• No results found

Zorgt democratie voor geluk? : vrijheid en gelijkheid ter discussie als bouwstenen van geluk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zorgt democratie voor geluk? : vrijheid en gelijkheid ter discussie als bouwstenen van geluk"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zorgt democratie voor geluk?

Vrijheid en gelijkheid ter discussie als

bouwstenen van geluk

Anne Bakhuizen

Bachelorscriptie Politicologie

Bachelorproject: Oude theorieën, moderne toepassingen Begeleider: Nel Vandekerckhove

(2)

2

Inhoudsopgave

1. Inleiding p. 3 - 6

2. Verklaring bestaan basispremisse p. 7

3. Vrijheid en democratie: de weg naar geluk? p. 8 - 15

4. Gelijkheid in democratie: de garantie voor geluk? p. 16 - 22

5. Conclusie p. 23 - 26

(3)

3

Zorgt democratie voor geluk?

Vrijheid en gelijkheid ter discussie als bouwstenen van geluk Abstract

In onze huidige samenleving is er een diep geloof in vrijheid, gelijkheid en democratie. Dit zorgt ervoor dat hedendaagse wetenschappers hun onderzoek naar democratie en geluk vaak beginnen vanuit de aanname dat vrijheid en gelijkheid voor geluk zouden moeten zorgen in deze democratie. Als deze basispremisse niet bevestigd wordt door het onderzoek volgt de conclusie dat niet zozeer het type staatsvorm maar andere factoren zoals de economische omstandigheden de mate van geluk bepalen. Plato en Aristoteles hebben het ook over vrijheid en gelijkheid als kenmerken van democratie. Vrijheid en gelijkheid zullen volgens hen echter niet voor geluk zorgen. Hun gedachten over vrijheid en gelijkheid in een democratie maken duidelijk dat er veel kritischer gekeken moet worden naar vrijheid en gelijkheid en waarom er sprake is van een misplaatste aanname in het huidige wetenschappelijke debat over democratie en geluk.

1. Inleiding

Vrijheid en gelijkheid in een democratie

De gedachte dat vrijheid en gelijkheid belangrijke elementen zijn van een democratie en dat deze elementen nastrevenswaardig zijn, is wijd verspreid in de westerse wereld. Zo sprak onze koning Willem Alexander in zijn meest recente kersttoespraak over de waarde van vrijheid, gelijkheid en democratie. Hij vroeg zich af in hoeverre we trouw zijn aan ons ideaal van een vrije en open samenleving waarin ieder mens zichzelf mag zijn en op voet van gelijkwaardigheid mag meebouwen. Hij stelde dat de waarde van vrijheid en democratie vooral duidelijk is voor wie er niet over beschikt. Hij benoemde dat het slechts zeventig jaar geleden is dat wij onze bevrijders juichend verwelkomden en vijfentwintig jaar geleden dat miljoenen mensen de overgang vierden van een verdeeld Europa naar een Europa zonder Muur en zonder prikkeldraad. Een Europa verbonden door vrijheid en democratische

beginselen (Website Koninklijk Huis). Deze woorden van onze koning in zijn kersttoespraak geven een goed beeld hoe diep ons geloof in vrijheid, gelijkheid en democratie verankerd is. Het is zogezegd ons ideaal.

Geluk en democratie

De oorzaak, de betekenis en het belang van geluk is al eeuwenlang onderwerp van gesprek bij filosofen, gelovigen en meer recent ook bij sociale wetenschappers. Het is onbetwistbaar dat voor veel mensen het streven naar geluk het doel, of in ieder geval de drijvende kracht van

(4)

4 hun bestaan is. Zo stelde Brülde dat ultiem geluk het doel van het leven is en dat het goede leven gelijk staat aan het gelukkige leven (Brülde, 2007: 1). Voorvechters van de democratie van Pericles tot Dahl hebben altijd tot uiting gebracht dat een democratie in potentie een samenleving kan creëren waarin burgers een beter leven kunnen leiden. Misschien is niet iedereen het eens met Brülde dat een goed leven gelijk is aan een gelukkig leven maar zelfs dan zijn de gedachten van fervente voorstanders van de democratie over de mogelijkheden om tot een beter leven te komen bijzonder relevant voor het gelukkige leven. Een beter leven zal immers een geschikte voedingsbodem zijn voor een gelukkig leven. De belofte van een beter leven is een krachtig mechanisme om politieke steun te vergaren. De electorale competitie wordt dan ook gekenmerkt door een ideologische discussie over de vraag op welke wijze de kwaliteit van het leven wordt geoptimaliseerd. Alle verschillende stromingen binnen de politieke filosofie, van de sociaaldemocraten tot de libertariërs, claimen dat hun aanpak de kwaliteit van het leven zal verbeteren (Radcliff, 2001: 1). De vraag die men zich moet stellen is óf de politiek in een democratie wel voor een beter en gelukkiger leven kan zorgen.

Naast de belofte van een beter leven en de gedachte dat politiek hiervoor kan zorgen gaan er ook stemmen op dat de politiek het streven naar geluk moet incorporeren in haar beleid. Richard Layard, een econoom en een adviseur van de Britse regering is van mening dat de politiek zich moet focussen op het geluksgevoel van burgers. Layard is er van overtuigd dat geluk een betere indicator is van de nationale welvaart dan de economische factoren die tot nu toe gebruikt worden om de nationale welvaart te bepalen (De Prycker, 2010: 588). Layard is van mening dat niet ons inkomensniveau maar ons gevoel belangrijk is voor de mate waarin we gelukkig zijn. Als politici daadwerkelijk ons leven willen verbeteren dan zouden ze meer waarde moeten hechten aan ons gevoel (De Prycker, 2010: 588).

De vraag blijft of de politiek in een democratie voor een gelukkiger leven kan zorgen en daarmee of democratie wel daadwerkelijk in staat is om voor geluk te zorgen. Politieke wetenschappers hebben zich de afgelopen decennia veel bezig gehouden met de vraag of er aantoonbaar bewijs is dat de politiek invloed heeft op het leven van de gewone man (Radcliff, 2001: 1).

Onderzoek naar democratie en geluk

De afgelopen jaren is er behoorlijk wat onderzoek gedaan naar de mogelijke relatie tussen de mate van democratie en het geluksgevoel. Momenteel bestaat er in het huidige

wetenschappelijke debat geen overeenstemming of en in welke mate er een verband is tussen een bepaalde politiek en geluksgevoel. Zo concluderen Dorn et al. dat er sprake is van een

(5)

5 robuust, positief en significant verband tussen democratie en geluk. Dit verband is sterker in gevestigde democratieën dan in democratieën die nog geen lange geschiedenis hebben (Dorn, Fischer, Kirchgassner & Sousa-Poza, 2007: 1). Ook Orviska et al. stellen dat democratische tevredenheid invloed heeft op de mate van individueel geluk en de mate waarin men tevreden is met zijn leven (Orviska, Caplanova & Hudson, 2012: 1). Inglehart concludeert daarentegen dat democratisering niet noodzakelijkerwijs ook voor meer geluk zorgt (Inglehart, 2006: 12). Geconcludeerd kan worden dat hedendaagse wetenschappers verschillend denken over de vraag of er een verband bestaat tussen democratie en geluk.

Basispremisse in het huidige debat

Hedendaagse wetenschappers zijn echter wel eensgezind over de aanname dat bepaalde kenmerken van een democratie zoals vrijheid en gelijkheid voor geluk zouden moeten zorgen in een democratie. Veelal beginnen ze hun onderzoek met de hypothese dat bepaalde

kenmerken van een democratie voor geluk in een democratie zorgen. Zo stellen Inglehart en Welzel dat geluk gekoppeld is aan het gevoel van vrijheid dat mensen ervaren (Inglehart & Welzel, 2005: 140). Daarnaast stellen Inglehart et al dat er ook tussen gelijkheid en geluk een sterk verband bestaat. Dit blijkt uit de volgende quote “support for gender equality and

tolerance of outgroups were strongly linked with happiness – not just because tolerant people are happier, but because living in a tolerant society enhances everyone’s freedom of choice”

(Inglehart, Foa, Peterson & Welzel, 2008: 266). Inglehart stelt dat een hoog niveau van subjectief welzijn gekoppeld is aan vertrouwen, tolerantie en vrijheid. Inglehart is van mening dat vertrouwen, tolerantie en vrijheid allen bevorderlijk zijn voor het ontstaan en voortbestaan van een democratie (Inglehart, 2006: 2). Inglehart stelt immers dat “high levels of subjective

well-being are linked with trust, tolerance and emphasis on self-expression that is conducive to the emergence and survival of democracy” (Inglehart, 2006: 2). Inglehart et al. halen het

onderzoek van Johnson en Krueger aan en concluderen dat zij in hun artikel beschrijven hoe het geloof dat men heeft in keuzevrijheid en in de mogelijkheid om zelf de controle over het eigen leven uit te oefenen nauw verbonden is met geluk (Inglehart, Foa, Peterson & Welzel, 2008: 266). Johnson en Krueger stellen dat “perceived control appeared to operate through

its links to the genetic influences on life satisfaction, substantiating the idea that it is through the exertion of control over life that one attempts to bring about greater life satisfaction”

(Johnson & Krueger, 2006: 690).

