• No results found

Harteloos of ongeremd?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Harteloos of ongeremd?"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Harteloos of ongeremd?

Juliette van Gent

27-06-2014

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10014020

Begeleider: Hans Phaf

Aantal woorden: 5147

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Harteloos of ongeremd? ... 4

Twee soorten psychopathie in vragenlijstonderzoek ... 6

Twee soorten psychopathisch gedrag ... 10

Twee soorten psychopathie in neuraal onderzoek ... 14

Psychopathie en de Antisociale Persoonlijkheidsstoornis ... 17

Referentielijst ... 21

(3)

Abstract

Worden in het parapluonderwerp psychopathie ten onrechte twee geheel verschillende persoonlijkheidsstoornissen bij elkaar geveegd? In deze these wordt onderzocht hoe Type 1 en Type 2 psychopathie van elkaar verschillen. Aan de hand van vragenlijstenonderzoek wordt besproken in welke persoonlijkheidsaspecten de twee types van elkaar verschillen. Ook zal gedragsonderzoek worden besproken, waaruit blijkt dat de twee types psychopaten

uiteenlopende gedragingen laten zien. Ten slotte wordt door middel van neuraal onderzoek gekeken naar de verschillende onderliggende processen die een rol spelen bij de twee types psychopathie. Uit deze these kan worden geconcludeerd dat de twee subtypes fundamenteel van elkaar verschillen. De Type 2 groep zou niet onder de noemer psychopathie moeten vallen, maar onder de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Enkel de Type 1 psychopaat lijkt daadwerkelijke psychopaat te zijn.

(4)

Harteloos of ongeremd?

In de media worden criminelen regelmatig beschouwd als echte psychopaten. Zo ook de Belgische seriemoordenaar Marc Dutroux. ‘De perfecte psychopaat’ kopten de kranten in mei 2004 in Nederland en België (‘Psychiaters: Dutroux Perfecte Psychopaat’, 2004). Hij wordt omschreven als gevoelloos, gewelddadig en manipulatief. Hij zou geen schuldgevoelens kennen en geen enkel verantwoordelijkheidsgevoel hebben. Hij heeft geen spijt van zijn daden en zou deze vaak vooraf gepland hebben. Ook zou hij niet in staat zijn een affectieve relatie met iemand op te bouwen. Volgens de psychologen en psychiaters die hem hebben onderzocht heeft hij tevens sterke narcistische en asociale persoonlijkheidstrekken (Punch, 2005). Dit beeld van de harteloze psychopaat komt regelmatig terug in de media, zoals bij Joran van der Sloot en Ted Bundy. Verder terug in de geschiedenis heeft ook Jack the Ripper het label psychopaat gekregen. Deze moordenaar en verkrachter wordt net als Dutroux beschreven als een harteloze, gewelddadige en manipulatieve crimineel. Hij verleidde en misleidde vrouwen, en in een opwelling van agressie en lust leidde dit vaak tot verkrachting en moord (Cameron, 1994). Hij plande zijn daden niet zoals Dutroux dit deed, Jack the Ripper handelde vooral impulsief. Dit zijn twee extreme voorbeelden van criminelen die beide

verschrikkelijke misdrijven pleegden en door de media ‘psychopaat’ genoemd werden. Maar past deze term wel bij beide voorbeelden? En wat houdt de term psychopathie eigenlijk in?

Psychopathie is op verschillende vlakken een moeilijke aandoening, waar nog veel onduidelijkheid over bestaat. Zo is het volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) geen officiële diagnose, maar wordt het onder de antisociale

persoonlijkheidsstoornis gerekend. Toch wordt de term regelmatig gebruikt door bijvoorbeeld journalisten en psychologen. Ook voor het rechtssysteem is het een lastig begrip, omdat er veel onduidelijkheid bestaat over de aandoening, er geen diagnose gesteld wordt en de

toerekeningsvatbaarheid van zogenoemde psychopaten lastig in te schatten is. Psychopathie is

(5)

een oude term, die al in de negentiende eeuw gebruikt werd, maar waar nog steeds veel onduidelijkheid over bestaat. Vanaf 1941, het moment dat Hervey Cleckley het boek ‘The mask of sanity’ uitbracht, begon de term vorm te krijgen. Cleckley beschreef de psychopaat als onbetrouwbaar, gewetenloos en antisociaal. Ook heeft de psychopaat een gebrek aan empathie en zelfinzicht en is hij niet in staat van zijn fouten te leren (Cleckley, 1941). Volgens Cleckley’s tijdgenoot Benjamin Karpman zou er sprake zijn van twee verschillende soorten psychopaten. Hij beschreef de overeenkomsten tussen de twee subtypes, zoals

