• No results found

Taalontwikkeling van kinderen en adolescenten met een autisme spectrum stoornis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Taalontwikkeling van kinderen en adolescenten met een autisme spectrum stoornis"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Taalontwikkeling van kinderen en adolescenten met een autisme spectrum stoornis Universiteit van Amsterdam

Luna Deenik (11324023) Docent: Titia van Zuijen Aantal woorden: 5497

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ……… 3

Inleiding ………4

Taalontwikkeling hoog-functionerende autisten ………...6

Taalontwikkeling laag-functionerende autisten ………11

Discussie ………17

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht stond de volgende vraag centraal: “wat zijn de beperkingen in taalontwikkeling van kinderen en adolescenten met ASS?” Om de effecten van IQ op

taalontwikkeling uit te sluiten, is er onderscheid gemaakt tussen hoog-functionerende autisten (HFA) en laag-functionerende autisten (LFA). De taalontwikkeling is onderverdeeld in pragmatische vaardigheden en structurele vaardigheden (syntax, morfologie, semantiek en fonologie). De pragmatische vaardigheden van zowel HFA’ers als LFA’ers bleken slechter ontwikkeld te zijn dan die van op IQ gematchte normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten. Wat de structurele vaardigheden betreft bestaat er veel meer heterogeniteit tussen verschillende personen met ASS. Kinderen en adolescenten met ASS ondervinden zeker beperkingen in hun taalvaardigheden, maar het is een heterogene groep.

(4)

Taalontwikkeling van kinderen en adolescenten met een autisme spectrum stoornis Op gebied van autisme is met de komst van de DSM-5 in 2013 het één en ander veranderd. Waar in de DSM-IV nog onderscheid werd gemaakt tussen vijf verschillende vormen van autisme (autistische stoornis, Asperger, syndroom van Rett, desintegratieve stoornis en PDD-NOS), wordt dit in de DSM-5 allemaal onder dezelfde noemer geschoven: autisme spectrumstoornis (ASS) (NJI, z.j.). ASS kan als het ware als een schaal worden gezien. Iedereen met autisme bevindt zich ergens op deze schaal, afhankelijk van de mate van ernst van het autisme (Hulpgids, z.j.).

ASS in de DSM-5 bestaat uit twee hoofdkenmerken. Het eerste kenmerk is: beperkingen in sociale communicatie. Dit blijkt vooral uit tekorten in sociaal-emotionele wederkerigheid, tekorten in het voor sociale omgang gebruikelijke non-verbale

communicatieve gedrag en tekorten in aangaan, onderhouden en begrijpen van relaties. Het tweede kenmerk is: beperkt, zich herhalend gedrag en beperkte interesses en activiteiten. Dit blijkt vooral uit stereotype, repetitieve motorische bewegingen, star gehecht aan routines, zeer beperkte gefixeerde interesses die abnormaal intens zijn en over of onder reageren op zintuigelijke prikkels (Hulpgids, z.j.). Verder loopt de taalontwikkeling van mensen met ASS vaak achter (Rigter, 2016). Echter kunnen de problemen in de taalontwikkeling heel

verschillend van aard zijn (Pickles, Anderson & Lord, 2014). Bij de één zitten de problemen bijvoorbeeld vooral in de taalproductie, bij de ander in de taalreceptie en bij weer een ander in de pragmatiek of non-verbale communicatie.

Taalontwikkeling valt onder te verdelen in pragmatische vaardigheden (intentie spreker) en structurele vaardigheden (Cohen, 2012). Deze structurele vaardigheden bestaan weer uit vier aspecten: fonologie (klankleer), semantiek (betekenisleer), syntax (zinsopbouw) en morfologie (woordvorming) (Ronniger, Melzer, Petermann & Rißling, 2016). Er is al redelijk wat empirisch onderzoek verricht naar deze taalontwikkelingsaspecten bij kinderen

(5)

en adolescenten met autisme. Echter wordt er in elk onderzoek weer naar een ander aspect gekeken. Zo werd er in onderzoek van Fortunato-Tavares et al. (2015) bijvoorbeeld alleen gekeken naar het begrip van syntax bij kinderen met ASS. Terwijl onderzoek van Volden en Phillips (2010) juist alleen keek naar niveau van pragmatische vaardigheden bij kinderen met ASS. Een duidelijk overzicht waarin de bevindingen over de relatie tussen autisme en alle verschillende aspecten van taalontwikkeling in één literatuuroverzicht uiteengezet zijn ontbreekt nog. Daarom zullen in dit literatuuroverzicht de huidige bevindingen over taalontwikkeling bij ASS uiteengezet worden.

Dit literatuuroverzicht kan mogelijk ook een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van vroege interventie voor kinderen met ASS, waar de afgelopen tijd aandacht voor is. In 2018 zijn Stichting Papageno, de Nederlandse Vereniging voor Autisme en Oudervereniging Balans namelijk het project ‘Autisme Jonge Kind’ gestart (Vakblad Vroeg, 2018). Het doel van dit project is zorgen dat kinderen met een verhoogd risico op autisme eerder worden gesignaleerd en dat ouders en kind zorg op maat geboden krijgen. Ook zal er een vroege interventie voor ouders en kinderen en scholing voor jeugd- en huisartsen ontwikkeld

worden. De taalontwikkeling zou moeten worden meegenomen in de interventie en scholing, aangezien dit een belangrijk onderdeel is van ASS. Mogelijk komen er uit dit

literatuuroverzicht inzichten naar voren betreffende de taalontwikkeling, die een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de ontwikkeling van de interventie en scholing.

In de huidige literatuur wordt er binnen de groep ASS’ers vaak onderscheid gemaakt tussen hoog-functionerende autisten (HFA) en laag-functionerende autisten (LFA). HFA’ers hebben een hoger intellectueel niveau dan LFA’ers. Deze termen zijn echter informeel en zijn daarom vrij arbitrair. In sommige onderzoeken worden autisten als LFA gezien vanaf een IQ lager dan 80, in andere onderzoeken vanaf een IQ lager dan 70. Aangezien IQ natuurlijk een belangrijke voorspeller voor taalvaardigheid is (Botting, Faragher, Simkin, Knox, &

(6)

Conti-Ramsden, 2001), zal er in dit literatuuroverzicht onderscheid gemaakt worden tussen HFA’ers en LFA’ers. Er zullen onderzoeken aangehaald worden die HFA’ers of LFA’ers vergelijken met een op IQ-gematchte controlegroep van normaal ontwikkelende kinderen, om zo een beter beeld te krijgen van het effect van ASS op taalontwikkeling, waarbij uitgesloten is dat dit effect veroorzaakt wordt door IQ.

