Fysisch-antropologisch onderzoek van postmiddeleeuwse menselijke
skeletten aangetroffen te Oostende (prov. West-Vlaanderen)
buiten reguliere begraafplaatsen
Marit Vandenbruaene, Marnix Pieters, Anton Ervynck, Mark Van Strydonck,
Liesbet Schietecatte & Ann Maes
1m e t b i j d r a g e n v a n L u d o V e r m e u l e n & Erik W a u t e r s
1 Inleiding
Bij graafwerken in de Oostendse binnenstad worden regelmatig menselijke skeletten aange-troffen op plaatsen waar nooit een reguliere begraafplaats is geweest (fig. 1). Vlietinck sig-naleert dit reeds in de late 19de eeuw en brengt deze skeletten in verband met het beleg van Oostende (1601-1604)2. Indien de in de
hier-1 Lokalisatie van de begravingen binnen de stad Oostende. Location of the burials within the town of Ostend.
boven beschreven situatie aangetroffen skeletten inderdaad verband houden met het beleg van Oostende - wat moet worden aangetoond — dan vormen deze een bijzonder interessante popula-tie die niet alleen precies gedateerd is maar boven-dien ook met historische bronnen in verband kan worden gebracht. Dit maakt een antropologische studie van dit skeletmateriaal ongemeen boeiend. De door Vlietinck vermelde skeletten zijn ech-ter niet bewaard gebleven. Dit is wel het geval voor het sinds 1994 door het Instituut voor het Archeologisch Patrimonium (IAP) in samenwer-king met de stad Oostende op het Mijnplein en op de Visserskaai opgegraven menselijk skelet-materiaal. Dit recent opgegraven materiaal vormt de hoofdbrok van deze bijdrage waarin verder ook enkele menselijke resten opgenomen zijn die bij particuliere bouwwerken in de Wittenonnenstraat nabij de Groentemarkt werden aangetroffen en die na een inbeslagname door het gerecht ter stu-die werden overgemaakt aan het IAP.
In de hiernavolgende hoofdstukken worden de skeletten eerst archeologisch en vervolgens fysisch-antropologisch geanalyseerd. Aansluitend bij het archeologisch onderzoek zijn ook enkele skeletten gedateerd via HC . De uit deze
ver-schillende disciplines aangebrachte gegevens worden in het archeologisch verhaal of in de slot-discussie onderling, maar ook met de historische bronnen, geconfronteerd.
1 Met dank aan Dr. George J.R. Maat en drs.
Raphael G.A.M. Panhuysen van het Anatomisch Laboratorium (Barge's Anthropologica) van de Universiteit Leiden. Het tekenwerk werd verzorgd door Daisy Van Cotthem, de foto's door Hans Denis, beide IAP.
2 Vlietinck 1897, 279.
2 M e n s e l i j k e skeletten o p het M i j n p l e i n , in de W i t t e n o n n e n s t r a a t en o p de Visserskaai
2.1 H E T M I J N P L E I N (fig. 1: 1)
G e d u r e n d e d e w i n t e r m a a n d e n van 1 9 9 4 en 1 9 9 5 w e r d e n de graafwerken voor d e b o u w van een o n d e r g r o n d s e parkeergarage op het Mijnplein d o o r h e t IAP archeologisch begeleid. D i t o n d e r -zoek is uitgevoerd tussen d e graafmachines d o o r z o d a t alles zeer snel e n vaak in m i n d e r g o e d e o m s t a n d i g h e d e n d i e n d e te g e b e u r e n . B e h a l v e i n f o r m a t i e o m t r e n t d e b e w o n i n g s g e s c h i e d e n i s van d i t stadsdeel sinds d e 15de e e u w leverde dit o n d e r z o e k enigszins o n v e r w a c h t o o k een ganse reeks i n h u m a t i e g r a v e n o p3. D e g r o t e m e e r d e r
-heid van deze i n h u m a d e s4 k o n d e n tengevolge van
d e h i e r b o v e n geschetste o m s t a n d i g h e d e n slechts g e d e e l t e l i j k w o r d e n g e d o c u m e n t e e r d . S l e c h t s enkele k o n d e n m i n of m e e r volledig w o r d e n inge-z a m e l d .
D e graven zijn vooral aangetroffen in de ooste-lijke h o e k van h e t M i j n p l e i n , m e e r bepaald ten o o s t e n van 't Nauw Straetkin d a t in h e t verlengde van d e h u i d i g e Sint-Franciscusstraat liep en het M i j n p l e i n ongeveer in twee helften opdeelt. Ten w e s t e n van dit straatje w e r d e n slechts 4 graven opgetekend ( O M P 26, 2 7 , 28 en 106; fig. 2: 1-4; fig. 3-4, i n d . nrs. 2 0 , 2 1 , 2 2 - 2 3 en 2 4 ) . Alle 4 "o
%
.E,§
oü
/
/
Nwuwsfroof 1 3*--"'
2 4+-5
n
11
u
y 7 0 13+ . -+-12 11+-lO-jr, 8 ^ - ^ 1 5 M Kme graven zijn m m or m e e r zuidwest^ g e o n e n idv
2 Plan met de begravingen op het Mijnplein.
Location of the burials excavated at the 'Mijnplein'.
teerd. Bij O M P 2 7 (fig. 2: 1 & fig. 3) k o n w o r -d e n vastgestel-d -d a t -de o n -d e r a r m e n o p -de b u i k gelegd w a r e n . Twee van deze graven (fig. 2 : 2 -3 , O M P 2 6 & 2 8 ) d o o r s n i j d e n een b a k s t e n e n w a t e r p u t . O M P 106 b e h o o r t tot de skeletten van h e t M i j n p l e i n die in beter o m s t a n d i g h e d e n k o n -d e n w o r -d e n gerecupereer-d (fig. 2: 4 ) .
O n m i d d e l l i j k ten oosten van 't Nauw Straetkin k o n een c o n c e n t r a t i e van menselijk s k e l e t m a t e
-3 Begraving 94/OMP/27 (fig. 2: 1). Burial 9 4 / O M P / 2 7 (fig. 2: 1).
4 Begraving 94/OMP/106 (fig. 2: 4). Burial 9 4 / O M P / 1 0 6 (fig. 2: 4).
3 Pieters et al. 1994,
191; Schietecatte et al. 1999.
4 Met inhumatie bedoelt
men lijkbegraving in tegenstelling tot crematie of lijkverbranding.
De oriëntatie van het skelet in positie is deze van de as vertrekkende van het hoofd naar het bekken.
5 Begraving 94IOMPI140 (fig. 2: 5). Burial 94/OMP/140 (fig. 2: 5).
6 Begraving 94IOMPI144 (fig. 2: 5). Burial 94/OMP/144 (fig. 2: 3).
6 Colardelle et al. 1996,
291.
Doormeter: 85 mm, gewicht: 2200 g.
riaal gedeeltelijk worden onderzocht. In een lang-werpige zone van ongeveer 7 m bij 1 tot 1,5 m
(fig. 2: 5, O M P 130, 132, 136, 138, 140, 144-146, 148-150; respectievelijk ind. nrs. 26, 27-28, 29-30, 3 1 , 32, 33-36, 37-39) zijn tijdens het terreinwerk minstens 11 begravingen onder-scheiden. De complexiteit van dit ensemble en de snelheid waarmee het diende te worden gedo-cumenteerd verklaren waarom een gedetailleerd fysisch-antropologisch onderzoek in dit ensem-ble uiteindelijk minstens 14 individuen
identi-ficeerde. De meeste hiervan waren voor zover kon worden vastgesteld zuidwest georiënteerd. De meest zuidelijke begravingen van deze concen-tratie doorsnijden een bakstenen muurtje. Slechts enkele graven van deze concentratie waren goed bewaard en konden op het terrein ondubbel-zinnig worden geïndividualiseerd (o.a. fig. 5, O M P 140). Bij O M P 140 was de onderkaak6
duidelijk losgekomen van de schedel wat wijst op een begraving in een holle ruimte, mogelijks in een kist of in een bekisting, en niet zomaar in de volle grond. Eén van de graven was ook volledig anders — noordwest - georiënteerd (fig. 6, O M P 144). Bij deze persoon waren de armen eveneens op de buik gelegd en bevatte de graf-kuil een gietijzeren kanonbal7 die mogelijk
ver-wijst naar de doodsoorzaak van de betrokkene. Behalve duidelijk herkenbare begravingen bevatte dit ensemble ook ronde of ovale kuilen gevuld met menselijk botmateriaal. O p het terrein wer-den deze omschreven als 'beenderpakken' (fig. 7, O M P 132).
Een 10-tal m ten zuidoosten van de hierbo-ven besproken concentratie werd in de hoek van het Nauwe Straatje met de Nieuwstraat een begraving door de graafmachines verstoord, die enkel bij benadering kon worden gelokaliseerd (fig. 2: 6; O M P 127; ind. nr. 25). Een 8-tal m ten oosten werd een graf aangetroffen (fig. 2: 7; O M P 158; ind. nr. 40) dat een bakstenen waterput doorsneed. Een kleine 20 m ten noord-oosten van de hierboven behandelde concentra-tie met begravingen, en ongeveer evenwijdig aan deze, werden nog 8 graven (fig. 2: 8-15 respec-tievelijk O M P 196, 194, 191, 184, 183, 182, 200 & 201 of de ind. nrs. 50, 49, 48, 44-45, 4 3 , 42, 51-52 & 53) geregistreerd die min of meer op een noordwest/zuidoost gerichte lijn (fig. 2) lagen. De graven zelf waren zuidwest georiën-teerd zoals de meerderheid van de graven op het Mijnplein. Daarnaast werden nog 5 indivi-duen ingezameld die niet precies gelokaliseerd konden worden bij de opgraving ( O M P 25, 167 en 185; ind. nrs. 18-19, 41 en 46-47). De laatst vermelde is vermoedelijk aangetroffen in de nabijheid van O M P 184 (fig. 2: 10).
Door het feit dat de graven zich redelijk hoog in de stratigrafie - duidelijk boven de grond-watertafel — bevonden, zijn van eventuele kisten of draagberries slechts hier en daar resten bewaard. Enkel bij een tweetal graven uit de con-centratie (fig. 2: 5) en bij 4 graven in de oost-hoek van het terrein (fig. 2: 7 & 11-13) waren nog verkleuringen van hout waarneembaar. Uit de stratigrafie is duidelijk af te lezen dat som-mige graven ( O M P 26, 28, 158 en enkele uit de concentratie fig. 2: 5) de 16de-eeuwse struc-turen van dit stadsdeel doorsnijden en dus niet ouder dan de 16de eeuw kunnen zijn.