bedriegen, antisociaal gedrag vertonen en geen rekening houden met anderen, maar hij richtte zich vooral op de verschillen. Zo zou het primaire type gekenmerkt worden door een gebrek aan angst en harteloosheid, en het secundaire type door neurotische trekken, waarbij juist wel angst aanwezig is (Karpman, 1941, 1948). Bij dit tweede type doen zich ook veel problemen voor in de zelfbeheersing. Robert Hare heeft onder andere op basis van deze theorie de Psychopathy Checklist ontworpen. De laatste versie hiervan, de Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R) uit 1991 is het meest gebruikte screeningsinstrument voor psychopathie. In deze vragenlijst worden twee aspecten binnen het begrip psychopathie gemeten, empathisch vermogen en antisociaal gedrag (Hare, 1991). Hierin wordt dus eenzelfde onderscheid gemaakt tussen Type 1 en Type 2 psychopaten.

Zoals de voorbeelden Marc Dutroux en Jack the Ripper al laten zien zijn er verschillen tussen deze twee psychopaten, en dit onderscheid wordt ook gemaakt door Karpman en Hare. Maar hoe dit onderscheid precies gemaakt moet worden en wat dit betekent met betrekking tot het onderliggende functioneren is nog onduidelijk. Ondanks de theorieën van Karpman en Hare over de harteloze Type 1 versus de ongeremde Type 2 psychopathie wordt het meeste onderzoek gedaan naar een algemene groep psychopaten. Is dit wel terecht? Of is er sprake van twee kwalitatief verschillende aandoeningen die beide alleen schijnbaar onder de noemer psychopathie vallen? Zijn alle psychopaten zowel harteloos als ongeremd?

(6)

Het is voor vervolgonderzoek, het inschatten van recidiverisico’s en om een zo effectief mogelijke behandeling te kunnen ontwikkelen belangrijk om te weten wat de twee subtypes binnen de stoornis psychopathie precies inhouden en welke onderliggende processen hierbij een rol spelen. Dit zal in deze these worden onderzocht aan de hand van verschillende soorten onderzoek naar psychopathie. In vragenlijstonderzoek werden twee factoren ontdekt die wijzen op twee verschillende aspecten binnen psychopathie. Aan de hand van verschillen in persoonlijkheidstrekken kunnen hierdoor twee groepen worden onderscheiden.

Vragenlijsten zeggen echter betrekkelijk weinig over onderliggende processen en waar deze verschillen uit voort kunnen komen. Daarnaast zijn ze gevoelig voor vervormingen doordat respondenten sociaal wenselijk kunnen antwoorden, wat zeker bij een groep manipulatieve en bedrieglijke psychopaten vaak voor kan komen. Daarom zal ook gedragsonderzoek worden besproken, om aan de hand hiervan meer te weten te komen over de verschillen in

onderliggende processen tussen de subtypes. Als in deze processen werkelijk verschillen gevonden worden tussen de subtypes zal dit ook terug te vinden moeten zijn in neurale processen, dit zal in de laatste paragraaf worden besproken.

Twee soorten psychopathie in vragenlijstonderzoek

Hare (1991) heeft in de PCL-R twee factoren onderscheiden. In deze paragraaf zal worden

gekeken over welke persoonlijkheidskenmerken deze verschillen precies gaan. Zo vonden

Hicks, Markon, Patrick, Krueger en Newman (2004) in hun onderzoek bij 96 mannelijke

psychopaten, geclassificeerd door de PCL-R, door middel van een cluster analyse twee types.

Het eerste type is het emotioneel stabiel type, met een hoge mate van controle. Het tweede

type is het agressieve type wat gekenmerkt wordt door veel negatieve emotionaliteit en

weinig beheersing. Ook in het onderzoek van Skeem, Johansson, Andershed, Kerr en Louden

(2007) wordt het onderscheid gevonden. Bij een groep van 123 Zweedse, psychopathische

(7)

gedetineerden werd de PCL-R afgenomen, waar een clusteranalyse over werd gedaan. Hierbij

vonden de onderzoekers twee subtypes, die overeen komen met Type 1 en Type 2

psychopaten. Er werden meer angstige en borderline persoonlijkheidstrekken en een slechter inter-persoonlijk functioneren gevonden in de type 2 groep dan in de type 1 groep. In

vergelijking met de controlegroep, die bestond uit niet-psychopate gewelddadige

gedetineerden, was type 2 meer emotioneel onstabiel en teruggetrokken. Type 1 was meer assertief en dominant en minder angstig dan de controlegroep. In beide onderzoeken blijken twee groepen te worden gevonden die qua persoonlijkheidstrekken overeen komen met de twee types die Karpman en Hare al beschreven. Zo blijkt Type 1 weinig angst te kennen en planmatig gedrag vertonen, waarbij deze psychopaat beschikt over een hoge mate van controle. Type 2 wordt vooral gekenmerkt door impulsief en agressief gedrag. Ook toont dit type meer angst en andere negatieve gevoelens, dit komt ook in enige mate overeen met het neurotische type zoals Karpman het omschreef.

