• No results found

Skills versus diploma : een onderzoek naar de werking van het opleidingsniveau op het inkomen in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Skills versus diploma : een onderzoek naar de werking van het opleidingsniveau op het inkomen in Nederland"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Skills versus Diploma

Een onderzoek naar de werking van het opleidingsniveau op het inkomen in Nederland.

Stratificatie & Ongelijkheid in de Arbeidsmarkt Bachelor scriptie Sociologie F. Ensink op Kemna, 10198199 F.ensinkopkemna@gmail.com Scriptiebegeleider dhr. dr. T. Bol Tweede beoordelaar dhr. L. van den Boogaard

Universiteit van Amsterdam 17/06/2014

(2)

Abstract

In Nederland bereikt men posities op de arbeidsmarkt op basis van het behaalde diploma. Zo is het diploma de ‘gelegitimeerde’ maatstaf waarop sociaaleconomische resources worden verdeeld. Dit lijkt een eenduidig proces maar de ideeën over hoe dit werkt spreken elkaar tegen. Ik heb aan de hand van functionalistische- en conflict sociologische theorieën onderzocht welke rol het diploma hierin speelt. Statistische analyse van de Programme for

the International Assesment of Adult Competencies (PIAAC) leverde zowel positief bewijs

voor de Human Capital theorie van Becker als de Positioneel Goed theorie van Thurow. Dit leidde tot de conclusie dat men in Nederland daadwerkelijk investeert in productiviteitsverhogende vaardigheden tijdens het onderwijs maar dat baankansen tegelijkertijd afhankelijk zijn van de samenstelling van de arbeidsmarkt.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding... 4

2 Probleemstelling……… 5

3. Theoretisch kader……… 6

3.1. Diploma of skills... 6

3.1.1. De human capital hypothese………... 6

3.2. Variatie door sociale klasse...7

3.2.1. De credentialism hypothese………. 8

3.2.2. De positioneel goed hypothese……… 9

4. PIAAC-data……….. 11 5. Operationalisering………... 12 5.1 De afhankelijke variabele……… 12 5.2 De onafhankelijke variabelen………...13 5.2.1 Vaardigheden……… 13 5.2.2 Opleidingsniveau……….. 16 5.2.3. Sociaaleconomische status………... 18 5.2.4. Interactievariabelen……….. 19 5.2.5. Achtergrondvariabelen………. 19 6. Methode……… 23 7. Resultaten en interpretatie……….. 25

6.1. Resultaten numerieke vaardigheden………... 25

6.2 Resultaten probleemoplossend vermogen………29

8. Conclusie………... 31

Literatuur………..33

Bijlage………34

(4)

1. Inleiding

Tegenwoordig lijkt het alsof iedereen dezelfde kansen en keuzevrijheid heeft om, via het onderwijs en het behalen van een diploma, bepaalde posities op de arbeidsmarkt te bereiken. Het gangbare idee is dat men tijdens een studie investeert in vaardigheden die tot een verhoogde productiviteit leiden op de arbeidsmarkt en daarmee tot een hoger loon. Het diploma geeft weer over welke vaardigheden iemand beschikt en is zo de ‘gelegitimeerde’ maatstaf waarop de sociaaleconomische resources van een samenleving worden verdeeld. Deze legitimatie komt voort uit het idee dat iedereen dezelfde kansen krijgt en dat selectie, doorstroming en beëindiging van de schoolcarrière een product is van het individuele kunne. Maar werkt dit eigenlijk wel zo? Worden merknemers in Nederland aangenomen op basis van hun vaardigheden of spelen andere verklaringen hier een rol in? In de hoop tot een dieper begrip te komen ga ik dit onderzoeken aan de hand van functionalistische- en conflict sociologische theorieën.

Het bovenstaande idee, dat onderwijs toegankelijk is en een investering is in productiviteitsverhogende vaardigheden, komt overeen met het functionalistische gedachtegoed en staat lijnrecht tegenover de conflict sociologische benadering van Randall Collins. In het gedachtegoed van Collins hebben machtige groepen een monopolie op onderwijs en voordelige posities op de arbeidsmarkt. Anders dan in het voorgaande idee weerspiegelt het diploma niet productiviteitsverhogende vaardigheden maar culturele waarden. Deze culturele waarden krijgt men van huis uit mee en, omdat hierop wordt geselecteerd bij de ingang van de schoolcarrière, heeft niet iedereen toegang tot hetzelfde diploma. Doordat voordelige arbeidsmarktposities enkel toegankelijk zijn voor mensen met het diploma dat het juiste culturele signaal afgeeft wordt de asymmetrische samenstelling van de samenleving gereproduceerd. Dit betekent dat voordelige posities op de arbeidsmarkt enkel toegankelijk zijn voor mensen uit een bepaalde sociaaleconomische klasse (Collins 1971). In dit gedachtegoed is het onderwijs geen leerorgaan maar een selectiemechanisme op sociale klasse.

Maar hoe werkt dit? Worden de resources van een samenleving gedistribueerd op basis van de vaardigheden van de actor of staat dit hier los van en is het de asymmetrische samenstelling van de samenleving die wordt gereproduceerd? In beide benaderingen vervult het onderwijs een belangrijke rol in de bereikte arbeidsmarktuitkomsten wat verschilt is de manier waarop dit gebeurt. In het functionalistische gedachtegoed weerspiegelt het diploma

(5)

de tijdens het onderwijs aangeleerde vaardigheden. In het conflict sociologische gedachtegoed weerspiegelt het diploma niet de vaardigheden maar signaleert het de culturele waarden. Ik ben benieuwd welke theorie het beste opgaat voor Nederland. Dit lijkt mij interessant om te onderzoeken omdat diploma’s ondertussen wel voor een ‘gelegitimeerde’ distributie van sociaaleconomische resources binnen de samenleving zorgen.

2. Probleemstelling

‘Heeft het diploma een effect boven op het effect van ‘skills’ op het inkomen, en verschilt dit effect voor verschillende sociaaleconomische klassen?’

Dit ga ik in twee delen onderzoeken. Het eerste deel is een functionalistische benadering en het tweede deel een conflict sociologische benadering.

1. ‘Is er een effect te vinden van een diploma boven op het effect van skills op inkomen?’

2. ‘Wordt het effect van een diploma, boven op het effect van skills op inkomen, gemedieerd door het behoren tot een bepaalde sociaaleconomische klasse?’

Via statistische analyses van de Programme for the International Assesment of Adult

Competencies (PIAAC) ga ik bestuderen of het inkomen wordt beïnvloed door de

vaardigheden waar iemand over beschikt en of dit, los van de vaardigheden, ook wordt beïnvloed door het diploma. De PIAAC-data is een unieke kans om dit te doen omdat deze dataset voor het eerst naast informatie over opleidingsniveau, demografische kenmerken en arbeidsmarktuitkomsten ook individuele informatie bevat over reken-, taal- en probleemoplossend vermogen. Doordat de vaardigheden waar iemand over beschikt los zijn gemeten van het opleidingsniveau geeft dit de mogelijk om deze effecten apart van elkaar te interpreteren.

Wanneer ik twee aparte effecten vind van de vaardigheden en het diploma op het inkomen kan ik concluderen dat de inhoud van het diploma niet één op één overeen komt met de aangeleerde vaardigheden. Dan zijn arbeidsmarktuitkomsten van meer afhankelijk dan alleen de vaardigheden en heeft het diploma een effect op zichzelf. Door te bestuderen of het effect van het diploma op het inkomen interacteert met de sociaaleconomische status probeer ik vast te stellen of het diploma een cultureel signaal afgeeft en of machtige groepen een monopolie hebben op het onderwijs en voordelige posities op de arbeidsmarkt.

(6)

3. Theoretisch kader

In zowel functionalistische- als conflict sociologische theorieën vervult het onderwijs een belangrijke rol in de bereikte arbeidsmarktuitkomsten wat verschilt is de manier waarop dit gebeurt. Ik wil onderzoeken welke van de twee er het beste opgaat voor Nederland. In het eerste deel doe ik dit aan de hand van de deelvraag ‘Is er een effect te vinden van een diploma boven op het effect van skills op inkomen?’ en in het tweede deel aan de hand van de deelvraag ‘Wordt het effect van een diploma, boven op het effect van skills op inkomen, gemedieerd door het behoren tot een bepaalde sociaaleconomische klasse?’ De hypothesen en theorieën zijn ideaaltypen en ik verwacht geen eenduidige resultaten te vinden. Een andere kanttekening is dat, ondanks de hoge specialiteit van de PIAAC, het niet met totale zekerheid uit te sluiten is dat de extra gevonden effecten, anders dan de skills effecten, nog steeds ongemeten skills zijn.

