan is het belangrijk om te weten waaruit deze reactie bestond (Haas, 2007). Was er alleen sprake van een boete of werd er celstraf opgelegd en is de celstraf adequaat? Werd er iemand aangehouden en daarna weer vrijgelaten of heeft er ook daadwerkelijk een berechting plaatsgevonden? Of was er sprake van een andere afhandeling en waar bestond deze dan uit?

De eigenrichting

Ook de aard en de gevolgen van de eigenrichting zelf kunnen van invloed zijn op de steun voor eigenrichting (Haas, 2007). Hierbij moet gedacht worden aan de volgende aspecten:

- bestaat de eigenrichting uit geweld of is er sprake van geweldloos optreden, zoals bij het terug stelen van een auto?

- in welke mate raakte het slachtoffer gewond?

Er kan gesteld worden dat er mogelijk meer steun is voor een eigenrechter als er sprake is van geweldloos optreden en een optreden waarbij het slachtoffer niet of nauwelijks gewond is geraakt (Haas, 2007; Denkers, 1985). Daarnaast kunnen de persoonlijke kenmerken van de eigenrechter en zijn/haar slachtoffer ook een rol spelen in de steun voor eigenrichting. Als de eigenrechter een man is en het slachtoffer een vrouw dan is er waarschijnlijk weinig steun voor de eigenrichting (Haas, 2007). Ditzelfde geldt voor een jong persoon. Als de eigenrechter een jong persoon is en het slachtoffer een volwassen man, dan is er waarschijnlijk weinig steun voor de eigenrichting (Haas, 2007).

2.5 - Het moreel kompas

In zijn boek ‘Moreel kompas van de politie’ heeft Denkers (2001) 26 politieambtenaren bevraagd over hun persoonlijke achtergrond en concrete ervaringen binnen het politiewerk, waarbij hij een aantal waarden heeft achterhaald, bijvoorbeeld vergeving, verantwoording en respect voor alles en iedereen. Met het moreel kompas doelt Denkers (2001) op de persoonlijke oriëntatie op morele waarden. Het moreel kompas is gericht op het positieve in plaats van op het minimale (Denkers, 2001). Het positieve verwijst naar ‘duurzame vrede waarin mensen aan elkaar bijdragen’ en het minimale verwijst naar ‘het negatieve kader van normen dat voorop staat’ (Lamboo, 2005). Het moreel kompas is een aanvulling op formele wetten en regels (Lamboo, 2005). Denkers legt de nadruk op het vormen van het moreel kompas via opvoeding,

(28)

27 ervaringen en het nemen van een voorbeeld aan anderen (Denkers, 2001). Hierbij wordt een dergelijke individueel moreel kompas gevormd (Lamboo, 2005). In dit onderzoek wordt het moreel kompas in eigenrichting onderzocht met behulp van tien normen voor eigenrichting, zoals besproken in ‘Oog om oog, tand om tand en andere normen voor eigenrichting’ (Denkers, 1985). Deze tien normen van eigenrichting zijn: (1) gedragsbeïnvloeding en conflictoplossing; (2) proportionaliteit en subsidiariteit; (3) geen onherstelbaar letsel; (4) persoonlijke herkenbaarheid; (5) niet tussen groepen; (6) geen plaatsvervangende emoties; (7) spiegeling; (8) onmiddellijkheid; (9) zeker weten en (10) geen overdracht van politiële en justitiële bevoegdheden (Denkers, 1985). Hieronder zullen eerst de motieven van eigenrichting behandeld worden, waarna de tien normen uitgelegd zullen worden.

2.5.1 - Motieven voor eigenrichting

De legitimiteit van eigenrichting is sterk afhankelijk van het motief waarmee deze wordt uitgeoefend (Denkers, 1985). Deze motieven kunnen onderverdeeld worden in drie veel voorkomende motieven (Denkers, 1985):

- Vergeldingseigenrichting: eigenrichting wordt gebruikt als een middel om emotionele genoegdoening te verschaffen. Het slachtoffer of de omstander is op de één of ander manier geraakt door de dader en heeft hieraan wraak en/of agressiegevoelens overgehouden. Deze gevoelens uit het slachtoffer of omstander op een bepaalde manier, wat resulteert in eigenrichting. We spreken hier ook wel van vergelding of ‘iemand iets betaald zetten’.