De hoofdvraag die in dit literatuuroverzicht beantwoord zal worden is: “wat zijn de beperkingen in taalontwikkeling van kinderen en adolescenten met ASS?” Eerst zullen de huidige bevindingen over taalontwikkeling bij HFA’ers uiteengezet worden, daarna die over taalontwikkeling bij LFA’ers. De vijf verschillende aspecten van taal (fonologie, morfologie, syntax, semantiek en pragmatiek) zullen hierin behandeld worden.

Taalontwikkeling hoog-functionerende autisten

HFA’ers zijn dus autisten met een gemiddeld tot hoog IQ. Desondanks kunnen zij dankzij hun ASS wel problemen in de taalontwikkeling ondervinden. Wanneer men aan

taalontwikkelingsproblemen bij ASS denkt, wordt vaak als eerst gedacht aan problemen met pragmatiek. Dit is logisch, aangezien één van de hoofdkenmerken van ASS is: beperkingen in de sociale communicatie. Pragmatiek is een belangrijk onderdeel van de sociale

communicatie, aangezien dit gaat over communicatie in de sociale context en het juist interpreteren van de intentie van de spreker (Philofsky, Fidler & Hepburn, 2007). Uit onderzoek waarbij 16 HFA’ers met een gemiddelde leeftijd van 9 jaar aan 16 normaal ontwikkelende kinderen gematcht werden, bleek dat de pragmatische taalvaardigheden van de kinderen met ASS significant slechter waren dan die van de normaal ontwikkelende kinderen (Volden & Phillips, 2010). In dit onderzoek werden twee meetinstrumenten voor pragmatische taalvaardigheden met elkaar vergeleken: de Test of Pragmatic Language (TOPL) en de Children’s Communication Checklist-2 (CCC-2). De CCC-2 identificeerde 13

(7)

kinderen met HFA als pragmatisch beperkt en de TOPL identificeerde er 9. Bij beide tests werden geen van de normaal ontwikkelende kinderen als pragmatisch beperkt

geïdentificeerd. Over het algemeen blijken HFA’ers dus slechtere pragmatische vaardigheden te hebben dan gematchte kinderen, al blijken dus niet alle HFA’ers dit probleem te ervaren, wat wijst op heterogeniteit binnen de HFA-groep.

Onderzoek van Angeleri, Gabbatore, Bosco, Sacco en Colle (2016) ondersteunt deze resultaten. Ook zij matchten 16 HFA’ers aan 16 normaal ontwikkelende kinderen en adolescenten. De participanten waren tussen de 4.9 en 15.2 jaar. Zij keken door middel van verschillende taakjes die pragmatische vaardigheden meten (standaard communicatieve handelingen, bedrog en ironie) zowel naar begrip als productie. Bij alle 3 de taakjes werd zowel bij begrip als productie door de kinderen met HFA significant slechter gescoord. Ook uit dit onderzoek komt dus naar voren dat de pragmatische vaardigheden van kinderen met HFA slechter ontwikkeld zijn dan die van normaal ontwikkelende leeftijdsgenootjes.

Onderzoek van Lönnqvist et al. (2017) komt met een mogelijke verklaring voor deze slechtere pragmatische vaardigheden van HFA’ers. Uit dit onderzoek bleek namelijk dat kinderen met HFA zich op andere dingen focussen als ze ergens naar kijken dan normaal ontwikkelende kinderen, waardoor ze de situatie anders interpreteren. In dit onderzoek werd er aan 16 jongvolwassenen met HFA en een gematchte controlegroep van 16

jongvolwassenen, een video getoond waarbij er een discrepantie bestond tussen de verbale en non-verbale cues. Na de video werden vragen gesteld over wat de personen in de video dachten en hoe je dat kon zien. De antwoorden werden gescoord en de HFA-groep scoorden lager dan de controlegroep. Tijdens het kijken van de video werd vastgelegd waar de

participant naar keek. De HFA-groep bleek zich soms op andere dingen te focussen dan de controlegroep. Bijvoorbeeld toen in het filmpje een vrouw een sandwich liet vallen, keek de HFA-groep langer naar de gevallen sandwich, terwijl de controlegroep langer naar de vrouw

(8)

keek. De controlegroep zag zo haar reactie, terwijl de HFA-groep deze sociale cue miste. Dit kan erop wijzen dat HFA’ers een lagere interesse hebben voor sociale informatie. Dit

resultaat wordt ondersteund door ander onderzoek, waaruit bleek dat HFA’ers hun aandacht niet spontaan op acties van andere mensen richten. Echter, als de HFA’ers vooraf een

duidelijke instructie kregen met de opdracht naar bepaalde sociale informatie te kijken, lukte dit ze wel (Senju, 2013). De pragmatische vaardigheden van HFA’ers blijken dus onder te doen voor de pragmatische vaardigheden van normaal ontwikkelende leeftijdsgenootjes. Dit lijkt onder andere te komen doordat HFA’ers een lagere interesse hebben voor sociale informatie en uit zichzelf niet snel hun aandacht hierop richten.

Voor de structurele vaardigheden van kinderen met HFA is wat minder aandacht dan voor de pragmatische vaardigheden. Dit komt waarschijnlijk doordat de structurele vaardigheden bij HFA’ers vaak een wat minder groot probleem zijn. Er zijn HFA’ers die alleen problemen ervaren in de pragmatiek, terwijl de structurele vaardigheden zich normaal ontwikkelen (Chahboun, Vulchanov, Saldaña, Eshuis & Vulchanova, 2016). Toch zijn er genoeg HFA’ers die ook in de structurele vaardigheden problemen ondervinden. Zo blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Brynskov et al. (2017) dat het begrip van de syntax en de morfologie van HFA’ers slechter is dan van normaal ontwikkelende kinderen. In dit onderzoek werden 21 kinderen van 5 en 6 jaar met HFA vergeleken met 21 normaal ontwikkelende kinderen van 4,5 en 6 jaar, door middel van verschillende testen, waarmee het begrip van syntax en morfologie getest werd. Ook uit onderzoek van Fortunato-Tavares et al. (2015) bleek dat het syntaxbegrip van kinderen met HFA slechter is dan dat van normaal ontwikkelende kinderen. Dit onderzoek werd bij wat oudere kinderen uitgevoerd, namelijk tussen de 7 en 14 jaar. Bij dit onderzoek moesten de kinderen steeds bij een zin uit vier plaatjes het plaatje kiezen dat bij de zin paste. Kinderen met HFA deden dit veel slechter dan de controlegroep, ondanks dat hun vocabulaire score hetzelfde was. De individuele woorden uit de zin snapten de kinderen

(9)

met HFA wel, maar doordat ze de hiërarchie van de zinsopbouw niet snapten maakten ze fouten. Bijvoorbeeld bij de zin: ‘de pen onder de enveloppe is rood’ kruisten de HFA-groep vaak het plaatje met de rode enveloppe aan. Zij snappen de syntax niet en gaan ervan uit dat ‘rood’ gaat over het zelfstandig naamwoord dat er het dichtste bij staat in de zin. Het

syntaxbegrip van HFA’ers lijkt dus ook wat slechter ontwikkeld dan dat van normaal ontwikkelende leeftijdsgenootjes.