Uit het bovenstaande blijkt dat veel hedendaagse wetenschappers hun onderzoek naar democratie en geluk beginnen vanuit de basispremisse dat vrijheid en gelijkheid voor geluk

(6)

6 zorgen in een democratie. Deze aannames worden in sommige onderzoeken bevestigd en in andere ontkracht door de uitkomsten van het onderzoek. Als dit laatste het geval is wordt vaak geconcludeerd dat het type staatsvorm als factor een minder grote invloed heeft op de mate van geluk dan gedacht en dat er meer onderzoek nodig is naar andere factoren die een grotere invloed hebben op de mate van geluk. Zo stelt Inglehart dat een hoger niveau van democratie niet noodzakelijkerwijs voor een hoger niveau van geluk zorgt en dat de twee zelfs in een tegengestelde richting kunnen gaan. De conclusie die hij op basis hiervan trekt is dat

democratie wel bevorderlijk is voor het menselijk geluk maar dat het slechts een deel van het verhaal is, andere factoren spelen ook een rol (Inglehart, 2006: 5). Deze andere factoren bestaan uit verschillende economische, sociale en psychologische factoren die invloed hebben op het menselijk geluk (Inglehart, 2006: 8-9). Ook Inglehart et al. stellen in hun artikel dat democratie een minder sterke invloed heeft op geluk dan dat ze hadden verwacht maar dat economische omstandigheden in hun plaats juist meer invloed hebben op het menselijk geluk (Inglehart, Foa, Peterson & Welzel, 2008: 270- 281).

Doel onderzoek: basispremisse ter discussie

Het huidige wetenschappelijke debat over democratie en geluk is verre van eensgezind. De aanname dat vrijheid en gelijkheid voor geluk zorgen in een democratie wordt niet altijd bevestigd. Zo stelt Inglehart dat een hoger niveau van democratie niet noodzakelijkerwijs voor een hoger niveau van geluk zorgt en dat de twee zelfs in een tegengestelde richting kunnen gaan (Inglehart, 2006: 5). Wanneer deze aannames niet bevestigd worden door het onderzoek wordt geconcludeerd dat het type staatsvorm minder invloed heeft op de mate van geluk dan gedacht en dat andere factoren: zoals economische of psychologische factoren ook een invloed hebben. Geen enkele hedendaagse wetenschapper is echter bereid om de

basispremisse over democratie en geluk met vrijheid en gelijkheid als drijvende kracht ter discussie te stellen. Het doel van dit onderzoek is om deze basispremisse wel ter discussie te stellen door te kijken naar de werken van Aristoteles en Plato. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van vrij recente vertalingen van Politeia en Politica. Deze werken zijn erg geschikt om de problematische basisgedachte in het huidige wetenschappelijke debat over democratie en geluk bloot te leggen aangezien Aristoteles en Plato stellen in Politeia en Politica dat de kenmerken van een democratie, vrijheid en gelijkheid, waarvan hedendaagse wetenschappers aannemen dat ze voor geluk zorgen, uiteindelijk de ondergang van een democratie

(7)

7

2. Verklaring bestaan basispremisse

Het is belangrijk om goed te begrijpen waar de aanname in het huidige wetenschappelijke debat dat vrijheid en gelijkheid voor geluk zouden moeten zorgen in een democratie vandaan komt. Het is enkel mogelijk om de aanname goed te doorgronden als haar oorsprong helder is. Zoals reeds in de inleiding vermeld, is er in onze samenleving een sterk geloof in democratie, vrijheid en gelijkheid. De volgende leus afkomstig uit de tijd van de Franse Revolutie

“vrijheid, gelijkheid en broederschap” is voor veel mensen vandaag de dag een soort universele waarheid. Het is daarnaast gemeengoed voor veel mensen om aan te nemen dat democratie een nastrevenswaardig doel is juist omdat deze garant staat voor vrijheid en gelijkheid. Zo stelt Beetham dat democratie zonder vrijheid een contradictio in terminis is. De kwaliteit van een democratie hangt af van de mate van vrijheid van haar burgers (Beetham, 2004: 65).

De dominantie van de liberale democratie verklaart de aanname dat zowel vrijheid als gelijkheid tot geluk zal leiden in een democratie. De liberale democratie wordt gezien als de meest wenselijke vorm van democratie. Een liberale democratie wordt gekenmerkt door een hoog niveau van politieke vrijheden waardoor burgers de vrijheid hebben en voelen om verschillende opinies te verkondigen en te participeren in politieke groepen naar keuze (Bollen, 1993: 1208-1209). De dominantie van de liberale democratie in het

wetenschappelijke debat over democratie is het gevolg van het feit dat liberale democratieën een grote machtsfactor vormen in de hedendaagse wereld (Cunningham, 2002: 27). Veel van de machtigste en invloedrijkste staten zijn liberale democratieën en daarnaast is het een systeem dat door veel landen wordt nagestreefd in de voormalige tweede en derde wereld (Bollen, 1993: 1208). Naast de liberale democratie verklaart ook het constitutioneel

liberalisme de veelvuldige aanname dat zowel vrijheid als gelijkheid tot geluk zal leiden in een democratie. Constitutioneel liberalisme gaat uit van de onvervreemdbare rechten van individuen en van beperkingen van de staatsmacht teneinde deze rechten te respecteren (Tromp, 2004: 3).

Geconcludeerd kan worden dat de basispremisse in het huidige wetenschappelijke debat over democratie en geluk deels verklaard kan worden door de dominantie van de liberale democratie en het constitutioneel liberalisme. Het is belangrijk om te beseffen dat deze twee concepten een grote invloed hebben op ons sterke geloof in de waarde van vrijheid, gelijkheid en democratie en daarmee ook de huidige wetenschappers beïnvloeden.

(8)

8

3. Vrijheid en democratie: de weg naar geluk?

Vrijheid als ideaal

Zoals reeds vermeld is er vandaag de dag in de westerse maatschappij een sterk geloof in vrijheid. Vrijheid wordt gezien als één van de kernwaarden van onze maatschappij, van onze democratie. Er wordt wel verschillend gedacht over de mate van vrijheid in onze

maatschappij. Zo zien de libertariërs vrijheid als een absoluut recht van individuen om hun eigen leven vorm te geven, zij willen dat de overheid zich zo min mogelijk bemoeit met elk individueel leven. Religieuze, conservatieve groepen zien daarentegen graag dat de overheid ingrijpt in de levens van mensen door bijvoorbeeld het recht op abortus te beperken en

homohuwelijken te verbieden (Singer, 2001: 1). Ondanks dit gegeven is Patterson van mening dat er toch op geen enkele manier getwijfeld wordt aan vrijheid als ultieme waarde. Hij stelt “freedom stands today unchallenged as the supreme value of the Western world” (Patterson, 1991). Hij vervolgt met op te merken dat bijna iedereen in de westerse wereld vrijheid koestert en zichzelf voor dit ideaal zou opofferen mocht dat nodig zijn. Wat er door mensen precies onder vrijheid verstaan wordt is vaak geen eens helemaal duidelijk. Patterson stelt: “Like all intensely held beliefs, it is assumed to be so self-evident that there is no need for

explicitness” (Patterson, 1991).

De aanname in het huidige wetenschappelijke debat

De wijze waarop Aristoteles en Plato in hun werk Politica en Politeia schrijven over vrijheid is erg relevant voor het hedendaagse wetenschappelijke debat en de aannames daarin over democratie en geluk. Zoals eerder besproken zijn hedendaagse wetenschappers het er niet over eens of democratie en geluk altijd samengaan, maar zijn ze wel eensgezind over het idee dat mag worden verwacht dat vrijheid voor geluk zou moeten zorgen in een democratie.