Ondanks het feit dat deze begravingen zich niet bevinden op een reguliere begraafplaats zijn ze toch — voor zover kon worden vastgesteld —
o p één u i t z o n d e r i n g n a (fig. 6: O M P 144) o p gelijkaardige wijze begraven, d.w.z. m i n of m e e r g e o r i ë n t e e r d naar het z u i d w e s t e n . Grafgiften of r e s t e n van kledij w e r d e n o p de h i e r b o v e n ver-m e l d e k a n o n b a l n a n i e t vastgesteld. D e afwe-zigheid van kledingaccessoires kan e r o p wijzen d a t d e m e e s t e i n d i v i d u e n ofwel n a a k t ofwel in een s t u k textiel z o n d e r b e n e n of m e t a l e n t o e -b e h o r e n als k n o p e n of gespen zijn -begraven.
V i e r i n d i v i d u e n zijn e n k e l als losse v o n d s t geregistreerd (ind. n r s . 5 4 - 5 7 ) .
S5K5 :
-2.2 WlTTENONNENSTRAAT NABIJ DE
GROENTE-MARKT (fig. 1: 2)
Bij de graafwerken voor een particuliere b o u w w e r d e n o p geringe d i e p t e menselijke b e e n d e r e n a a n g e t r o f f e n . D e z e w e r d e n in beslag g e n o m e n d o o r h e t gerecht en n a d e r h a n d ter s t u d i e over-g e m a a k t aan h e t IAP. D e z e resten w o r d e n in deze s t u d i e e n k e l v e r m e l d o m d a t ze m o g e l i j k o o k b e h o r e n t o t dezelfde g r o e p van s k e l e t m a t e r i a a l d a t sinds het m i d d e n van de 19de eeuw her en d e r i n O o s t e n d e o p d u i k t . D o o r de r u w e , o n v o l -ledige wijze van i n z a m e l e n van dit materiaal laat h e t w e i n i g s t u d i e toe.
2 . 3 VlSSERSKAAl (fig. 1: 3-4)
Van s e p t e m b e r 1998 tot en met februari 1999 w e r d e n d o o r h e t I A P en d e s t a d O o s t e n d e de graafwerken voor de aanleg van de o n d e r g r o n d s e parkeergarage o n d e r d e Visserskaai archeologisch begeleid8. D e z e ongeveer 4 0 0 m lange b o u w p u t was o p twee v o o r u i t g e s c h o v e n b o l w e r k e n na vol-l e d i g a a n g e vol-l e g d in d e t i j d e n s d e 1 9 d e e e u w g e d e m p t e stadsgrachten. In beide bolwerken werd m e n s e l i j k skeletmateriaal aangetroffen.
I n d e o n d e r g r o n d v a n h e t m e e s t z u i d e l i j k gelegen bolwerk - het zgn. Spaans bolwerk - wer-d e n o p 5 , 0 5 - 5 , 2 7 m T . A . W . zeven in een g e m e e n s c h a p p e l i j k e kuil begraven p e r s o n e n a a n -g e t r o f f e n (fi-g. I , fi-g. 8 ) . D e d i c h t e s t a p e l i n -g van de zeven skeletten (VK 4, 6, 7, 9, 1 1 - 1 3 ; res-p e c t i e v e l i j k i n d . n r s . 1-7) in een kuil g e v u l d m e t zware p o l d e r k l e i m a a k t e d e o p g r a v i n g van h e t broze b o t zeer lastig.
D e s k e l e t t e n w a r e n a l l e m a a l m i n of m e e r o o s t - w e s t g e o r i ë n t e e r d . 5 p e r s o n e n w a r e n begra-ven m e t het hoofd in oostelijke richting en 2 m e t h e t h o o f d in westelijke r i c h t i n g (VK 4 , 6; i n d . n r s . 1-2). Bij e n k e l e s k e l e t t e n was te zien d a t de o n d e r a r m e n o p de b u i k waren gelegd. H e t feit d a t d e o n d e r k a k e n n o g zeer n a u w a a n s l o t e n bij d e s c h e d e l kan e r o p wijzen d a t deze p e r s o n e n in d e volle g r o n d w e r d e n begraven en niet in een kist o f b e k i s t i n g . Van e v e n t u e l e k i s t e n w a r e n t r o u w e n s geen s p o r e n te m e r k e n . Behalve m e n -selijk b o t w e r d e n in d e grafkuil bij V K 6 een l o d e n m u s k e t k o g e l ( d i a m e t e r : 17 m m ) en bij
ê
Beenderpak 94/OMP/132 (fig. 2: 5).
Bone-assemblage 9 4 / O M P / 1 3 2 (fig. 2: 5).
8 Zeven in een gemeenschappelijke kuil begraven personen in het Spaans bolwerk onder
de Visserskaai.
Seven collectively buried persons excavated in the Spanish bulwark below the Fishermen's Quay.
V K 9 een k n o o p (fig. 9) aangetroffen. D a a r deze k n o o p ter h o o g t e van h e t b e k k e n van V K 9 w e r d g e v o n d e n betreft h e t mogelijk een b r o e k s k n o o p . D e g r o t e k n o o p ( d i a m e t e r : 2 , 9 c m ) is g e g o t e n in t i n / l o o d . D e d a t e r i n g ervan m a g v e r m o e d e -lijk b e p e r k t w o r d e n t o t e i n d 17de eeuw, o p basis van de g e k e n d e evolutie van m e t a l e n k n o p e n in
deze p e r i o d e . T o t h e t e i n d e van d e 1 7 d e e e u w « Pieters <?/«/. 1999/2000 w o r d e n metalen k n o p e n immers uitsluitend gego- (dit volume).
9 Gegoten knoop in tin/lood aangetroffen hij skelet
VK 9. Schaal 1:1.
Cast pewter or lead button excavated in associa-tion with burial VK 9. Scale 1:1.
10 Drie begravingen aangesneden in het Peckels bolwerk. Three burials excavated in the 'Peckels' bulwark.
9 Hasselt et al. 1993,
422.
10 Idem, 424.
11 Voor deze bijdrage werd
niet alleen gesteund op de beschikbare lireraruur maar ook op de resultaten van het lopend onderzoek van de projectielen van diverse sites te Neerwinden-Laar-Eliksem (Landen) en te Steenkerke (Braine-Le-Compte) waar in het totaal ongeveer 500 projecrielen werden aangetroffen.
t e n9 terwijl zij v a n a f h e t m i d d e n v a n d e 1 8 d e e e u w eerder o p een a n d e r e m a n i e r w o r d e n ver-v a a r d i g d , nl. u i t twee a a n m e k a a r g e s o l d e e r d e d e l e n1 0. D a a r de gegoten k n o p e n uit de v r o e g e
1 8 d e eeuw vrijwel allemaal voorzien zijn v a n een staafoog en niet van een g i e t o o g k a n o n s e x e m -p l a a r m o g e l i j k in de late 1 7 d e e e u w g e d a t e e r d w o r d e n . D e musketkogel bij V K 6 w e r d d o o r Erik W a u t e r s geanalyseerd o p d a t e r i n g en h e r k o m s t
(cf. infra).
A a n de positie van de s k e l e t t e n is verder te m e r k e n d a t ze veel d i c h t e r gestapeld w a r e n aan d e z u i d k a n t d a n aan d e n o o r d k a n t van d e kuil. D e t w e e m e e s t n o o r d e l i j k e s k e l e t t e n ( V K 1 2 -13; i n d . n r s . 6-7) liggen k e u r i g o p h u n r u g n a a s t mekaar, terwijl de m e e r zuidelijk g e p o s i t i o n e e r d e s k e l e t t e n b o v e n m e k a a r g e s t a p e l d w a r e n . H e t m e e s t zuidelijke skelet (VK 7; i n d . nr. 3) lag o o k o p zijn zijde. H e t lijkt e r o p alsof een o p v o o r -h a n d of al te -h a a s t i g g e d o l v e n k u i l n i e t g r o o t g e n o e g was. In h e t Peckels b o l w e r k w e r d e n o p 4 , 1 8 t o t 4 , 4 2 m T . A . W . d r i e s k e l e t t e n o n d e r z o c h t (fig. 10, V K 1 2 3 - 1 2 5 ; i n d . n r s . 9 - 1 1 ) . Twee w a r e n z u i d o o s t ( V K 1 2 4 - 1 2 5 ) e n één n o o r d w e s t g e o r i ë n t e e r d . Behalve b o t w e r d geen a r c h e o l o -gisch materiaal uit de graven gerecupereerd. D e z e w a r e n wel aangelegd in a r c h e o l o g i s c h e lagen die m a t e r i a a l uit de 2 d e helft 1 6 d e - 1 s t e helft 1 7 d e e e u w b e v a t t e n . D e s k e l e t t e n k u n n e n d u s n i e t o u d e r zijn d a n de 2 d e helft van d e 1 6 d e eeuw. Bij h e t m e e s t oostelijke graf w a r e n s p o r e n v a n h o u t m e r k b a a r , v e r m o e d e l i j k v a n e e n kist. Bij alle drie de skeletten lag m i n s t e n s één a r m o p d e b u i k g e p l o o i d . E e n gelijkaardige b e g r a v i n g w e r d
enkele meters zuidoostwaarts van d e reeds b e h a n -d e l -d e graven vastgestel-d ( V K 2 6 3 ; i n -d . nrs. 14-16) z o n d e r d a t deze in d e t a i l k o n w o r d e n geregistreerd. H e t skelet was e v e n e e n s o n g e v e e r n o o r d w e s t g e o r i ë n t e e r d en h a d d e a r m e n o p de b u i k gelegd. Tenslotte leverde de o n d e r g r o n d van d i t b o l w e r k o o k n o g een geïsoleerde schedel o p ( V K 1 0 8 ; i n d . nr. 8 ) .