Zoals eerder al gezegd, is de taalontwikkeling onder autisten heel verschillend en zijn er ook HFA’ers zonder problemen in de structurele vaardigheden. Daar is de 18-jarige

adolescent I.A. een voorbeeld van. Hij heeft een IQ van 125 en behoort daarmee natuurlijk tot de HFA’ers. In tegenstelling tot de HFA’ers uit de onderzoeken hierboven, scoorde I.A. juist heel goed op morfologie en syntax, beter nog dan de controlegroep. Wel was ook voor hem de pragmatiek een probleem (Vulchanova, Talcott, Vulchanov, Stankova, & Eshuis, 2012).

Naast syntax en morfologie is ook semantiek een aspect van de structurele vaardigheden. Ook hierover zijn verschillende bevindingen gedaan. Zo blijkt uit onderzoek van Gold, Faust en Goldstein (2010) bijvoorbeeld dat HFA’ers meer moeite hebben met het begrijpen van metaforen dan normaal ontwikkelende personen. Voor dit onderzoek werd een groep van 17 HFA’ers met een gemiddelde leeftijd van 21.9 vergeleken met 16 normaal ontwikkelende personen met een gemiddelde leeftijd van 23.1. Het verschil tussen de HFA-groep en de normaal ontwikkelende groep bleek veroorzaakt te worden door een verschil in het linguïstische informatieverwerkingsproces. HFA’ers bleken op een andere manier

semantische informatie te integreren dan normaal ontwikkelende personen. Hierdoor hebben zij meer moeite met het begrijpen van metaforen. Echter gaat onderzoek van Kasirer en Mashal (2014) hier tegenin. Ook zij onderzochten het begrip van metaforen onder 17 HFA’ers met een gemiddelde leeftijd van 21.06 en een controlegroep bestaande uit 17

(10)

normaal ontwikkelende personen met een gemiddelde leeftijd van 22.71. Uit dit onderzoek bleek in tegenstelling tot het onderzoek van Gold et al. (2010) dat er geen verschil zat in begrip van metaforen tussen beide groepen. Hiernaast werd in onderzoek van Kasirer en Mashal ook nog gekeken naar het zelf voortbrengen van metaforen. Hierin bleek de HFA-groep zelfs creatiever te zijn dan de controleHFA-groep. Er bestaat dus nog niet een eenduidig beeld over de semantische vaardigheden met betrekking tot metaforen onder de HFA’ers.

Naast het begrip van de metaforen valt ook het woord- en zinsbegrip onder semantiek. Uit een follow-up studie, uitgevoerd bij 83 HFA’ers op hun 4e en 6e jaar, bleek dat 53% van de kinderen binnen de criteria van zwak zinsbegrip vielen en 16% binnen de criteria van zwak woordbegrip (Kjellmer, Fernell, Gillberg & Norrelgen, 2018). Het woord- en zinsbegrip werd getest middels sessies van 1.5 uur, waarbij een spraak-taal patholoog verschillende tests afnam. Het zinsbegrip lijkt dus een veel groter probleem dan het woordbegrip, maar dit kan wellicht verklaard worden door de zwakkere syntactische vaardigheden, die uit bovenstaande onderzoeken naar voren kwamen (Brynskov et al., 2017; Fortunato-Tavares et al., 2015).

Uit ditzelfde onderzoek van Kjellmer et al. (2018) kwam ook naar voren dat 21% van de 83 HFA’ers fonologische spraakproblemen had en 41% fonologische verwerkingsproblemen. Dit resultaat wordt gesteund door onderzoek van Cleland, Gibbon, Peppé, O’Hare en

Rutherfornd (2010). Uit dit onderzoek kwam namelijk naar voren dat 12% van de 69 HFA’ers tussen de 5 en 13 jaar onder de normale range van een gestandaardiseerde

articulatietest scoorden. 41% van de groep maakte op zijn minst een paar foutjes, maar 29% viel nog wel binnen de normale range wat betreft articulatie. Fonologie lijkt dus voor een redelijk klein deel van de HFA’ers een probleem te zijn.

Uit bovenstaande onderzoeken komt in ieder geval naar voren dat kinderen met HFA problemen ervaren met de pragmatische vaardigheden en dat dit mogelijk deels ligt aan het feit dat zij hun aandacht minder snel op andere mensen richten, dan normaal ontwikkelende

(11)

kinderen. Verder blijken er in de structurele vaardigheden vaak wel enkele problemen te zitten bij kinderen met HFA, al worden die problemen niet in alle onderzoeken gevonden. Ook als er in onderzoeken over het algemeen wel een achterstand in structurele vaardigheden ten op zichtte van de controlegroep gevonden werd, waren er altijd wel uitzonderingen, van kinderen met HFA die geen achterstand lieten zien. Net als ASS zelf blijken dus ook de taalproblemen van HFA’ers heterogeen te zijn. Uit onderzoek van Volden, Coolican, Garon, White en Bryson (2009) blijkt dat er tussen de pragmatische en structurele vaardigheden van HFA’ers een link bestaat. Structurele taalvaardigheden bleken namelijk significant de

pragmatische vaardigheden te voorspellen. Echter is er ook een significant deel van de variantie in pragmatische vaardigheden die niet door de structurele vaardigheden voorspeld wordt.