Zoals reeds vermeld, stelt Beetham dat democratie zonder vrijheid een contradictio in terminis is. De kwaliteit van een democratie wordt bepaald naar mate de vrijheid van haar burgers (Beetham, 2004:65). Veenhoven gaat er vanuit dat deze vrijheid die burgers ervaren voor geluk zou moeten zorgen in een democratie (Veenhoven, 2000: 257). Inglehart bevestigt dit idee en stelt dat een hoog niveau van subjectief welzijn gekoppeld is aan vertrouwen, tolerantie en vrijheid. Vertrouwen, tolerantie en vrijheid zijn allen bevorderlijk voor het ontstaan en voortbestaan van een democratie (Inglehart, 2006: 2). Inglehart komt tot deze

(9)

9 aanname doordat hij er vanuit gaat dat een hoog niveau van subjectief welzijn noodzakelijk is voor het voorbestaan van een democratie. Inglehart stelt: “If, in the long run, people feel that

their life as a whole has been good under a given regime, it produces legitimacy and diffuse support for that regime” (Inglehart, 2006: 2). Inglehart stelt vervolgens dat legitimiteit voor

elk staatssysteem belangrijk is, maar dat het enkel voor een democratisch systeem

noodzakelijk is aangezien ze anders wordt weggestemd. Een democratie heeft veel meer kans van slagen in een maatschappij met gelukkige mensen dan in een maatschappij met

ongelukkige mensen (Inglehart, 2006: 2). Inglehart is van mening dat een klimaat van vrijheid en keuzevrijheid op de lange termijn het menselijk geluk stimuleert (Inglehart, 2006: 3).

De aanname dat mag worden verwacht dat vrijheid voor geluk zou moeten zorgen in een democratie vormt de hypothese waar vanuit veel wetenschappers hun onderzoek naar het verband tussen democratie en geluk starten. Deze aanname zal kritisch bekeken worden in dit onderzoek, mag er inderdaad van vrijheid verwacht worden dat ze voor geluk zorgt in een democratie?

Vrijheid als hoofdkenmerk van democratie

Aristoteles stelt dat veel mensen van mening zijn dat vrijheid enkel in een democratie daadwerkelijk tot uiting kan komen. Hij stelt: “the basis of a democratic state is liberty,

which, according to the common opinion of men, can only be enjoyed in such a state; this they affirm to be the great end of every democracy” (Aristoteles, 2006, VI: 2). Vrijheid is dus niet

enkel de basis maar ook het beoogde eindresultaat van een democratie (Aristoteles, 2006, VI: 2). Aristoteles ziet vrijheid in een democratie zelf als volgt “the distribution of offices

according to freedom is a special characteristic of democracy. In this of course exists the right of the majority, and whatever seems good to the majority of those who share in the government has authority” (Aristoteles, 2006, IV: 10).

Plato heeft het over een democratie die zich kenmerkt door een tolerante geest en een onverschillige mentaliteit wat betreft kleinigheden (Plato, 2003: 449). Hij beschrijft de democratische stad die vol is van vrijheid en openhartigheid. Mensen kunnen zeggen en doen wat ze willen en zijn aldus vrij (Plato, 2003: 447).

Plato en Aristoteles zijn het dus in zoverre eens met de hedendaagse wetenschappers dat vrijheid een belangrijk kenmerk van een democratie is. Ze kunnen zich echter niet vinden in de aanname dat vrijheid voor geluk zou zorgen in een democratie.

(10)

10

Democratie zorgt niet voor geluk

Het doel van een staatsvorm moet volgens Aristoteles bestaan uit het stimuleren van het menselijk geluk.Aristoteles is van mening dat een democratie nooit voor het hoogst haalbare geluk kan zorgen aangezien het doel van een democratie geen geluk maar vrijheid is. Dit streven naar vrijheid zal leiden tot overmatige vrijheid en dit zal er op haar beurt voor zorgen dat alle burgers –ongeacht hun capaciteiten- kunnen deelnemen aan het politieke proces. Het gevolg hiervan is volgens Aristoteles dat het bestuur wat tot stand zal komen in een

democratie niet het best mogelijke bestuur zal zijn (Aristoteles, 2006). Volgens Aristoteles moet men niet verwachten van bepaalde kenmerken van staatssystemen dat ze voor geluk zorgen maar moet een staatssysteem als geheel gericht zijn op het stimuleren van menselijk geluk. Enkel als het gehele staatssysteem gericht is op het stimuleren van dit menselijk geluk zal het staatssysteem hier ook daadwerkelijk voor kunnen zorgen. Enkel een aristocratie is hier volgens Aristoteles toe in staat. Hij stelt “the true form of government must be that which

is administered by the best, and in which there is one man, or a whole family, or many

persons, excelling all the others together in virtue, and both rulers and subjects are fitted, the one to rule, the others to be ruled, in such a manner as to attain the most eligible life”

(Aristoteles, 2006, III: 24).

Aristoteles baseert zijn gedachten over democratie op zijn eigen ervaringen met democratie in Athene (Lintott, 1992: 117). Waar hij tweemaal in zijn leven een periode woonde. Hij vertrekt definitief na opnieuw dertien jaar er te hebben doorgebracht in 323 v. Chr. Historici achten het waarschijnlijk dat Aristoteles Athene onder andere de rug toekeerde vanwege het altijd aanwezige en sluimerende anti-Macedonische sentiment in de stad. Na de dood van Alexander de Grote werd dit sentiment steeds sterker en Aristoteles vreesde voor zijn veiligheid. Het schijnt dat Aristoteles de reden voor zijn vertrek uit Athene als volgt onder woorden heeft gebracht “ik wilde de Atheners een tweede vergrijp tegen de filosofie

besparen” (Website Stanford Encyclopedia of Philosophy) verwijzend naar de gifbeker die

Socrates gedwongen moest leegdrinken. Volgens Lintott concludeerde Aristoteles op basis van deze ervaringen dat de massa een rol moet vervullen in het bestuur van de stad maar dat deze zelfde massa altijd haar eigenbelang voor ogen heeft en niet het algemene belang. Dat is de reden waarom Aristoteles in democratie geen ideale staatsvorm zag. Het streven naar vrijheid is in wezen ook een vorm van eigenbelang na streven. Men vindt zijn eigen vrijheid om te kunnen zeggen en doen wat men wil, het allerhoogste. Dit gaat volgens Aristoteles ten koste van het algemene belang en van het menselijk geluk (Lintott, 1992: 118).

(11)

11

Principes van vrijheid

Aristoteles stelt in ‘Politica’ dat het valse idee van vrijheid in een democratie tegengesteld is aan de ware belangen van een staat. Dit valse idee van vrijheid bestaat volgens Aristoteles uit twee principes van vrijheid in een democratie.

Het eerste principe van vrijheid bestaat eruit dat in principe iedereen moet kunnen regeren en dat dit zal leiden tot een regering van de meerderheid. Men denkt dat hetgeen wat rechtvaardig is, gelijk is. Gelijkheid wordt gelijk gesteld aan de suprematie van de wil van het volk (Aristoteles, 2006, V: 16). Democratische rechtvaardigheid is immers “the application of

numerical equality; whence it follows that the majority must be supreme, and that whatever the majority approves must be the end and the just”. Elke burger moet gelijk zijn, het gevolg

hiervan is dat de arme burgers in een democratie meer macht hebben dan de rijke aangezien zij de meerderheid van de bevolking vormen (Aristoteles, 2006, VI: 1).

Het tweede principe van vrijheid bestaat eruit dat een man moet kunnen leven zoals hij wenst. In een democratie wordt vrijheid gelijkgesteld aan het feit dat iedereen moet kunnen doen wat hij wil en leeft “according to his fancy” (Aristoteles, 2006, V: 16). Dit is het privilege van een vrij man maar zorgt ervoor dat men eigenlijk door niemand geregeerd wil worden en als dit niet mogelijk is in ieder geval zelf wil deelnemen aan de regering. Dit is vrijheid die gebaseerd is op gelijkheid (Aristoteles, 2006, VI: 1). Op grond van deze notie van vrijheid claimen partijen hun macht in een democratie (Aristoteles, 2006, III: 10). Dit principe van vrijheid zorgt ervoor dat bestuurders niet besturen met het oog op het algemeen belang van de gemeenschap, maar puur uit eigenbelang (Aristoteles, 2006, V: 16).

Zoals reeds vermeld kenmerkt goed bestuur zich volgens Aristoteles door haar streven om het algemene belang te behartigen terwijl slecht bestuur zich kenmerkt door een streven naar eigenbelang. Met het algemeen belang bedoelt Aristoteles niet de belangen die burgers delen maar hetgeen goed is voor de maatschappij, aangezien een goede maatschappij zorgt voor geluk omdat ze bewerkstelligt dat iedereen zijn potentie kan waarmaken en een deugdzaam en succesvol leven kan hebben (Cunningham, 2002: 7).