In de eerder besproken onderzoeken (Hicks et al., 2004; Skeem et al., 2007) werden groepen door de PCL-R geclassificeerde psychopaten geïncludeerd. Aangezien de

onderzoeken ook met de PCL-R werd verricht, is goed te verklaren dat de

persoonlijkheidskenmerken passende bij de twee factoren ook hier naar voren kwamen. In het onderzoek van Benning, Patrick, Hicks, Blonigen en Krueger (2003) wordt gebruik gemaakt van een andere manier om psychopathie te meten, namelijk de Psychopathic Personality Inventory (PPI). Benning et al. hebben onderzoek gedaan bij 353 mannen, allemaal tweeling en afkomstig uit de algemene bevolking van de Amerikaanse staat Minnesota. Met de PPI

werden psychopathische persoonlijkheidskenmerken gemeten. In dit onderzoek werden weer

twee factoren gevonden die overeenkomen met Type 1 en Type 2 psychopathie. De eerste

factor werd gekenmerkt door persoonlijkheidskenmerken als dominantie, lage angst en

(8)

dapperheid. En overeenkomend met Type 2 werd de tweede factor gekenmerkt door sociaal

afwijkend en antisociaal gedrag.

Bovenstaande onderzoeken werden gedaan bij mannelijke psychopaten. Voor een

compleet beeld van psychopathie moet ook gekeken worden naar eventuele vrouwelijke

psychopaten. Hicks, Vaidyanathan en Patrick (2010) vonden bij vrouwen dezelfde tweedeling

binnen psychopathie. Zij onderzochten dit bij 70 psychopate gedetineerde vrouwen.

Vrouwelijke Type 2 psychopaten worden gekenmerkt door veel negatieve emotionaliteit,

weinig gedragsbeheersing en meer crimineel gedrag, verslavingen en psychische problemen

dan psychopaten van Type 1. De Type 1 groep liet veel crimineel gedrag zien en deze

vrouwelijke psychopaten leken ondanks vele potentieel traumatische ervaringen nauwelijks

last te hebben van psychische problemen.

Er werd dus een duidelijk verschil gevonden tussen de twee subtypes, zowel bij

verschillende vragenlijsten als in verschillende bevolkingsgroepen. Er worden veel

verschillen gevonden in de emotiebeleving tussen de twee types psychopaten, vooral binnen de emotie angst. Karpman (1941) richtte zich binnen het onderscheid tussen de twee subtypes

al op angst. Enerzijds de Type 1 groep die weinig angst kent, anderzijds de zeer angstige Type

2 groep. Het onderzoek van Kimonis, Frick, Cauffman, Goldweber en Skeem (2012) is

uitgevoerd bij adolescente criminelen, met een gemiddelde leeftijd van zestien jaar, waarbij

de indeling in Type 1 en Type 2 psychopathie werd gemaakt naar aanleiding van de

hoeveelheid angst die vertoond werd. Psychopathie werd gemeten met de Youth Psychopathic

Traits Inventory, een vragenlijst die speciaal werd ontwikkeld voor adolescenten. In dit

onderzoek worden geen verschillen tussen de twee psychopate groepen gevonden wanneer de

antwoorden op de vragenlijst werden vergeleken met die van de controle groep. Dit zou

verklaard kunnen worden door het gebruik van de mate van angst als graadmeter voor de

subtypes psychopathie. De aanwezigheid van angst is waarschijnlijk een belangrijke factor,

(9)

maar niet het enige aspect waarop de twee subtypes verschillen. Wel werd in dit onderzoek

een interessante bevinding gedaan over het ontstaan van de twee types van psychopathie.

Het lijkt er namelijk op dat Type 1 eerder een genetische oorsprong heeft en Type 2

eerder door omgevingsinvloeden in de jeugd zou kunnen zijn ontstaan, omdat in deze tweede

groep meer gevallen van mishandeling en emotionele problemen voorkomen. Dit wordt

verder onderzocht in het onderzoek van Poythress, Skeem en Lilienfeld (2006). In dit

onderzoek werden verschillen in oorsprong van Type 1 en Type 2 psychopaten onderzocht.

Een groep van 615 criminele mannen werden gevraagd naar eventuele vormen van

mishandeling in hun jeugd aan de hand van de Dissociative Experiences Scale. Deze

antwoorden werden vergeleken met scores op de PCL-R, en de indeling in Type 1 of Type 2

psychopathie die hieruit op te maken is. Er werd een samenhang gevonden tussen Type 2

psychopaten en de mate van mishandeling in de jeugd, voor Type 1 werd dit niet gevonden.