- Herstellingseigenrichting: eigenrichting wordt gebruikt als een middel om zichzelf of een ander schadeloos te stellen. Het slachtoffer of de omstander is geestelijk of fysiek letsel toegebracht, waarop het slachtoffer of de omstander besluit de geleden schade zelf te herstellen. Denk hierbij aan Meneer B die de fiets van meneer A uit zijn tuin heeft gestolen. Meneer A pakt als gevolg hiervan zijn gestolen fiets, of een fiets van gelijke waarde, uit de tuin van meneer B. Er wordt hier ook wel gesproken van ‘iets rechtzetten’.

- Verdedigingseigenrichting: eigenrichting wordt gebruikt als een middel om zichzelf te verdedigen. Persoon C is aangetast in zijn vrijheid, bezit, lichamelijke of geestelijke integriteit en probeert deze aanval af te weren. Dit motief is gerelateerd aan het begrip noodweer. Er wordt ook wel gesproken van ‘van zich afbijten’.

(29)

28 2.5.2 - Normen voor eigenrichting

1. Gedragsbeïnvloeding en conflictoplossing

De drie voorkomende motieven van eigenrichting (vergelding, herstelling en verdediging) hebben een gemeenschappelijk kenmerk, namelijk: het gaat de slachtoffers en de omstanders om de eigen gevoelens en behoeften. Deze gevoelens en behoeften staan voorop. Volgens Denkers (1985) genieten deze vormen van eigenrichting begrijpelijk geen grote populariteit. Naast de drie veel voorkomende motieven van eigenrichting kan er nog een vierde motief genoemd worden, namelijk: beïnvloedingseigenrichting (Denkers, 1985). Eigenrichting wordt hier gebruikt als een middel om gedragsveranderingen tot stand te brengen en om tot conflictoplossingen te komen. In de praktijk lopen vaak verschillende motieven door elkaar. Volgens Denkers (1985) komt eigenrichting alleen in aanmerking voor maatschappelijke steun als de intentie gericht is geweest op gedragsbeïnvloeding en/of conflictoplossing. Het kan hier gaan om het doen ophouden van een strafbaar feit, het voorkomen van een strafbaar feit in de toekomst of het voorkomen van de gevolgen van een strafbare feit (Denkers, 1985). Er moet wel opgemerkt worden dat het hier gaat om een bedoeling en niet of het effect ook echt bereikt is.

2. Proportionaliteit en subsidiariteit

Het is een ongeschreven recht dat men onrecht niet hoeft te accepteren. Men mag voor zichzelf opkomen, maar tot op zekere hoogte en met mate (Denkers, 1985). De reactie van het slachtoffer of de omstander moet redelijk blijven en in verhouding zijn met het onrecht dat hem/haar is aangedaan. Er is hier dus sprake van het evenredigheidsprincipe. Ook de beïnvloedingseigenrichting is gebonden aan het beginsel van evenredigheid. Over de vraag wat evenredigheid precies inhoudt, lopen de meningen uiteen. Daarnaast verschillen de antwoorden per tijd en per cultuur (Denkers, 1985). Op het gebied van strafrecht is het evenredigheidsprincipe uiteengezet in de begrippen proportionaliteit en subsidiariteit (Denkers, 1985). Met proportionaliteit wordt bedoelt dat de middelen die het slachtoffer gebruikt om zichzelf te verdedigen, moeten opwegen tegen het dreigende gevaar. Het slachtoffer of de omstander mag in principe geen veel groter letsel veroorzaken dan het letsel die de verdachte hem probeert aan te brengen. Met subsidiariteit wordt bedoelt dat als er sprake is van een alternatieve, minder ingrijpende methode waarmee het dreigende gevaar gekeerd kan worden, dan moet er voorrang gegeven worden aan die methode. Dit houdt in dat er sprake moet zijn

(30)

29 geweest van de noodzaak om zichzelf te verdedigen. Als er bijvoorbeeld gelegenheid is geweest om de politie te bellen of hulp te halen, dan dient er voorrang te worden gegeven aan deze methode. Als verdediging noodzakelijk blijkt dan moet er gekozen worden voor een methode die niet strafbaar is. Indien dit niet mogelijk lijkt te zijn, moet altijd het minst ernstige en het minst gevaarlijke middel gebruikt worden (Denkers, 1985).