3.1. Diploma of skills

Er zijn verschillende ideeën over waarom en hoe onderwijs een rol speelt in de behaalde uitkomsten op de arbeidsmarkt. Het meest gangbare is het functionalistische idee dat men tijdens een studie investeert in vaardigheden die leiden tot een verhoogde productiviteit op de arbeidsmarkt en een hoger loon. In dit onderdeel wil ik de Human Capital hypothese introduceren die voortkomt uit dit idee.

3.1.1 De human capital hypothese

Talcott Parsons ziet de samenleving, in zijn functionalistische theorieën, als één organisch geheel waarin verschillende onderdelen allen een geïntegreerde rol vervullen en reproductie van deze samenleving mogelijk maken (Ritzer, 2011). Elk deel vervult een noodzakelijke functie voor het geheel. De functie van het onderwijs komt, volgens economische ideeën, voort uit een relatie van vraag en aanbod met de arbeidsmarkt. Deze relatie bestaat erin dat men tijdens het onderwijs vaardigheden aanleert waar de arbeidsmarkt om vraagt (Bol, 2013). Gary Becker brengt deze ideeën bij elkaar in zijn human capital theorie. Volgens Becker is onderwijs een directe investering in menselijk kapitaal; hieronder verstaat hij eigenschappen die een positief effect hebben op het inkomen, de gezondheid en de levensstandaard (Becker, 1964). Volgens deze functionalistische theorie vormt het onderwijs productiviteitsverhogende skills die op de arbeidsmarkt wordt beloond (Bol, 2013). Het diploma geeft weer over welke vaardigheden iemand beschikt en is zo de gelegitimeerde maatstaf is waarop de

(7)

sociaaleconomische resources van een samenleving worden verdeeld. Deze legitimatie komt voort uit het idee dat iedereen dezelfde kansen krijgt en dat selectie, doorstroming en beëindiging van de schoolcarrière een product is van het individuele kunne.

De hypothese die hier uit volgt is dat het inkomen van mensen afhankelijk is van de vaardigheden waarin men bewust investeert tijdens het onderwijs. Het diploma en skills zijn hier inwisselbaar. Dus wanneer ik via statistische analyses van de Programme for the

International Assesment of Adult Competencies (PIAAC) ga bestuderen of het inkomen wordt

beïnvloed door de vaardigheden waar iemand over beschikt verwacht ik dat, naast de vaardigheden, dit niet ook nog wordt beïnvloed door het diploma. Wanneer dit wel zo is komen het diploma en de aangeleerde vaardigheden niet één op één overeen. Dan zijn arbeidsmarktuitkomsten van meer afhankelijk dan alleen de vaardigheden.

Na het testen van deze hypothese hoop ik vast te stellen of arbeidsmarktuitkomsten gebaseerd zijn op basis van skills of dat er een extra diploma effect te vinden is. In het tweede deel ga ik dieper in op de vraag waar dit extra diploma effect boven op het effect van skills op het inkomen op gebaseerd is. De vraag die ik ga proberen te beantwoorden is ‘Wordt het effect van een diploma, boven op het effect van Skills op inkomen, gemedieerd door het behoren tot een bepaalde sociaaleconomische klasse?’

3.2. Variatie door sociale klasse

In het functionalistische gedachtegoed vervult het onderwijs de geïntegreerde functie binnen de samenleving van het opleiden van mensen zodat deze over de vaardigheden beschikken die noodzakelijk zijn op de arbeidsmarkt (Ritzer, 2011). De alternatieve uitleg komt voort uit de conflict sociologische benadering van Randall Collins. Zijn ideeën staan lijnrecht tegenover dat van het functionalisme. Volgens Collins zorgt gevolgd onderwijs niet voor productiviteitsverhogende vaardigheden en voor egalisering van de samenleving maar juist voor een reproductie van ongelijkheid(Collins, 1971). In dit gedachtegoed staat de werking van het diploma los van de vaardigheden. Wanneer ik dit test in een multivariate regressie analyse zal ik los van het effect van de skills op het inkomen ook een effect van het diploma op het inkomen vinden.

In dit onderdeel zal ik de credentialism theorie en de positioneel goed theorie introduceren waarmee ik het extra diploma effect boven op het effect van skills op inkomen ga onderzoeken.

(8)

1. De credentialism hypothese. 2. De positioneel goed hypothese.

3.2.1. De credentialism hypothese

Wanneer ik een extra diploma effect vind dat los staat van het effect van de vaardigheden op het inkomen betekent dit dat men wordt aangenomen op meer dan productiviteitsverhogende criteria. Een verklaring voor dit diploma effect volgt uit Collins zijn conflict sociologische theorie die verondersteld dat de samenleving geen organisch geheel is maar een arena van asymmetrische machtsverhoudingen en conflict. Anders dan in het functionalistische gedachtegoed is onderwijs geen leerorgaan maar een selectiemechanisme op sociale klasse (Collins 1971).

In de credentialism theorie hebben machtige groepen een monopolie op het onderwijs en voordelige posities op de arbeidsmarkt en, anders dan het gangbare idee, weerspiegelt het diploma geen productiviteitsverhogende vaardigheden maar culturele waarden. Het diploma vervult een signaalfunctie dat men tot een bepaalde sociale klasse behoort. Het mechanisme dat Collins beschrijft is dat men culturele waarden van huis uit mee krijgt en omdat hierop wordt geselecteerd bij de ingang van de schoolcarrière heeft niet iedereen toegang tot hetzelfde diploma (Collins, 1971). Doordat voordelige arbeidsmarktposities enkel toegankelijk zijn voor mensen met het diploma dat het juiste culturele signaal afgeeft wordt de asymmetrische samenstelling van de samenleving gereproduceerd (Brown, 2001).

In dit model is niet de actor verantwoordelijk voor de distributie van sociaaleconomische resources maar zorgt de asymmetrische samenstelling van de samenleving voor een reproductie van ongelijkheid. Het effect van het diploma is afhankelijk van bepaalde sociaaleconomische klassen. Hieruit volgt de hypothese dat het extra diploma effect boven op het effect van skills op het inkomen wordt gemedieerd door de sociale klasse van de respondent.

Een andere verklaring voor het extra diploma effect volgt uit de positioneel goed theorie. Deze bevat zowel elementen van het functionalistische- als het conflict sociologische gedachtegoed. De actor vervult een rationele actieve rol maar bereikte arbeidsmarktuitkomsten staan niet direct in het verlengde van deze rationaliteit.

(9)

3.2.2. De positioneel goed hypothese

Volgens de positioneel goed theorie van Lester Thurow leert men tijdens het onderwijs geen vaardigheden die aansluiten op de vaardigheden die vereist worden op de arbeidsmarkt. Men wordt aangenomen op basis van de relatieve hoogte van de diploma’s van de pool mensen die op zoek zijn naar werk (Bol 2013). Een diploma vervult hier een signaalfunctie; hoe hoger opgeleid men is hoe relatief minder kosten er verbonden zijn aan het opleiden van nieuwe medewerkers (Thurow, 1975). Dit signaal is niet zoals in het model van Collins van culturele- maar van structurele aard.

De overeenkomst met het functionalistische gedachtegoed is dat men tijdens het onderwijs vaardigheden leert die een positief effect hebben op arbeidsmarktuitkomsten. Niet omdat deze vaardigheden één op één overeen met de vaardigheden die noodzakelijk zijn op de arbeidsmarkt maar wel omdat er vaardigheden worden aangeleerd die een positief effect hebben op de trainbaarheid van nieuwe werknemers (Thurow, 1975). Een andere overeenkomst is dat het onderwijs en voordelige posities op de arbeidsmarkt niet worden gemonopoliseerd door machtige groepen en relatief open zijn. Waardoor de actor net als in de

human capital theorie kan investeren in het behalen van de hoogst mogelijke diploma.

De overeenkomst met het conflict sociologische gedachtegoed is dat men geen vaardigheden aanleert die noodzakelijk zijn voor het vervullen van functies op de arbeidsmarkt. Ook zijn de bereikte posities op de arbeidsmarkt, doordat baankansen afhankelijk zijn van de relatieve hoogte van het diploma en niet zozeer het resultaat van ‘agency’, maar een structureel product van de samenstelling van de arbeidsmarkt.

In het bereiken van arbeidsmarktuitkomsten speelt de actor dus een rationele actieve rol in het investeren in een zo hoog mogelijk diploma. Maar staan uitkomsten niet direct in het verlengde van de vaardigheden waarin men investeert. Het signaal dat het diploma afgeeft heeft betrekking op de structuur van de arbeidsmarkt en staat los van culturele waarden van machtige groepen. De hypothese die hieruit volgt is dat het diploma een extra effect heeft boven op het effect van skills op inkomen, maar dat dit effect niet wordt gemedieerd door sociale klasse. Ik verwacht een positief diploma effect op het inkomen te vinden, dat los staat van het effect van de vaardigheden, en wat niet interacteert met het effect van sociaaleconomische klasse.