Type 2 psychopathie zou veroorzaakt kunnen worden door traumatische gebeurtenissen in de

jeugd, terwijl Type 1 psychopathie eerder genetisch zal zijn.

In de beschreven onderzoeken wordt de tweedeling binnen psychopathie in

verschillende groepen mensen gevonden, zowel bij criminelen als bij niet-criminelen en

zowel bij mannelijke als vrouwelijke psychopaten lijkt sprake te zijn van twee soorten

aandoeningen. De eerste groep, Type 1, wordt gekenmerkt door lage emotionaliteit, weinig

angst en een hoge mate van dominantie en controle. De tweede groep, Type 2, wordt

gekenmerkt door antisociaal gedrag, impulsiviteit, reactieve agressie en veel comorbide

psychische problemen. Ook worden aanwijzingen gevonden voor verschillen in oorzaak

tussen de twee types. Subjectieve rapportage is echter zeker bij een populatie als psychopaten

zeer gevoelig voor verstoringen. Deze groep, die bekend staat als manipulatief en

onbetrouwbaar, kan gemakkelijk de resultaten van vragenlijsten naar hun hand zetten,

bijvoorbeeld door zich beter en wellicht emotioneler voor te doen dan ze werkelijk zijn.

(10)

Psychopaten kunnen veel leren over emotionele processen en hoe ze deze op een

weloverwogen wijze kunnen simuleren in vragenlijsten, zonder daadwerkelijk emoties te

ervaren. Dergelijke leerprocessen liggen waarschijnlijk ook ten grondslag aan de bevinding

dat therapie voor de Type 1 psychopaat averechts kan werken. Therapie leert meer over

emoties en hoe deze gebruikt kunnen worden, wat de Type 1 psychopaat alleen maar

manipulatiever en gevaarlijker maakt (Rice, Harris & Cormier, 1992). Het is dus nuttig

kenmerken van psychopathie ook op andere manieren te onderzoeken.

Daarnaast kunnen met vragenlijsten moeilijk onderliggende processen worden

onderzocht. Hier wordt in de volgende paragrafen door middel van gedragsonderzoek en

neuraal onderzoek naar gekeken. In de volgende paragraaf zal worden ingegaan op

gedragsmatige verschillen tussen Type 1 en Type 2 psychopaten, en wat dit zegt over de

onderliggende processen van beide types psychopaten.

Twee soorten psychopathisch gedrag

Wanneer de twee types psychopaten daadwerkelijk van elkaar verschillen zal dit vooral te vinden moeten zijn in het daadwerkelijke gedrag, meer dan in subjectieve rapportage. In deze paragraaf zullen uiteenlopende soorten gedrag worden onderzocht. Zo onderzochten Verona, Patrick, Curtin, Bradley en Lang (2004) 68 mannelijke gedetineerden, die door de PCL-R

waren geclassificeerd als Type 1 of Type 2 psychopaat. De huidgeleidingsrespons werd

gemeten tijdens het luisteren naar akoestische stimuli, die werden verdeeld in negatieve

emotionele, positieve emotionele, en neutrale stimuli. Als positieve stimuli werden geluiden

als baby gelach en juichend publiek gebruikt, als negatieve stimuli werden huilende baby

geluiden en een agressieve schreeuw gebruikt en als neutrale geluiden hoorde de

proefpersonen bijvoorbeeld het doortrekken van een toilet of het geluid van tandenpoetsen.

(11)

De Type 1 groep liet een verminderde huidgeleidingsrespons zien bij het horen van zowel

positieve als negatieve stimuli ten opzichte van neutrale stimuli. Dit suggereert een afwijking

in de ‘action mobilization component’ van emotionele responsie, dat normaal gesproken

reageert op zowel positieve als negatieve emotionele stimuli. Type 2 liet dit niet zien, maar bij

deze groep werd wel een verandering in hartslag tussen emotionele ten opzichte van neutrale

stimuli gemeten. Zij reageren dus in tegenstelling tot Type 1 wel op emotionele stimuli. In dit

onderzoek werden echter enkel akoestische stimuli gebruikt. Vanman, Mejia, Dawson, Schell

en Raine (2003) deden onderzoek bij 80 mannen en vrouwen, allen werkend voor een

uitzendbureau, waarbij psychopathische trekken werden gemeten met de PCL-R. Zij vonden

verschillen tussen de twee subtypes in hun onderzoek met visuele, emotioneel geladen

stimuli. Dit werd gemeten met de knipperreflex tijdens het kijken naar emotioneel geladen

stimuli. Evenals in het onderzoek van Verona et al. (2004) bleek de Type 1 groep minder te

reageren op emotionele stimuli dan de Type 2 groep.