Plato’s democratische man

Plato is er van overtuigd dat de verschillende staatsvormen voortkomen uit de

overeenkomstige vormen van de menselijke psyche. Heel precies beschrijft hij hoe het veranderingsproces in de menselijke psyche en in de samenleving plaatsvindt (Plato, 2003: 422). Plato beschrijft de opkomst en ondergang van verschillende staatsvormen door de opkomst en ondergang van verschillende mannen te laten passeren.

(12)

12 De democratische man is de zoon van een gierige, oligarchische man. De

democratische man beschrijft Plato als een jongeman die afstand neemt van zijn originele natuur. Zijn originele natuur werd gekenmerkt door de school van noodzakelijkheid. De jonge man verlaat deze natuur en treedt toe tot een wereld van vrijheid en libertinisme. Een wereld die gekenmerkt wordt door nutteloze en onnodige genoegens. Het probleem van vrijheid in een democratie is volgens Plato dat de democratische man de macht steeds aan een ander zal schenken als hij genoeg heeft van de politieke voorganger. De democratische man zal van niemand advies aannemen en zal niets voor waar aannemen. Hij zal geen onderscheid maken tussen genoegens die het resultaat zijn van goede en nobele verlangens en genoegens die het resultaat zijn van slechte verlangens. Hij is van mening dat alle genoegens hetzelfde zijn, dat alle genoegens even veel waard zijn.

Plato trekt de conclusie dat de democratische man bestaat uit vrijheid en gelijkheid. In het leven van de democratische man zal wetgeving en orde ontbreken en zijn bestaan zal worden gekenmerkt door vreugde, gelukzaligheid en vrijheid (Plato, 2003: 449-455).

Vervolgens beschrijft Plato hoe deze democratische man ouder zal worden en zelf een zoon zal krijgen. Deze zoon zal tot volkomen wetteloosheid worden gebracht onder het mom van opperste vrijheid. Dit blijkt uit de volgende quote “alle overige begeerten zoemen om hem

heen, en hij is dronken van zoete geuren, opsmuk, wijn en wat er verder in zulk gezelschap nog gebruikelijk is. Deze dar loopt helemaal over van begeerten die hem steeds meer prikkelen, totdat de centrale drift waanzin en razernij als lijfwachten krijgt. En als hem nog nuttige opvattingen resten, drijft hij ze uit en jaagt ze weg. Zo ontdoet hij zich van

bezonnenheid, en de invloeden van buitenaf drijven hem tot waanzin” (Plato, 2003: 480). De zoon van de democratische man zal dus overlopen van begeertes die hem steeds meer zullen prikkelen en uiteindelijk tot waanzin, razernij en tirannie leiden (Plato, 2003: 479-480). Deze beschrijvingen van de menselijke psyche vinden hun parallel in de democratische staatsvorm volgens Plato.

De onstuitbare vrijheidsdrang in een democratie

Net als de democratische man ten onder zal gaan aan nutteloze, onnodige genoegens en zijn gulzigheid zal volgens Plato een democratie ten onder gaan aan haar onstuitbare

vrijheidsdrang. In een democratie is volgens Plato geen enkel oog meer voor andere waarden. Het volk is enkel en alleen nog geïnteresseerd in haar eigen onbeperkte vrijheid. Plato stelt zich de volgende vraag “zal die onstuitbare vrijheidsdrang die voor geen enkele andere

(13)

13

voor een dictatuur?” (Plato, 2003: 456).

Hij begint de beantwoording van zijn vraag als volgt “wanneer een democratisch

bestuurde staat met zijn dorst naar vrijheid slechte wijn-schenkers aan het hoofd heeft, wordt hij dronken door een teveel aan koppige vrijheidswijn. En als deze heersers niet scheutig genoeg zijn en geen onbeperkte vrijheid toestaan, beschuldigt de gemeenschap hen ervan dat ze smerige oligarchen zijn en straft hen af” (Plato, 2003: 456). Het gevolg van de onbeperkte

vrijheidszin in een democratie is dus dat de bevolking haar bestuurders om de haverklap zal afstraffen als zij niet voldoen aan haar vereisten. Volgens Plato is er in een democratische gemeenschap weinig tot geen behoefte aan leiderschap. Zelfs als er geschikte kandidaten zijn, zit het volk in een democratie niet te wachten op leiding. In een democratie worden burgers die gezagsgetrouw zijn weggezet als slappelingen. Ze zouden immers voor hun eigen vrijheid moeten opkomen. Een bestuurder in een democratie moet daarentegen een vriend van het volk zijn (Plato, 2003: 447-449). Plato stelt dat in een democratie“heersers die lijken op

onderdanen en onderdanen die lijken op heersers, van alle kanten lof en eer krijgen

toegezwaaid” (Plato, 2003: 456). Deze ontwikkelingen in een democratie zullen er aldus voor

zorgen dat heersers in het keurslijf van onderdanen en onderdanen in het keurslijf van

heersers worden gedwongen (Plato, 2003: 456). Plato stelt dat in een democratie mensen niet langer hoeven te gehoorzamen als zij dat niet willen. Ze hoeven geen oorlog te voeren of vrede te bewaren als zij daar geen zin in hebben (Plato, 2003: 448). De onbeperkte

vrijheidszin zal in een democratische samenleving zijn weerslag hebben op alle mogelijke terreinen. Zo zal de vrijheidszin doorwerken in gezinnen: zonen zullen geen respect meer hebben voor hun vaders. Vaders zullen op hun beurt vrees hebben voor hun zonen en proberen om zoveel mogelijk op hun zonen te lijken. De vrijheidszin zal ook doorwerken in steden: vreemdelingen zullen zich in alles gelijk voelen aan geboren en getogen stedelingen. Daarnaast zal de vrijheidszin zijn uitwerking hebben op het onderwijs: leraren zullen willen voorkomen dat zij als autoritair en onaardig bekend komen te staan, ze zullen vrees hebben voor hun leerlingen en proberen bij hen in het gevlei te komen. Leerlingen zullen hun

schouders ophalen over de gedragingen van hun leraren en opvoeders. Tot slot stelt Plato dat de vrijheidszin zelfs zal doorwerken in het gedrag van dieren. Dieren zullen zich gelijk voelen aan hun bazen en bazinnen (Plato, 2003: 456-458).

De conclusie die Plato trekt is dat deze onbeperkte vrijheidszin die overal in doorwerkt ervoor zal zorgen dat burgers in een democratie al bij de meest geringe uitoefening van gezag in opstand zullen komen. Zij zullen na verloop van tijd geen geschreven of ongeschreven wet meer respecteren. De democratische samenleving is aldus een prachtige en vrije maar

(14)

14 onbeschaafde samenleving. De uiteindelijke conclusie die Plato trekt waarmee hij zijn

antwoord op zijn eigen vraag afsluit, is dat een democratische samenleving de perfecte

voedingsbodem is voor een dictatuur. De vrijheid om te doen en te laten wat je wilt maakt van democratie een slavernij. Plato stelt dat een overmaat van een bepaalde kwaliteit altijd een abrupte omslag tot gevolg heeft die leidt naar het tegenovergestelde van die kwaliteit. Deze wet van actie en reactie vind je terug in de seizoenen, de planten, het lichaam en bovenal in de gemeenschap (Plato, 2003: 458).

Ook Aristoteles noemt het gevaar dat een democratie een tirannie tot stand kan brengen. Volgens Aristoteles was dit gevaar het gevolg van de activiteiten van demagogen, die de welvarende klassen schade toebrachten door hun beschuldigingen en door eigendom van deze welvarende klassen aan de kaak te stellen. Aristoteles noemt voorbeelden uit Cos, Rhodos, Herakleia, Pontica, Megara en Kyme om dit gevaar te onderstrepen (Lintott, 1992: 127).