I n d e o p v u l l i n g v a n d e s t a d s g r a c h t w e r d o o k een w e i n i g menselijk b o t aangetroffen ( V K 1 6 8 ; i n d . nrs. 1 2 1 3 ) . D i t betreft v e r m o e d e l i j k r e s t a n -t e n van begravingen die vers-toord w e r d e n bij h e -t afgraven van de wal in functie v a n h e t d e m p e n v a n de g r a c h t . 2.4 D E M O G E L I J K H E D E N VAN M U S K E T K O G E L S V O O R D A T E R I N G E N H E R K O M S T B E P A L 1 N G1' T O E G E P A S T O P E E N M U S K E T K O G E L A A N G E T R O F F E N BIJ SKELET V K 6 d o o r Erik W a u t e r s
Bij de archeologische begeleiding van de infra-s t r u c t u u r w e r k e n aan de Viinfra-sinfra-serinfra-skaai te O o infra-s t e n d e w e r d e n in h e t Spaans Bolwerk o.a. zeven i n een g e m e e n s c h a p p e l i j k e kuil begraven p e r s o n e n a a n -getroffen. Behalve h e t skeletmateriaal zelf d a t aan een 1 4C - o n d e r z o e k w e r d o n d e r w o r p e n leverde de
opgraving o o k één musketkogel en een k n o o p o p . D e v r a a g d i e h i e r b i j rees w a s o f d e h e r k o m s t van een e e n v o u d i g l o d e n projectiel van h e t t y p e d a t w e r d aangetroffen n a d e r k a n w o r d e n b e p a a l d en k a n b i j d r a g e n t o t h e t i d e n t i f i c e r e n v a n h e t tijdstip d e b egravingr
Voor de hand liggende criteria bij het beant-woorden van deze vraag zijn de vervaardigings-wijze van de kogel en het kaliber van het gebruikte vuurwapen. De vervaardigingswijze van loden kogels voor handvuurwapens heeft ech-ter vanaf het einde van de 16de tot in het begin van de 19de eeuw geen dusdanige wijzigingen ondergaan dat ze op het projectiel sporen nala-ten en dus een precieze herkomst of datering toe-laten. Een eventueel antwoord zal dus vooral moeten voortvloeien uit de informatie van het
kaliber.
Het gesmolten lood werd in een matrijs of kogeltang gegoten via een daarin voorzien trech-tervormig gietkanaal. Na afkoeling van de sub-stantie werd het instrument opengemaakt, het bolvormige projectiel verwijderd en het kraag-vormige gietrestant weggevijld. Alle kogels ver-tonen daarom de klassieke sporen van het gietprocédé: een (meestal enigszins verdikte) rand over hun omtrek en een kleine, platte en min of meer cirkelvormige zone waar het gietrestant werd verwijderd. Gedurende een korte periode omstreeks 17d-18a werd het gietrestant echter niet verwijderd doch benut om de kogel omheen de kraagrand te bevestigen aan de inmiddels in gebruik genomen kardoes, een cilindrisch reci-piënt vervaardigd uit in olie of was gedrenkt papier, dat de hoofdlading van grof kruit bevatte. Hoewel het laden hierdoor sneller kon plaats-vinden raakte het type omwille van slechte bal-listische eigenschappen - de onregelmatige vorm deed het projectiel van zijn koers afwijken - in onbruik en werd het vervangen door de voor-verpakte patroon, die én de kogel (ontdaan van het gietrestant) én de kruitlading bevatte1 2.
Slechts projectielen uit bedoelde 'overgangsfase' zijn op grond van hun vorm te onderscheiden van de vóór- en nadien vervaardigde types. Een aantal werd aangetroffen op het slagveld van Neerwinden (1693)13.
De term 'kaliber' kan zowel betrekking heb-ben op de boring van de loop van het vuurwa-pen als op de omvang van de kogel. Beide kunnen zowel worden uitgedrukt in een leng-temaat (millimeters of inches) als in een aantal kogels per gewichtseenheid (doorgaans het pond). Het kaliber van de kogel is uiteraard kleiner dan dat van het vuurwapen waarvoor het bestemd was. Tussen de inwendige loopwand en het projectiel diende immers omwille van de hierna vermelde redenen een vrije ruimte te den voorzien. Enerzijds moest enige ruimte wor-den voorzien voor de prop, waarmee de kogel in de - doorgaans gladgeboorde - loop werd 'vastgezet', om de kracht van de explosie opti-maal te kunnen benutten. Deze prop werd na de hoofdlading en de kogel in de loop gebracht, waarna het geheel met de laadstok stevig werd aangedrukt. Aanvankelijk werd als prop een stukje linnen of papier gebruikt, later werd het papier van de kardoes of de patroon benut, nadat
de inhoud ervan in de loop was leeggegoten. Anderzijds diende rekening te worden gehou-den met de afzetting van roet op de loopwand, die bij gebruik van zwart kruit dermate aan-zienlijk was dat het wapen, indien het niet werd gereinigd, na een dertigtal salvo's nauwelijks nog kon worden gebruikt.
De theoretische ruimte tussen loopwand en projectiel werd in de literatuur op I a 1.7 m m geraamd14. In de praktijk blijkt zij bovendien toe
te nemen evenredig met het kaliber van de boring van de loop en is een ruimte van ca. 2 mm bij vuurwapens van groot kaliber eerder de regel dan de uitzondering. Hoewel de loop van de meeste Britse musketten gebruikt te Steenkerke (1692) op .80 (20.3 mm.) of zelfs .85 inches (21.6 mm.) was geboord, hebben de meeste daar in de bodem aangetroffen musketkogels van dat type een door-meter die slechts zelden méér bedraagt dan 18 mm. en nooit meer dan 19.5 mm. Bij toewijzing van een in de bodem gevonden kogel aan een bepaald wapentype zal, naast afwijkingen als gevolg van inkrimping ontstaan tijdens het pro-ductieproces15, slijtage en vervorming ingevolge
gebruik of verblijf in de bodem, met boven-staande factor rekening moeten worden gehou-den. Samengevat betekent dit dat de doormeter van de gevonden kogel enigszins kleiner zal zijn dan zijn oorspronkelijk kaliber en ruim kleiner dan het kaliber van de loop. De totale afwij-king kan slechts tot op zekere hoogte exact wor-den ingeschat.
De hele zeventiende eeuw kenmerkt zich bovendien door een grote diversiteit inzake gebruikte vuurwapens, waarvan de techniek in volle evolutie was. Wapens voorzien van een lont-slot of een radlont-slot waren al in de voorgaande eeuw in gebruik, maar ook de opmars van het vuursteenslot, ontstaan in Frankrijk omstreeks 161016, was begonnen. De gebruikte kalibers zijn
sterk uiteenlopend. Standaardnormen werden slechts zeer geleidelijk ontwikkeld en aanvaard door de legerkorpsen, waardoor grote verschillen bleven bestaan tussen (en zelfs binnen) de ver-schillende naties. Zowel traditie, meningsver-schillen van tactische of technische aard als kostprijsoverwegingen blijken daarbij een rol te hebben gespeeld.
Nationale reglementering van vuurwapens voor militair gebruik, waarbij voor elk onderdeel precieze technische normen zijn opgelegd, komt pas omstreeks het tweede decennium van de acht-tiende eeuw in een aantal landen in voege. Maar ook dan bemoeilijkt overlapping met voorgaande perioden en tussen nationale normen onderling de identificatie van elk projectiel, zeker wan-neer het buiten een precieze context wordt aangetroffen. Elke veralgemening is dan ook gevaarlijk, maar noodzakelijk omdat bepaalde tendensen op het vlak van het gebruikte kali-ber toch waardevolle aanwijzingen kunnen ver-schaffen.
12 Eckhart-Morawietz
1957, 13.
13 Dit type, kennelijk van
Duitse origine, werd vooral door de cavalerie benut. Deze theorie (Kemp 1980, 23) wordt bevestigd door bodemvondsren re Neer-winden (1693; 11 exempla-ren) en Eliksem (1705; 1 exemplaar). Te Steenkerke (1692), waar vrijwel uit-sluitend infanterie werd ingezet, werd tot nog toe geen enkel exemplaar aan-getroffen.
14 Kemp 1980,24. 15 Ingevolge afkoeling van
het lood bij het einde van het gietproces.
16 Lenk l%5,passim.
De hierna volgende bespreking werd beperkt tot hetgeen strikt relevant is voor de vondst in het 'Spaans bolwerk'. De musketten, zoals die sinds de ordonnantie van 6 februari 1599 in het Staatse leger voor de infanterie werden inge-voerd, waren lontslotgeweren, die zo zwaar waren dat zij bij het afvuren op een furket dienden te rusten; hun lopen waren geboord op een kali-ber van ca. 18.6 mm. Een lichtere uitvoering hiervan was het roer, waarvoor geen furket was vereist en waarvan de loop was geboord op een kaliber van ca. 15.9 mm1 7. Het kaliber van de
kogel bestemd voor het musket kan op grond van het bovenstaande worden geraamd op maximaal 17 mm., dat van de kogel bestemd voor het roer op niet meer dan 15 mm. Ongetwijfeld ver-gelijkbaar hiermee zijn de wapens van de Spaanse infanterie, die model stonden voor diegene die gebruikt werden door de Staatse troepen. In de eerste decennia van de 17de eeuw krijgt het lich-tere roer steeds meer de voorkeur; de Ordre op de Wapeninghe van 22 oktober 1639 bepaalt dat de Staatse karabijnloop op 16 in het pond moet geboord zijn18. Omstreeks 1650 zou in diverse
Europese productiecentra, o.a. in Holland, voor lontslotmusketten echter alweer een kaliber van de loop van 21 mm gebruikelijk zijn geweest19.
Het kaliber van het Engelse lontslotmusket in gebruik omstreeks 1690 bedroeg 0.80 inches (20.3 mm.), dat van het Engels-Staatse standaard-vuursteengeweer model 1696 zelfs 0.85 inches (21.6 mm)2 0. Daarbij was de Engelse kogel van
1 ons, hetzij 16 in het pond, tot omstreeks 1709 de meeste gebruikte. De projectielen van dit type, aangetroffen op het slagveld van Steenkerke (1692) - waar de Britse infanterie massaal werd ingezet — hebben een doormeter van 17.5 a 19.0 mm. Grotere kogels zijn hoogst uitzonderlijk21.
Vanaf het derde kwart van de zeventiende eeuw werd het lontslotmusket geleidelijk ver-vangen door het vuursteengeweer, gekenmerkt door hogere productiekosten maar een aanzien-lijk hogere vuursnelheid. In het laatste decen-nium is het vuursteengeweer al algemeen in gebruik bij de Engelse en Staatse infanterie, in het Franse leger gebeurt dit pas omstreeks 1708.