(10)

Overeenkomsten

Ondanks de grote verschillen tussen de werking van de human capital hypothese, de

credentialism hypothese en de positioneel goed hypothese zijn er ook een aantal

overeenkomsten. Ten eerste speelt het diploma in alle drie de hypothese een belangrijke rol in het behalen van arbeidsmarktuitkomsten wat verschilt is de manier waarop dit gebeurt. Ten tweede leert men zowel in de human capital hypothese als in de positioneel goed hypothese tijdens het onderwijs vaardigheden die een positief effect hebben op het inkomen. Ten derde speelt de actor een rationele actieve rol zowel in de human capital hypothese als in de positioneel goed hypothese in de beslissing om te investeren in onderwijs. Ten vierde komen de positioneel goed hypothese en de credentialism hypothese overeen in het idee dat de werking van het diploma losstaat van vaardigheden die vereist worden op de arbeidsmarkt en op een signaalfunctie berust. Voor het overzicht volgen hier nogmaals de drie hypothesen die ik ga testen:

1. De human capital hypothese stelt dat het inkomen enkel afhankelijk is van de vaardigheden.

2. De credentialism hypothese stelt dat het inkomen los van het effect van vaardigheden wordt beïnvloed door het diploma en dat het effect van het diploma wordt beïnvloed door de sociaaleconomische klasse.

3. De positioneel goed hypothese stelt dat het inkomen los van het effect van vaardigheden wordt beïnvloed door het diploma en dat het effect van het diploma niet wordt beïnvloed door de sociaaleconomische klasse.

(11)

4. PIAAC data

De Programme for the International Assesment of Adult Competencies (PIAAC) is een recent uitgevoerd (2012) internationaal survey-onderzoek naar de skills van volwassen mensen in 24 landen door de OECD. Deze dataset bevat voor het eerst naast informatie over opleidingsniveau, demografische kenmerken en arbeidsmarktuitkomsten ook individuele informatie over reken-, taal- en probleemoplossend vermogen. Omdat ik geïnteresseerd ben in de werking van het schoolsysteem en vaardigheden in Nederland gebruik ik in dit onderzoek de PIAAC die afgenomen is in Nederland. In Nederland is dit onderzoek uitgevoerd onder ruim 5.000 mensen tussen de 16 en 65 jaar. De gegevens vormen een representatief beeld van het niveau van kennis en vaardigheden onder Nederlandse volwassenen (http://www.piaac.nl/1_165_Afname_van_het_onderzoek.aspx).

In PIAAC zijn via verschillende tests op de computer taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen gemeten. Het idee is dat er functionele vaardigheden worden gemeten die men in het dagelijks leven gebruikt. Deze kernvaardigheden zijn noodzakelijk om te participeren op de arbeidsmarkt, onderwijs en scholing, relevant voor volwassenen, overdraagbaar, leerbaar en onderwerp van beleid. Hiernaast is er middels een uitgebreide vragenlijst ook achtergrondinformatie verzameld. De PIAAC staat in de lijn van eerder uitgevoerde internationale onderzoeken naar vaardigheden van volwassenen, dit maakt het voor Nederland mogelijk deze vaardigheden over een periode van 17 jaar te kunnen vergelijken (http://www.piaac.nl/1_165_Afname_van_het_onderzoek.aspx).

De PIAAC testen en de achtergrondvragenlijst werden afgenomen onder een steekproef van de Nederlandse bevolking van 16 tot en met 65 jaar, die tijdens afname in Nederland woonachtig waren. Respondenten werden thuis bezocht voor de afname van de verschillende tests. Een belangrijke vernieuwing was dat deze afgenomen werden op de computer. Wel konden respondenten er voor kiezen dit op papier te doen. Uiteindelijke resultaten kwamen neer op een responspercentage van 51% en een gerealiseerde steekproef van 5170 respondenten. Door de resultaten te wegen geven ze een representatief beeld van de Nederlandse bevolking (http://www.piaac.nl/1_165_Afname_van_het_onderzoek.aspx).

(12)

5. Operationalisering

Om alvast een beeld te krijgen van de gebruikte variabelen zie tabel 5.1.

Tabel 5.1. Beschrijvende statistiek van individuele variabelen

Gemiddelde Std. deviatie Bereik N Inkomen per uur 16.783 7.845 3.07 – 59.83 3169 Numerieke vaardigheden 282.09 46.143 47.60 - 415.89 5083 Taalkundige vaardigheden 285.376 43.986 98.19 - 400.76 5083 Probleemoplossende vaardigheden 286.396 37.92 137.57 - 395.58 4548 HBO-diploma .0521 .222 .0 - 1.0 181 WO-diploma .389 .487 .0 - 1.0 1352 Midden SES .262 .440 .0 - 1.0 1308 Hoge SES .235 .424 .0 - 1.0 1173 Man .492 .499 .0 - 1.0 2545 Kinderen .630 .482 .0 - 1.0 3202 Nederlandse origine .909 .287 .0 - 1.0 4621 Computer ervaring .972 .163 .0 - 1.0 4944 Nederlandse taal .884 .319 .0 - 1.0 4497 Gezondheid 3.44 1.044 1.0 - 5.0 992 5.1 De afhankelijke variabele

Omdat ik uitspraken wil doen over het inkomen van de respondenten is het inkomen per uur in mijn regressies de afhankelijke variabele. Ik gebruik het inkomen per uur, en niet het inkomen per jaar of per maand, omdat deze maat los staat van het aantal uren dat men maakt waardoor deze het best te vergelijken is. Om de variabele ‘Hourly earnings excluding

bonuses for wage and salary earners’ werkbaar te maken verwijder ik zowel de onderste als

de bovenste 1% omdat deze outliers niet meer representatief voor Nederland en tot vertekening van de data zou leiden. Het gemiddelde inkomen per uur in Nederland bedraagt 16,78 en heeft een standaardafwijking van 7,84. Met een minimum van 3,07 en een

(13)

maximum van 59,83 (zie tabel 5.2). Het inkomen is in Nederland redelijk gelijk verdeeld met een kleine afwijking naar links (zie figuur 5.1). Deze variabele bevat een vrij hoge

non-response dit zou kunnen doordat men liever geen informatie geeft over het inkomen.

Tabel 5.2. Compositie van inkomen per uur

Gemiddelde Std. afwijking

Minimum Maximum Missing Totaal 17,783 7,846 3,07 59,83 2001 5168

Figuur 5.1. Histogram van inkomen per uur

5.2 De onafhankelijke variabelen 5.2.1 Vaardigheden

Aan de hand van vaardigheden die gemeten zijn in de PIAAC wil ik onderzoeken of vaardigheden van invloed zijn op het uurloon van de respondent. De gemeten vaardigheden zijn taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen in een digitale omgeving. Door een tijd- en geld limiet en een vrees voor non-response is er besloten om niet elke respondent alle vragen voor te leggen. Via multiple imputation zijn er voor elke respondent, in elke categorie, tien mogelijke antwoorden berekent (plausible values). In mijn regressies gebruik ik de gemiddelde waarde van deze tien mogelijke antwoorden.

(14)

Taalvaardigheid

Bij taalvaardigheid gaat het om het lezen en begrijpen van geschreven teksten en om met deze informatie adequaat te kunnen handelen. In PIAAC gaat het vooral om de omgang met digitale teksten. Aan PIAAC is een instrument toegevoegd waardoor meer gedetailleerde informatie te verkrijgen is over volwassenen met een laag niveau van taalvaardigheid. Dit instrument meet de vaardigheden op een aantal ‘taalcomponenten’; elementaire vaardigheden – zoals woordenschat en woordherkenning - die nodig zijn om de betekenis van een geschreven zin te kunnen achterhalen (http://www.piaac.nl/1_129_Taalvaardigheid.aspx). In figuur 5.3 is te zien dat deze variabele normaal verdeeld is.

Tabel 5.3. Compositie Taalvaardigheid

Gemiddelde Std. Afwijking Minimum Maximum Missing Totaal 285,3766 ,61670 98,19 400,76 87 5170

Figuur 5.2. Histogram Taalvaardigheid

Rekenvaardigheid

Bij rekenvaardigheid gaat het om het vermogen om rekenkundige informatie en ideeën te herkennen, te gebruiken, te interpreteren en te communiceren. Dit vermogen maakt het mogelijk om op een adequate manier om te gaan met de wiskundige eisen in het dagelijks leven. Iemand is rekenvaardig wanneer deze respondent adequaat reageert op rekenkundige

(15)

of wiskundige vragen, informatie en ideeën die op verschillende manieren zijn weergegeven en die daarmee problemen kan oplossen in een levensechte context (http://www.piaac.nl/1_104_Rekenvaardigheid.aspx). In figuur 3 is te zien dat deze variabele normaal verdeeld is. Uit tabel 5.3 en tabel 5.4 blijkt dat de variabelen taalvaardigheid en rekenvaardigheid qua compositie erg overeen komen.