Deelconclusie

Door naar de werken van Plato en Aristoteles te kijken wordt duidelijk dat er reden is om kritisch te kijken naar de status quo dat “freedom stands today unchallenged as the supreme

value of the Western world” (Patterson, 1991). Waar hedendaagse wetenschappers uitgaan

van de aanname dat vrijheid voor geluk zal zorgen in een democratie blijkt uit Politeia en

Politica dat Plato en Aristoteles van mening zijn dat vrijheid niet voor geluk zal zorgen in een

democratie. Aristoteles stelt dat aangezien het streven naar vrijheid in een democratie het hoogste goed is dit ten koste gaat van het streven naar geluk. Het feit dat iedereen zijn eigen vrijheid tot doel stelt zorgt ervoor dat iedereen deel wil nemen aan het bestuur. Dit leidt er toe dat niet het best mogelijke bestuur tot stand komt aangezien deze bestuurders niet het

algemeen belang maar hun eigenbelang voor ogen hebben. Zowel Plato als Aristoteles denkt dat een democratie uiteindelijk zelfs ten onder zal gaan aan een overmatige en onstuitbare vrijheidsdrang. Plato beschrijft deze ondergang door de democratische man te vergelijken met de democratische staat. Net als de democratische man ten onder zal gaan aan nutteloze, onnodige genoegens en zijn gulzigheid, zal volgens Plato een democratie ten onder gaan aan haar onstuitbare vrijheidsdrang. In een democratie die gekenmerkt wordt door deze

onstuitbare vrijheidsdrang is volgens Plato immers geen enkel oog meer voor andere waarden. Er is geen behoefte aan leiding in een democratische gemeenschap aangezien mensen naar niemand meer willen luisteren.Het gevolg hiervan is dat in een democratie heersers in het keurslijf van onderdanen en onderdanen in het keurslijf van heersers worden gedwongen. De

(15)

15 democratie zal als gevolg hiervan uiteindelijk uitmonden in een tirannie volgens Plato.

Aristoteles is van mening dat geluk enkel tot stand komt als er in een staat geregeerd wordt om het algemeen belang te dienen. In een democratie wordt enkel met het oog op het eigenbelang en de eigen vrijheid geregeerd. De aanname die veel hedendaagse

wetenschappers hebben, in hun onderzoek naar het verband tussen democratie en geluk, dat vrijheid voor geluk zou moeten zorgen in een democratie, wordt tegengesproken door de denkbeelden van Aristoteles en Plato. Er is dan ook sprake van een misplaatste

vanzelfsprekende aanname dat vrijheid voor geluk zal zorgen in een democratie. In de toekomst zullen wetenschappers in hun onderzoek naar democratie en geluk veel kritischer moeten kijken naar vrijheid.

(16)

16

4. Gelijkheid in democratie: de garantie voor geluk?

Gelijkheid als ideaal

In de westerse wereld leeft sterk het idee dat de ware gemeenschap een egalitaire gemeenschap is, waarin de fundamentele gelijkwaardigheid van mensen wordt erkend

(Wilterdink, 2012: 69). Hoe diep dit geloof in gelijkheid verankerd is blijkt ook uit het feit dat allereerste artikel van de Nederlandse grondwet zich hierover uitspreekt "Allen die zich in

Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan” (Website Wetten).

De aanname in het huidige debat

De wijze waarop Aristoteles en Plato in hun werken Politica en Politeia schrijven over gelijkheid is erg relevant voor het hedendaagse wetenschappelijke debat en de aannames daarin over democratie en geluk. Zoals reeds vermeld zijn hedendaagse wetenschappers het er niet over eens of democratie en geluk samengaan, maar zijn ze wel eensgezind over de

aanname dat mag worden verwacht dat gelijkheid voor geluk zou moeten zorgen in een democratie. Zoals eerder besproken stellen Inglehart en Welzel dat er een verband bestaat tussen gelijkheid en geluk. Dit blijkt uit de volgende quote “support for gender equality and

tolerance of outgroups were strongly linked with happiness – not just because tolerant people are happier, but because living in a tolerant society enhances everyone’s freedom of choice”

(Inglehart, Foa, Peterson & Welzel, 2008: 266). Deze aanname vormt de hypothese waarmee ze hun onderzoek starten naar de samenhang van democratie en geluk. Deze basispremisse zal kritisch bekeken worden in dit onderzoek. Mag er inderdaad van gelijkheid verwacht worden dat ze voor geluk zorgt in een democratie?

Gelijkheid als kenmerk van een democratie

Democratie kenmerkt zich volgens Aristoteles door gelijkheid. Het bestuur in een democratie vindt haar oorsprong in een verkiezing door het gehele volk van bestuurders uit het gehele volk. Wie een bepaalde bestuursfunctie voor een bepaalde tijd moet vervullen wordt bepaald door het lot en niet door bepaalde kwalificaties. Aristoteles stelt immers dat “democracy and

(17)

17

all should count equally; for equality implies that the poor should have no more share in the government than the rich, and should not be the only rulers, but that all should rule equally according to their numbers. And in this way men think that they will secure equality and freedom in their state” (Aristoteles, 2006, VI: 3).

Gelijkheid in een democratie uit zich volgens Aristoteles ook in het feit dat iedereen even veel kans maakt om onderdeel van de regering uit te maken. In een democratie regeert men op basis van aantallen. De armen vormen procentueel gezien een groter gedeelte van de bevolking dan de rijken en zullen als gevolg een groter gedeelte van de regering vormen. Deze ontwikkeling zal verder versterkt worden volgens Aristoteles doordat in een democratie burgers betaald worden voor hun diensten. Parlementsleden, rechters en magistraten: ze krijgen allen betaald voor hun werk. De betaling van diensten zorgt ervoor dat het voor armen aantrekkelijk is om deel te nemen aan het bestuur. Als gevolg hiervan zal een democratie gekarakteriseerd worden door bestuurders die uit lagere klassen afkomstig zijn (Aristoteles, 2006, VI: 2-3).

Ook Plato is van mening dat een democratie gekenmerkt wordt door gelijkheid. Hij stelt dat dit ervoor zorgt dat een democratie in de ogen van veel mensen de eerlijkste staat is. Dit blijkt uit het volgende citaat “She is of a noble spirit. These and other kindred

characteristics are proper to democracy, which is a charming form of government, full of variety and disorder, and dispensing a sort of equality to equals and unequals alike” (Plato,

2006: VIII).

Onjuist principe van gelijkheid zorgt voor de ondergang van een democratie

Aristoteles stelt dat in een democratie men er ten onrechte vanuit gaat dat omdat men op bepaalde vlakken gelijk is, men op alle vlakken gelijk zou moeten zijn. Het volgende citaat van Aristoteles maakt deze gedachte duidelijk “democracy arises out of the notion that those

who are equal in any respect are equal in all respects; because men are equally free, they claim to be absolutely equal. The democrats think that as they are equal they ought to be equal in all things” (Aristoteles, 2006, V: 1).

Het gevolg van dit principe van gelijkheid in een democratie is allereerst dat alle burgers van mening zijn dat hun de mogelijkheid gegund moet worden om te regeren. Hier heeft Aristoteles nog niet zoveel problemen mee. Hij stelt dat het de natuurlijke gang van zaken in een democratie is dat iedereen ombeurten gedurende een afgebakende periode zijn verantwoordelijkheid neemt om te besturen. Gedurende deze periode zal iedereen zijn

(18)

18 gevolg van het gelijkheidsprincipe is namelijk dat men zo overtuigd is geraakt van het recht om te regeren dat men zijn ambt niet meer wil verlaten na verloop van tijd. Zoals reeds vermeld gaat Aristoteles er vanuit dat bestuurders in een democratie betaald worden voor hun diensten. Deze financiële vergoeding en het idee dat men recht heeft op een bestuursfunctie zorgen ervoor dat men het bestuursambt niet meer wil opgeven (Aristoteles, 2006, III: 8).

Zoals eerder besproken zorgt het gelijkheidsprincipe in een democratie volgens Aristoteles ervoor dat het bestuur grotendeels zal bestaan uit arme mensen, aangezien zij een groot deel van de bevolking uitmaken en worden aangetrokken door de financiële prikkel (Aristoteles, 2006, III: 10). In een democratie denken armen dat ze gelijk zijn aan anderen die meer bezitten dan zijzelf. Dit is volgens Aristoteles het gevolg van hun verlangen naar gewin en eer en de angst voor schande en verlies.

Niet zozeer het feit dat in een democratie de regering zal bestaan uit armen is

problematisch volgens Aristoteles. De regering van armen is echter het gevolg van de onjuiste keuze voor een regering van de meerderheid. Deze regering van de meerderheid zal volgens Aristoteles gekenmerkt worden door brutaliteit, angst, overmatig overwicht, minachting, onzorgvuldigheid en zal zich verliezen in kleinigheden (Aristoteles, 2006, V: 2-3).