17 Kistetal. 1974,20. 18 Ibidem.
19 Hoffl978, 33. 20 Chandler 1976, 137.
21 Het aantal kogels groter of gelijk aan 17.5 mm en kleiner of gelijk aan 19.0 mm
bedraagt 63. Op een totaal van 303 vertegenwoordigen deze 21 %.
22 Chandler 1976, 77.
23 Kemp 1980, 24. Voor technische gegevens met betrekking tot de wapens gebruikt
in de Napoleontische tijd: zie De Vos 1990, 14-15.
24 Chandler 1976, 137.
25 Hoff 1978, 147 vermeldr bij in Holland omstreeks 1700 geproduceerde
vuur-steengeweren, bestemd voor de Duitse en Nederlandse legers, een kaliber van 20.4 mm, hetzij een boring van 16 in het pond.
26 Chandler 1976, 309.
Omstreeks deze tijd (1700) wordt de papieren patroon {cf. supra) ingevoerd en vindt ook een reductie van het 'Britse' kaliber plaats22, waarvan
de loop in 1718 op 0.75 inches (19.0 mm) is geboord, tot 1830 eeuw dé standaardmaat van het Engels vuursteengeweer en diverse afgeleide types23. Bodemvondsten van kogels bestemd voor
dit wapentype zullen een doormeter hebben die zeker niet meer bedroeg dan ca. 17.5 mm. Het kaliber van de Duitse vuursteengeweren valt hier mee te vergelijken. De Franse kogels waren beduidend kleiner.
Het lontslotmusket (1690) had een kaliber van 20 a 22 kogels in het pond. Voor het vuur-steengeweer (fusil ordinaire 1703) gold een kali-ber van 0.68 inches (17.3 mm.) met kogels van 24 in het pond, waarvan m.a.w. de doormeter nooit meer dan ca. 16.3 mm bedroeg2 4. Het
Franse vuursteengeweer model 1777 had in zijn versies an IX en an XIII een loop geboord op 17.5 mm.; het Pruisische geweer uit 1803 had een loop van kaliber 18.57 mm .
Wat betreft de kogel gevonden in het Spaans bolwerk bij VK 6, leiden bovenstaande beschou-wingen tot de volgende besluiten:- het projectiel, met een doormeter van 17,0 mm., is beslist afkomstig uit een lontslotmusket of vuursteen-geweer; voor een radslotroer of een pistool (rad-slot of vuursteen(rad-slot) is het te groot;- het vuurwapen was niet van Franse makelij;- het kali-ber — een 'afgeslankte' versie van de kogel van één ons - wijst vooral in de richting van een wapen gebruikt door de geconfedereerde legers (Britse, Engelse, Staatse ...) omstreeks 1700.
Als datering komt echter de hele achttiende eeuw tot het begin van de negentiende eeuw in aanmerking. O p grond van het kaliber kan een toeschrijving aan de periode omstreeks 1600 evenmin net niet worden uitgesloten. In elk geval doen bovenstaande vaststellingen helemaal geen afbreuk aan de hypothese, gebaseerd op het l 4C
-onderzoek van de skeletten aangetroffen in de gemeenschappelijke kuil bij het Spaans bolwerk, dat het tijdstip van begraving gesitueerd kan wor-den tijwor-dens het beleg van Oostende van 19 juni tot 9 juli 1706 door de geallieerde troepen onder bevel van John Churchill, hertog van Marlbo-rough. In dat geval is het best mogelijk dat de kogel werd afgevuurd door een soldaat van het geallieerd leger en dat het slachtoffer een bur-ger was of een soldaat van het Frans-Spaanse gar-nizoen onder het bevel van La Mothe, waarvan het aantal doden en gewonden op ca. 800 werd geraamd26.
2.5 ORIËNTATIES
In de voorgestelde begravingen zijn vijf dui-delijk verschillende oriëntaties te onderscheiden. De begravingen op het Mijnplein zijn op één uit-zondering na, met een noordwestelijke
tie ( O M P 1 4 4 ) , z u i d w e s t g e r i c h t . O p d e V i s -serskaai zijn vier oriëntaties vastgesteld: o o s t en west v o o r de 7 in een g e m e e n s c h a p p e l i j k e kuil b e g r a v e n p e r s o n e n en z u i d o o s t e n n o o r d w e s t voor de begravingen in het Peckels b o l w e r k . Bij heel wat graven zijn de a r m e n gekruist o p de b u i k gelegd. D e meeste p e r s o n e n zijn m e t h e t h o o f d m i n of m e e r n a a r h e t westen begraven z o d a t ze o p h u n rug gelegen bij d e " w e d e r o p s t a n d i n g "2 7
n a a r h e t oosten kijken. E n k e l o p d e Visserskaai zijn 7 graven - 5 in een g e m e e n s c h a p p e l i j k e kuil en 2 in h e t Peckels b o l w e r k - a a n g e s n e d e n van p e r s o n e n die m e t het hoofd in oostelijke of zuid-oostelijke richting zijn begraven. D e z e kijken d u s n a a r d e v e r k e e r d e r i c h t i n g . H e t is n i e t u i t te m a k e n o f dit h e t r e s u l t a a t is v a n e e n b e w u s t e h a n d e l i n g of enkel het gevolg van o n a c h t z a a m -heid. U i t die k e n m e r k e n kan w o r d e n afgeleid d a t deze p e r s o n e n o n d a n k s d e v e r o n d e r s t e l d e m o e i -l i j k h e d e n toch m e t enige zorg w e r d e n b e g r a v e n .
O M P H ? «5±25BP ^ ^ ^ . ^ ^ r f ^ OMP 182 285±30BP VK4 90±i!5BP , ^ A • ^ ^ ^ ^ A i , i
1200CalAD HOOCalAD 1600CalAD
Calibrated date
ISOOCalAD 2000CalAD
11 Dateringen van twee skeletten uit het Mtjnplein (94/OMP/132 en 9510MP/182)
en een skelet uit het Spaans bolwerk aan de Visserskaai (OOIVKI98I4). Weergegeven zijn de distributies na kalibratie, met aanduiding van de zones met 68,2% statistische zekerheid (kleinere haakjes) en de zone met 95,4% zekerheid (grotere haakjes).
Calibrated dates for two skeletons from the Mijnplein site ( 9 4 / O M P / 1 3 2 and 9 5 / O M P / 1 8 2 ) , and a skeleton from the Spanish bastion at the Visserskaai site (OO/VK/98/4). Represented are the probability distributions with indication of the 68,2% statistical reliability interval (smaller brackets) and the 95,4% statis-tical reliability interval (larger brackets).
3 R a d i o k o o l s t o f d a t e r i n g
3.1 S T A P 1
O m d e h y p o t h e s e te t e s t e n d a t d e s k e l e t t e n o p h e t M i j n p l e i n i n d e r d a a d ter a a r d e w e r d e n besteld tijdens h e t beleg van 1 6 0 1 - 1 6 0 4 , w e r d b o t m a t e r i a a l van twee i n d i v i d u e n ( 9 4 / O M P / 1 3 2 en 9 5 / O M P / 1 8 2 ) aan een r a d i o k o o l s t o f d a t e r i n g o n d e r w o r p e n . O p h e t K o n i n k l i j k I n s t i t u u t v o o r het K u n s t p a t r i m o n i u m werd collageen uit de b o t -ten geëxtraheerd, waarna m e t b e h u l p van een ver-sneller-massaspectrometer (AMS: Accelerated Mass
Spectrometry) h e t gehalte aan radioactieve k o o l
-stof (1 4C) w e r d g e m e t e n2 8. O p dezelfde m a n i e r is o o k een e l e m e n t van h e t skelet o n d e r z o c h t van één der zeven p e r s o n e n ( O O / V K / 9 8 / 4 ) begraven in een gemeenschappelijke kuil in het Spaans bol-werk.
D e d r i e b e k o m e n d a t e r i n g e n s t a a n , na kali-b r a t i e2 9, weergegeven in tabel 1 en fig. 1 1 . U i t
de m e t i n g e n blijkt dat voor de s k e l e t t e n v a n h e t M i j n p l e i n de v e r o n d e r s t e l d e d a t e r i n g r o n d 1 6 0 0 n i e t t e g e n g e s p r o k e n w o r d t . H e t skelet u i t d e g e m e e n s c h a p p e l i j k e kuil in h e t S p a a n s b o l w e r k is e c h t e r r e c e n t e r . H e e l p r e c i e s is d e d a t e r i n g evenwel niet te plaatsen o m d a t d e m e e r w a a r d e o p een deel van d e k a l i b r a t i e c u r v e valt w a a r die heel sterk s c h o m m e l t . H e t gaat hier o m de p e r i -o d e n a 1 6 5 0 A D w a a r i n h e t g e h a l t e aan 1 4C in
de atmosfeer sterk b e ï n v l o e d w e r d , o.a. d o o r d e Kleine Ijstijd, en het steeds m e e r b e n u t t e n v a n fossiele brandstoffen d o o r de industrialisatie (fig. 12). H e t skelet u i t h e t Spaans b o l w e r k z o u grof-w e g r o n d 1 7 0 0 A D k u n n e n d a t e r e n , m a a r k a n o o k uit de 19de of 2 0 s t e e e u w s t a m m e n . H i s t o -risch is d e vroegste d a t e r i n g m i s s c h i e n h e t m e e s t a a n n e m e l i j k o m d a t h e t w e i n i g waarschijnlijk is d a t er in de 1 9 d e of 2 0 s t e e e u w n o g lijken o p een o p e n plek in de stad w e r d e n b e g r a v e n . O o k
| 400BP
I
C % 300BP \\m.m
• "Ns
^ • ^ BUI"\\
^ > A2 ^. rli . \\\
1 'V
'S
\ \ VK 'SA
. ^
l^ /
ii
i , ^ - I - r ^ . ' 5 ' %sV
/ 1 fA
I400CJAD ISOOCalAD 1600CalAD 1700CalAD 1800C«1AD 1900CalAD j 2000CalAD
Calibrated date
12 Gekalibreerde dateringen van twee skeletten uit het Mijnplein (94IOMPI132 en
95/OMP/182) en een skelet uit het Spaans bolwerk aan de Visserskaai (OO/VK/98/4) weergegeven op de kalibratiecurve. De kleinere rechthoeken begrenzen de zone met 68,2% statistische zekerheid, de grotere de zone met 95,4% zekerheid.