Tabel 5.4. Compositie Rekenvaardigheid

Gemiddelde Std. Afwijking Minimum Maximum Missing Totaal 282,09 ,6470 47,60 415,89 87 5170

Figuur 5.3. Histogram Rekenvaardigheid

Probleemoplossend vermogen in digitale omgevingen

Probleemoplossend vermogen omvat hier het vermogen om digitale technologie te gebruiken om praktische problemen op te lossen die mensen in het dagelijks leven tegenkomen. Het gaat hierbij om taken waarvoor geen pasklare, routineuze oplossing voor handen is. Er is een doel maar het is niet direct duidelijk hoe dit bereikt wordt. Dit vraagt om het vermogen om te kunnen plannen, redeneren en te reflecteren. Omdat dit plaatsvindt in een digitale omgeving ligt het probleemoplossend vermogen zich op het grensvlak van computervaardigheden en cognitieve vaardigheden. Het gaat hier om het vermogen van volwassenen om met digitale middelen informatie op een effectieve manier te vinden, te verwerken, te evalueren en te analyseren

(16)

(http://www.piaac.nl/1_102_Problemen_oplossend_vermogen__in_digitale_omgevingen.asp x). In tabel 5.5 is te zien dat deze variabel qua compositie het meest verschilt van de andere vaardigheden variabelen. In figuur 5.4 is te zien dat deze variabele normaal verdeeld is.

Tabel 5.4. Compositie probleemoplossend vermogen

Gemiddelde Std. Afwijking Minimum Maximum Missing Totaal 286,3961 ,56230 137,57 395,58 622 5170

Figuur 5.4. Histogram probleemoplossend vermogen.

5.2.2. Opleidingsniveau

Vanwege het internationale karakter van PIAAC zijn de waardes van de variabel ‘Highest

qualification’ uitgedrukt in International Standard Classification of Education (ISCED). Dit

is een door UNESCO ontwikkelde schaal - gebaseerd op internationaal overeengekomen definities - die internationale vergelijking van schoolsystemen mogelijk maakt

(http://www.uis.unesco.org/Education/Pages/international-standard-classification-of-education.aspx).

Om van deze ISCED waardes weer terug te komen tot niveaus van het Nederlandse onderwijsstelsel heb ik figuur 5.5 gebruikt om de variabel ‘Highest qualification’ te coderen.

(17)

Figuur 5.5. ISCED

Bron: http://www.dynot.net/index.php?Itemid=82&lang=nl

Omdat de theorieën die ik gebruik betrekking hebben op het secundair onderwijs operationaliseer ik mijn opleidingsvariabele zodat deze de waardes Middelbaar Beroeps Onderwijs of lager (MBO), Hoger Beroeps Onderwijs (HBO) en Wetenschappelijk Onderwijs (WO) bevatten. Deze waardes komen overeen met ISCED 0-4 (Mbo of lager), ISCED 5b (HBO) en ISCED 5a (WO). In tabel 5.5 is de compositie van de opleiding variabele weergegeven hieruit blijkt een redelijk hoge non-response, wellicht vonden respondenten het geven van informatie over het opleidingsniveau te persoonlijk. Wat ook blijkt is dat slechts 3,5 % van alle respondenten in de Nederlandse PIAAC een HBO diploma heeft behaald.

(18)

Tabel 5.5. Compositie van opleiding Frequentie Percentage MBO of lager 1940 37,5 HBO 181 3,5 WO 1352 26,2 Missing 1697 37,5 Totaal 5170 100 5.2.3. Sociaaleconomische status

De sociaaleconomische status (SES) wordt meestal geoperationaliseerd door het opleidingsniveau van de ouders samen te nemen met het inkomen van de ouders. Omdat de Nederlandse PIAAC geen data bevat over het inkomen van de ouders operationaliseer ik de sociaaleconomische status van de respondent aan de hand van de variabel ‘Highest of

mother’s or father’s level of education’ zodat deze de waardes laag, midden en hoog bevat. In

tabel 5.6 is te zien dat de groep respondenten met laag opgeleide ouders in de Nederlandse PIAAC de grootste is en dat de groepen met midden en hoog opgeleiden ouders redelijk identiek zijn. Opvallend is dat er weinig non-response is. Blijkbaar vinden mensen, in vergelijking met het geven van informatie over het eigen opleidingsniveau, het geven van deze informatie over de ouders niet storend. Resulterend in de volgende variabelen:

Tabel 5.6. Compositie van sociaaleconomische status

Frequentie Percentage Laag 2495 48,3 Midden 1308 25,3 Hoog 1173 22,7 Missing 194 3,8 Totaal 5170 100

In tabel 5.7 is de beschrijvende statistiek weergegeven van de verdeling van het opleidingsniveau per sociaaleconomische status. Omdat slechts 3,5% van de respondenten in de Nederlandse PIAAC over een HBO beschikken is het aantal HBO-ers in elk niveau van

(19)

sociaaleconomische status het laagst. Het aantal MBO-ers uit een lage sociaaleconomische klasse is het grootst.

Tabel 5.7. Compositie van het opleidingsniveau en sociaaleconomische status

MBO of lager HBO WO Totaal Laag 931 93 440 1464 Midden 578 55 365 998 Hoog 398 33 534 965 Totaal 1907 181 1339 3427

5.2.4. Interactievariabelen

Omdat ik onder andere geïnteresseerd ben in het interactie effect van opleidingsniveau en sociaaleconomische status (SES) heb ik vier interactievariabelen gecreëerd – deze variabelen geven weer in hoeverre het effect van het diploma op het inkomen wordt geïnteracteerd met de sociaal economische klasse. Deze interactievariabelen zijn van belang om te onderzoeken of het effect van diploma boven op het effect van vaardigheden op het inkomen wel of niet wordt gemedieerd door de sociale klasse. Met deze variabelen worden de positioneel goed hypothese en de credentialism hypothese getest.

5.2.5. Achtergrondvariabelen

De achtergrondvariabelen in de PIAAC-data die ik gebruik op basis van de verwachting dat deze van invloed zijn op de hoogte van het inkomen zijn: leeftijd, gender, het wel of niet hebben van kinderen, het geboren zijn in Nederland, het wel of niet hebben van computer ervaring, het van origine beheersen van de Nederlandse taal en het verkeren in goede gezondheid. Hier volgt een overzicht van de variabelen.

Tabel 5.8. Compositie van leeftijd

Gemiddelde Std. afwijking

Minimum Maximum Missing N Leeftijd 41.77 14.428 15 66 0 5170

(20)

De leeftijd van werknemers is van grote invloed op het inkomen. Over het algemeen geldt dat hoe ouder men wordt hoe meer men gaat verdienen. Wat opvalt aan deze variabele is dat er geen non-response is. Zie bijlage figuur 1voor de histogram.

Tabel 5.9. Compositie van gender

Frequentie Percentage Man 2545 49,2 Vrouw 2625 50,8 Totaal 5170 100

Een belangrijke factor in inkomensongelijkheid is gender. Vrouwen verdienen in het

algemeen minder dan mannen. De verdeling mannen en vrouwen in de Nederlandse PIAAC is zo goed als gelijk (tabel 5.9).

Tabel 5.10. Compositie van het hebben van kinderen

Frequentie Percentage Kinderen 3202 62,0 Geen kinderen 1880 36,4 Missing 87 1,7 Totaal 5170 100

Het hebben van kinderen kost geld ik verwacht dat dit resulteert in dat gezinnen de keuze moeten maken om meer te gaan verdienen. Resulterend in dat de man of de vrouw meer energie steekt in een carrière wat kan resulteren in een hoger uurloon. Zie tabel 5.10 voor de beschrijvende statistiek van de variabele het hebben van kinderen.

Tabel 5.11. Compositie van het zijn van Nederlandse origine

Frequentie Percentage Nederlandse origine 4621 89,4 Niet van Nederlandse origine 462 8,9 Missing 87 1,7 Totaal 5170 100

(21)

Ik verwacht dat mensen die van origine Nederlandse origine zijn een groter netwerk op de Nederlandse arbeidsmarkt hebben dan mensen die niet van Nederlandse origine zijn en dat dit van invloed is op het uurloon. De PIAAC is afgenomen onder personen tussen de 16 en 65 die ten tijde van het onderzoek in Nederland woonachtig waren. Van deze respondenten is slechts 8,9% niet van Nederlandse origine (zie tabel 5.11)

Tabel 5.12. Compositie van het hebben van computer ervaring

Frequentie Percentage Computer ervaring 4944 95,6 Geen computer ervaring 139 2,7 Missing 87 1,7 Totaal 5170 100

Vrijwel in elke baan tegenwoordig is het omgaan met computers belangrijk hierdoor

verwacht ik dat deze variabele van invloed is op het uurloon. Uit tabel 5.12 blijkt dat slechts 2,7% van alle respondenten niet over computer ervaring beschikken.