Volgens Aristoteles wordt gelijkheid in een democratie gelijk gesteld aan de

suprematie van de wil van het volk (Aristoteles, 2006, V: 16). Aristoteles stelt dat “all forms

of government have a kind of justice, but, tried by an absolute standard, they are faulty”

(Aristoteles, 2006, V:1). Het onjuiste gelijkheidsprincipe in een democratie zal volgens Aristoteles uiteindelijk zorgen voor de ondergang van deze democratie. Zoals reeds gezegd kenmerkt het gelijkheidsprincipe zich door de gedachte dat als men in bepaalde opzichten gelijk is, gelijk moet zijn in alle opzichten. Omdat men in gelijke mate vrij is, claimt men in alle opzichten gelijk te zijn. Het gelijkheidsideaal is een vorm van gerechtigheid in een

democratie maar toegepast als een absolute norm zorgt het uiteindelijk voor de ondergang van de democratie (Aristoteles, 2006, V: 1).

Democratie als een defecte en perverse staatsvorm

Een politieke stelsel moet nobele daden tot gevolg hebben volgens Aristoteles. Aristototeles stelt dat “political society exists for the sake of noble actions, and not of mere

companionship” (Aristoteles, 2006, III: 11). Aristoteles stelt verder dat het gelukkige leven

wordt gekenmerkt door deugden. Dit blijkt uit het volgende citaat “the happy life is the life

according to virtue lived without impediment, and that virtue is a mean, then the life which is in a mean, and in a mean attainable by every one, must be the best. And the same the same

(19)

19

principles of virtue and vice are characteristic of cities and of constitutions; for the constitution is in a figure the life of the city” (Aristoteles, 2006, IV: 13).

In een democratie gaat men er ten onrechte van uit dat gelijkheid een vorm van

rechtvaardigheid is volgens Aristoteles. Terwijl enkel het algemeen belang rechtvaardigheid in zich kent. Aristoteles stelt: “In all sciences and arts the end is a good, and the greatest

good and in the highest degree a good in the most authoritative of all — this is the political science of which the good is justice, in other words, the common interest (Aristoteles, 2006,

III: 14). Het gelukkige leven kan niet plaatsvinden in een democratie aangezien dit een defecte en perverse staatsvorm is die er niet in slaagt het algemeen belang te waarborgen (Aristoteles, 2006, III: 8). Hij stelt: “for the sake of the advantage which is to be gained from

the public revenues and from office, men want to be always in office” en “governments which have a regard to the common interest are constituted in accordance with strict principles of justice, and are therefore true forms; but those which regard only the interest of the rulers are all defective and perverted forms” (Aristoteles, 2006: III:8). Aristoteles is van mening dat

veel mensen gelijkheid als een vorm van gerechtigheid zien. Aristoteles vervolgt met de bewering dat als enkel het voorbestaan van de polis voor ogen word genomen gelijkheid daarin inderdaad een belangrijke rol speelt. Als men echter bekijkt op welke wijze het goede leven in een polis tot stand moet komen dan zijn onderwijs en excellentie belangrijker dan gerechtigheid. Zoals reeds vermeld is Aristoteles van mening dat een politieke maatschappij haar bestaansrecht niet moet halen uit gelijkheid en rechtvaardigheid maar uit het tot stand brengen van nobele daden (Plauché, 2011: 39).

De gelukkige stad

Plato stelt dat zijn ideale stad een gelukkig stad is. Een gelukkige stad is een stad waarin wordt geïnitieerd en gerealiseerd om volledig tot bloei te komen. Deze perfecte stad is een stad waarin alle essentiële functies van het gemeenschappelijke leven zo goed en efficiënt mogelijk worden uitgevoerd door bepaalde groepen mensen. Individuen behoren tot een bepaalde subgroep, op grond van een hoog gewaardeerd principe van arbeidsverdeling waarin iedereen doet waar hij een natuurlijke aanleg voor heeft (Geuss, 2002: 17-18).

De democratische stad is geen gelukkige stad aangezien het gelijkheidsidee in een democratie ervoor zorgt dat er niet langer sprake is van een natuurlijke arbeidsverdeling. Plato stelt dat in een democratische stad “de boer geen boer meer zal zijn, de pottenbakker

geen pottenbakker en niemand anders zijn taak nog zou vervullen terwijl een gemeenschap juist berust op zo’n taakverdeling. Wanneer de gemeenschap goed ingericht is en op die

(20)

20

manier tot bloei komt, krijgt iedere klasse vanzelf haar deel van het geluk” (Plato, 2003: 203).

Het gelijkheidsidee in een democratie zorgt ervoor dat essentiële zaken niet langer worden onderscheiden van niet-essentiële zaken. Volgens Ficino stelt Plato dat het

noodzakelijk is om een onderdeel van het staatsbestel niet zodanig in te richten dat het slechts als afzonderlijk geheel optimaal kan functioneren, maar om steeds het oog op het algemeen belang gericht te houden, en zo tot het algemeen welzijn van de hele gemeenschap te komen. Anders zullen de gemeenschap zelf noch haar samenstellende bestanddelen kunnen blijven bestaan (Plato, 2003: 193). Het staatsbestel in een gelukkige stad moet dus gericht zijn op het algemeen welzijn. Dit volgt uit het volgende citaat “Bij de inrichting van onze gemeenschap

stellen we ons niet speciaal het geluk van een deel van onze bevolking voor ogen, maar een gemeenschap die als geheel gelukkig is. We zijn er vanuit gegaan dat je in zo'n gemeenschap de meeste kans hebt op rechtvaardigheid en dat je in een slecht bestuurde samenleving onrecht zult aantreffen. Als we ons die vraag terdege stellen, kunnen we aan een oordeel toekomen over datgene waar we al zo lang naar zoeken. We moeten ons dus een voorstelling maken van een gelukkige samenleving, waarin niet een enkele kleine groep gelukkig gemaakt wordt, maar de samenleving als geheel” (Plato, 2003: 201-202). In een democratische stad

zal het staatsbestel niet gericht zijn op het algemeen welzijn maar op het eigenbelang en ook om deze reden zal de democratische stad geen gelukkige stad zijn.

Hoofddeugden in een ideale en gelukkige gemeenschap

Net als Aristoteles is Plato van mening dat er bepaalde hoofddeugden aanwezig zijn in een ideale en gelukkige gemeenschap. Plato heeft het over: wijsheid, moed, kracht, maat, orde en rechtvaardigheid. De eerste deugd is wijsheid voor de bestuurders. Hiermee bedoelt Plato het vermogen om waakzaam te zijn en te overwegen. De tweede deugd in een gelukkige

gemeenschap is moed en kracht voor de krijgslieden. Een standvastige geest tegen ongewilde verleidingen, die bovendien moed geeft om stand te houden in gevaarlijke situaties die de staat kunnen bedreigen en respect kent voor de regels en wetten van de staat en de opdrachten van de staat en het bestuur. De derde deugd is een gevoel voor maat en orde bij de

bestuurders, de krijgslieden en de ambachtslieden. Hiermee bedoelt Plato een soort eenstemmigheid waar allen zich vrijelijk in kunnen vinden en die maakt dat sommigen

besluiten kunnen nemen, terwijl anderen die besluiten moeten uitvoeren. Deze eensgezindheid is ten eerste van belang om te bereiken dat de mensen zich laten leiden door het bestuur en het oordeel vanuit een wereld van een hogere orde. Ten tweede is de eensgezindheid van belang om te voorkomen dat hebzucht tussenbeide komt of zelfs lagere begeerten. Als vierde deugd

(21)

21 is er de rechtvaardigheid die voor allen geldt en waardoor eenieder het zijne kan

verwerkelijken. Het zijne, dat is: datgene waarvoor eenieder van nature en door inspanning het meest geschikt is, waardoor rijkdom en welvaart eenieder en ook de gemeenschap als geheel als gezamenlijk ten deel vallen en niemand het bezit van een ander hoeft te begeren (Plato, 2003: 195-196).

Uit de reeds besproken beschrijving van de democratische man en de democratische samenleving door Plato kan worden afgeleid dat Plato van mening is dat deze deugden niet in een democratische gemeenschap tot uiting kunnen komen. Een democratische man is immers volgens Plato niet in staat om een onderscheid te maken tussen genoegens die het resultaat zijn van goede en nobele verlangens en genoegens die het resultaat zijn van slechte

verlangens.