Calibrated dates for two skeletons from the Mijnplein site ( 9 4 / O M P / 1 3 2 and 9 5 / O M P / 1 8 2 ) , and a skeleton from the Spanish bastion at the Visserskaai site (OO/VK/98/4), presented on the calibration curve. The smaller rectangles indi-cate the 6 8 , 2 % statistical reliability interval, the larger rectangles indiindi-cate the 95,4% statistical reliability interval.
27 Davies 1999, 196.
28 Deze metingen gebeurden op het Leibniz Labor für Altersbestimmung. 29 Kalibratie volgens Stuiver et al. 1998, berekend met behulp van OxCal v3.3 (c)
C. Bronk Ramsey 1999.
É
M
a^
c3E
400BP 300BP R_Combine Mijnplein : 327±19BP 68.2% confidence 1510AD(55.5%)1600AD 1620AD(12.7%) 1640AD 95.4% confidence 1490AD (95.4%) 1640AD X2-Test: d H T=3.2(5% 3.8)1300CalAD MOOCalAD 1500CalAD 1600CalAD 1700CalAD 1800CalAD Calibrated date
13 Gecombineerde datering van de twee skeletten uit het Mijnplein (94/OMP/132 en
95/OMP/182), waarbij wordt uitgegaan van de statistisch verantwoorde veronderstelling dat heide individuen stierven rond hetzelfde tijdstip.
Combination of the calibrated dates for two skeletons from the Mijnplein site (94/OMP/132 and 9 5 / O M P / 1 8 2 ) , based on the assumption that both individuals died at the same moment.
VK 125 465±25BP OMP 132 355±25BP OMP 182 285±30BP VK6 225±20BP VK4 90±25BP
lOOOCalAD 1200CalAD 1400CalAD lOOOCalAD
Calibrated date
ISOOCalAD 2000CalAD
14 Dateringen van twee skeletten uit het Mijnplein (94/OMP/132 en 95/OMP/182),
twee skeletten uit het Spaans bolwerk aan de Visserskaai (OO/VK/98/4 en OO/VK/98/6), en een skelet uit het Peckels bolwerk aan de Visserskaai (OO/VK/98/125). Weergegeven zijn de distributies na kalibratie, met aanduiding van de zones met 68,2% statistische zekerheid (kleinere haakjes) en de zone met 95,4% zekerheid (grotere haakjes). De ordening is chronologisch.
Calibrared dates for two skeletons trom the Mijnplein site ( 9 4 / O M P / 1 3 2 and 9 5 / O M P / 1 8 2 ) , two skeletons from the Spanish bastion at the Visserskaai site ( O O / V K / 9 8 / 4 and O O / V K / 9 8 / 6 ) , and a skeleton found in the Peckel's bastion at the Visserskaai site ( O O / V K / 9 8 / 1 2 5 ) . Represented are the probability distribu-tions with indication of the 68,2% statistical reliability interval (smaller brackets) and the 95,4% statistical reliability interval (larger brackets). T h e order is chrono-logical.
30 Zie 2 . 3 .
31 X2-(Chi-kwadraat)-testen (zie Shennan 1988) uitgevoerd met OxCal v3.3 (c) C.
Bronk Ramsey 1999.
32 Functie 'R_Combine' binnen OxCal v3.3 (c) C. Bronk Ramsey 1999.
de archeologische v o n d s t e n uit de kuil (een loden m u s k e t k o g e l en een k n o o p ) wijzen eerder in d e richting van een laat 17de-eeuwse tot vroeg 18de-eeuwse d a t e r i n g3 0.
W a n n e e r de twee d a t e r i n g e n van het M i j n -p l e i n o n d e r l i n g s t a t i s t i s c h w o r d e n v e r g e l e k e n , blijkt d a t ze dezelfde g e b e u r t e n i s k u n n e n weergeven (X2-test, d f = l , T = 3 , 2 ( 5 % 3,8))-".
Verd e r g a a n Verd o p Verdeze vaststelling k u n n e n Verde Verd a t e -r i n g e n v e -r v o l g e n s g e c o m b i n e e -r d3 2 w o r d e n t o t
é é n , n a u w e r b e g r e n s d e d i s t r i b u t i e (fig. 1 3 ) . O p v a l l e n d is daarbij d a t deze n i e u w e d i s t r i b u -tie een geringe waarschijnlijkheid oplevert v o o r de kalenderjaren n e t na 1 6 0 0 A D , m a a r d a t d e d e c e n n i a ervoor en e r n a wel goed mogelijk zijn als d a t e r i n g (zie v e r d e r ) .
3.2 STAP 2
D e enigszins verrassende d a t e r i n g van het ske-let uit het Spaans b o l w e r k m a a k t e h e t aangewe-zen n o g een t w e e d e skelet uit dezelfde k u i l te o n d e r z o e k e n ( O O / V K / 9 8 / 6 ) . B o v e n d i e n w e r d o o k botmateriaal geanalyseerd van een ander ske-let opgegraven aan de Visserskaai, m e e r b e p a a l d in h e t Peckels b o l w e r k ( O O / V K / 9 8 / 1 2 5 ) . D e logische v e r w a c h t i n g was d a t h e t eerste skelet o p n i e u w een recente d a t e r i n g m o e s t leveren, ter-wijl de u i t k o m s t voor h e t tweede skelet een o p e n vraag bleef. Ofwel gaat h e t bij de drie begraven i n d i v i d u e n uit h e t Peckels bolwerk, n e t zoals bij deze uit het M i j n p l e i n , o m slachtoffers van h e t beleg van 1 6 0 1 - 1 6 0 4 A D , ofwel gaat h e t o m overledenen uit m e e r recente tijden. In eerste i n s t a n -tie w a r e n deze s k e l e t t e n n i e t v o o r d a t e r i n g geanalyseerd o m d a t iets te m a k k e l i j k was a a n -g e n o m e n d a t alle n i e t - r e -g u l i e r b e -g r a v e n skelet-ten uit de O o s t e n d s e o n d e r g r o n d slachtoffers van de vroeg-17de-eeuwse oorlogsperikelen voorstel-len.
D e b e k o m e n d a t e r i n g e n staan i n tabel 1 en fig. 14, en bevestigen d a t h e t t w e e d e skelet u i t de g e m e e n s c h a p p e l i j k e grafkuil u i t h e t S p a a n s b o l w e r k recenter is d a n h e t Beleg van O o s t e n d e . W a n n e e r de beide d a t e r i n g e n uit d e kuil e c h t e r w o r d e n vergeleken (van O O / V K / 9 8 / 4 g e d a t e e r d in s t a p I , en v a n O O / V K / 9 8 / 6 g e d a t e e r d i n stap 2 ) , d u i k t een p r o b l e e m o p . W a a r k o n w o r -d e n v e r w a c h t -d a t bei-de m e e r w a a r -d e n statistisch gelijk z o u d e n m o e t e n zijn, t o o n t een c h i k w a -d r a a t - t e s t aan -d a t -dit n i e t zo is (X2-test, d f = l ,
T = 1 7 , 7 ( 5 % 3 , 8 ) ) . N o c h t a n s zijn b e i d e skelet-t e n s a m e n b e g r a v e n in d e z e l f d e k u i l . H o e v e e l w a a r d e aan deze p a r a d o x m o e t w o r d e n g e h e c h t , is evenwel o n d u i d e l i j k v e r m i t s b e i d e d a t e r i n g e n in h e t b e r e i k vallen v a n een g e b i e d w a a r i n d e kalibratiecurve een grillige v o r m heeft, en w a a r i n een C - d a t e r i n g in feite n o g w e i n i g b e t e k e n i s heeft.
D e d a t e r i n g van het skelet uit h e t Peckels b o l -w e r k stelt eveneens i n t e r p r e t a t i e p r o b l e m e n
mits deze in de 15de eeuw valt. Het menselijk botmateriaal zou dus volgens de koolstofdatering beduidend ouder zijn dan de structuur waarin het begraven ligt33. Een chi-kwadraat-test toont
bovendien aan dat de dateringen van de skelet-ten van het Mijnplein en dit uit het Peckels bol-werk statistisch niet gelijk zijn (X2-test, df=2,
T=22,6 ( 5 % 6,0)).
3.3 H E T 'VIS-EFFECT'
Theoretisch bestaat de mogelijkheid dat de te oude datering van het skelet uit het Peckels bolwerk te verklaren is door een dieeteffect. Indien de persoon tijdens het leven een belang-rijk deel zeevis of zoetwatervis in zijn voeding heeft opgenomen, kan het gehalte aan radioactief koolstof in de beenderen lager liggen dan wan-neer deze producten niet in de voeding zouden zijn opgenomen. Vissen leven immers in een ander koolstofreservoir dan terrestrischc dieren en voor de Noordzee is bijvoorbeeld geweten dat het gehalte aan 14C in dit reservoir zoveel lager
ligt dan in de atmosfeer, zodat een nu gevan-gen zeedier schijnbaar reeds ongeveer 400 jaar oud is. Hiermee wordt bedoeld dat in het marien organisme het gehalte aan 14C nu reeds even laag
is als bij 400 jaar oud skeletmateriaal van een terrestrisch levend wezen.
Hoe met dit theoretisch principe in de prak-tijk moet rekening worden gehouden, is een zaak die momenteel in het middelpunt van de weten-schappelijke discussie staat34. De belangrijkste
vraag daarbij is of het mogelijk is een correctie voor het dieeteffect door te voeren, dan wel of dateringen van menselijk botmateriaal als onbe-trouwbaar moeten worden aanzien. Een casestudy, waarbij dateringen van skeletmateriaal van personen met gekende sterfdatum werden uit-gevoerd, wees op een afwijking van ongeveer 80 j a a r5. Het gaat daarbij om middeleeuwers die
hoogstwaarschijnlijk een vrij gevarieerd dieet in acht namen. Een skelet van een persoon die vrijwel uitsluitend mariene voedingsproducten had gegeten, was schijnbaar ongeveer 4 eeuwen ouder dan een gelijktijdig begraven skelet van iemand met een overwegend terrestrischc voe-ding36.