Uit bovenstaande onderzoeken blijkt een duidelijk verschil in reactie op emotionele

stimuli tussen de twee types psychopaten. In de vorige paragraaf is gebleken dat niet alleen

emotioneel functioneren van belang is bij het onderzoek naar de verschillen tussen de twee

groepen, maar dat ook voor andere persoonlijkheidskenmerken verschillen te vinden zijn. Het

onderzoek van Koenigs, Kruepke en Newman (2010) meet dan ook een heel ander aspect van gedrag, namelijk het maken van beslissingen bij psychopaten. Koenigs, Kruepke en Newman onderzochten bij 34 gedetineerde mannen, ingedeeld in Type 1 psychopaten, Type 2

psychopaten en niet-psychopaten, verschillen tussen de twee subtypes bij het maken van economische beslissingen, door middel van een taak waarin onderhandeld moet worden. Type 1 psychopaten accepteerden minder snel een oneerlijk bod en boden zelf ook minder grote bedragen. Zij lieten minder inlevingsvermogen zien en handelden vooral voor hun eigen gewin. Type 2 psychopaten lieten dit patroon niet zien, evenals de controle groep van

(12)

psychopaten. Ook deze studie laat dus het gebrek aan empathie voor Type 1 zien, maar wat het exacte verschil is met Type 2 en hoe Type 2 verschilt van de controle groep is niet erg duidelijk. Wellicht kan dit verklaard worden door de grootte van de groepen deelnemers in deze studie. Zowel de Type 1 groep als de Type 2 groep bestond uit slechts zes deelnemers, om een duidelijk beeld over het onderscheid binnen de gehele psychopathische populatie te kunnen schetsen zal onderzoek met meer deelnemers gedaan moeten worden.

Over het algemeen worden onderzoeken naar psychopathie verricht bij gedetineerden, wat aannemelijk is gezien het agressieve en criminele karakter van deze groep. Deze groep kan echter ook op andere kenmerken dan alleen psychopathie verschillen van de algemene populatie, waardoor het lastig wordt verschillen binnen de groep toe te schrijven aan psychopathie. Om een algemener beeld te krijgen van psychopathische karaktertrekken en welke processen hieraan ten grondslag liggen is het dan ook belangrijk onderzoek te doen bij een niet-criminele populatie. Door Dindo en Fowles (2011) werden 131 mannelijke studenten, waarvan psychopathische trekken werden gemeten met de PPI, onderzocht. De deelnemers

voerden twee taken uit, waarbij de stressreactie werd gemeten aan de hand van de

huidgeleidingsrespons. De eerste taak bestond uit het zien van aflopende cijfers op een

scherm, waarna een hard geluid zou volgen. Hierbij werd een lage stressreactie gemeten bij

Type 1 psychopaten na het horen van het harde, negatieve geluid. De tweede stressvolle taak

bestond uit het geven van een speech over eigen onvolkomenheden. Een hoge stressreactie

werd hierbij gevonden voor de Type 2 groep. Dit komt overeen met verlaagde stress- en

angstreacties voor Type 1 in vergelijking met Type 2. Verschillen binnen de taken waren

echter minder goed te onderscheiden. Dit zou verklaard kunnen worden door de selectie van

studenten. Hierbij ging het niet om een groep echte psychopaten, maar slechts om een aantal

persoonlijkheidstrekken die hiermee in verband staan.

(13)

Om de algemene geldigheid van het onderscheid te kunnen bestuderen werd ook

onderzoek gedaan bij psychopathische vrouwen, om zo het gedrag van psychopathische

mannen en vrouwen te kunnen vergelijken. Vrouwen worden vaak gezien als emotioneler en

minder agressief dan mannen, twee aspecten die in het onderzoek naar psychopathie

belangrijk zijn. Sutton, Vitale en Newman (2002) vonden bij gedetineerde, psychopate vrouwen een onderscheid tussen Type 1 en Type 2 psychopaten bij het zien van emotioneel geladen plaatjes. Dit werd gemeten aan de hand van de knipperreflex bij het zien van positieve, negatieve en neutrale plaatjes. Type 1, vrouwen die weinig angst lieten zien, hadden verlaagde reacties bij het zien van onplezierige stimuli. Type 2, vrouwen die veel angst lieten zien bleken een ‘normale’ reactie te hebben op de stimuli, overeenkomend met de controlegroep. Uit dit onderzoek blijkt dat wanneer gekeken wordt naar de hoeveelheid angst die psychopate vrouwen laten zien, hetzelfde verschil tussen de twee types psychopathie wordt gevonden als bij mannen. Zoals echter in het eerder besproken onderzoek van Kimonis et al. (2012) naar voren kwam, is het meten van angst wellicht niet de beste methode om de subtypes te onderscheiden. Voor het beter begrijpen van de stoornis en de subtypes is het dus nodig om meer onderzoek te doen naar het sociaal en emotioneel functioneren van psychopate vrouwen.

