• No results found

Barrièrestraat, Sint-Michiels (Brugge) - Resultaten van het archeologisch proefonderzoek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Barrièrestraat, Sint-Michiels (Brugge) - Resultaten van het archeologisch proefonderzoek"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Barrièrestraat,

Sint-Michiels (Brugge)

Dieter Verwerft, Griet Lambrecht, Jari Mikkelsen

en Frederik Roelens

(2)

Titel: Barrièrestraat, Sint-Michiels (Brugge) – Resultaten van het

archeologisch proefonderzoek

Vergunningsnummer: 2013-508

Opdrachtgever: Scholen van Morgen/HBOV Uitvoerder: Raakvlak

Vergunninghouder: Dieter Verwerft

Auteurs: Dieter Verwerft, Griet Lambrecht, Jari Mikkelsen en Frederik Roelens

Veldmedewerkers: Glenn De Hooghe, Thomas Lajos Lagauw, Sven Linotte, Elisa Pannecoucke, Regy Poppe,

Jurgen Vandewalle en Serge Van Liefferinge

Bewaring en beheer van de geregistreerde data, vondsten en stalen: Raakvlak Locatie/vindplaats: Barrièrestraat, 8200 Sint-Michiels (Brugge)

Projectcode: BR13BS

Kadaster: afdeling 24, sectie A, perceel 32C

Periode: 11 oktober, 6, 8 en 12 november en 9 en 11 december 2012 Versie: eindrapport

Technische ondersteuning: Nico Inslegers Metaaldetectie: Roland Decock

Omschrijving onderzoeksopdracht

Bijzondere voorwaarden en randvoordaarden: Niet van toepassing Omschrijving advies staalname enconservatie : Niet van toepassing Omschrijving extern wetenschappelijk advies : Niet van toepassing

Omschrijving van de archeologische verwachting: Landelijke sporen uit de prehistorie tot de late

middeleeuwen

Onderzoeksvragen: Op pagina 4 van dit rapport

Aanleiding van het onderzoek: Bouwen van multifunctionele accommodatie en omgevingswerken

Raakvlak: Komvest 45 8000 Brugge T +32 [0]50 44 50 41 F +32 [0]50 61 63 67 E info@raakvlak.be www raakvlak.be © Raakvlak, januari 2014

Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Raakvlak.

(3)

1.

Inleiding

Naar aanleiding van de bouw van een school met multifunctionele accommodatie en omgevingswerken langs de Barrièrestraat in Sint-Michiels, deelgemeente van Brugge, voert Raakvlak tussen oktober en december 2013 een archeologisch proefonderzoek uit. Het projectgebied ligt ten zuiden van de zandrug tussen Brugge en Oudenburg in een gebied waar in het verleden verschillende Romeinse en vroegmiddeleeuwse ontdekkingen zijn gedaan. Het onderzoek verloopt in nauwe samenwerking met de opdrachtgever Scholen van Morgen en de Hogere Beroepsopleiding voor Verpleegkundige Sint Jan - Sint Jozef (HBOV).

Het archeologisch proefonderzoek heeft tot doel het inventariseren en waarderen van potentieel archeologisch erfgoed, dat door de geplande werken

wordt verstoord. De resultaten worden geëvalueerd om de voordien ongekende, archeologische waarde van het bodemarchief vast te stellen en indien nodig een vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving aan te bevelen.

Op het 14.461 m² grote perceel wordt een veldprospectie, een booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het team bestaat uit 3 archeologen, 1 bodemkundige en 3 veldmedewerkers, aangevuld met vrijwilligers en stagestudenten.

Figuur 2: Het projectgebied (rood) op de topografische kaart 1:10.000 (giswest.be)

(4)

Raakvlak Barrièrestraat, Sint-Michiels (Brugge)

2.

Onderzoeksvragen

Het doel van dit proefonderzoek is het vaststellen en het waarderen van eventuele

bewoningssporen. De onderzoeksvragen die bij dit project gesteld worden zijn:

- Zijn er sporen aanwezig?

- Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?

- Hoe is de bewaringstoestand van de sporen (goed, gebioturbeerd, …)? - Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?

- Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

- Zijn er vaststellingen in verband met de aanwezigheid van mogelijke steentijdsites die een aanvulling betekenen op de resultaten van het booronderzoek?

- Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij een eventueel vervolgonderzoek?

3.

Resultaten

Het archeologisch onderzoek bestaat uit 3 fasen. In een eerste fase zijn een veldprospectie en verkennende boringen uitgevoerd. Tijdens een veldprospectie wordt het projectgebied afgestapt en worden alle vlakvondsten verzameld. De prospectie vond plaats op 11 oktober. Naast een grote hoeveelheid middeleeuws materiaal werden ook enkele vuurstenen artefacten aangetroffen, waaronder een mesolitische schrabber (figuur 3). In 3 van de 5 proefboringen is een podzol herkend. Deze bodem, die ontstaat door eeuwenlange in- en uitspoeling van regenwater in de schrale dekzandgronden, wijst op een goed bewaarde bodem. De combinatie van beide elementen verhoogt de kans op het aantreffen van materiaal uit de prehistorie, voornamelijk vuurstenen artefacten. Daarom werd in overleg met de bouwheer beslist een archeologisch booronderzoek uit te voeren.

Uiteindelijk zijn in de tweede fase van het onderzoek 152 archeologische boringen uitgevoerd. De manuele boringen zijn aangelegd in een verspringend grid van 10 op 10 m met een edelmanboor (diameter = 12 cm). Van elke boring wordt de stratigrafie (de opeenvolging van bodemlagen) geregistreerd en wordt er een staal genomen van de onverstoorde moederbodem. Deze stalen worden nadien uitgezeefd op een zeef met een maaswijdte van 1 mm, om artefacten op te sporen. Dit leverde geen archeologica uit de prehistorie op. Op basis van de boringen blijkt dat de podzol over een groot deel van het terrein bewaard is (figuur 4). De podzol is beter bewaard centraal en in de noordelijke helft van het terrein, dan in de zuidelijke helft. Hier lag de podzol hoger en is ze weggeploegd of -gespoeld.