Nu is het zo dat het eten van producten uit zee of uit het zoete water kan opgespoord wor-den door te kijken naar het gehalte van twee sta-biele isotopen in het organisme: 13C en 15N. In
de twee aangehaalde casestudies kwam de te oude datering effectief overeen met gehalten aan 13C
en 15N die hoger lagen dan bij terrestrischc
orga-nismen. Het probleem blijft evenwel dat de exacte relatie tussen de afwijking in de gehal-ten van de genoemde stabiele isotopen en de afwijking in het gehalte aan radioactief koolstof onbekend is. Met andere woorden is niet gewe-ten hoe de relatie verloopt tussen het
percen1 3 - 12-15 N
1
,0
9 8 7 -r -VK4
-•
VK6 É -20,8 -20,6•
-20,4 -20,2 -20 delta 13C• "
OMP182 -19,8 -19,6•
OMP132 VK125 -19,4 -19,215 Gehalte aan de stabiele isotopen J3C en 15N gemeten op het collageen van de
geda-teerde skeletten uit Oostende.
Measurements of the stable isoropes 13C and " N sampled from the collagene of
the dated bone material from Ostend.
tage vis in de voeding en de afwijking van de datering.
In tabel I en fig. 15 worden de 81 3C- en
81 5N-waarden weergegeven, gemeten aan het
gedateerde skeletmateriaal. Daaruit blijkt dat er effectief een verschil zit in de waarden voor de twee recente skeletten uit de kuil in het Spaans bolwerk, en deze voor de 15de- tot I6de-eeuwse beenderen uit het Mijnplein en het Peckels bol-werk. De metingen tonen evenwel geen bedui-dend verschil aan tussen het laatste individu en de twee uit het Mijnplein, zodat een dieeteffect moeilijk kan ingeroepen worden om de te oude datering te verklaren. De geschetste onzeker-heid omtrent de relatie tussen de gehalten van
13C en I 5N in het bot en dit van 14C blijft
natuurlijk wel elke interpretatie bemoeilijken. Indien er tussen deze ratio's geen of slechts een onvoorspelbare relatie zou zijn, is elke interpre-tatie uitgesloten.
De mogelijkheid blijft tenslotte bestaan dat de dateringen van de skeletten van het Mijnplein ook beïnvloed zijn door het dieeteffect, vermits er een aantoonbaar aandeel van vis in de voeding van de overledenen was (fig. 15). De distribu-tie van de gecombineerde datering voor de twee skeletten (fig. 13) zou aldus misschien enkele decennia jonger op de tijdsas moeten geplaatst worden, waardoor de kalenderjaren 1601 tot 1604 meer in het waarschijnlijke deel van de distributie komen te liggen.
33 Zie 2.3.
34 Lanting & van der
Plicht 1996.
35 van der Borg et al.
1996.
36 Arneborgrta/. 1999.
37 Geyh (in druk). 38 Zie 4.
Volgens Geyh (in druk), fig. 2.
40 Vandenbruaene2000, 5. 41 Voor
detailbeschrijvin-gen en metindetailbeschrijvin-gen van elk skelet afzonderlijk wordt verwezen naar de betreffen-de skeletfiches en databank die ter inzage liggen in het JAP.
3.4 H E T LEEFTIJDSEFFECT
Radiokoolstofdatering op basis van het col-lageen uit skeletmateriaal is enkel accuraat wan-neer wordt aangenomen dat, bij het overlijden van het individu, het gehalte aan radioactieve koolstof in de organische fractie van het bot dezelfde is als deze in de atmosfeer. Meer bepaald moet er een continue en volledige uitwisseling bestaan tussen de koolstof in het collageen en het koolstofreservoir buiten het lichaam. Deze aanname is inderdaad plausibel vermits organi-sche stoffen in het lichaam continu worden afgebroken en weer aangemaakt. Door deze zoge-naamde turn-over ontstaat een evenwicht tus-sen de koolstof in het lichaam en daarbuiten. Onderzoek heeft nu uitgewezen dat boven-staand principe geldig is voor individuen die nog in de groei zijn, of net volwassen, maar niet volledig juist is voor oudere individuen. Na het bereiken van de volwassenheid (kort na de leef-tijd van 20 jaar) blijkt de turn-over van het col-lageen in het bot immers niet volledig meer te geschieden zodat men met het ouder worden met steeds meer (relatief) oude koolstof in het bot blijft zitten. De datering van botmateriaal van personen die stierven op een ouderdom van meer dan 20 jaar wordt dus in principe te oud geschat, en deze fout wordt groter naarmate de ouder-dom van de overledene oploopt. Experimenteel onderzoek heeft wel toegelaten correctiefacto-ren te bepalen waardoor het leeftijdseffect wordt geneutraliseerd37.
Wanneer het leeftijdseffect wordt in acht genomen bij de interpretatie van de dateringen van het Oostendse menselijke materiaal, moet toch worden besloten dat dit de resultaten vrij-wel niet beïnvloedt. Vooruitlopend op het antro-pologisch onderzoek38 is immers duidelijk dat de
gedateerde skeletten van adolescente of net vol-wassen individuen komen, met uitzondering van één skelet uit het Spaans bolwerk (OO/VK/98/6) dat een wat oudere leeftijd weergeeft. De dis-crepantie in datering tussen de skeletten van het Mijnplein en dit uit het Peckels bolwerk kan dus niet aan het leeftijdseffect worden toege-schreven. Het gebrek aan overeenstemming tus-sen de dateringen van de twee skeletten uit de kuil in het Spaans bolwerk is mogelijk deels door de wat hogere leeftijd van één der overledenen veroorzaakt, maar wanneer voor kalibratie een correctiefactor van 15 jaar wordt toegepast39 op
de datering van O O / V K / 9 8 / 6 , blijkr een com-binatie van de dateringen statistisch nog altijd onmogelijk (X2-test, df=l, T=14,0 ( 5 % 3,8)).
3.5 BESLUIT
Het dateringsonderzoek heeft een paar methodologische vragen opgeroepen, die enkel door verder, best experimenteel, onderzoek
kun-nen worden opgelost. Ondanks dit kunkun-nen toch enkele conclusies worden getrokken. Voor een antropologische studie van de slachtoffers van het Beleg van Oostende komen de skeletten uit het Mijnplein duidelijk in aanmerking, maar moet uitsluiting worden gemaakt van de skeletten uit het Spaans Bolwerk. Deze uit het Peckels bolwerk kunnen eveneens in de analyse worden betrok-ken ondanks de te oude uitkomst van één date-ring. De radiokoolstofanalyse toonde immers aan dat het niet om recente skeletten gaat en de archeologische stratigrafie sluit niet uit (maar toont niet onomstotelijk aan) dat ze begraven werden kort na 1600 AD. Tenslotte dient er terzijde nog op gewezen dat het schaarse mate-riaal verzameld in de Wittenonnenstraat niet aan datering werd onderworpen omdat de archeo-logische gegevens zo miniem waren.
4 Fysisch-antropologisch onderzoek van de opgegraven skeletten
4.1 MATERIAAL EN METHODEN 4.1.1 Vondstsituatie
Reeds bij de opgraving bleek dat naast een aantal skeletten in een herkenbare anatomische positie ook verschillende groepjes losse beende-ren voorkwamen. De ligging van de begravingen binnen de stad is weergegeven op fig. 1. Naast de archeologische vondstnummering per site werd bij de antropologische studie aan ieder ske-letindividu een individueel nummer toegekend. In totaal werden de skeletresten van zestig indi-viduen (ind. nrs. 1-60) onderzocht40. Na 14C
ana-lyse bleek dat de zeven individuen (ind. nrs. 1-7) uit een gemeenschappelijke kuil in het Spaans bolwerk aan de Visserskaai niet konden worden opgenomen in het demografisch onderzoek. Dit geldt ook voor de drie individuen (ind. nrs. 58-60) van de Wittenonnenstraat die haastig en onzorgvuldig tijdens de bouwwerkzaamheden zijn ingezameld. Het fysisch-antropologisch onder-zoek spitst zich derhalve uitsluitend toe op de vijftig skeletindividuen (ind. nrs. 8-57) van het Mijnplein en het Peckels bolwerk aan de Vissers-kaai.
4.1.2 Standaardobservaties
Elk skeletindividu werd gedetailleerd beschre-ven op een skeletfiche41 waarbij eerst de
bewa-ringstoestand van alle aanwezige beenderen en tanden in een osteologische inventaris werd geno-teerd. Vervolgens gebeurde de analyse voor het bepalen van het geslacht en de sterfteleeftijd. Metingen werden genomen van de schedel, de tanden en de lange beenderen, voor het bere-kenen van de lichaamslengte, de schedelindex
en robuustheidskenmerken. Nadien werden de pathologische afwijkingen en anatomische vari-anten gedetermineerd. Het fysisch-antropologisch onderzoek berust op morfologische en metrische methoden4 2 die uitvoerig zijn beschreven in een
handleiding43 die geldt als standaard voor
ana-lyse van menselijke skeletten in het IAP.
4.1.3 Bewaringstoestand
De bewaringstoestand van een skelet kan men kwalitatief of kwantitatief uitdrukken. Met de kwaliteit wordt de conserveringstoestand van het botweefsel bedoeld, dat — afhankelijk van de tafo-nomische processen en bewaringsomstandighe-den van de grafcontext na de dood - {post
mortem) verwering kan ondergaan. Deze
kwa-liteit wordt dan subjectief uitgedrukt in "goed", "matig" of "slecht". Hierbij wordt geen reke-ning gehouden met de kwantiteit of compleet-heid van een skelet, wat echter een basisgegeven is voor het bepalen van het minimum aantal indi-viduen {minimum number of individuals, M N I ) , een schatting waarop dan weer alle popula-tiestudies steunen.
Het is niet zo dat slecht bewaard bot geen biologische informatie oplevert en, omgekeerd goed bewaard bot steeds veel vertelt over het ske-letindividu. Een skelet kan bestaan uit verschil-lende beenderen met slecht bewaard botweefsel waarvan de biologische gegevens als leeftijd, geslacht en ziekten toch nog kunnen worden opgespoord, dit in tegenstelling met de schaarse gegevens van één goed bewaard, 'solide' been.