Voor zowel criminelen als niet criminelen, vrouwen als mannen en tijdens

verschillende soorten taken wordt een wezenlijk verschil in vooral emotionele gedragsreacties

tussen Type 1 en Type 2 gevonden. Type 1 wordt gekenmerkt door weinig emotie en angst,

terwijl Type 2 juist wel (vooral negatieve) emoties laat zien. De verschillen op emotioneel

gebied lijken zo groot, dat het bijna onbegrijpelijk lijkt dat beide aandoeningen onder dezelfde

noemer worden geschaard. Op grond van deze bevindingen kan ook verwacht worden dat

beide aandoeningen een verschillende neurale basis kennen. In de volgende paragraaf zal dit

worden onderzocht.

(14)

Twee soorten psychopathie in neuraal onderzoek

Een van de eerste brain imaging onderzoeken bij verschillende soorten moordenaars was van

Raine, Meloy, Bihrle, Stoddard, LaCasse en Buchsbaum, (1998), waar 41 moordenaars en 41

controle personen aan deelnamen. De moordenaars werden verdeeld in predatory en

affectieve moordenaars. Dit zou overeenkomen met de verschillende types psychopaten. Zo

passen de predatory moordenaars goed bij de harteloze Type 1 psychopaat en de affectieve

moordenaars bij de impulsieve Type 2 psychopaat. De onderzoekers vonden een verschil in

activiteit van de prefrontale cortex (PFC). Deze was lager voor de affectieve moordenaars dan

voor de predatory moordenaars. Dit zou wijzen op een verminderd vermogen tot beheersing van emoties voor dit impulsieve type, dat vooral reactieve agressie vertoont. Dit type reageert

te onbeheerst op bedreigende situaties. Ze is wel in staat om emoties bij anderen in te

schatten, maar een gebrek aan controle zorgt voor de agressieve reactie. Dit lijkt in

tegenstelling tot de Type 1 psychopaat, dat vooral proactieve agressie vertoont. Dit type heeft

juist veel zelfcontrole, en streeft naar doelen als seksueel genot of geldelijk gewin, zonder

acht te slaan op het leed van anderen. Het onderzoek van Raine et al. wijst dus op verschillen

in hersenactiviteit voor beide groepen. Er is echter enkel gekeken naar verschillende soorten

moordenaars, maar niet naar de mate van psychopathische trekken.

Volgens het dual-route model van LeDoux (2003) zijn er twee manieren waarop

emotionele stimuli worden verwerkt, een directe, snelle route waarbij informatie grofweg

wordt beoordeeld en een indirecte, gedetailleerde route waarbij de informatie uitgebreider

wordt geanalyseerd. Beide routes eindigen op de amygdala. Onder normale condities

inhibeert de PFC de amygdala, deze heeft dus een regulerende werking op directe emoties.

Wanneer de amygdala verkleind is, of om een andere reden slecht functioneert, zal dit

gevolgen hebben voor het inschatten van risico’s en het handelen naar aanleiding van

emotionele gebeurtenissen. Wanneer daarentegen de PFC slecht functioneert zullen

(15)

emotionele reacties niet geinhibeerd worden, wat de controle over emoties vermindert en

waardoor emotionele reacties heftiger worden. Door Yang, Raine, Narr, Colletti en Toga

(2009) werd onderzoek gedaan naar de amygdala van psychopaten. Er werden 27 psychopaten

geselecteerd aan de hand van de PCL-R, uit een groep werknemers van uitzendbureaus. Ook

was er een controle groep van 32 deelnemers. Uit dit onderzoek bleek dat de amygdala verkleind was bij de gehele groep psychopaten vergeleken met de controlegroep. Dit effect

was echter het sterkst voor de Type 1 psychopaat. Mogelijk is bij Type 1 de gehele amygdala

aangetast. Hierdoor is bij dit type zowel de directe als de indirecte route uit het dual-route

model aangetast, wat de emotionele en sociale dysfuncties voor dit type kan verklaren. Deze

groep is niet goed in staat emoties te ervaren en te herkennen, wat verklaard kan worden door

de slecht werkende amygdala. Bij Type 2 lijkt de amygdala minder aangetast, en deze groep

is dan ook beter in het emotioneel functioneren. Bij dit type lijkt vooral de indirecte

verwerking uit het dual-route model aangetast, door een verminderde werking van de PFC.

Deze verminderde werking van de PFC werd ook gevonden in het eerder genoemde

onderzoek van Raine et al. (1998). Hierdoor worden emoties bij dit type minder goed

geinhibeerd. Dit kan de verminderde emotieregulering, en dus het impulsieve karakter van de

Type 2 groep verklaren.