3. Geen onherstelbaar letsel

Eigenrichting kan en mag volgens Denkers (1985) in voorkomende gevallen hard en pijnlijk aankomen. Dit is ook vaak de bedoeling. De verdachte/dader moet voelen dat hij te ver is gegaan, maar de eventuele schade die de verdachte/dader daarbij oploopt, mag nooit onherstelbaar zijn. Dit zou in strijd zijn met de reden waarom eigenrichting wordt voorgesteld. Er moet sprake zijn van een vorm van gedragsbeïnvloeding en de plegers van eigenrichting moeten hun handelingen zoveel mogelijk laten leiden door deze doelstelling (Denkers, 1985). Slachtoffers en omstanders die het doel voor ogen hebben om een verdachte/dader aan te zetten tot gedragsbeïnvloeding moeten er vanuit gaan dat de verdachte/dader beïnvloed kan worden en hem/haar deze kans bieden. Door een onherstelbare schade toe te brengen gaan slachtoffers en omstanders er vanuit dat de verdachte/dader niet in staat is of bereid is om te veranderen en wordt hem/haar de mogelijkheid hiertoe ontnomen (Denkers, 1985). Straffen dienen een tijdelijk en eindig karakter te hebben.

4. Persoonlijk herkenbaarheid

De persoonlijke identiteit van het slachtoffer/omstander is aan het begin van de interventie vaak onbekend vanwege de onvoorspelbaarheid ervan. Maar het weigeren om achteraf voor zijn/haar identiteit uit te komen, staat op gespannen voet met de steun voor eigenrichting (Denkers, 1985). Particuliere burgers die zich niet als persoon bekend willen maken, vallen ook onder anonimiteiten waarbij er geen sprake kan zijn van gedragsbeïnvloeding en/of conflictoplossing. De verdachte/dader kan op deze manier niet weten of hij de direct gedupeerden voor zich heeft of plaatsvervangende belangenbehartigers (Denkers, 1985). Daarnaast moeten slachtoffers/omstanders in principe altijd bereid zijn om persoonlijke verantwoording af te leggen voor hun interventie, aan de verdachte/dader en eventueel aan de politie (Denkers, 1985). Aan de verdachte/dader, omdat deze meestal op de één of andere manier geraakt is in zijn vrijheid, bezit en/of lichamelijke en psychische integriteit. Aan de politie, omdat er een moment kan komen dat het geschil aan hen zal moeten worden voorgelegd, wanneer het slachtoffer/omstander zichzelf schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit tijdens die

(31)

30 eigenrichting (Denkers, 1985). Slachtoffers/omstanders dienen hiervoor wel verantwoording te nemen, waarbij zij bereid moeten zijn om voor hun persoonlijke identiteit uit te komen (Denkers, 1985).

5. Niet tussen groepen

Eigenrichting die door groepen wordt bedreven is ondoelmatig én gevaarlijk (Denkers, 1985). Zeker als deze eigenrichting gepaard gaat met geweld. Het interveniëren door groepen is in strijd met het uitgangspunt dat mensen op beslissende momenten, vooral door mensen worden beïnvloed in ‘face to face’ contacten (Denkers, 1985). Groepen zijn anonieme massa’s, waardoor het relatief moeilijk is om gedragsveranderingen te bewerkstelligen of om tot conflictoplossingen te komen. Het grootste bezwaar van groepen is dat het uitzonderlijk moeilijk is om binnen een groep jezelf te blijven (Denkers, 1985). Over het algemeen is het gevaarlijker als groepen tegenover elkaar staan dan wanneer individuen tegenover elkaar staan (Denkers, 1985). Individuen beseffen veel eerder dat ze met een mens te maken hebben. Als een individuele slachtoffer of omstander ziet dat de individuele verdachte/dader fysiek kwetsbaar is, dan is de individuele slachtoffer of omstander terughoudend in het schaden van de individuele verdachte/dader (Denkers, 1985). Deze terughoudendheid treedt veel minder vaak op wanneer een groep voor eigenrechter gaat spelen. Daarnaast ligt aan groepseigenrichting vaak niet de intentie om tot gedragsbeïnvloeding en/of conflictoplossing te komen ten grondslag (Denkers, 1985). Het gaat hier vaker om herstellingseigenrichting en de gebruikte middelen zijn vaak niet proportioneel en subsidiair. Ook is het risico dat er onherstelbare schade wordt toegebracht erg groot en is er vaak sprake van een vooraf bedachte actie in plaats van een spontaan emotionele actie (Denkers, 1985). Tot slot zijn personen van een groep niet per se persoonlijk herkenbaar (bivakmutsen, petjes, mutsen, maskers) en heeft groepseigenrichting plaatsvervangende kenmerken (Denkers, 1985). Op basis van de hierboven genoemde redenen, dient eigenrichting beperkt te blijven tot interacties tussen individuen (Denkers, 1985).

