• No results found

O.S.H. Lie, J. Reynaert, Artes in context. Opstellen over het handschriftelijk milieu van Middelnederlandse artesteksten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "O.S.H. Lie, J. Reynaert, Artes in context. Opstellen over het handschriftelijk milieu van Middelnederlandse artesteksten"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

verantwoord boek ontstaan dat in de Nederlandse samenleving van nu een veel bredere rol kan vervullen dan alleen voor de wetenschap.

Wantje Fritschy

MIDDELEEUWEN EN NIEUWE GESCHIEDENIS

O. S. H. Lie, J. Reynaert, ed., Artes in context. Opstellen over het handschriftelijk milieu van Middelnederlandse artesteksten (Artesliteratuur in de Nederlanden III; Hilversum: Verloren, 2004, 167 blz.,b 17,-, ISBN 90 6550 804 X).

De bijdragen in de bundel Artes in context bouwen voort op de nieuwe benaderingen die zijn voortgekomen uit het onderzoek naar verzamelhandschriften in de Medioneer-landistiek. Tegelijkertijd tonen zij aan dat arteshandschriften een volwaardige plaats verdienen binnen dit belangwekkende onderzoeksgebied. De bundel is opgedragen aan Peter Gumbert, emeritus-hoogleraar westerse paleografie en handschriftenkunde aan de universiteit van Leiden. Bovendien is de bundel, al klinken hier en daar ook kritische geluiden, een eerbetoon aan Ria Jansen-Sieben en haar in 1989 verschenen Repertorium van de Middelnederlandse artes-literatuur (Utrecht, 1989), dat een onmisbaar hulpmiddel is voor dit type onderzoek. Alleen al de informatie over een groot aantal handschriften verschaft de bundel recht van publicatie. De auteurs doen verslag van een verkenning van verschillende soorten artesteksten binnen hun handschriftelijke context. Zoals Orlanda Lie in haar heldere inleiding vermeldt, blijft het beeld van de Middelnederlandse artesliteratuur nog‘schimmig en onvolledig’ (10), maar de auteurs openen nieuwe onderzoekswegen. Hun observaties zijn niet alleen interessant voor onderzoekers van artes en codicologen, maar ook voor onderzoekers van andere tekstsoorten, van cultuuroverdracht en de rol van de volkstaal. De eerste artikelen zijn niet de meest spannende, maar het zou jammer zijn wanneer de lezer daarom het boek zou wegleggen. Belangwekkender zijn de bijdragen van Lenny Veltman, Erwin Huizinga en de twee van Joris Reynaert.

Het is opvallend dat alle auteurs er zonder meer vanuit lijken te gaan dat arteshandschriften verzamelhandschriften zijn. In zijn synthetiserende uitleiding wijst Reynaert erop dat arteshandschriften vrijwel altijd meer dan één tekst bevatten, maar waarom het dan per definitie verzamelhandschriften zouden zijn wordt niet duidelijk gemaakt. (158) Evenmin wordt aandacht besteed aan het onderscheid dat Jansen-Sieben maakt tussen verzamelhandschriften en verzamelteksten. (Zie ‘Iets over Artes in verzamelhandschriften’, in: G. Sonnemans, ed., Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden. Congres Nijmegen 14 oktober 1994 (Hilversum, 1996) 79-89.) Wel breidt Reynaert de door Jansen-Sieben genoemde vier typen verzamelhandschriften van artesteksten, (1) additieve en (2) complementaire compendia, (3) vademecums en (4) een samenstel van diverse disciplines, met twee uit, (5) het huisboekje en (6) het receptenboek. (159-162) Bovendien stelt hij het probleem van definiëring van artesteksten als zodanig aan

RECENSIES

(2)

de orde. Hierbij vraagt hij zich af of de in Engeland en Frankrijk gangbare, minder brede definitie als‘wetenschappelijke teksten’ niet te verkiezen is. (154)