Taalontwikkeling laag-functionerende autisten

Zoals in de inleiding genoemd is, onderscheiden LFA’ers zich van HFA’ers dankzij hun lagere IQ. In de meeste onderzoeken vallen personen met ASS onder LFA wanneer hun IQ lager is dan 70, maar in sommige onderzoeken vallen zij al onder LFA wanneer hun IQ lager is dan 80. Ook wordt er binnen de LFA-groep nog onderscheid gemaakt tussen verbale LFA en non-verbale LFA (Maljaars, Noens, Jansen, Scholte & van Berckelaer-Onnes, 2011). Personen met non-verbale LFA verwerven helemaal geen taal, of op zijn hoogst enkele woorden of gebaren die zij op communicatieve manier kunnen gebruiken (Boucher, Mayes & Bigham, 2008). Verder blijken verbale en non-verbale LFA’ers te verschillen in het doel waarvoor zij communicatie inzetten. Non-verbale LFA’ers blijken hun communicatie (in hoeverre zij communicatievaardigheden bezitten) vrijwel alleen in te zetten voor het

reguleren van gedrag van anderen. Terwijl verbale LFA’ers hiernaast hun communicatie ook inzetten voor verklarende doeleinden, zoals joint attention (Maljaars, Noens, Jansen, Scholte

(12)

& van Berckelaer-Onnes, 2011). Naar de taalontwikkeling bij LFA is nog veel minder onderzoek verricht dan naar de taalontwikkeling bij HFA, waardoor hier nog minder over bekend is. Hetgeen wat wel al bekend is zal in deze paragraaf uiteengezet worden.

Om maar weer te beginnen bij de pragmatische vaardigheden. Aangezien, zoals

eerdergenoemd, problemen in de pragmatiek eigenlijk valt onder de definitie van het hebben van ASS, is het geen verrassing dat ook personen met LFA problemen in de pragmatiek ondervinden (Boucher et al., 2008). Peristeri, Andreou en Tsimlpi (2017) vergeleken in hun onderzoek een groep van 30 kinderen met ASS met een groep van 15 normaal ontwikkelende leeftijdsgenootjes. De kinderen met ASS werden weer onderverdeeld in een groep van 14 kinderen met een laag verbaal IQ (onder de 81, dus LFA) en 16 kinderen met een normaal verbaal IQ (tussen de 108 en 119, dus HFA). De kinderen waren allemaal tussen de 6 en de 12 jaar. Ze moesten een verhaaltje dat ze te horen kregen aan de hand van een aantal plaatjes navertellen. Hierbij waren pragmatische vaardigheden nodig, aangezien ze de gedachten en emoties van de personen uit het verhaaltje onder woorden moesten brengen. Beide groepen kinderen met ASS presteerden slechter dan de controlegroep. Dit kwam bij beide groepen onder andere door hun minder goed ontwikkelde pragmatische vaardigheden. Wel deden de HFA’ers het iets beter dan de LFA’ers. Opvallend is dat de problemen die LFA’ers in pragmatiek ondervonden, niet echt bleken te verschillen van de problemen die de HFA’ers ondervonden. Dat de HFA’ers toch iets beter scoorden dan de LFA’ers bleek te komen doordat de HFA’ers hun pragmatische tekorten beter konden verbergen dankzij hun sterkere taalvaardigheden. De betere taalvaardigheden van de HFA’ers blijken dus enigszins te compenseren voor het tekort aan pragmatische vaardigheden.

In ditzelfde onderzoek zijn ook de syntactische vaardigheden getest. De LFA-groep liet bij het navertellen van het verhaal significant lagere syntactische complexiteit zien dan de controlegroep en de HFA’ers. Zij maakten veel makkelijkere en kortere zinnen dan de twee

(13)

andere groepen. Hiernaast is ook onderzoek gedaan naar syntactische vaardigheden bij non-verbale LFA’ers. Aangezien zij zelf niet of nauwelijks kunnen praten gaat dit op een iets andere manier. In onderzoek van McGonigle-Chalmers, Alderson-Day, Fleming en Monsen (2013) kregen negen kinderen tussen de 5 en 17 jaar, op de computer een aantal woorden met een plaatje van dat woord aangeboden. Van tevoren konden ze op het plaatje klikken om te horen welk woord het was. Vervolgens kregen ze een vraag, bijvoorbeeld: ‘Can you make the monkey kiss the wizard?’ Bij deze vraag stonden dan 3 plaatjes: een aap, een tovenaar en een zoen. Het kind moest de plaatjes dan in goede volgorde aanklikken, zodat je krijgt: ‘monkey kisses wizard’. De negen kinderen presteerden heel verschillend, maar na hun leerprofielen mee te nemen bleek hun syntactisch bewustzijn intact te zijn. Een nadeel is wel dat in dit onderzoek niet een op IQ gematchte controlegroep is meegenomen. De verbale LFA’ers blijken dus minder complexe zinnen te produceren dan normaal ontwikkelende

leeftijdsgenootjes. De non-verbale LFA’ers zijn natuurlijk niet in staat om zelf een goede zin te produceren, maar lijken de syntax op een voor hun aangepaste, simpele manier wel redelijk te begrijpen.

Naar de morfologische vaardigheden van LFA’ers is nog nauwelijks onderzoek gedaan. Er bestaat hedendaags nog geen onderzoek waarbij een groep LFA’ers met een op IQ gematchte controlegroep wordt vergeleken. Tot op heden bestaat er alleen een onderzoek waarin de morfologische vaardigheden van LFA’ers vergeleken zijn met die van HFA’ers (Roberts, Rice & Tager–Flusberg, 2004). In dit onderzoek werden 62 ASS’ers tussen de 5 en 15 jaar in drie groepen ingedeeld op basis van hun score op de Peabody Picture Vocabulary Test III (PPVT). De verdeling van de drie groepen was als volgt: PPVT-score boven de 85, PPVT-score tussen de 70 en 84 en PPVT score onder de 70. Uit onderzoek blijkt dat de PPVT-score de ware volledige en verbale IQ-score van mensen volgens de Wechsler’s test adequaat benaderd (Bell, Lassiter, Matthews & Hutchinson, 2001). In onderzoek van Roberts

(14)

et al. (2004) werden ook de IQ-scores gemeten en de gemiddelde IQ-score van de groep met een PPVT-score onder de 70 was 62,5. Hiermee kunnen we deze groep kinderen dus onder de LFA’ers rekenen. De kinderen moesten twee experimentele taken doen, één over de derde persoon enkelvoud en één over werkwoord vervoegen in de verleden tijd. De kinderen uit de groep met PPVT-score van onder de 70 maakte veel meer fouten of gaven helemaal geen antwoord, dan de andere twee groepen. De morfologische kennis van de LFA’ers bleek dus beduidend slechter te zijn dan die van HFA’ers. Het is heel waarschijnlijk dat dit te wijten is aan het lagere IQ van de LFA’ers, wat het onderzoek dus niet heel relevant maakt. In de literatuur bestaat tegenwoordig nog een gat op gebied van morfologische vaardigheden.