Tabel 5.13. Compositie van het van origine beheersen van de Nederlandse taal

Frequentie Percentage Nederlandse taal 4497 88,5 Niet de Nederlandse taal 586 11,5 Missing 87 1,7 Totaal 5170 100

Ik verwacht dat mensen die van origine de Nederlandse taal spreken gemiddeld gezien, in Nederlandse bedrijven, sneller en makkelijker kunnen communiceren en dat dit van invloed is op het uurloon. Slechts een klein deel van de respondenten (11,5%) beheerste niet van origine de Nederlandse taal (zie tabel 5.13).

Tenslotte verwacht ik dat de gezondheid van invloed is op het uurloon. Hoe gezonder, hoe makkelijker en sneller men het werk kan verrichten. Tabel 5.14 bevat de beschrijvende

(22)

statistiek van de gezondheid variabele. Deze variabele is redelijk gelijk verdeeld met een kleine afwijking naar rechts (zie Bijlage figuur 2).

Tabel 5.14. Compositie van de mate van gezondheid

Frequentie Percentage Slecht 134 2,6 Redelijk 749 14,5 Goed 1897 36,7 Erg goed 1311 25,4 Uitstekend 992 19,2 Missing 87 1,7 Totaal 5170 100 22

(23)

6. Methode

Als methode voor het beantwoorden van mijn twee deelvragen voer ik aan de hand van mijn hypothesen multivariate regressieanalyses uit op de PIAAC-data. Dit is een statistische methode die de relatie tussen meerdere onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele bestudeert. Deze methode wordt vooral gebruikt om voorspellingen te doen en om causale analyses uit te voeren. Door te onderzoeken of een onafhankelijke variabele daadwerkelijk de afhankelijke variabele beïnvloed is het mogelijk om hypotheses te testen. Multivariate regressie analyse geeft de samenhang tussen variabelen weer en onderscheid tegelijkertijd de sterkte van deze onderling verschillende effecten.

De Programme for the International Assesment of Adult Competencies (PIAAC) bevat naast data over numerieke-, literaire en probleemoplossende vermogens ook data over opleidingsniveau, demografische kenmerken en arbeidsmarktuitkomsten. Doordat in de PIAAC de vaardigheden waar iemand over beschikt los zijn gemeten van het opleidingsniveau zijn deze effecten apart van elkaar te interpreteren. Wanneer men tijdens het onderwijs investeert in vaardigheden die worden beloond op de arbeidsmarkt zou het effect van het diploma overeenkomen met het effect van deze vaardigheden op het inkomen.

In het eerste deel ga ik aan de hand van de human capital hypothese bestuderen of het inkomen wordt beïnvloed door de vaardigheden waar iemand over beschikt en of dit, los van het effect van de vaardigheden, ook wordt beïnvloed door het diploma. Dit doe ik door een multivariate regressie analyse uit te voeren met het uurloon als afhankelijke variabele en de vaardigheden (in model 1) en het opleidingsniveau (in model 2) als onafhankelijke variabelen. Wanneer dit een significant diploma effect oplevert naast een significant skills effect kan ik concluderen dat het diploma niet één op één overeen komt met de aangeleerde vaardigheden en een effect op zichzelf heeft.

Na het testen van deze hypothese hoop ik vast te stellen of arbeidsmarktuitkomsten gebaseerd zijn op basis van skills of dat er een extra diploma effect te vinden is. In het volgende deel ga ik dieper in op de vraag waar dit extra diploma effect boven op het effect van skills op het inkomen op gebaseerd is.

In dit deel ga ik aan de hand van de credentialism hypothese en de positioneel goed hypothese onderzoeken of het diploma een cultureel of een structureel signaal afgeeft. Dit doe ik door te onderzoeken of de interactievariabelen (in model 4) – deze bevatten de effecten

(24)

van zowel het opleidingsniveau als van de sociaaleconomische status - een significant effect hebben op het inkomen. Wanneer dit zo is dan wordt het effect van het diploma op het inkomen beïnvloed door de sociaaleconomische status. In beide delen zal ik controleren voor achtergrondvariabelen (in model 5).

Omdat de numerieke- en de literaire vaardigheden variabele tot op grote hoogte overeenkomen zijn ook de resultaten van de multivariate regressie analyses vrijwel identiek (zie Bijlage tabel 1. Literaire vaardigheden). Daarom beperk ik mijn onderzoek tot de numerieke vaardigheden en de probleemoplossende vermogens.

(25)

7. Resultaten en interpretatie

In dit onderdeel presenteer ik de twee tabellen die volgden uit de multivariatenregressie analyse. Tabel 7.1 betreft met de numerieke vaardigheden en tabel 7.2 de multivariate regressie analyse met de probleemoplossende vaardigheden. Elke tabel bestaat uit vijf modellen. Ik zal beginnen met het presenteren van de resultaten van model 1 en model 2 die overeenkomen met mijn eerste deelvraag. Waarna ik de resultaten van model 3 en model 4 zal presenteren die overeenkomen met mijn tweede deelvraag.

7.1. Resultaten numerieke vaardigheden Tabel 7.1. De Numerieke vaardigheden

Model 1 Beta Model 2 Beta Model 3 Beta Model 4 Beta Model 5 Beta NUMERIEKE SKILLS .255** .127** .140** .141** .144** HBO ref.MBO .145** .142** .123** .084** WO ref.MBO .387** .405** .346** .295** SESmidden ref.laag -.75** -.104** -.024 SEShoog ref.laag -.133** -.163** -.009 Interactievariabele-HBO/SESmidden .018 .010 Interactievariabele-HBO/SEShoog .022 -.008 Interactievariabele-WO/SESmidden .054 .042 Interactievariabele-WO/SEShoog 0.85* .051 Leeftijd .316** 25

(26)

Man .096** Kinderen .143** Nederlandse origine .015 Computer ervaring .019 Nederlandse taal .057** Gezondheid .034* Constant 1.854 7.264 7.267 7.531 -9.723 R-kwadraat .065 .195 .206 .207 .373 De afhankelijke variabele is het inkomen per uur.

*P<0.05; **P<0.01

Volgens functionalistische theorieën vervult het onderwijs een geïntegreerde functie in de reproductie van de samenleving. Men leert tijdens het onderwijs skills (human capital) die op de arbeidsmarkt vereist is en daarom wordt beloond door werknemers. In dit gedachtegoed weerspiegelt het diploma de skills waarover iemand beschikt (Bol, 2013). De PIAAC maakt het mogelijk om de effecten van de vaardigheden apart te interpreteren van de effecten van het opleidingsniveau. Wanneer men tijdens het onderwijs vaardigheden zou hebben aangeleerd die worden beloond op de arbeidsmarkt zou het effect van het diploma overeenkomen met het effect van deze vaardigheden op het inkomen. Wanneer uit de multivariate regressie analyse blijkt dat het uurloon afhankelijk is van de vaardigheden geeft dit positief bewijs voor de human capital hypothese.

In model 1 is te zien dat er een sterke significante correlatie bestaat tussen de hoeveelheid numerieke skills waarover iemand beschikt en de hoogte van het inkomen dat men per uur verdient. Dit komt overeen met de human capital hypothese (Becker, 1964). De mate van deze correlatie verandert in model 2 wanneer er wordt gecontroleerd op het opleidingsniveau. Hier blijkt dat, naast de correlatie met de vaardigheden, er zowel tussen het HBO-diploma als het WO-diploma een sterk significante correlatie bestaat met de hoogte van het inkomen. Deze effecten blijven significant wanneer er in model 5 wordt gecontroleerd voor achtergrondvariabelen. Dit betekent dat het effect van het diploma op arbeidsmarktuitkomsten niet één op één overeenkomt met het effect dat de vaardigheden hebben. Dit ondersteund de hypothesen die stellen dat het diploma niet enkel vaardigheden weerspiegelt maar een functie op zich vervult.

(27)

Zowel in het model met de numerieke vaardigheden (tabel 7.1) als in het model met de Probleemoplossende vermogens (tabel 7.2) blijkt er een extra diploma effect te bestaan boven op het effect van de vaardigheden op het inkomen per uur. Het extra diploma effect is sterker dan het effect van skills op het inkomen.