In een derde fase is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Over de lengte van het terrein zijn vijf sleuven aangelegd. De belangrijkste resultaten uit dit onderzoek zijn een gebouwplattegrond (vermoedelijk uit de vroege ijzertijd), oude karren- en ploegsporen (waarschijnlijk uit ongeveer dezelfde periode als de gebouwplattegrond) en een paleogeul. De gebouwplattegrond bevindt zich in sleuf 1, centraal in het oosten van het terrein. Om de structuur te evalueren werd een kijkvenster gegraven. Er zijn acht paalsporen en een

(5)

standgreppel blootgelegd (figuur 5 en 6). Het wordt naar analogie met andere voorbeelden gesitueerd in de vroege ijzertijd. Ten noorden en ten westen van het gebouw zijn verschillende ploegsporen aangetroffen (figuur 7). De sporen zijn het resultaat van het gebruik van een eergetouw, de oorspronkelijke vorm van de ploeg. Voor een goed resultaat is een bewerking in twee, loodrechte richtingen nodig, waardoor een ruitpatroon ontstaat. Dit patroon herkennen we in de noordelijke helft van sleuven 1 tot 3. Daarnaast vinden we ook vermoedelijke karrensporen terug (figuur 8). Deze bestaan uit twee parallelle langwerpige sporen, 1 m uit elkaar. De datering van deze sporen is niet gekend.

Het laatste element is een paleogeul die het terrein in noordoost-zuidwestelijke richting doorkruist. Dit is een natuurlijke waterloop die uiteindelijk verzand is (figuur 9). Het is voorlopig niet mogelijk deze te dateren. Tijdens het onderzoeken van dit element kwam een klein vuurstenen artefact aan het ligt.

4.

Antwoord op de onderzoeksvragen

Op basis van het veldwerk kunnen voorlopige antwoorden gegeven worden op de onderzoeksvragen.

- Zijn er sporen aanwezig? Ja

- Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen? Natuurlijk (paleogeul) en antropogeen

(gebouwplattegrond, ploegsporen, …)

- Hoe is de bewaringstoestand van de sporen (goed, gebioturbeerd, …)? Centraal en

noordelijke helft goed, zuidelijke helft minder goed

- Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren? Verschillende

structuren

- Behoren de sporen tot één of meerdere periodes? Verschillende periodes

- Zijn er vaststellingen in verband met de aanwezigheid van mogelijke steentijdsites die een aanvulling betekenen op de resultaten van het booronderzoek? Ja, een klein

fragment in de paleogeul

- Welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij een eventueel vervolgonderzoek?

De gebouwplattegrond, de karren en ploegsporen en de paleogeul

5.

Besluit

Op basis van het archeologisch vooronderzoek tekenen zich drie elementen af die verder onderzoek verdienen (figuur 10). De eerste twee elementen zijn een gebouwplattegrond enerzijds en karren- en ploegsporen anderzijds. Omdat deze zones mogelijk met elkaar in verband staan worden deze in het ideale geval samen onderzocht. Deze circa 0,35 ha grote zone dient vlakdekkend opgegraven te worden. Het derde element is een natuurlijke paleogeul die vuurstenen artefacten bevat. Om dit element te onderzoeken dienen enkele dwarsprofielen aangelegd te worden en worden enkele aanvullende boringen geplaatst en stalen genomen om de mogelijk vondsten uit de prehistorie op te sporen.

(6)

Raakvlak Barrièrestraat, Sint-Michiels (Brugge)

(7)
(8)

Raakvlak Barrièrestraat, Sint-Michiels (Brugge)

Figuur 5: Gebouwplattegrond uit de vroege ijzertijd in sleuf 1

(9)

Figuur 7: Ploegsporen in sleuf 3

(10)

Raakvlak Barrièrestraat, Sint-Michiels (Brugge)

(11)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit Amerikaans onderzoek bleek de eerste vlucht van veel plaaginsecten in- derdaad samen te vallen met het moment waarop verschillende planten daar be- gonnen

Denitrificatie, gemeten met behulp van de A-I-M is betrekkelijk hoog in de bovenste 40 tot 60 cm van de bodem van Nederlandse landbouwpercelen Uit deze lagen kan maximaal

Evolutionaire veranderingen hebben belangrijke consequenties voor het duurzaam beheer van de visbestanden doordat de productiviteit van een bestand zal afnemen als de

Zowel de gegevens van de kennishouders als de bemonsterings- data (HLB) zijn nog niet volledig. Gekeken moet worden of deze informatie strookt met de nu getrok- ken conclusies.

In januari 2001 werden er door RIKZ aanzienlijk meer Eidereenden geteld dan door Alterra, maar dit had vrijwel zeker als oorzaak dat Alterra een grote groep Eidereenden op de

Voor de Grauwe Gans en Smient zijn bij gebrek aan informatie over hun broedsucces dergelijke schattingen niet te maken, maar gezien de aantalsontwikkeling en het afchsot dat

Over alle bedrijven heen was de gemiddelde nitraatconcentratie voor grasland 27 mg NO 3 /l (185 boorpunten), voor percelen waar het voorgaande jaar snijmaïs was verbouwd 41 mg NO 3

Deze nazorg is wellicht nog meer nodig omdat de soms sterke bodemverwonding voor een goed kiembed zorgt voor pas gevallen (eik en esdoorn) en/of reeds aanwezige zaden