Naar de semantische vaardigheden van LFA’er is hedendaags al meer onderzoek verricht dan naar de morfologische vaardigheden. Zo hebben Boucher, Bigham, Mayes en Muskett (2008) in hun onderzoek naar onder meer semantische vaardigheden bij LFA’ers, 30 LFA’ers vergeleken met onder andere 23 normaal ontwikkelende kinderen met hetzelfde

taalvermogen als de LFA’ers en 28 HFA’ers die op leeftijd gematcht waren aan de normaal ontwikkelende kinderen, en dus een wat hoger taalniveau hadden. Alle kinderen hadden een leeftijd tussen de 5 en 10 jaar. In het onderzoek werden onder andere drie semantische taakjes uitgevoerd. Als eerste de Pyramids and Palm Trees Test, die vaak wordt gebruikt om

semantische dementie vast te stellen. In deze test staat er steeds een plaatje met daaronder twee andere plaatjes. De proefpersoon moet aangeven welke van beide onderste plaatjes conceptueel gerelateerd is aan het bovenste plaatje. De andere 2 testen waren subsets uit de WASI. De Vocabulary Subset, waarbij de proefpersoon van allerlei woorden de definitie moet geven, en de Similarities Subset, waarbij de proefpersoon de conceptuele relatie tussen 2 items moet uitleggen. De LFA’ers deden alle 3 deze taakjes significant slechter dan de HFA’ers, maar alleen de Similarities Subset deden ze ook significant slechter dan de op taalvermogen gematchte normaal ontwikkelende kinderen. Ondanks hetzelfde taalvermogen

(15)

zijn de semantische vaardigheden van LFA’ers dus toch net wat lager dan die van normaal ontwikkelende kinderen.

Onderzoek van Maljaars, Noens, Scholte en van Berckelaer-Onnes (2012) ondersteunt dit resultaat. Hierin werd een groep van 36 LFA’ers met een gemiddelde leeftijd van 7,1 jaar en een non-verbale mentale leeftijd van 39 maanden, vergeleken met twee controlegroepen, gematcht op non-verbale mentale leeftijd. De ene controlegroep bestond uit 34 normaal ontwikkelende kinderen met een gemiddelde leeftijd van 3.0 jaar en een non-verbale mentale leeftijd van 42.3 maanden. De andere controlegroep bestond uit 26 verstandelijk

gehandicapte kinderen met een gemiddelde leeftijd van 6,5 jaar en een non-verbale mentale leeftijd van 38,5 maanden. Door middel van verschillende tests werden de receptieve en expressieve taalvaardigheden gemeten. De receptieve vaardigheden werden gemeten aan de hand van tests die op verschillende manieren begrip van de taal, of terwijl de semantiek, meten. Op zowel de receptieve als expressieve tests scoorden de LFA’ers significant slechter dan zowel de verstandelijk gehandicapte kinderen als de normaal ontwikkelende kinderen, ondanks hun gelijke non-verbale mentale leeftijd. Opvallend was dat de LFA’ers gemiddeld hoger scoorden op expressieve vaardigheden dan op receptieve vaardigheden, terwijl dit bij beide controlegroepen juist andersom was. Doordat zij zich op hoger taalkundig niveau kunnen uiten dan wat ze zelf daadwerkelijk begrijpen, bestaat het gevaar dat ze op hoger niveau worden aangesproken dan dat ze eigenlijk aankunnen. Deze discrepantie tussen receptieve en expressieve vaardigheden kwam ook uit eerder onderzoek al naar voren (Hudry et al., 2010). LFA’ers blijken dus een slechter begrip van taal te hebben dan normaal

ontwikkelende kinderen met dezelfde non-verbale mentale leeftijd en ook dan kinderen met ongeveer dezelfde chronologische leeftijd en een even lage non-verbale mentale leeftijd. Dit maakt het aannemelijk dat het hebben van LFA een aparte negatieve invloed heeft op deze vaardigheden, die niet veroorzaakt wordt door het lage IQ.

(16)

McCleery, Tully, Slevc en Schreibman (2006) zijn één van de weinigen die onderzoek naar fonologie bij LFA’ers hebben verricht. Zij hebben 14 non-verbale LFA’ers tussen de 2 en 6 jaar vergeleken met 10 normaal ontwikkelende kinderen tussen de 13 en 14 maanden, die met elkaar gematcht waren op woordbegrip en woordproductie. Beide groepen hadden voor woordbegrip een gemiddelde leeftijdsequivalent van 12 maanden en het gemiddeld aantal woorden dat ze konden produceren was 7. De fonologische productie van beide groepen werd gemeten. De klanken werden ingedeeld in bestaande klankgroepen, waarvan bekend is dat normaal ontwikkelende kinderen in een bepaalde volgorde de klanken uit deze klankgroepen leren te produceren. De non-verbale LFA’ers verschilden niet in dit patroon van de normaal ontwikkelende kinderen. Beide groepen produceerde percentueel uit elke klankgroep ongeveer evenveel klanken, wat op dat moment passend was bij hun

leeftijdsequivalent. Het verschil is natuurlijk wel dat de non-verbale LFA’ers in dit onderzoek chronologisch een stuk ouder waren dan de normaal ontwikkelende kinderen. Hierom wordt er geconcludeerd dat de fonologische ontwikkeling van non-verbale autisten vertraagd is, maar wel het normale ontwikkelingstraject volgt. Al leren de non-verbale LFA’ers natuurlijk nooit echt praten, wat bij de normaal ontwikkelende kinderen uiteindelijk wel uit het

fonologische ontwikkelingstraject voortvloeit.

Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat ook de pragmatische vaardigheden van LFA’ers beperkt zijn en dat de mate van deze beperking wezenlijk niet echt verschilt van de mate van beperking bij HFA’ers. Echter weten HFA’ers hun beperking beter te verbergen dankzij hun sterkere taalvaardigheden. Verder bleek er uit de onderzoeken dat de syntactische en semantische vaardigheden van verbale LFA’ers slechter zijn dan die van gematchte normaal ontwikkelende kinderen. Wel bleek dat non-verbale autisten, ondanks dat ze zelf niet of nauwelijks kunnen praten, toch nog wel enig syntactisch begrip hebben en op latere leeftijd soms wel klanken kunnen produceren. De morfologische vaardigheden van

(17)

LFA’ers zijn tot op heden nog niet vergeleken met een gematchte controlegroep, waardoor over de invloed van LFA op morfologische vaardigheden nog geen uitspraken te doen zijn.