Newman, Curtin, Bertsch, en Baskin-Sommers (2010) stellen dat niet de amygdala

maar het aandachtsproces verstoord zou zijn bij psychopaten. Dit gaat niet per se tegen het

amygdala argument in, maar kan hier een aanvulling op zijn. Bij Type 2 zou immers het

regulerende aandachtsproces verstoord kunnen zijn, terwijl bij Type 1 de primaire

emotieprocessen verstoord zouden zijn. Newman et al. vonden namelijk in hun onderzoek bij

125 gedetineerden dat het aandachtsproces verstoord was voor emotionele stimuli, vooral

voor indirecte emotionele stimuli. Deelnemers deden een taak waarbij rode en groene letters

werden getoond, waarbij een schok zou kunnen volgen op een rode letter. De directe taak

(16)

bestond uit het beoordelen of een letter bedreigend (rood) of niet bedreigend (groen) was. Bij

de indirecte taak moest ofwel de locatie ofwel de volgorde van de letters worden beoordeeld,

waardoor de aandacht niet direct gericht was op de bedreiging. Hierbij werd de startle reflex

gemeten. Verwacht kan worden dat aandacht vooral verstoord is voor het tweede type,

aangezien zij het meeste controle-problemen hebben, maar in dit onderzoek werd nauwelijks

verschil gevonden tussen de twee types. Wellicht hebben beide types door een verminderde

werking van de amygdala en de PFC ook problemen in het aandachtsproces, maar dit zal

verder onderzoek moeten uitwijzen.

Naast systemen voor het herkennen en reguleren van eigen emoties is het gebrek aan

empathie een kenmerk van psychopathie. Uit veel vragenlijstonderzoek blijkt dat vooral Type

1 psychopaten moeite heeft met het inbeelden van andermans gevoelens. In het onderzoek van

Decety, Chen, Harenski en Kiehl (2013) worden 121 gevangenen visuele stimuli aangeboden

van verwondingen of andere vormen van pijn, waarbij ofwel het perspectief van een ander of

van zichzelf moest worden ingenomen. De groep met een hoge score op de PCL-R factor 1

liet een lage activiteit in de amygdala en anterieure insula zien. De anterieure insula wordt

vaak in verband gebracht met empathie, en wordt geactiveerd bij het zien van pijn bij anderen.

De Type 1 groep reageert dus minder op het zien van andere mensen met pijn, terwijl ze wel

normale activiteit laten zien bij zichzelf ingebeelde pijn. Dit wijst inderdaad op lage empathie

voor dit type psychopaten. Voor Type 2 is geen verminderde activiteit gevonden vergeleken

met niet-psychopaten, hetgeen overeenkomt met het emotionelere karakter van dit type in

vergelijking met Type 1.

Het brein is echter een complex systeem waarin processen niet los van elkaar bestaan.

De onderzochte hersenkernen staan dan ook niet op zichzelf en hebben met veel andere

factoren en processen te maken. Ook op andere neurale gebieden zullen verschillen kunnen

worden gevonden tussen de twee subtypes van psychopathie. Op hormonaal niveau wordt

(17)

bijvoorbeeld door Buckholtz et al. (2010) gevonden dat het dopamine beloningssysteem hypersensitief is voor de impulsieve en antisociale factor van de PPI, de Type 2 psychopaat.

Dit werd onderzocht bij 30 psychopaten, waarvan een PET en een fMRI scan werden

gemaakt. Het type psychopathie werd gemeten met de PPI. Type 1 psychopaten lieten geen

afwijkingen zien in het dopamine beloningssysteem. De bevindingen van dit onderzoek zou

het impulsieve gedrag van Type 2 kunnen verklaren.

Uit de beschreven studies blijkt dat er ook op breinniveau fundamentele verschillen

zijn tussen Type 1 en Type 2. Type 1 staat in verband met een amygdala disfunctie die het

weinig emotionele en weinig empathische gedrag van dit type kan verklaren. Type 2

daarentegen lijkt eerder PFC problemen te hebben waardoor er verminderde controle is over

het eigen gedrag, wat het impulsieve karakter van dit type kan verklaren. Ook worden er

verschillen gevonden in het dopaminesysteem en in aandacht. Uit neuraal onderzoek blijkt er

daadwerkelijk sprake te zijn van twee sterk verschillende aandoeningen die met verschillende

vormen van emotionele verwerking samenhangen.