Een volledig skelet van een volwassen persoon telt zo'n 206 beenderen. Daar de meeste ske-letten in dit onderzoek onvolledig waren en de beenderen daarbij enorm veel post mortem schade in de vorm van breuken en verwering vertoon-den, werd gekozen om de kwantitatieve bewa-ringstoestand voor te stellen aan de hand van tien skeletzones die per individu werden gescoord op h u n aan- of afwezigheid. Deze zones zijn: schedeldak (CA), aangezicht (FA), onderkaak (MB), wervelkolom (CV), borstkas (TH), bek-ken (PE), opperste ledematen (MS), handen (OM), onderste ledematen (MI) en voeten (OP). Wanneer één van de beenderen van de betref-fende zone aanwezig is, wordt zonder rekening te houden met de gefragmenteerdheid van dat been zelf, de skeletzone als "aanwezig" gescoord. Eén been of 1 zone betekent dus in feite de aanwezigheid van minstens één individu. De voorstelling in tien skeletzones heeft als voordeel dat op een eenvoudige en objectieve wijze ener-zijds een overzicht wordt verkregen van het totaal gescoorde aanwezigheden per skeletzone, die het aantal geïnspecteerde individuen vertegenwoor-digen, en dat anderzijds een beeld wordt ver-kregen van de skeletcompleetheid (volledig skelet = tien zones), met zicht op hoeveel skeletten door
hoeveel zones zijn bewaard44. Uiteraard is van
elke skeletzone een overzicht gegeven van het aantal aanwezige beenderen van iedere
lichaams-zijde.
4.1.4 Geslachtsbepaling
Het bepalen van het geslacht is niet toegepast bij het éne kind (ind. nr. 5) aanwezig in de collec-tie, daar er geen vergelijkend onderzoek moge-lijk was binnen de populatie.
Bij volwassenen werd het geslacht bepaald door typische geslachtskenmerken te scoren. De waarde die de sexualisatiegraad van de schedel, de onderkaak en vooral het bekken aangeeft, kan minimaal -2 (uiterst vrouwelijk) en maximaal +2 (uiterst mannelijk) zijn. Verder werden vier andere geslachtsdiagnoses weergegeven met een code verwijzend naar de gebruikte stan-daardmethodes (zie boven): (Ph) verwijst naar de Phenice Methode van de ischium-pubis regio van het bekken, (Pi) staat voor de Ischium-Pubis Index van het bekken, (He) verwijst naar de maximale verticale diameter van de opperarm-kop of caput humeri en (Fe) staat voor maxi-male verticale diameter van de dijbeenkop of
caput femoris.
Wanneer dus één van de vermelde metho-den kon wormetho-den toegepast werd het geslacht bepaald. Voor individuen met weinig of geen typische geslachtskenmerken, waarvan geen enkele diagnose kon worden gesteld, werd het geslacht als onbepaald genoteerd. Hoe meer ana-tomische kenmerken kunnen worden beoordeeld hoe betrouwbaarder het eindresultaat van de geslachtsdiagnose is45.
4.1.5 Leeftijdsbepaling
De biologische bepaling van de skeletleef-tijd kan bij kinderen en juvenielen nauwkeuri-ger worden bepaald dan bij volwassenen, daar de groeiprocessen46 van het skelet en het gebit beter
zijn gekend voor de vroegste levensfasen. De belangrijkste leeftijdsindicatoren bij de subadulten zijn voorgesteld met een code ver-wijzend naar de gebruikte standaardmethodes (zie boven): (E) staat voor gebitseruptie of doorbraak van de tanden, (O) staat voor ossificatie van het volledige skelet (axiaal skelet inbegrepen) en (C) verwijst naar de sluiting van de groeischijven of
epiphysen van de beenderen.
Eenmaal biologisch volwassen, ergens tussen het 25ste en 30ste levensjaar, wordt het veel moeilijker om de skeletleeftijd te bepalen op het moment van overlijden. Een schatting berust dan vooral op ouderdomsverschijnselen in de vorm van slijtages aan de tanden en de gewrich-ten. Ook hier verwijzen codes naar de gebuikte standaardmethode: (W) staat voor tandslijtage
42 Knussmann 1988, 43 Vandenbruaene 2002. 44 Het werkdocument
bestaat uit een overzichts-raster waarbij horizontaal de tien zones en verticaal de individuen staan zodat elke zone "aanwezig" met 1 of "afwezig" met 0 wordt gescoord.
45 Mm et al. 1998, 10. 46 Scheuer& Black 2000,4.
47 Reeds beschreven in Vanderhoeven et al. 1995/1996,89. 48 Herrmann et al. 1990, 92-93. 49 Idem, 95-96. 50 Coëlho 2000. 51 Herrmann «tf/. 1990, 109. 52 Waldron 1994, 10.
van de molaren, (S) voor sluiting van de sche-delnaden, (P) voor veranderingen van het facies
symphysialis en facies auricularis van het bekken,
en (D) verwijst naar degeneratieve kenmerken over het hele skelet verspreid (ribben, borstbeen, wervelkolom en lange beenderen).
Vooreerst werd gekozen voor de klassieke leeftijdsbepaling onderverdeeld in twaalf leef-tijdsklassen47. Rekening houdend met alle
leef-tijdsindicatoren werden vervolgens de individuen geplaatst in een 10-jaars interval van overlijden, waarbij interval 0 de periode aangeeft tussen 0-9 jaar, interval 1 tussen 10-10-9 jaar en interval 2 tussen 20-29 jaar enz. Ook hier geldt: hoe meet indicatoren, hoe betrouwbaarder het eindresul-taat voor de leeftijdsbepaling.
4.1.6 Osteometrie
Bij het ene aanwezige kinderskelet (ind. nr. 5) werden metingen genomen op de onvolgroeide beenderen van de schedelbasis, de onderkaak, het darmbeen of os ilium, de lange beenderen en het hiel- en sprongbeen. Bij juvenielen werden de metingen gedaan conform de botontwikke-ling en groei, d.w.z. een volgroeid been werd gemeten zoals bij volwassenen gebeurt.
Metingen van volwassen skeletten werden genomen op de schedel, de tandkronen, het heupbeen, de tweede halswervel of axis, de lange beenderen en het hiel- en sptongbeen. Steeds worden enkel die metingen genomen die nuttige informatie opleveren bij het bepalen van het geslacht, de lichaamslengte en de robuustheid van een skeletindividu. In het kader van popu-latieonderzoek is het nuttig de metingen te nemen van beide lichaamszijden, maar omwille van de vele post mortem breuken werden de metingen van de lange beenderen steeds geno-men van het meest volledige been. Het nadeel hiervan is dat eventuele verschillen in gebruik, zoals bijvoorbeeld rechts- of linkshandigheid, niet kunnen worden opgespoord.
Op basis van de verschillende lengte- en breedtematen worden indices berekend die ener-zijds de schedelvorm bepalen en anderener-zijds de fysieke kenmerken van de persoon reconstrue-ren. De drie belangrijkste indices voor schedel-reconstructie zijn de horizontale craniale index (C I), de orbitale index van de oogkassen (O I) en de totale faciale index van het volledige aan-gezicht met onderkaak (TF I). De robuustheid van een individu wordt bepaald door een index die berust op de schachtomvang en de lengte van de lange beenderen. Omwille van de bewa-ringstoestand (er kon geen onderscheid tussen links en rechts gemaakt worden) is de robuust-heid van de bovenste ledematen voorgesteld door een index gebaseerd op metingen van de opper-arm of humerus in combinatie met het sleutel-been of clavicula (CH RI). Voor de onderste
ledematen is dat de index van het dijbeen of
femur (F RI). Andete indices worden gebruikt
om bijzondere afwijkingen in omvang en afplat-ting van de schacht op te spoten, zoals platymeria van de femur (F Pij en platycnemia van de tibia (T PI).
4.1.7 Lichaamslengtebepaling
De lichaamslengte voor volwassen mannen en vrouwen werd berekend uit de lengte van de lange beenderen, vooral van de femur, met de formules van Trotter (1970)48.
Voor volwassenen van onbepaald geslacht werd de lengte berekend voor beide geslachten, maar de gegevens werden niet meegeteld in het bere-kenen van de gemiddelde lichaamslengte.
Voor het ene kind (ind. nr. 5) werd op basis van de schachtlengte van de lange beenderen de lichaamslengte berekend met de formules van Telka et al. (1962)4 9. Voor de subadulten met
volgroeide lange beenderen werd de lichaams-lengte bepaald zoals voor adulten.
Bij alle berekende lengtes hoort een stan-daardafwijking van zo'n 4 cm.
4.1.8 Paleopathologie en anatomische varianten
De pathologische botafwijkingen werden pet individu gedetermineerd en onderverdeeld vol-gens hoofdgroepen conform de etiologie of ziekte-oorzaak. Ze zijn zo goed mogelijk beschre-ven volgens de gangbare medische terminologie50.
In dit onderzoek voorkomend zijn: arthropa-thieën (b.v. gewrichtsaandoeningen), traumata (b.v. geheelde breuken), infecties (b.v. been-vliesontsteking), deficiëntieziekten (b.v. genezen tachitis), tumoren (b.v. goedaardig botgezwel), corticale defecten (b.v. botdepressie in het sleu-telbeen) en andere ziekten (varia).
Zo'n dertigtal anatomische varianten, ook wel
discrete genoemd, werden gescoord op hun
aan-wezigheid en als bijzonder kenmerk van het ske-letindividu genoteerd.
Een moeilijke opgave is het bepalen van de ftequentie van deze afwijkingen, wat een gekend probleem is bij het epidemiologisch onderzoek52.
De opgave is te achtethalen welke ziekte of afwij-king met welke frequentie bij de onderzochte populatie voorkomt om vervolgens de resulta-ten te vergelijken met andere populatiestudies. Allerlei factoren spelen hierbij een rol en maken het bijna onmogelijk deze vergelijkende studie te doen. De plaats van de afwijking is bijvoorbeeld zon factor: bepaalde ziekten doen zich voor over het hele skelet verspreid (b.v. botontkalking), andere treffen maar één enkel been (b.v. een beenbreuk). Het geslacht van de skeletindividuen speelt een rol, sommige ziekten treffen alleen vrouwen (b.v. bevallingslittekens), andere
kingen treffen eerder mannen (b.v. een aange-boren defect in het heiligbeen). Nog andere ziek-ten doen zich voor vanaf een bepaalde leeftijd (b.v. jicht) of de ziekte is gebonden aan de leef-tijd en kent een begin- of een vergevorderd sta-dium (b.v. arthrose).