Discussie

In dit literatuuroverzicht is er gekeken naar de vraag: “wat zijn de beperkingen in taalontwikkeling van kinderen en adolescenten met ASS?” Deze vraag was uitgesplitst in: hoog-functionerende autisten en laag-functionerende autisten. Uit de onderzoeken kwamen verschillende beperkingen naar voren. Zo bleken HFA’ers beperkingen in de pragmatiek te ondervinden, die mogelijk te wijten zijn aan hun lagere interesse voor sociale informatie, waardoor zij hun aandacht niet spontaan op acties van andere mensen richten (Lönnqvist et al., 2017; Senju, 2013). Hiernaast kwam uit onderzoek naar voren dat HFA’ers een slechter begrip van de morfologie en syntax hebben dan gematchte normaal ontwikkelende kinderen (Brynskov et al., 2017). Zij blijken de hiërarchie van de zinsopbouw niet goed te begrijpen als zij zelf een zin lezen, wat het begrijpen van teksten lastiger voor ze maakt (Fortunato-Tavares et al., 2015). Ook kwam uit onderzoek beperkte semantische vaardigheden naar voren. Zo zouden HFA’ers moeite hebben met het begrijpen van metaforen, dankzij verschil in het linguïstische informatieverwerkingsproces (Gold et al., 2010). Ook bleek uit onderzoek dat iets meer dan de helft van de HFA’ers een zwak zinsbegrip heeft (Kjellmer et al., 2018). Dit zou wellicht ook verklaard kunnen worden door de zwakkere syntactische vaardigheden. De fonologie bleek maar voor een klein deel van de HFA’ers een probleem (Kjellmer et al., 2018; Cleland et al., 2010).

Ook voor de LFA’ers kwamen beperkingen in de taalontwikkeling naar voren. Zij bleken dezelfde pragmatische problemen te ondervinden als HFA’ers, alleen kwamen bij LFA’ers deze problemen nog sterker naar voren, dankzij hun zwakkere taalvaardigheden (Peristeri et al., 2017). Verder bleken de syntactische vaardigheden van LFA’ers minder goed ontwikkeld

(18)

te zijn dan die van normaal ontwikkelende kinderen. Zij formuleerden namelijk minder complexe zinnen dan de normaal ontwikkelende kinderen (Peristeri et al., 2017). Ook in de semantiek blijken LFA’ers beperkingen te ondervinden. Zo bleken zij slechter te zijn in het uitleggen van de conceptuele relatie tussen twee items, dan de op taalvermogen gematchte controlegroep (Boucher et al., 2008). Opvallend was dat LFA’ers, in tegenstelling tot op non-verbale mentale leeftijd gematchte controlegroepen, gemiddeld hoger op expressieve dan op receptieve vaardigheden scoorden (Maljaars et al., 2012). Hierdoor bestaat het gevaar dat zij op hoger niveau worden aangesproken dan dat ze daadwerkelijk begrijpen. Wat fonologie betreft zijn er geen onderzoeken gevonden die specifieke beperkingen aantoonden. Wel bleek uit onderzoek dat non-verbale LFA’ers hetzelfde fonologische ontwikkelingspatroon

doorlopen als normaal ontwikkelende kinderen, alleen op latere leeftijd pas (McCleery et al., 2006). Al vloeit er bij non-verbale LFA’ers geen echte taalontwikkeling uit voort, maar blijft het bij klanken. Naar morfologie is hedendaags nog geen vergelijkend onderzoek met een op IQ gematchte controlegroep uitgevoerd, waardoor geen conclusies te trekken zijn over de morfologische beperkingen van LFA’ers.

Ondanks de splitsing van ASS’ers op basis van IQ, bleek er binnen beide groepen ook nog sprake te zijn van heterogeniteit. Onder de onderzoeken naar HFA’ers waren er een aantal die voor een deel van de participanten de beperkingen vond, maar voor een deel ook niet (Volden & Phillips, 2010; Kjellmer et al., 2018; Cleland et al., 2010). Ook blijken er HFA’ers te zijn die alleen in de pragmatiek problemen ondervinden, maar niet in de structurele vaardigheden (Chahboun et al., 2016). Hier was I.A. uit de case-study van Vulchanova et al. 2012 een voorbeeld van. De morfologische en syntactische vaardigheden van hem waren juist beter dan die van de controlegroep, maar hij ondervond wel problemen in de pragmatiek. Voor de LFA’ers gold dat zij weer onder te verdelen vielen in verbale en

(19)

non-verbale LFA’ers, wat deze groep natuurlijk ook zeer heterogeen maakt op gebied van taalontwikkeling.

Aangezien de taalontwikkeling van ASS’ers zo heterogeen is, is het niet gek dat niet alle onderzoeken geheel op één lijn zitten en er binnen onderzoeken niet altijd een eenduidig beeld over alle ASS’ers gevonden wordt. Toch is 1 tegenstrijdigheid in de gevonden

literatuur wel opmerkelijk. Namelijk dat onderzoek van van Kasirer en Mashal (2014) geen verschil vond tussen HFA’ers en normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten in begrip van metaforen terwijl onderzoek van Gold et al. (2010) vond dat HFA’ers een slechter begrip van metaforen hadden. Dit zou eventueel verklaard kunnen worden door de verschillende

methoden die gebruikt werden om het metaforische begrip te testen. Kasirer en Mashal (2014) maakten gebruik van een meerkeuze vragenlijst (bestaande uit 4 opties) waarbij de participanten steeds de juiste betekenis van de metaforische expressie moesten aankruisen. Gold et al. (2010) maakten gebruik van een lijst met allemaal woordenparen (bestaande uit 2 woorden), waarvan de participanten moesten zeggen of het woordenpaar een betekenis had of niet en zo ja, of die betekenis letterlijk of metaforisch was. Bij de methode van Gold et al. (2010) wordt dus niet het begrip van de metaforen zelf getest, maar alleen of de participanten weten wat metaforen zijn en wat niet. Het zou kunnen dat dit onderscheid maken voor

HFA’ers lastiger is, terwijl ze de metaforen zelf wel begrijpen.

Dit literatuuroverzicht kent ook enkele beperkingen. Allereerst waren er nauwelijks longitudinale onderzoeken naar taalontwikkeling bij kinderen en adolescenten met ASS en een vergelijkende controlegroep beschikbaar. Hierdoor vielen er nauwelijks conclusies te trekken over hoe het taalontwikkelingstraject van ASS’ers precies afwijkt van dat van normaal ontwikkelende kinderen. Wel zijn er onderzoeken naar allerlei verschillende leeftijden uitgevoerd waardoor het ontwikkelingstraject enigszins te waarnemen valt. Maar een longitudinaal onderzoek, waarbij dezelfde participanten met ASS en een op IQ gematchte

(20)

controlegroep jaren gevold worden, zou een preciezer beeld van de verschillen in het taalontwikkelingstraject tussen personen met ASS en normaal ontwikkelende personen, in kaart kunnen brengen.