Het extra diploma effect verondersteld dat arbeidsmarktuitkomsten op meer zijn gebaseerd dan productiviteitsverhogende criteria. Een verklaring voor dit diploma effect volgt uit Collins zijn conflict sociologische theorie. In tegenstelling tot functionalistische theorieën is de samenleving geen functioneel geheel is maar een arena van asymmetrische machtsverhoudingen en conflict waarin het onderwijs geen leerorgaan is maar een uitsluitingsmechanisme. Het mechanisme dat Collins beschrijft is dat men culturele waarden van huis uit mee krijgt en omdat hierop wordt geselecteerd bij de ingang van de schoolcarrière niet iedereen toegang heeft tot hetzelfde diploma. In dit gedachtegoed vervult het diploma een signaalfunctie dat iemand tot een bepaalde sociale klasse behoort. Doordat voordelige arbeidsmarktposities enkel toegankelijk zijn voor mensen met het diploma dat het juiste culturele signaal afgeeft wordt de asymmetrische samenstelling gereproduceerd (Brown, 2001). In model 3 en model 4 heb ik onderzocht of het diploma effect wel of niet afhankelijk is van de sociaaleconomische klasse.

In model 3 wordt er gecontroleerd voor sociaaleconomische klasse en hier gebeurt er iets onverwachts er is een significante correlatie met het afkomstig zijn uit een midden- of hoge sociaaleconomische klasse echter is dit negatief. Dus hoe hoger het sociale milieu hoe lager het inkomen per uur zal zijn. De correlaties tussen de vaardigheden, diploma’s en het inkomen blijven significant. In model 4 blijkt, door toevoeging van interactievariabelen, er een positief interactie effect te bestaan tussen het hebben van een WO-diploma en het afkomstig zijn uit een hoog sociaaleconomische klasse. Dit betekent dat iemand met een WO-diploma uit een hoge sociale klasse meer verdient dan iemand met een WO-WO-diploma uit een lage sociaaleconomische klasse. Door controle met achtergrondvariabelen in model 5 blijken de correlaties uit model 3 en model 4 compositie effecten te zijn. Zowel de correlaties tussen de sociaaleconomische klasse variabele en het inkomen als die van de interactievariabele verliezen hun significantie.

Uit deze data blijkt dat het extra effect van het diploma niet wordt beïnvloed door de sociaaleconomische klasse. Dit komt overeen met de positioneel goed hypothese deze bevat zowel functionalistische- als conflict sociologische ideeën. In deze hypothese worden het

(28)

onderwijs en voordelige posities op de arbeidsmarkt niet gemonopoliseerd door machtige groepen. Men wordt ook niet aangenomen op basis van direct productiviteitsverhogende vaardigheden. Men wordt aangenomen op basis van de relatieve hoogte van het diploma binnen de pool van werkzoekenden. Het signaal dat het diploma afgeeft heeft betrekking op de opleidingskosten van nieuwe medewerkers. Hoe hoger het diploma hoe lager deze zijn (Thurow, 1975). Waardoor het diploma, net als in het model van Collins, een signaalfunctie vervult. Deze is echter niet van culturele- maar van structurele aard. Het diploma vervult een signaalfunctie los van de sociaaleconomische klasse en is van toepassing op de structuur van de arbeidsmarkt.

In Nederland blijkt dat het uurloon het sterkst wordt beïnvloed door het beschikken over een WO-diploma. Hiernaast wordt het loon beïnvloed door numerieke vaardigheden, dit effect is sterker dan het effect van het hebben van een HBO-diploma – dit zou een compositie effect kunnen zijn omdat slechts 3,5% van de Nederlandse respondenten over het HBO-diploma beschikte . Model 5 test al de bovenstaande modellen op de achtergrondvariabelen. Uit dit model blijkt dat van alle variabelen de leeftijd het meest van invloed is voor het uurloon in Nederland. Hoe ouder men wordt hoe meer men gaat verdienen. Ook blijkt dat mensen met kinderen over het algemeen een hoger uurloon hebben dan mensen zonder kinderen. Dit zou kunnen omdat kinderen geld kosten en men genoodzaakt is om meer te gaan verdienen. De data wijst ook dat het uurloon van mannen hoger ligt dan dat van vrouwen. Het viel mij op dat dit in Nederland nog steeds een sterk significant effect heeft. Ook verdienden de respondenten die van origine de Nederlandse taal beheersten meer dan de respondenten die dit niet deden. Dit zou kunnen doordat men beter instaat is te communiceren binnen het bedrijf en tijdens het zoeken naar werk. Deze variabele meet ongeveer hetzelfde als de variabele het van origine Nederlandse zijn met als gevolg dat deze laatste niet significant is. Opmerkelijk is dat het hebben van computerervaring ook niet significant is voor het uurloon. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat slechts 2,7% van de respondenten hier geen ervaring mee hadden. Naast al de bovenstaande effecten verdienenden respondenten met een betere gezondheid meer. Dit zou kunnen doordat vitalere mensen productiever zijn.

(29)

7.2 Resultaten Probleemoplossend vermogen. Tabel 7.2. Probleemoplossend vermogen

Model 1 Beta Model 2 Beta Model 3 Beta Model 4 Beta Model 5 Beta PROBLEEM-OPLOSSENDE VERMOGENS .142** .020 .039 .040* .164**

HBO ref. MBO .151** .149** .129** .074** WO ref. MBO .421** .437** .375** .280** SESmidden ref.

laag

-.075** -.108** -.032

SEShoog ref. laag -.109** -.158** -0.14 Interactievariabele-HBO/SESmidden .020 .016 Interactievariabele-HBO/SEShoog .019 -.005 Interactievariabele-WO/SESmidden .060 0.41 Interactievariabele-WO/SEShoog .084* .053 Leeftijd .357** Man .110** Kinderen .148** Nederlandse origine .022 Nederlandse taal .044* Gezondheid .034* Constant 8.088 13.758 13.201 13.847 -9.860 29

(30)

R-kwadraat .020 .178 .187 .188 .379 De afhankelijke variabele is het inkomen per uur.

*P<0.05; **P<0.01

Tabel 7. 2 geeft de resultaten weer van de identiek uitgevoerde multivariate regressie analyse als in tabel 7.1 maar dan is de variabele numerieke vaardigheden vervangen door de variabele probleemoplossend vermogen. De resultaten van beide tabellen komen voor een groot deel overeen. Het grootste verschil ligt in model 2 waar door toevoeging van de effecten van het opleidingsniveau de correlatie tussen het probleemoplossende vermogen en het inkomen niet meer significant is. Dit blijkt in model 5 een compositie effect te zijn en wordt door controle met achtergrondvariabelen weer significant. Een ander verschil met tabel 7.1 is dat de variabele computer ervaring niet is toegevoegd aan de regressie, dit komt doordat het probleemoplossende vermogen in een digitale omgeving is gemeten. Hierdoor bevinden de probleemoplossend vermogen zich op het grensvlak van computervaardigheden en cognitieve vaardigheden. Hierdoor komen deze twee variabelen te veel overeen om in één model productief te zijn.

Tabel 7.2 geeft net als tabel 7.1 bewijs voor de human capital hypothese; het inkomen is afhankelijk van de vaardigheden. Naast het effect van vaardigheden op het inkomen bestaat er een extra diploma effect op het inkomen. En net als in tabel 7.1 interacteert dit niet met de sociaaleconomische klasse waardoor de credentialisme hypothese wordt gefalsificeerd en de positioneel goed hypothese wordt aangenomen.

Concluderend geven zowel tabel 7.1 als tabel 7.2 positief bewijs voor de human capital hypothese en de positioneel goed hypothese. Hieruit volgt dat het diploma in Nederland enerzijds de aangeleerde vaardigheden weerspiegelt die vereist worden op de arbeidsmarkt en anderzijds dat de werking van het diploma losstaat van deze vaardigheden en een structurele signaalfunctie vervuld.

(31)

7. Conclusie

In Nederland bereikt men posities op de arbeidsmarkt op basis van het behaalde diploma. Zo is het diploma de ‘gelegitimeerde’ maatstaf waarop sociaaleconomische resources worden verdeeld. Dit lijkt een eenduidig proces maar de ideeën over hoe dit werkt spreken elkaar tegen. Ik heb aan de hand van functionalistische- en conflict sociologische theorieën onderzocht welke rol het diploma hierin speelt. De drie hypotheses die hieruit voortkwamen zijn de human capital hypothese, de credentialism hypothese en de positioneel goed hypothese.

Volgens de functionalistische human capital hypothese investeert men tijdens het onderwijs bewust in vaardigheden die, doordat deze overeenkomen met de benodigde vaardigheden, worden beloond op de arbeidsmarkt. Het diploma weerspiegelt de aangeleerde vaardigheden. In de andere twee hypotheses staat het diploma los van vaardigheden.

In de conflict sociologische credentialism hypothese leert men tijdens het onderwijs geen productiviteitsverhogende vaardigheden waarop men wordt aangenomen. Waardoor het diploma niet de vaardigheden weerspiegelt maar de culturele waarden signaleert die men van huis uit heeft meegekregen. Men wordt aangenomen wanneer de culturele waarden van het diploma overeenkomen met die van de statusgroep die een monopolie heeft op voordelige posities op de arbeidsmarkt.