De wijze van ontstaan, de functie en de doelgroep van de arteshandschriften blijken sterk te verschillen. Sommige zijn als een duidelijke eenheid in één hand afgeschreven, naar één legger of verschillende voorbeelden. In andere zijn over een langere periode teksten bijeengebracht, in één hand of door verschillende kopiisten. Sommige waren theoretisch van aard, andere eerder praktisch. Sommige waren voor eigen gebruik, andere ter instructie, of, zoals Veltman suggereert, alleen om te bezitten. Zij beschrijft een kostbaar boekje vol uiterst nuttige kennis voor zeelieden, dat geen gebruikerssporen vertoont. (62-63) In haar onderzoek naar astronomische teksten constateert zij ook een samengaan met niet-artesteksten, die mogelijk als bladvulling waren toegevoegd en inzicht kunnen verschaffen in de middeleeuwse mentaliteit. (69-72) Zij wijst er terecht op dat voor een juiste typering van een verzameling teksten bestudering van het handschrift door autopsie noodzakelijk blijft. (74-75) Reynaert toont in zijn bijdrage over teksten over kwade en goede dagen, het belang van deze artesteksten voor de mentaliteitsgeschiedenis als aanvulling op literaire teksten. Het is namelijk opvallend dat het gedachtegoed van goede en kwade dagen in de middeleeuwse literatuur niet voorkomt, hoewel uit andere bronnen, zoals preken, dit als algemeen bekend moet worden beschouwd. Dit werpt een interessant licht op de in de literatuur weerspiegelde cultuur en de werkelijkheid. Huizinga behandelt de Middelnederlandse overlevering van een medische tekst, de zogenoemde Jonghe Lanfranc. Hij wijst op de verschuiving van theorie naar praktijk en de daarmee gepaard gaande grote fluïditeit van deze teksten. Het lijkt erop dat de eerste vertalingen uit het Latijn de oorspronkelijke tekst getrouw volgden, terwijl de vertalingen gebruikt werden voor een grote diversiteit aan bewerkingen, waarbij de tekst aan de eigen behoefte en interesse is aangepast. Daarnaast is er sprake van afnemende kwaliteit als gevolg van het handmatig afschrijven. (129-131) Ook in de historiografie en vooral hagiografie zien we een grote verscheidenheid aan Middelnederlandse versies van teksten, waarvan de ontstaansgeschiedenis en onderlinge relatie nauwelijks zijn vast te stellen. Dit nodigt naar mijn mening uit tot nader onderzoek naar veranderingen in autoriteitswaarde van teksten en individualisering. Zowel Veltman (69) als Reynaert (92) constateren dat artesteksten in de late Middeleeuwen de interesse van een breder publiek kregen. Hoewel misschien niet verrassend, biedt ook deze conclusie, gezien de beperkte omvang van de in deze bundel gepresenteerde onderzoeken, nog vele mogelijkheden.

Renée Nip

C. N. W. M. Glaudemans, Om die wrake wille. Eigenrichting, veten en verzoening in laat-middeleeuws Holland en Zeeland (Dissertatie Leiden 2003; Hollandse studiën XLI; Hilversum: Verloren, 2004, 414 blz.,b 33,-, ISBN 90 70403 52 8).

Het werd tijd dat er een gedegen studie verscheen over de vete in laatmiddeleeuws Holland en Zeeland. Dit verschijnsel, dat zo kenmerkend was voor de laatmiddeleeuwse samenleving, is tot voor kort vooral buiten deze gebieden onderwerp van onderzoek

RECENSIES

(3)

de orde. Hierbij vraagt hij zich af of de in Engeland en Frankrijk gangbare, minder brede definitie als‘wetenschappelijke teksten’ niet te verkiezen is. (154)