Deelconclusie

Door naar de werken van Plato en Aristoteles te kijken wordt duidelijk dat het diepe geloof in gelijkheid dat de westerse wereld kenmerkt veel kritischer bekeken moet worden dan dat op dit moment gedaan wordt. Waar hedendaagse wetenschappers uitgaan van de aanname dat gelijkheid voor geluk zal zorgen in een democratie blijkt uit Politeia en Politica dat Plato en Aristoteles van mening zijn dat gelijkheid in een democratie niet voor geluk zal zorgen. Aristoteles stelt dat men er in een democratie ten onrechte vanuit gaat dat omdat men op bepaalde vlakken gelijk is, men op alle vlakken gelijk zou moeten zijn. Dit onjuiste

gelijkheidsprincipe in een democratie zorgt ervoor dat het bestuur grotendeels zal bestaan uit arme burgers aangezien zij een groot deel van de bevolking uitmaken en worden

aangetrokken door de financiële prikkel. Deze regering van de meerderheid zal volgens Aristoteles gekenmerkt worden door brutaliteit, angst, overmatig overwicht, minachting, onzorgvuldigheid en zal zich verliezen in kleinigheden. Bovenal zal ze er niet in slagen het algemeen belang te waarborgen en zodoende niet het goede leven en geen geluk tot stand brengen. Ook Plato is van mening dat het idee van gelijkheid het geluk in de weg staat in een democratische stad. In een perfecte stad worden alle essentiële functies van het

gemeenschappelijke leven zo goed en efficiënt mogelijk uitgevoerd door de subgroep die hier een natuurlijke aanleg voor heeft. In een ideale gemeenschap zijn er volgens Plato bepaalde hoofddeugden: wijsheid, moed, kracht, maat, orde en rechtvaardigheid. De democratische stad zal geen ideale stad zijn omdat de democratische man geen onderscheid meer kan maken tussen goede en slechte verlangens en omdat in deze stad enkel oog is voor eigenbelang. Volgens Plato zullen de hoofddeugden dan ook niet aanwezig zijn in een democratische stad.

(22)

22 De aanname van veel hedendaagse wetenschappers, in hun onderzoek naar het verband tussen democratie en geluk, dat gelijkheid voor geluk zou moeten zorgen in een democratie wordt tegengesproken, door de denkbeelden van Aristoteles en Plato. In de toekomst zullen

wetenschappers in hun onderzoek naar democratie en geluk veel kritischer moeten kijken naar gelijkheid.

(23)

23

5. Conclusie

De gedachte dat vrijheid en gelijkheid belangrijke elementen zijn van een democratie en dat deze elementen nastrevenswaardig zijn, is wijd verspreid in de westerse wereld. We hebben zogezegd een diep geloof in vrijheid, gelijkheid en democratie. Daarnaast zijn democratie en geluk voor veel mensen en dus ook voor veel wetenschappers gevoelsmatig met elkaar verbonden. Voorvechters van de democratie van Pericles tot Dahl hebben altijd tot uiting gebracht dat een democratie in potentie een samenleving kan creëren waarin burgers een beter leven kunnen leiden. In het onderzoek naar democratie en geluk waren sociale

wetenschappers op zoek naar bewijzen van een verband tussen geluk en democratie. In dit onderzoek gaan veel sociale wetenschappers uit van de basispremisse dat vrijheid en gelijkheid als kenmerken van een democratie voor geluk in een democratie zouden moeten zorgen. Deze aanname komt voort uit het feit dat in de publieke opinie democratie zo sterk aan vrijheid en gelijkheid is gelieerd dat haar functioneren wordt verbonden aan deze twee kenmerken. Nu wordt het functioneren van een democratie vandaag de dag niet altijd direct gekoppeld aan de mate van geluk maar wel aan een goed leven. Een goed leven is op haar beurt weer een perfecte voedingsbodem voor een gelukkig leven. Hiernaast is de dominantie van het concept van de liberale democratie en het constitutioneel liberalisme ook van belang voor de verklaring van de veelvuldige aanwezigheid van deze aanname.

Een van de belangrijkste vragen die naar voren kwam in dit onderzoek is of de politiek in een democratie in staat is om voor een gelukkig leven te zorgen. Plato en Aristoteles zijn van mening dat in principe de politiek voor een gelukkig leven kan zorgen, maar dat de politiek in een democratische regeringsvorm hier niet toe in staat zal zijn.

De denkbeelden van Aristoteles en Plato over vrijheid en gelijkheid in een democratie laten zien dat er sprake is van een misplaatste aanname in het huidige debat dat vrijheid en gelijkheid voor geluk zouden moeten zorgen in een democratie

Vaak wordt gezegd dat de opvattingen van de Griekse filosofen niet kunnen worden meegenomen in huidige discussies aangezien de context waarin deze filosofen tot hun opvattingen kwamen te veel verschilt van de context waarin huidige discussies zich afspelen. Ondanks dat deze filosofen inderdaad lang geleden leefden zijn hun gedachtes echter nog steeds relevant voor het huidige debat. Het klopt dat Aristoteles zijn gedachten over

democratie vooral baseerde op zijn eigen ervaring lang geleden in Athene. Lintott stelt in zijn artikel dat het duidelijk is dat de uitgesproken en onuitgesproken assumpties van het Atheense publieke leven een sterke invloed hebben gehad op Aristoteles (Lintott, 1992: 117). Om

(24)

24 preciezer te zijn: Aristoteles heeft ten aanzien van zijn beschrijving van democratie zich gebaseerd op de Atheense democratische constitutie en op de extreme democratie van Athene ten tijde van Ephialtes, Thucydides en Pericles (Lintott, 1992: 115). Aristoteles’ democratie was een directe democratie en de vorm die hij voor ogen had was een stadsstaat. Van een directe democratie is sprake “als alle leden van een samenleving direct, zonder tussenkomst van vertegenwoordigers regeren volgens het principe ‘de meeste stemmen gelden” (Website de Nederlandse Encyclopedie). Deze vorm van democratie staat inderdaad ver af van de liberale en representatieve staat die wij tegenwoordig als democratie beschouwen. Hoewel zowel Aristoteles als Plato iets totaal anders onder democratie verstond dan wij tegenwoordig, zijn er bepaalde aspecten die zowel Aristoteles en Plato als wij tegenwoordig kenmerkend achten voor een democratie. Juist de kenmerken van een democratie, waarvan hedendaagse wetenschappers aannemen dat ze voor geluk zorgen in een democratie, herkenden Plato en Aristoteles. Zij hebben het immers ook over vrijheid en gelijkheid in een democratie. Al verstonden zij niet precies hetzelfde als tegenwoordig onder vrijheid en gelijkheid aangezien in hun notie van democratie vrouwen en slaven geen burgerlijke rechten kenden. Toch is de basisgedachte achter vrijheid en gelijkheid toen en nu met elkaar vergelijkbaar. Vrijheid en gelijkheid worden gezien als twee elementen die onlosmakelijk verbonden zijn met de democratische staatsvorm. Bovendien is het vandaag de dag het nog steeds moeilijk om precies te duiden wat wij precies onder vrijheid en gelijkheid verstaan. Patterson zegt zoals reeds besproken het volgende over vrijheid “Like all intensely held beliefs, it is assumed to be

so self-evident that there is no need for explicitness” (Patterson, 1991). We hebben een diep

geloof in vrijheid en gelijkheid zonder daadwerkelijk te weten wat we daar precies onder verstaan. Dit is nu het geval en was ook het geval in de tijd van Plato en Aristoteles.

Aristoteles en Plato zeggen in hun werken Politica en Politeia het volgende over in hoeverre vrijheid in een democratie voor geluk kan zorgen. Aristoteles heeft het over twee principes van vrijheid. Het eerste principe van vrijheid bestaat eruit dat iedereen moet kunnen regeren en dat dit zal leiden tot een regering van de meerderheid (Aristoteles, 2006, V: 16). Het tweede principe van vrijheid bestaat eruit dat een man moet kunnen leven zoals hij wenst. In een democratie wordt vrijheid gelijkgesteld aan het feit dat iedereen moet kunnen doen wat hij wil en leeft “according to his fancy” (Aristoteles, 2006, V: 16). Deze principes zorgen ervoor dat bestuurders niet besturen met het oog op het algemeen belang van de

gemeenschap, maar puur uit eigenbelang (Aristoteles, 2006, V: 16). Aristoteles is van mening dat vrijheid niet voor geluk zal zorgen in een democratie aangezien het streven naar vrijheid het hoogste goed in een democratie is in plaats van het streven naar geluk (Lintott, 1992:

(25)

25 118). Plato stelt dat de democratische man ten onder zal gaan aan nutteloze en onnodige genoegens (Plato, 2003: 449-455). De onstuitbare vrijheidsdrang in een democratie zal volgens Plato uiteindelijk voor de ondergang van de democratie zorgen aangezien er hierdoor geen oog meer is voor andere waarden (Plato, 2003: 449-458).