De positioneel goed hypothese bevat zowel eigenschappen van functionalistische- als conflict sociologische theorieën. De overeenkomst met de conflict sociologische is dat men tijdens het onderwijs geen productiviteitsverhogende vaardigheden aanleert waarop men wordt aangenomen. Men wordt aangenomen op basis van de relatieve hoogte van het diploma binnen de pool van werkzoekend. Het diploma heeft net als in de credentialism theorie een signaal functie. Dit signaal is echter niet van culturele aard maar heeft betrekking op de trainbaarheid. Een overeenkomst met het functionalistische gedachtegoed is dat men bewust een zo hoog mogelijke diploma zal behalen. Een andere overeenkomst is dat ondanks dat de vaardigheden, die wordt aangeleerd tijdens het onderwijs, niet aansluiten op de specifiek benodigde vaardigheden op de arbeidsmarkt men wel vaardigheden aanleert die een positief effect hebben op de trainbaarheid.

De PIAAC zorgde voor een unieke mogelijkheid om dit te onderzoeken omdat deze dataset voor het eerst naast informatie over opleidingsniveau, demografische kenmerken en

(32)

arbeidsmarktuitkomsten ook individuele informatie over reken-, taal- en probleemoplossend vermogen bevat. Doordat de vaardigheden los zijn gemeten van het opleidingsniveau was het mogelijk om de effecten van de vaardigheden op het inkomen te scheiden van de effecten van het opleidingsniveau op het inkomen.

Via multivariate regressie analyse van de PIAAC heb ik bestudeerd of het effect van het diploma op het uurloon overeenkwam met het effect dat de vaardigheden hadden op het uurloon. Dit bleek zowel voor het model met de numerieke vaardigheden als het model met de probleemoplossende vermogens niet op te gaan. Wat betekent dat het diploma los van de vaardigheden waarover iemand beschikt een signalerende rol speelt in bereikte arbeidsmarktuitkomsten.

Dit extra effect van het diploma bleek niet te worden beïnvloed door de sociaaleconomische klasse van de respondent. Dit komt overeen met de positioneel goed hypothese die stelt dat het diploma een signaalfunctie heeft. Het verschil met de credentialism hypothese is dat deze niet van culturele- maar van structurele aard is. Banen zijn afhankelijk van de relatieve trainbaarheid.

De theorieën die het meest opgaan voor de werking van het diploma in Nederland zijn de

human capital theorie en de positioneel goed theorie. Dit betekent dat men wordt

aangenomen op basis van de vaardigheden waarin men tijdens het onderwijs bewust heeft geïnvesteerd. Maar dat baankansen tegelijkertijd, los van de vaardigheden waarin men investeert, afhankelijk zijn van de structuur van de arbeidsmarkt.

Ik hoop met deze resultaten een nuttige bijdrage geleverd te hebben in het onderzoek naar de werking van het diploma. De PIAAC staat in de lijn van eerder uitgevoerde internationale onderzoeken naar vaardigheden van volwassenen, dit maakt het voor Nederland mogelijk deze vaardigheden over een periode van 17 jaar te kunnen vergelijken. Een interessante verdieping zou een longitudinaal onderzoek zijn in hoeverre de Nederlandse situatie over tijd is veranderd. Dus hoe is de aansluiting van het diploma op de arbeidsmarkt in Nederland veranderd? Een andere verdieping die mogelijk wordt gemaakt door het internationale karakter van de PIAAC is een landen vergelijkend onderzoek. Men zou de verschillende werkingen van het diploma kunnen proberen te duiden aan de hand van landspecifieke institutionele kenmerken .

(33)

Literatuur

Becker, G. S. (1964) ‘Human Capital – A Theoretical and Empirical Analysis with special

Reference to Education’ New York: Columbia University Press.

Bol, T. (2013) Why Does Education Pay Off? Zutphen: Wohrmann Print Service.

Brown, K. D. (2001) ‘The Social Sources of Educational Credentialism: Status Cultures,

Labor Markets, and Organizations’. Sociology of Education, Vol. 74, Extra Issue: Current of

Thought: Sociology of Education at the Dawn of the 21st Century. 19-34.

Collins, R. (1971) ‘Functional and Conflict Theories of Educational Stratification’. American

Sociological Review. 36, 6. 1002-1019.

Collins, R (1979) The Credential Society: An historical sociology of education and

stratification. New York, NY:Press

Ritzer, G. (2011) Talcott Parsons. In Classical Sociological Theory. New York: McGraw-Hill, pp. 463-486.

Ritzer, G. (2012) Max Weber. In Sociological Theory. New York: McGraw-Hill International edition, pp. 112-157.

Ritzer, G. (2012) Micro-Macro and Agency-structure Integration. In Sociological Theory. New York: McGraw-Hill, pp. 499-544.

Thurow, L. C. (1975) Generating Inequality. London: MacMilan Press. Internetbronnen: http://www.piaac.nl/1_165_Afname_van_het_onderzoek.aspx http://www.piaac.nl/1_129_Taalvaardigheid.aspx http://www.piaac.nl/1_104_Rekenvaardigheid.aspx http://www.piaac.nl/1_102_Problemen_oplossend_vermogen__in_digitale_omgevingen.aspx http://www.dynot.net/index.php?Itemid=82&lang=nl 33

(34)

Bijlage

Bijlage tabel 1. Literaire vaardigheden

Model 1 Beta Model 2 Beta Model 3 Beta Model 4 Beta Model 5 Beta LITERAIRE SKILLS .203** .063** .081** .081** .146** HBO .150** .147** .130** .084** WO .408** .423** .376** .293** SES midden -.076** -.103** -.027 SES hoog -.109** -.157** -.009 Interactievariabele-HBO/SESm .015 .009 Interactievariabele-HBO/SESh .020 -.008 Interactievariabele-WO/SESm .051 .037 Interactievariabele-WO/SESh 0.83* .050 Age .329** Male .118** Children .145** Native .015 Computer experience .020 Native speaker .055** health .033* Constant 4.363 10.955 10.574 10.856 -11.059 R-kwadraat .041 .185 .194 .195 .374 34

(35)

Afhankelijke variabele is het inkomen per uur. *P<0.05; **P<0.01

Bijlage figuur 1 histogram leeftijd

Bijlage figuur 2 histogram gezondheid

(36)

Syntax

RECODE PARED (1=1) (2=2) (3=3) (6=SYSMIS) (7=SYSMIS) (8=SYSMIS) (9=SYSMIS) INTO PARED_RECODE.

VARIABLE LABELS PARED_RECODE 'PARED'. EXECUTE.

value labels pared_recode 1 'laag' 2 'midden' 3 'hoog'.

RECODE EARNHR (SYSMIS=SYSMIS) (999999999996.00=SYSMIS) (0 thru 3.05=SYSMIS) (60 thru 1000000000=SYSMIS) (ELSE=Copy) INTO InkomenUUR.

VARIABLE LABELS InkomenUUR 'InkomenUur'. EXECUTE.

COMPUTE

NUM_NIEUW=(PVNUM1+PVNUM2+PVNUM3+PVNUM4+PVNUM5+PVNUM6+PVN UM7 + PVNUM8+PVNUM9 + PVNUM10)/10.

EXECUTE. COMPUTE LIT_NIEUW=(PVLIT1+PVLIT2+PVLIT3+PVLIT4+PVLIT5+PVLIT6+PVLIT7 + PVLIT8+PVLIT9 + PVLIT10)/10. EXECUTE. COMPUTE PSL_NIEUW=(PVPSL1+PVPSL2+PVPSL3+PVPSL4+PVPSL5+PVPSL6+PVPSL7 + PVPSL8+PVPSL9 + PVPSL10)/10. 36

(37)

EXECUTE.

RECODE PARED_RECODE (1=0) (2=1) (3=0) INTO SESmiddenREFlaag. VARIABLE LABELS SESmiddenREFlaag 'SESmiddenREFlaag'.

EXECUTE.

value labels SESmiddenREFlaag 0 'Laag' 1 'Midden'

RECODE PARED_RECODE (1=0) (2=0) (3=1) INTO SEShoogREFlaag. VARIABLE LABELS SEShoogREFlaag 'SEShoogREFlaag'.

EXECUTE.

value labels SEShoogREFlaag 0 'Laag' 1 'Hoog'

RECODE B_Q01aNL (5=1) (6=SYSMIS) (12=2) (1 thru 4=SYSMIS) (7 thru 11=1) (13 thru 16=3)

(ELSE=SYSMIS) INTO DiplomaRecoded.