De wijze van ontstaan, de functie en de doelgroep van de arteshandschriften blijken sterk te verschillen. Sommige zijn als een duidelijke eenheid in één hand afgeschreven, naar één legger of verschillende voorbeelden. In andere zijn over een langere periode teksten bijeengebracht, in één hand of door verschillende kopiisten. Sommige waren theoretisch van aard, andere eerder praktisch. Sommige waren voor eigen gebruik, andere ter instructie, of, zoals Veltman suggereert, alleen om te bezitten. Zij beschrijft een kostbaar boekje vol uiterst nuttige kennis voor zeelieden, dat geen gebruikerssporen vertoont. (62-63) In haar onderzoek naar astronomische teksten constateert zij ook een samengaan met niet-artesteksten, die mogelijk als bladvulling waren toegevoegd en inzicht kunnen verschaffen in de middeleeuwse mentaliteit. (69-72) Zij wijst er terecht op dat voor een juiste typering van een verzameling teksten bestudering van het handschrift door autopsie noodzakelijk blijft. (74-75) Reynaert toont in zijn bijdrage over teksten over kwade en goede dagen, het belang van deze artesteksten voor de mentaliteitsgeschiedenis als aanvulling op literaire teksten. Het is namelijk opvallend dat het gedachtegoed van goede en kwade dagen in de middeleeuwse literatuur niet voorkomt, hoewel uit andere bronnen, zoals preken, dit als algemeen bekend moet worden beschouwd. Dit werpt een interessant licht op de in de literatuur weerspiegelde cultuur en de werkelijkheid. Huizinga behandelt de Middelnederlandse overlevering van een medische tekst, de zogenoemde Jonghe Lanfranc. Hij wijst op de verschuiving van theorie naar praktijk en de daarmee gepaard gaande grote fluïditeit van deze teksten. Het lijkt erop dat de eerste vertalingen uit het Latijn de oorspronkelijke tekst getrouw volgden, terwijl de vertalingen gebruikt werden voor een grote diversiteit aan bewerkingen, waarbij de tekst aan de eigen behoefte en interesse is aangepast. Daarnaast is er sprake van afnemende kwaliteit als gevolg van het handmatig afschrijven. (129-131) Ook in de historiografie en vooral hagiografie zien we een grote verscheidenheid aan Middelnederlandse versies van teksten, waarvan de ontstaansgeschiedenis en onderlinge relatie nauwelijks zijn vast te stellen. Dit nodigt naar mijn mening uit tot nader onderzoek naar veranderingen in autoriteitswaarde van teksten en individualisering. Zowel Veltman (69) als Reynaert (92) constateren dat artesteksten in de late Middeleeuwen de interesse van een breder publiek kregen. Hoewel misschien niet verrassend, biedt ook deze conclusie, gezien de beperkte omvang van de in deze bundel gepresenteerde onderzoeken, nog vele mogelijkheden.

Renée Nip

C. N. W. M. Glaudemans, Om die wrake wille. Eigenrichting, veten en verzoening in laat-middeleeuws Holland en Zeeland (Dissertatie Leiden 2003; Hollandse studiën XLI; Hilversum: Verloren, 2004, 414 blz.,b 33,-, ISBN 90 70403 52 8).

Het werd tijd dat er een gedegen studie verscheen over de vete in laatmiddeleeuws Holland en Zeeland. Dit verschijnsel, dat zo kenmerkend was voor de laatmiddeleeuwse samenleving, is tot voor kort vooral buiten deze gebieden onderwerp van onderzoek

RECENSIES

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De houtsneden uit het Reineke-deel van het Moralisk Billed-Bog komen uit een Deense Reineke-druk die gebaseerd is op de Latijnse bewerking van Schopper, maar die ook de voorrede

Door gebruik te maken van de verleden tijd en van verwijswoorden heeft de auteur een ver- band gelegd tussen de inhoud van de diverse zinnen..

De Reynaertvisie die in Politicus zonder par- tij te vinden is en die Ter Braak toelichtte in zijn Brusselse lezing, gaat voor een belangrijk deel terug op Buitenrust Hettema,

In samenwerking met de docenten van de experimentele groep van het eerste cohort werd het didactisch materiaal met literaire teksten van verschillende tekstgenres ontwik-

ende had ic op die tijt daer niet ghecomen hi soude hem ontlijft hebben Alsoe ghi noch van kywaert die vorsche wonden hier an hem sien moget Sonder twiuel heer coninc laet di hem dit

Maar ik ken u, mijn koning en mijn vrouwe, te goed om te weten, dat gij u niet door leugenachtige woorden van geveinsde vrienden zult laten inpalmen en u beslissingen zult

Indien een docent die benoemd is op basis van het entreerecht uiterlijk op 1 augustus 2016 niet voldoet aan de functievereisten van de functiebeschrijving die de werkgever op grond

75 Ende sprac: ‘Her coninck, lieve heer, Door u edelheit ende door u eer, 76 Beide door recht ende door genaden, Ontfermt u der groter scaden 78 Die my Reynaert heeft gedaen, 80 Dair