Gelijkheid zal volgens Plato en Aristoteles ook niet voor geluk zorgen in een

democratie. Aristoteles stelt dat men in een democratie er ten onrechte van uitgaat dat omdat men op bepaalde vlakken gelijk is, men op alle vlakken gelijk zou moeten zijn (Aristoteles, 2006, V: 1). Dit gelijkheidsprincipe zorgt ervoor dat niet de best mogelijke bestuurders aan de knoppen zitten (Aristoteles, 2006, III: 10). Dit bestuur zal volgens Aristoteles gekenmerkt worden door brutaliteit, angst, overmatig overwicht, minachting, onzorgvuldigheid en zal zich verliezen in kleinigheden (Aristoteles, 2006, V: 2-3). Dit bestuur zal er niet in slagen om het algemeen belang te vertegenwoordigen en zal aldus niet het goede leven en geen geluk voortbrengen (Plauché, 2011: 39). Ook Plato stelt dat de gelijkheid in een democratie ten koste gaat van de meest ideale arbeidsverdeling. De perfecte stad kan geen democratische stad zijn volgens Plato. In een perfecte stad worden immers alle essentiële functies van het

gemeenschappelijke leven zo goed en efficiënt mogelijk uitgevoerd door bepaalde groepen mensen. Individuen behoren tot een bepaalde subgroep, op grond van een hoog gewaardeerd principe van arbeidsverdeling waarin iedereen doet waar hij een natuurlijke aanleg voor heeft (Geuss, 2002: 17-18). Deze arbeidsverdeling ontbreekt in een democratie aangezien iedereen het idee heeft dat hij recht heeft om alles te mogen doen.

De denkbeelden van Plato en Aristoteles over geluk maken zoals al gezegd duidelijk dat er sprake is van een misplaatste aanname dat vrijheid en gelijkheid voor geluk in een democratie zorgen. Volgens Aristoteles moet men niet verwachten van bepaalde kenmerken van staatssystemen dat ze voor geluk zorgen maar moet een staatssysteem als geheel gericht zijn op het stimuleren van menselijk geluk. Dit is in een democratie niet het geval en daarom zal het niet voor geluk zorgen. In het huidige onderzoek naar democratie en geluk is het vaak zo dat als de basispremisse niet bevestigd wordt er geconcludeerd wordt dat niet zozeer het type staatsvorm maar andere factoren zoals economische of psychologische factoren de mate van geluk bepalen. Deze conclusie is er een die is ingegeven door een rotsvast vertrouwen dat bepaalde kenmerken in een democratie voor geluk zouden moten zorgen. Is dit niet het geval dan wordt de conclusie getrokken dat een type staatssysteem minder invloed heeft op de mate van geluk. Op basis van de gedachten van Plato en Aristoteles kan geconcludeerd worden dat er meer onderzoek gedaan moet worden naar of vrijheid en gelijkheid een mens wel gelukkig maken. Wetenschappers zouden in hun onderzoek naar democratie en geluk veel kritischer

(26)

26 moeten kijken naar deze waarden. Als er objectief en zonder basispremisse wordt gekeken naar vrijheid en gelijkheid zal het onderzoek naar democratie en geluk verder komen. In onze huidige samenleving leeft het streven naar geluk erg sterk. Als we dit streven serieus willen nemen moet er meer gedegen wetenschappelijk onderzoek gedaan worden naar de

voorwaarden om geluk tot stand te brengen. De vraag die men zich moet stellen is of de politiek in een democratie wel voor een beter en gelukkiger leven kan zorgen. Gedegen onderzoek naar de objectieve gevolgen van vrijheid en gelijkheid is in dit onderzoek naar geluk een goede en noodzakelijke eerste stap.

(27)

27

Literatuurlijst

Aristoteles (2006). Politics, vertaling Benjamin Jowett. (https://ebooks.adelaide.edu.au/a/aristotle/a8po/)

Beethman (2004). Freedom as the Foundation, Journal of Democracy, 15 (4).

Bollen (1993). Liberal Democracy: Validity and Method Factors in Cross-National Measures,

American Journal of Political Science, 37 (4).

Brooks (2006). Plato, Hegel and Democracy, Bulletin of the Hegel Society of Great Britain, 53.

Brülde (2007). Happiness and the good life. Introduction and conceptual framework. Journal

of Happiness Studies: 8 (1).

Cunningham (2002). Theories of a Democracy: A Critical Introduction. New York & Londen: Routledge.

De Prycker (2010). Happiness on the Political Agenda? PROS and CONS, Journal of Happiness Studies: 11 (1).

Dorn, Fischer, Kirchgassner, Sousa-Poza (2007). The Impact of Democracy and Culture on Happiness, Social Indicators Research: 82 (3).

Geuss (2002). Happiness and Politics. Arion: 10 (1).

Inglehart (2006). Democracy and happiness: what caused what? Notre Dame University: Conference on human happiness.

Inglehart, Foa, Peterson & Welzel (2008). Development, freedom and rising happiness: A global perspective (1981–2007). Perspectives on Psychological Science: 3.

Inglehart & Welzel (2005). Modernization, Cultural Change and Democracy. New York and Cambridge: Cambridge University Press.

Johnson & Krueger (2006). How money buys happiness: Genetic and environmental processes. Journal of Personality and Social Psychology, 90.

Lintott (1992). Aristotle and democracy, The Classical Quarterly, 42 (1).

Patterson (1991). Freedom : Freedom in the Making of Western Culture. New York: Basic Books.

Plato (2003). Politeia, vertaling Stichting Ars Floreat. (http://www.arsfloreat.nl/documents/Plato10.pdf) Plato (2006). The Republic, vertaling Benjamin Jowett. (https://ebooks.adelaide.edu.au/p/plato/p71r/index.html)

(28)

28 Plauché (2011). Immanent Politics, Participatory Democracy, and the Pursuit of

Eudaimonia, Libertarian Papers, 3 (16).

Radcliff (2001). Politics, Markets, and Life Satisfaction: The Political Economy of Human Happiness. The American Political Science Review, 95 (4).

Singer (2001). The Meaning of Freedom in the Modern World, Social Science Docket, 1 (1). Tromp (2004). Democratie of vrijheid?, Internationale Spectator, 58 (1).

Van der Vliet (1995). Politeia. De Platoonse trekken van Aristoteles' ideale polis, Groniek.

Historisch Tijdschrift, 28.

Veenhoven in Diener & Suh (2000). Freedom and Happiness, Culture and Subjective

wellbeing. Cambridge: MIT Press.

Website de Nederlandse Encyclopedie

http://www.encyclo.nl/begrip/Directe%20democratie, laatst geraadpleegd op 16-1-2015 Website Koninklijk Huis

https://www.koninklijkhuis.nl/nieuws/toespraken/2014/december/kersttoespraak-van-zijne-majesteit-de-koning-25-december-2014/, laatst geraadpleegd op 16-1-2015

Website Stanford Encyclopedia of Philosophy

http://plato.stanford.edu/entries/plato/, laatst geraadpleegd op 21-1-2015 Website Wetten

http://wetten.overheid.nl/BWBR0001840/geldigheidsdatum_23-01-2015, laatst geraadpleegd op 23-1-2015

Wilterdink (2012). Gelijkheid, goed voor u, S & D, 69 (7+8).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op welke wijze ondersteunt de gemeente hierin. Mogen we dingen

Ik baseer mijn keuze en uitwerking van politieke principes op de overtuiging dat veel mensen ervoor kiezen om hun leven goed te doen zijn in plaats van verknoeid

Grootouders zullen het boek misschien kopen voor de klein- kinderen, maar ook voor hen staan er verhelderende dingen in.” Kinderen gebruiken echt wel eigentijdse beelden voor wat

Lisbet Lenaers, pastor aan de Hogeschool Thomas More KU Leuven en medewerker op het vicariaat parochiepastoraal in het bisdom Antwerpen, heeft zo haar eigen visie

Wij lijken nogal op elkaar, alleen mijn neiging tot melancholie deelt hij niet zo.. Maar voor de rest zitten we echt op dezelfde golflengte: we voeren ernstige gesprekken, maar

Nadat de maatschappelijk effecten en de hieraan verbonden activiteiten in kaart zijn gebracht is de volgende stap op het Bergense Bospad het samen met de eigenaar van de voorziening

Deze vragen bestonden deels uit zelfde vragen uit het HBSC-onderzoek (o.a. levenstevredenheid en schooldruk) en deels uit nieuwe vragen en onderwerpen die uit de

Wanneer bijvoorbeeld het cijfer 5 valt, mag de speler met het geluksgetal 5 beginnen met de eerste streep van zijn kever te tekenen. Daarna volgen het hoofd, de benen,