Verder bleek dat er naar de taalontwikkeling van LFA’ers hedendaags nog niet heel veel onderzoek is verricht. Hierdoor zijn de conclusies over sommige taalvaardigheden van LFA’ers maar gebaseerd op één enkel onderzoek. Ook is in een aantal van de onderzoeken naar LFA’ers niet een op IQ gematchte, normaal ontwikkelende controlegroep meegenomen. Deze twee punten zorgen ervoor dat er voorzichtig met de conclusies over taalontwikkeling bij LFA’ers moet worden omgesprongen.

In de toekomst zou er hierom nog meer onderzoek verricht moeten worden naar

taalvaardigheden van LFA’ers. In deze onderzoeken zouden dan controlegroepen van op IQ gematchte normaal ontwikkelende kinderen en adolescenten, meegenomen moeten worden, om zo een duidelijk beeld te krijgen van waarop de taalontwikkeling van de LFA’ers precies afwijkt van normaal ontwikkelende kinderen en adolescenten, zonder dat dit aan hun IQ te wijten valt. Voor zowel HFA’ers als LFA’ers is het aan te raden om longitudinaal onderzoek uit te voeren naar hun taalontwikkeling. Ook hierin zou ter vergelijking een op IQ gematchte controlegroep meegenomen moeten worden.

Naast de zaken die in de toekomst nog onderzocht zouden moeten worden heeft huidig literatuuroverzicht wel al het één en ander bij kunnen dragen. Dit literatuuroverzicht heeft namelijk voor het eerst de huidige bevindingen over de taalvaardigheden van kinderen en adolescenten met ASS uiteengezet, waarbij onderscheid is gemaakt tussen HFA’ers en LFA’ers en alle vijf de taalaspecten zijn meegenomen. Deze uiteenzetting heeft gezorgd voor een goed inzicht in de taalvaardigheden van kinderen en adolescenten met ASS. Inzichten die uit dit literatuuroverzicht naar voren zijn gekomen, zouden meegenomen moeten worden in de ontwikkeling van de interventie voor kinderen met ASS en hun ouders en de scholing voor

(21)

jeugd- en huisartsen, waar het project ‘Autisme Jonge Kind’ zich momenteel over buigt. Zo zou bijvoorbeeld het inzicht dat de pragmatische vaardigheden van HFA’ers slechter zijn dan die van normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten, mede omdat zij uit zichzelf niet spontaan hun aandacht richten op acties van andere mensen, gebruikt kunnen worden in de interventie. Wellicht zou er een training ontworpen kunnen worden, die de aandachtsverdeling van HFA’ers traint en zo hun pragmatische vaardigheden iets kan versterken. Ook het inzicht dat LFA’ers betere expressieve dan receptieve vaardigheden bezitten is belangrijk voor de interventie en scholing. Het is belangrijk dat de jeugd- en huisartsen zich bewust zijn van het feit dat een kind met ASS misschien minder begrijpt dan je zou verwachten op basis van zijn eigen taaluiting, zodat zij hun taalgebruik juist kunnen aanpassen op de capaciteiten van het kind.

Uit huidig onderzoek is gebleken dat kinderen en adolescenten met ASS in ieder geval slechter ontwikkelde pragmatische vaardigheden bezitten dan normaal ontwikkelende

leeftijdsgenootjes. Wat de structurele vaardigheden betreft lijken ze ook wel enigszins achter te lopen, al is hier enig tegenstrijdig onderzoek over gevonden en blijkt het ook zeer

verschillend te zijn onder personen met ASS. Kinderen en adolescenten met ASS ondervinden dus zeker beperkingen in hun taalvaardigheden, maar het is een heterogene groep.

(22)

Referenties

Angeleri, R., Gabbatore, I., Bosco, F. M., Sacco, K., & Colle, L. (2016). Pragmatic abilities in children and adolescents with autism spectrum disorder: a study with the ABaCo battery. Minerva Psichiatrica, 57(3), 93-103.

Bell, N. L., Lassiter, K. S., Matthews, T. D., & Hutchinson, M. B. (2001). Comparison of the peabody picture vocabulary test—Third edition and Wechsler adult intelligence scale—Third edition with university students. Journal of Clinical Psychology, 57, 417-422. doi: 10.1002/jclp.1024

Botting, N., Faragher, B., Simkin, Z., Knox, E., & Conti-Ramsden, G. (2001). Predicting pathways of specific language impairment: What differentiates good and poor outcome? The Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied

Disciplines, 42, 1013-1020. doi: 10.1017/S0021963001007843

Boucher, J., Bigham, S., Mayes, A., & Muskett, T. (2008). Recognition and language in low functioning autism. Journal of Autism and Developmental Disorders, 38, 1259. doi: 10.1007/s10803-007-0508-8

Boucher, J., Mayes, A., & Bigham, S. (2008). Memory, language and intellectual ability in low-functioning autism.

Cleland, J., Gibbon, F., Peppé, S., O’Hare, A., & Rutherford, M. (2010). Phonetic and phonological errors in children with high functioning autism and Asperger

syndrome. International Journal of Speech and Lanuage Pathoogy, 12(1), 69-76. doi: 10.3109/17549500903469980

Cohen, N.J. (2012). The impact of language development on the psychosocial and emotional development of young children. Encyclopedia on Early Childhood Development, 39–43

(23)

Brynskov, C., Eigsti, I. M., Jørgensen, M., Lemcke, S., Bohn, O. S., & Krøjgaard, P. (2017). Syntax and morphology in Danish-speaking children with autism spectrum

disorder. Journal of Autism and Developmental Disorders, 47, 373-383. doi: 10.1007/s10803-016-2962-7

Fortunato-Tavares, T., Andrade, C. R., Befi-Lopes, D., Limongi, S. O., Fernandes, F. D., & Schwartz, R. G. (2015). Syntactic comprehension and working memory in children with specific language impairment, autism or Down syndrome. Clinical Linguistics & Phonetics, 29, 499-522. doi: 10.3109/02699206.2015.1027831

Gold, R., Faust, M., & Goldstein, A. (2010). Semantic integration during metaphor

comprehension in Asperger syndrome. Brain and Language, 113(3), 124-134. doi: 10.1016/j.bandl.2010.03.002

Hudry, K., Leadbitter, K., Temple, K., Slonims, V., McConachie, H., Aldred, C., … Pact Consortium. (2010). Preschoolers with autism show greater impairment in receptive compared with expressive language abilities. International Journal of Language and Communication Disorders, 45, 681–690. doi: 10.3109/13682820903461493