6. Geen plaatsvervangende emoties

Eigenrichting moet bestaan uit de gevoelens van de direct betrokkenen en niet uit gevoelens/emoties door tussenkomst van politie of justitie (Denkers, 1985). Eigenrichting moet ook niet bestaan uit gevoelens/emoties van derden, zoals burgers, media en organisaties. De verdachte/dader is verantwoordelijk voor de gevoelens van de direct betrokkenen. De plaatsvervangende emoties zijn vaak minder echt, omdat zij voortkomen uit vergeldingsdrang

(32)

31 en om deze reden vaak heftiger zijn (Denkers, 1985). Deze emoties worden vaak als onredelijk ervaren:’ waar bemoei jij je mee, ik heb jou toch niets aangedaan?’. De dader kan zich door deze plaatsvervangende emoties meer als een slachtoffer gaan voelen dan een dader. Daarentegen mag de eigenrechter zich ook niet richten op een ander uit de omgeving van de verdachte/dader. De enige die verantwoordelijk is voor zijn/haar gedrag is de verdachte/dader zelf. Op deze regel bestaat een uitzondering. Er bestaan situaties waarin een slachtoffer fysiek of geestelijk niet in staat is om zelf te reageren op de verdachte/dader. Dit kan verschillende redenen hebben: het slachtoffer heeft een shock opgelopen, is ziek, te oud of te jong (Denkers, 1985). In deze gevallen mag een ander het slachtoffer vertegenwoordigen, maar er moet namens het slachtoffer gesproken en gehandeld worden.

7. Spiegeling

De aard van de interventie/handeling moet zoveel mogelijk aansluiten op het vergrijp en mag niet onnodig daarvan afwijken (Denkers, 1985). Denk hierbij aan een kind dat snoep gestolen heeft uit een winkel. Ouders doen er beter aan om het kind excuses te laten aanbieden aan de eigenaar van de winkel en het bedrag te laten betalen, dan het kind te straffen in de vorm van twee weken geen televisie kijken, bijvoorbeeld. Dit geldt ook voor eigenrichting. Het bekrassen van een auto van de man die jou financieel heeft opgelicht, heeft niets met elkaar te maken. Als men iemand nu en in de toekomst wil afhouden van een bepaald misdrijf dan moet de verdachte/dader aangesproken worden op dat misdrijf en niet op gedragingen of eigenschappen die geen enkel verband hebben met dat misdrijf (Denkers, 1985). Denk hierbij aan etnische afkomst, een handicap en familie en vrienden van de verdachte/dader. Woorden als ‘blinde’, ‘vieze neger’ en ‘hoereloper’ moeten ten alle tijde vermeden worden. Dit soort woorden roepen vanwege het beledigende karakter escalerende reacties op en vermindert de kans op gedragsverandering (Denkers, 1985).

8. Onmiddellijkheid

Eigenrichting moet zo snel mogelijk volgen op de daad (Denkers, 1985). Hoe langer ermee wordt gewacht, hoe kleiner de kans wordt dat de interventie het gewenste effect heeft. De gedragsbeïnvloedende werking van eigenrichting is het meest doeltreffend vanwege de emotionele spontaniteit waarmee de eigenrichting wordt uitgeoefend. Een verdachte/dader begrijpt het best dat en waarom hij fout zit wanneer hij meteen op zijn vingers wordt getikt met de gevoelens die het slachtoffer of de omstander op dat moment beheersen (Denkers, 1985). Een uitgestelde reactie wordt door de dader/verdachte vaak ervaren als onecht en overdreven.

(33)

32 Er moet wel opgemerkt worden dat onmiddellijkheid niet zo letterlijk genomen hoeft te worden als bij noodweer. Hoe dieper de interventie snijdt in iemands bezit, vrijheid of lichamelijke integriteit, des te belangrijker het onmiddellijkheidsbeginsel (Denkers, 1985).