Maar de grootse moeilijkheid ligt in het ver-gelijken van verschillende bewaringstoestanden, want niet alle skeletten en ook niet alle been-deren van éénzelfde skelet zijn gelijk bewaard (zowel kwantitatief als kwalitatief). Daarom werd in dit onderzoek gekozen om de procentuele frequenties van de pathologieën en discreta te bepalen op basis van het totaal van de skelet-zone(s) (= het aantal geïnspecteerde individuen) waarop de ziekte betrekking heeft en niet op basis van het maximum aantal beenderen van een lichaamszone53. In hoeverre de resultaten van het
aantal bewaarde skeletten representatief zijn voor de toenmalige levende bevolking is een ander groot epidemiologisch probleem54.
4.1.9 Gebitsstatus
De toestand van het gebit werd van elk indi-vidu per tand geanalyseerd, waarbij verschillende waarnemingen zijn genomen. Het aantal geërup-teerde tanden {erupted teeth, N erup) stelt het theoretisch aantal tanden voor dat verwacht wordt, rekening houdend met de leeftijdsbepa-ling en bewaringstoestand. Vervolgens worden het aantal extra tanden bepaald {supernumerary
teeth, N supern), het aantal niet ontwikkelde
tan-den {retarded teeth, N retar), het aantal tantan-den verloren tijdens het leven {ante mortem loss, AM loss) en het aantal tanden verloren na de dood
{post mortem loss, PM loss). Uiteindelijk kent men
dan het werkelijke aantal geïnspecteerde tanden
{inspected teeth, N insp), dat de basis vormt voor
het berekenen van de frequenties van de afwij-kingen.
Volgende gebitsafwijkingen werden geana-lyseerd: het aantal tanden met tandbederf {caries, N car), met een abces {abcess, N abc), met een opvallende graad van kalksteen {dental calculus, N calc), met groeistoornissen aan het tandemail
{dental hypoplasia, N hy) en met ontsteking aan
de alveolaire tandkassen {periodontitis, N Pd). Ook werden mogelijke varianten van het gebit aangetoond zoals het congenitaal ontbre-ken van de wijsheidskies {hypodontia, N hypod M3), het aantal slecht gepositioneerde of ver-drongen tanden {crowding, N er), en verder het aantal tanden met misvorming {malformation, N mfor) en verkleuring {discoloration, N dcol).
Alle frequenties zijn voorgesteld per aantal getroffen tanden enerzijds en per aantal getrof-fen individuen anderzijds. De procentuele voor-stellingen voor de gebitstoestand zijn berekend op het totaal van geërupteerde tanden enerzijds en de gebitsafwijkingen op het totaal van
geïnspecteerde tanden anderzijds. Daar
perio-dontitis een ziekte is die de tandkassen treft (en
daarbij de tanden zelf niet aanwezig hoeven te zijn) is de bepaling van deze frequentie berekend op het aantal geïnspecteerde tanden plus het aan-tal tanden met post mortem verlies.
4.2 RESULTATEN
Van het totaal van zestig onderzochte ske-letten zijn tien individuen apart gehouden en dus niet opgenomen in het demografisch onder-zoek55. De individuele skeletgegevens zijn wel
voorgesteld in de overzichtstabellen 3 en 5. Zeven bijna volledig bewaarde skeletten (ind. nrs. 1-7) uit een kuil aan de Visserskaai behoren toe aan 6 volwassen mannen tussen 18 en 34 jaar met een gemiddelde lichaamslengte van 167 cm en één kind (ind. nr. 5) tussen 6 en 7 jaar met een lengte van 105 cm. Verder stellen drie skelet-resten (ind. nrs. 58-60) van de Wittenonnen-straat de schedels en enkele beenderen voor van drie jonge vrouwen tussen 18 en 24 jaar waar-van twee (ind. nrs. 58, 59) een lichaamslengte hebben van ongeveer 170 cm.
4.2.1 Demografisch onderzoek
Algemeen berust het demografisch onderzoek of de populatiestudie op 50 skeletten (ind. nrs. 8-57) waarvan de belangrijkste demografische gegevens zijn voorgesteld in tabel 4 en zijn besproken in de discussie. Van deze populatie is de bewaringstoestand weergegeven in tabel 2, en zijn verder de basis skeletgegevens (geslacht, leeftijd, lengte en indices) en de bijzondere ske-letgegevens (pathologieën en discreta) voorgesteld in de overzichtstabellen 3 en 5. De frequenties van de pathologische en anatomische afwijkin-gen zijn opgegeven in tabellen 6-10.
4.2.2 Bewaringstoestand
Algemeen was de kwaliteit van het botma-teriaal goed: het botweefsel was hard en solide. De kwantiteit of compleetheid van het skelet-materiaal is voorgesteld in tabel 2.
Een overzicht van de aanwezigheid per ske-letzone is procentueel voorgesteld in fig. 16. Van de 50 skeletindividuen met een "ideaal" totaal van 500 zones zijn 248 skeletzones geregistreerd en is dus bijna de helft aanwezig. Van deze col-lectie zijn de onderste ledematen het meest aan-wezig bij 41 individuen, gevolgd door de bovenste ledematen bij 34 individuen. Het minst aanwezig waren de voetbeenderen bij 14 skelet-ten.
Een overzicht van de skeletcompleetheid is procentueel voorgesteld in fig. 17. Slechts 7
ske-1 Bijvoorbeeld drie
skelet-individuen kunnen bestaan uit slechts twee linker dijbeenderen en één rechter scheenbeen met in totaal drie skeletzones bewaard.
54 Waldronl994. 55 Zie 4.1.1.
vondstsitua-tie.
Calvana i acies Mandibuh Columna Thorax Peins Membra Ossa
vencliralis supenora hen skelelzoites
(ten skeletal zones)
16 Verdeling van de aanwezige skeletzones. Distribution of the preserved skeleton zones.
Membra 0 " a pediï mfenora
l e t t e n zijn v o l l e d i g d o o r t i e n z o n e s v e r t e g e n -w o o r d i g d , ter-wijl 10 i n d i v i d u e n b e s t a a n uit één enkele z o n e . In totaal zijn 9 0 1 b e e n d e r e n geteld, w a a r v a n c e n t r a a l 189 b e e n d e r e n e n van b e i d e lichaamszijden zowel links als r e c h t s 3 5 6 b e e n -d e r e n . H e t meest v o o r k o m e n -d is h e t linker - dij-b e e n oi Ac femur dij-bij 3 0 i n d i v i d u e n .
4.2.3 Geslachtsverdeling
V o o r elk s k e l e t i n d i v i d u is h e t e i n d r e s u l t a a t van d e geslachtsbepaling en de basis w a a r o p de verschillende diagnosen b e r u s t e n , weergegeven in tabel 3 .
E e n o v e r z i c h t van d e g e s l a c h t s v e r d e l i n g is p r o c e n t u e e l v o o r g e s t e l d in fig. 1 8 . V a n d e 50 o n d e r z o c h t e skeletten k o n van 7 i n d i v i d u e n h e t geslacht niet bepaald w o r d e n . V e r d e r zijn er 3 9 m a n n e n en 4 v r o u w e n aanwezig m e t een m a n -v r o u w -v e r h o u d i n g -van b i j n a 1 0 : 1 . Bij s l e c h t s negen m a n n e n k o n de sexualisatiegraad b e r e k e n d w o r d e n v a n zowel h e t cranium, d e mandibula en de pelvis. Van de overige d e r t i g m a n n e n was h e t geslacht vooral d u i d e l i j k o p basis v a n m e -t r i s c h e k e n m e r k e n , zoals de v e r -t i c a l e d i a m e -t e r v a n d e d i j b e e n k o p of caput femoris d i e s t e e d s boven 4 5 m m is g e m e t e n . Bij alle 4 v r o u w e n was d e s e x u a l i s a t i e g r a a d v a n h e t b e k k e n negatief, variërend tussen - 0 , 6 en - 2 , 0 . Bij drie v r o u w e n (behalve i n d . nr. 45) m e t b e w a a r d e d i j b e e n k o p was d e verticale d i a m e t e r steeds m i n d e r d a n 4 2 m m .
4.2.4 Leeftijdsverdeling
17 Verdeling van de skeletcompleetheid per aantal zones.
Distribution of skeletal completeness per amount of skeleton zones.
%, N=50
0 J 1 1
M
18 Verdeling van het geslacht. Distribution of sex.
V o o r elk s k e l e t i n d i v i d u is h e t e i n d r e s u l t a a t van d e leeftijdsbepaling en d e basis w a a r o p de verschillende diagnosen b e r u s t e n , weergegeven in tabel 3 .
E e n overzicht van d e leeftijdsverdeling is per geslacht p r o c e n t u e e l voorgesteld in fig. 19. O p 50 o n d e r z o c h t e skeletten telt h e t aantal o n v o l -wassenen of s u b a d u l t e n 18 i n d i v i d u e n jonger dan 2 0 jaar, w a a r o n d e r slechts één j o n g e v r o u w (ind. nr. 5 1 ) , 2 m e t o n b e p a a l d geslacht en 15 j o n g e m a n n e n m e t een g e m i d d e l d e leeftijd van 19 jaar. D e v o l w a s s e n e n tellen i n t o t a a l 3 2 i n d i v i d u e n w a a r v a n bij 7 s k e l e t t e n n i e t d u i d e l i j k w a s t o t welk leeftijdsinterval ze precies b e h o o r d e n ; ze zijn d a a r o m a p a r t voorgesteld als d e g r o e p 2 4 + . D e leeftijd k o n d u s b e p a a l d w o r d e n bij 3 v r o u w e n , 1 v a n o n b e p a a l d g e s l a c h t e n 2 1 m a n n e n . D e g e m i d d e l d e leeftijd bij h e t b e p e r k t aantal v r o u w e n is 31 jaar en bij de m a n n e n 2 7 jaar. D e o u d -ste m a n (ind. nr. 20) haalde n e t geen vijftig jaren en d e o u d s t e v r o u w ( i n d . nr. 4 3 ) was n i e t o u d e r d a n veertig. O p v a l l e n d i n d i t o n d e r z o e k is d a t bijna t w e e d e r d e n van de m a n n e n ( 2 9 / 3 9 , 7 4 % ) geen d e r t i g jaar o u d (leeftijdsinterval 1+2) zijn g e w o r d e n .