VARIABLE LABELS DiplomaRecoded 'DiplomaRecoded'. EXECUTE.

value labels DiplomaRecoded 1 'MBO/HAVO/VWO' 2 'HBO' 3 'WO' DATASET ACTIVATE DataSet1.

RECODE DiplomaRecoded (1=0) (2=1) (3=0) INTO HBOrefMBO. VARIABLE LABELS HBOrefMBO 'HBOrefMBO'.

EXECUTE.

(38)

value labels HBOrefMBO 0 'MBO' 1 'HBO'

RECODE DiplomaRecoded (1=0) (2=0) (3=1) INTO WOrefMBO. VARIABLE LABELS WOrefMBO 'WOrefMBO'.

EXECUTE.

value labels WOrefMBO 0 'MBO' 1 'WO'

RECODE PARED_RECODE (1=1) (2=0) (3=0) INTO SESlaagREFhoog. VARIABLE LABELS SESlaagREFhoog 'SESlaagREFhoog'.

EXECUTE.

value labels SESlaagREFhoog 0 'hoog' 1 'laag'

RECODE PARED_RECODE (1=1) (2=0) (3=0) INTO SESmiddenREFhoog. VARIABLE LABELS SESmiddenREFhoog 'SESmiddenREFhoog'.

EXECUTE.

value labels SESmiddenREFhoog 0 'hoog' 1 'midden' DATASET ACTIVATE DataSet1.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

(39)

/DEPENDENT InkomenUUR /METHOD=ENTER PSL_NIEUW /METHOD=ENTER WOrefMBO /METHOD=ENTER HBOrefMBO. REGRESSION /MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT InkomenUUR /METHOD=ENTER PSL_NIEUW /METHOD=ENTER HBOrefMBO /METHOD=ENTER WOrefMBO.

RECODE B_Q01aNL (5=2) (6=1) (12=3) (1 thru 4=1) (7 thru 11=2) (13 thru 16=4) (ELSE=SYSMIS) INTO DiplomaRecodedmetbasisniveau.

VARIABLE LABELS DiplomaRecodedmetbasisniveau 'DiplomaRecodedmetbasisniveau'. EXECUTE.

value labels DiplomaRecodedmetbasisniveau 1 'basisniveau' 2 'MBO/Havo/Vwo' 3 'HBO' 4 'WO'

RECODE DiplomaRecodedmetbasisniveau (1=0) (2=1) (3=0) (4=0) INTO MBOrefBasis.

(40)

VARIABLE LABELS MBOrefBasis 'MBOrefBasis'. EXECUTE.

value labels MBOrefBasis 0 'basisniveau' 1 'MBO/Havo/Vwo'

RECODE DiplomaRecodedmetbasisniveau (1=0) (2=1) (3=0) (4=0) INTO HBOrefBasis. VARIABLE LABELS HBOrefBasis 'HBOrefBasis'.

EXECUTE.

value labels HBOrefBasis 0 'basisniveau' 1 'HBO'

RECODE DiplomaRecodedmetbasisniveau (1=0) (2=1) (3=0) (4=0) INTO WOrefBasis. VARIABLE LABELS WOrefBasis 'WOrefBasis'.

EXECUTE.

value labels WOrefBasis 0 'basisniveau' 1 'WO'

COMPUTE intNumHBO=(NUM_NIEUW * HBOrefMBO). EXECUTE.

COMPUTE intNumWO=(NUM_NIEUW * WOrefMBO). EXECUTE.

COMPUTE intLitHBO=(LIT_NIEUW * HBOrefMBO). EXECUTE.

(41)

COMPUTE intLitWO=(LIT_NIEUW * WOrefMBO). EXECUTE.

COMPUTE intPslHBO=(PSL_NIEUW * HBOrefMBO). EXECUTE.

COMPUTE intPslWO=(PSL_NIEUW * WOrefMBO). EXECUTE.

COMPUTE intPslHBO=(PSL_NIEUW * HBOrefMBO). EXECUTE.

COMPUTE intHBOmidden=(HBOrefMBO * SESmiddenREFlaag). EXECUTE.

COMPUTE intHBOhoog=(HBOrefMBO * SEShoogREFlaag). EXECUTE.

COMPUTE intWOmidden=(WOrefMBO * SESmiddenREFlaag). EXECUTE.

(42)

COMPUTE intWOhoog=(WOrefMBO * SEShoogREFlaag). EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

RECODE CI_GENDER (1=1) (2=0) INTO Male. VARIABLE LABELS Male 'Male'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

RECODE CI_GENDER (2=1) (1=0) INTO Female. VARIABLE LABELS Female 'Female'.

EXECUTE.

RECODE J_Q03a (1=1) (2=0) (ELSE=SYSMIS) INTO Children. VARIABLE LABELS Children 'Children'.

EXECUTE.

RECODE J_Q04a (1=1) (2=0) (ELSE=SYSMIS) INTO Native. VARIABLE LABELS Native 'Native'.

EXECUTE.

RECODE COMPUTEREXPERIENCE (1=1) (2=0) (ELSE=SYSMIS) INTO Computer_experience.

(43)

VARIABLE LABELS Computer_experience 'Computer_experience'. EXECUTE.

RECODE NATIVESPEAKER (1=1) (2=0) (ELSE=SYSMIS) INTO Native_speaker. VARIABLE LABELS Native_speaker 'Native_speaker'.

EXECUTE.

RECODE I_Q08_T (5=1) (4=2) (3=3) (2=4) (1=5) (ELSE=SYSMIS) INTO Health. VARIABLE LABELS Health 'Health'.

EXECUTE. REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER CALCAGE Children Native Computer_experience Native_speaker Health Male

/METHOD=ENTER NUM_NIEUW

/METHOD=ENTER HBOrefMBO WOrefMBO

/METHOD=ENTER SESmiddenREFlaag SEShoogREFlaag

/METHOD=ENTER intHBOmidden intHBOhoog intWOmidden intWOhoog.

(44)

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

/METHOD=ENTER CALCAGE Children Native Computer_experience Native_speaker Health Male

/METHOD=ENTER PSL_NIEUW

/METHOD=ENTER HBOrefMBO WOrefMBO

/METHOD=ENTER SESmiddenREFlaag SEShoogREFlaag

/METHOD=ENTER intHBOmidden intHBOhoog intWOmidden intWOhoog. DATASET ACTIVATE DataSet1.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR /METHOD=ENTER NUM_NIEUW

/METHOD=ENTER HBOrefMBO WOrefMBO

/METHOD=ENTER SESmiddenREFlaag SEShoogREFlaag

(45)

/METHOD=ENTER intHBOmidden intHBOhoog intWOmidden intWOhoog

/METHOD=ENTER CALCAGE Male Children Native Computer_experience Native_speaker Health.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR /METHOD=ENTER PSL_NIEUW

/METHOD=ENTER HBOrefMBO WOrefMBO

/METHOD=ENTER SESmiddenREFlaag SEShoogREFlaag

/METHOD=ENTER intHBOmidden intHBOhoog intWOmidden intWOhoog

/METHOD=ENTER CALCAGE Male Children Native Computer_experience Native_speaker Health.

REGRESSION

/MISSING LISTWISE

/STATISTICS COEFF OUTS R ANOVA /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10)

/NOORIGIN

/DEPENDENT InkomenUUR

(46)

/METHOD=ENTER LIT_NIEUW

/METHOD=ENTER HBOrefMBO WOrefMBO

/METHOD=ENTER SESmiddenREFlaag SEShoogREFlaag

/METHOD=ENTER intHBOmidden intHBOhoog intWOmidden intWOhoog

/METHOD=ENTER CALCAGE Male Children Native Computer_experience Native_speaker Health.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het gehalte aan fosfaat, kalk, magnesium en natrium steeg ^ en kali daalde door de fosfaatbemesting; de invloed op nitraat was niet duidelijk.. In tabel 2 worden de

The man in the middle wears a blue shirt (image 3.9), which was probably also painted with smalt: in the shadows the paint is wrinkly, discoloured and degraded, while the lit areas

While differences in path dependent nature are proposed to influence EV business model changes in general, it remains unclear how changes to the specific components of the

Further increasing the oxygen concentration further increases conversion rate of formic-acid but also decreases the hydrogen yield significantly because formic acid oxidation

Met deze toepassing kunnen een aantal onkruiden goed bestreden worden, maar sommige soorten zijn ongevoelig.. Door toepassing van herhaalde lage doseringen van bentazon of

Provided that the quality is guaranteed and recognizable for patients, e-Health videos may additionally contribute to patients’ melanoma-specific knowledge, provide information

Alle Ou-Testa- mentiese verwysings in dié verband is gekoppel aan die Bybelhebreeuse woord saris behalwe in Deuteronomium 23:1 waar die kastrasieproses om- skryf word sonder dat

The aim of this research was to explore how a participatory approach to professional development such as the TCPD network, which positions the educators at the centre of