Hulpgids (z.j.). Autismespectrumstoornis – DSM-5. Opgehaald van

https://hulpgids.nl/informatie/ziektebeelden/neurobiologische-ontwikkelingsstoornissen/autistische-stoornis/autistische-stoornis-dsm

Kasirer, A., & Mashal, N. (2014). Verbal creativity in autism: comprehension and generation of metaphoric language in high-functioning autism spectrum disorder and typical development. Frontiers in Human Neuroscience, 8, 615. doi:

10.3389/fnhum.2014.00615

Kjellmer, L., Fernell, E., Gillberg, C., & Norrelgen, F. (2018). Speech and language profiles in 4-to 6-year-old children with early diagnosis of autism spectrum disorder without

(24)

intellectual disability. Neuropsychiatric disease and treatment, 14, 2415–2427. doi: 10.2147/NDT.S171971

Landelijk Expertisenetwerk vraagt aandacht voor vroege signalering autisme. (2018, april 5).

Opgehaald van www.vakbladvroeg.nl

Lönnqvist, L., Loukusa, S., Hurtig, T., Mäkinen, L., Siipo, A., Väyrynen, E., ... & Ebeling, H. (2017). How young adults with autism spectrum disorder watch and interpret

pragmatically complex scenes. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 70, 2331-2346. doi: 10.1080/17470218.2016.1233988

Maljaars, J., Noens, I., Jansen, R., Scholte, E., & van Berckelaer-Onnes, I. (2011). Intentional communication in nonverbal and verbal low-functioning children with

autism. Journal of Communication Disorders, 44, 601-614. doi: 10.1016/j.jcomdis.2011.07.004

Maljaars, J., Noens, I., Scholte, E., & van Berckelaer-Onnes, I. (2012). Language in low-functioning children with autistic disorder: Differences between receptive and expressive skills and concurrent predictors of language. Journal of Autism and Developmental Disorders, 42, 2181-2191. doi: 10.1007/s10803-012-1476-1 McCleery, J. P., Tully, L., Slevc, L. R., & Schreibman, L. (2006). Consonant production

patterns of young severely language-delayed children with autism. Journal of Communication Disorders, 39, 217-231. doi: 10.1016/j.jcomdis.2005.12.002 McGonigle-Chalmers, M., Alderson-Day, B., Fleming, J., & Monsen, K. (2013). Profound

expressive language impairment in low functioning children with autism: An investigation of syntactic awareness using a computerised learning task. Journal of Autism and Developmental Disorders, 43, 2062-2081. doi: 10.1007/s10803-012-1753-z

(25)

Nederlands Jeugdinstituut (z.j.). Autisme: Definitie. Opgehaald van https://www.nji.nl/Autisme-Probleemschets-Definitie

Peristeri, E., Andreou, M., & Tsimpli, I. M. (2017). Syntactic and story structure complexity in the narratives of high-and low-language ability children with autism spectrum disorder. Frontiers in Psychology, 8, 2027. doi: 10.3389/fpsyg.2017.02027

Philofsky, A., Fidler, D. J., & Hepburn, S. (2007). Pragmatic language profiles of school-age children with autism spectrum disorders and Williams syndrome. American Journal of Speech-Language Pathology, 16, 368-380. doi: 10.1044/1058-0360(2007/040) Pickles, A., Anderson, D. K., & Lord, C. (2014). Heterogeneity and plasticity in the

development of language: A 17‐year follow‐up of children referred early for possible autism. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 55, 1354-1362. doi:

10.1111/jcpp.12269

Rigter, J. (2016). Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. In H.

Autismespectrumstoornissen (pp. 182-184 & 196). In H. Taal- en leerstoornissen (pp.

231-234). Bussum: Coutinho.

Roberts, J. A., Rice, M. L., & Tager-Flusberg, H. E. L. E. N. (2004). Tense marking in children with autism. Applied Psycholinguistics, 25, 429-448. doi:

10.1017/S0142716404001201

Ronniger, P., Melzer, J., Petermann, F., & Rißling, J. K. (2016). Klassifikation von Sprachentwicklungsstörungen. Kindheit und Entwicklung, 25(3), 135-144. doi: 10.1026/0942-5403/a000197

Schoen, E., Paul, R., & Chawarska, K. (2011). Phonology and vocal behavior in toddlers with autism spectrum disorders. Autism Research, 4(3), 177-188. doi: 10.1002/aur.183

(26)

Senju, A. (2013). Atypical development of spontaneous social cognition in autism spectrum disorders. Brain and Development, 35(2), 96-101. doi:

10.1016/j.braindev.2012.08.002

Volden, J., Coolican, J., Garon, N., White, J., & Bryson, S. (2009). Brief report: Pragmatic language in autism spectrum disorder: Relationships to measures of ability and disability. Journal of Autism and Developmental Disorders, 39(2), 388–393. doi: 10.1007/s10803-008-0618-y

Volden, J., & Phillips, L. (2010). Measuring pragmatic language in speakers with autism spectrum disorders: Comparing the Children’s Communication Checklist—2 and the Test of Pragmatic Language. American Journal of Speech-Language

Pathology, 19(3), 204-212. doi: 10.1044/1058-0360(2010/09-0011) Vulchanova, M., Talcott, J. B., Vulchanov, V., Stankova, M., & Eshuis, H. (2012).

Morphology in autism spectrum disorders: Local processing bias and language. Cognitive Neuropsychology, 29, 584-600.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

bijdrage die het partnerschap levert aan de maatschappij een aanzienlijke reductie van CO2 uitstoot is. Het doel van de samenwerking tussen Eneco en het WNF is enerzijds

Overall, the present study should be seen as a suggestion for the development of effective forewarning messages or interventions regarding negative social media effects of

In the following chapters it will be discussed whether the postmodern elements of irony, refutation of truth claims, paranoia, history and the reflection on epistemological

Albeit this research mainly focuses on the case of Jair Bolsonaro’s social media usage, this study has a greater aim of finding out how social media is being used by

By reviewing current literature and quantitative research regarding organizational identification and strategy implementation, this study presents a general impression

onderzoeksproces zijn verweven. ook hoeft de bijdrage van patiënten niet beperkt te worden tot de onderwerpen die hier zijn aangegeven voor een bepaald moment in het

Hamdi Dibeklio˘glu is an Assistant Professor in the Computer Engineering Department of Bilkent Uni- versity, Ankara, Turkey, as well as being a Research Affiliate with the

It is also evident in the countries studied that Technology at junior and senior secondary schools is taught by specialized learning area educators although integration