9. Zeker weten

Eigenrichting dat berust op vage vermoedens is levensgevaarlijk (Denkers, 1985). Het slachtoffer of de omstander moet zeker weten dat er iets is gebeurd, aan het gebeuren is of gaat gebeuren. Daarnaast moet het slachtoffer of de omstander zeker weten wie zich aan het voorval schuldig heeft gemaakt, aan het maken is of zal maken en wat deze persoon precies heeft misdaan, aan het misdoen is of zal gaan misdoen (Denkers, 1985). Voordat het slachtoffer of de omstander overgaat tot een persoonsgerichte initiatief, moet deze kennis hebben van de aard van het misdrijf en de identiteit van de dader/verdachte. Er moet dus sprake zijn van een redelijk vermoeden. Ook hier is het van belang dat er sprake is van een individu. Wanneer een kind tijdens de les een krijtje gooit op de meester/juffrouw en de meester/juffrouw vraagt wie het gedaan heeft en niemand reageert, dan wordt vaak de hele klas gestraft. In dit voorbeeld wordt er niet voldaan aan de norm van zeker weten.

10. Geen overdracht van politiële en justitiële bevoegdheden

De verantwoordelijkheid voor de preventie van diefstal behoort primair te liggen bij het eerstelijns personeel: de werknemers. Die moeten het functionele, menselijke toezicht uitoefenen (Denkers, 1985). Dit vraagt van winkelbedrijven dat zij ophouden met de verantwoordelijkheid voor winkeldiefstallen af te schuiven naar beveiligingsafdelingen (de commerciële private bewakingssector). Hierbij maken de winkelbedrijven dezelfde fout op micro niveau die ook op macro niveau is gemaakt. Door de bestrijding van (kleine) criminaliteit af te schuiven naar gespecialiseerde organen, zoals politie, justitie en beveiligingsafdelingen, wordt de verantwoordelijkheid van particuliere burgers, personeel en klanten uitgehold en op deze manier komen wij nooit uit de problemen, aldus Denkers (1985). Hier is het voorbeeld gebruikt van winkeldiefstal, maar dit geldt ook voor andere vergrijpen. Er moet sprake zijn van inter-persoonlijke processen, waarbij iemand terecht wordt gewezen en tot de orde wordt geroepen. Onduidelijk bij deze norm is waar de grens precies ligt (Denkers, 1985). Gaat het te ver wanneer een winkelier probeert het adres van een dief te achterhalen om hem/haar de volgende ochtend te bevelen om de gestolen goederen terug te brengen?

(34)

33 Conclusie

De theorie van Haas (2007) is louter gebruikt om inzichten te geven in het proces van eigenrichting. Vervolgens is het ‘moreel kompas’ van Denkers (2001) gebruikt om het begrip ‘moreel kompas’ te verduidelijken. Dit ‘moreel kompas’ van Denkers (2001) zal worden toegepast op eigenrichting, aan de hand van de tien normen die eerder zijn besproken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Terecht ontstond er meer ruimte voor corporaties om een eigen huur- en investeringsbeleid te voeren, dus zelf na te denken over de vraag welke kwaliteit wense- lijk is, wat die

– Een woning die niet alleen bestemd is voor de armste huishoudens, maar voor ieder- een die in de regio waar hij/zij zoekt, niet op eigen kracht een betaalbare woning kan

Dit zijn jongeren van 16 of 17 jaar die nog geen recht hebben op een uitkering en jongeren van 18 jaar die het wettelijk minimumloon niet kunnen verdienen, nog thuis wonen

De tendens om de internal auditor direct te laten rapporteren aan de voorzitter van de auditcommissie laat zien dat de inter- nal auditor zichtbaarder wordt in en voor

Als Jezus met zijn twaalf aposte- len de berg afdaalt, staan beneden veel mensen hem op te wachten?. Ze zijn gekomen om hem te aanhoren en door hem genezen

Voor het eerst sinds euthanasie op 28 mei 2002 bij wet geregeld is, dreigt een arts zich voor de rechtbank te moeten verantwoorden voor wat het parket als moord kan zien..

Smallstonemediasongs.com printed & distributed by KoormuziekNL, Dordrecht - www.koormuziek.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

Knelpunten die de gemeenten nog willen oplossen zijn: mati- ge uitstroom naar reguliere wo- ningen, waardoor opvang ver- stopt raakt; voor eenouderge- zinnen,