Psychopathie en de Antisociale Persoonlijkheidsstoornis

Uit de beschreven onderzoeken blijkt dat de twee types psychopaten, die al door Karpman (1941) werden onderscheiden, wezenlijk twee verschillende aandoeningen vormen. Beide kunnen agressief en harteloos zijn, maar zowel qua persoonlijkheidskenmerken, qua gedrag en qua neurale processen verschillen de twee aandoeningen van elkaar. Wanneer deze twee aandoeningen zo afwijkend zijn op al deze vlakken, mogen deze niet onder dezelfde noemer geschaard worden. Onderzoek naar psychopathie, het inschatten van recidiverisico’s en het ontwikkelen van behandelmethodes zullen effectiever zijn wanneer dit specifiek gericht wordt op één van de twee types. De twee types moeten niet langer over één kam geschoren worden, maar erkend worden als twee aparte aandoeningen. Zo kan er in de toekomst meer

(18)

duidelijkheid bestaan over de oorsprong, de ontwikkeling, het verloop en de behandeling van deze aandoeningen.

Er zijn overeenkomsten tussen de twee groepen, beide types zijn namelijk agressief, manipulatief, onbetrouwbaar en houden geen rekening met anderen, maar er zijn ook grote verschillen, zoals Karpman in 1941 al stelde. Type 1 is harteloos, Type 2 ongeremd. Ook handelt Type 1 eerder planmatig, en Type 2 impulsief. Type 1 kent heel weinig emotionaliteit en herkent dit ook slecht bij anderen, terwijl Type 2 juist zeer angstig kan zijn. Daarnaast zijn er op neuraal niveau ook verschillen. Zo lijkt bij Type 1 de amygdala vooral aangetast, terwijl Type 2 eerder gekenmerkt wordt door een verminderde werking van de PFC. Ook is het mogelijk dat bij Type 1 sprake is van een genetisch defect, terwijl Type 2 wellicht een ontwikkelingsstoornis is. Ook deze verschillen in oorsprong wijzen op twee afwijkende aandoeningen.

In de klinische praktijk wordt de diagnose psychopathie niet gesteld. Deze groep valt in de DSM onder de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Naar aanleiding van de onderzoeken die besproken zijn in deze these is het aannemelijk dat de Type 2 psychopaat hier inderdaad onder valt. Dit type laat namelijk veel overeenkomsten zien met de antisociale

persoonlijkheidsstoornis. Zo past het beeld van de impulsieve, agressieve, onbetrouwbare crimineel goed binnen deze persoonlijkheidsstoornis. Type 1 past echter niet in dit beeld van de antisociale persoonlijkheidsstoornis en zou een aparte diagnose moeten zijn. Tot deze groep behoren de kern psychopaten, zoals beschreven volgens Cleckley. Deze groep heeft waarschijnlijk genetische defecten, heeft een zeer slecht emotioneel functioneren en is moeilijk te behandelen (Skeem et al., 2003). Dit laatste geeft aan dat op het gebied van

behandeling over verschillende manieren van aanpak moet worden gedacht. Zo zou de Type 2 groep beter reageren op therapie door een hogere motivatie en meer zelfinzicht dan Type 1. Bij Type 1 zou behandeling zelfs averechts kunnen werken. Over de gehele groep

(19)

psychopaten zijn zeer tegenstrijdige meningen wat betreft het effect van behandeling (Salekin, 2002). Zo worden psychopaten door de één als onhandelbaar bestempeld, terwijl anderen wel goede resultaten boeken. Deze tegenstelling kan verklaard worden door de grote verschillen tussen de twee groepen. Wanneer naar beide groepen afzonderlijk onderzoek wordt gedaan zouden misschien effectievere behandelmethodes kunnen worden ontwikkeld. Ook zal meer onderzoek gedaan moeten worden naar de mate van overeenkomsten tussen Type 2 en de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Zoals uit de beschreven onderzoeken blijkt zou dit type goed onder deze stoornis kunnen vallen, maar of hier dan ook dezelfde risico-inschattingen en behandelmethodes op kunnen worden toegepast is nog niet duidelijk.

Tevens richtte deze these zich vooral op psychopaten met een criminele achtergrond. Volgens Gao en Raine (2010) kan er echter ook een onderscheid gemaakt worden tussen succesvolle en onsuccesvolle psychopaten. Criminele psychopaten vormen de onsuccesvolle groep, dit zijn gedetineerden waar onderzoek naar psychopathie vooral bij gedaan wordt. Er is volgens Gao en Raine echter ook een niet-criminele groep psychopaten. Criminaliteit is in dit geval geen vereiste om aan de voorwaarden voor psychopathie te doen. Zo kunnen

bijvoorbeeld managers van topbedrijven en politieagenten sterke psychopathische

persoonlijkheden laten zien. Hoe deze groep zich verhoudt tot de Type 1 psychopaat en de Type 2 aandoening zoals besproken in deze these dient nader te worden onderzocht.

De twee subtypes binnen psychopathie zouden beter als twee aparte aandoeningen kunnen worden gezien. Het ontwerpen van de juiste therapie voor de twee aandoeningen zal makkelijker worden wanneer specifiek onderzoek wordt gedaan naar de aparte aandoeningen. Hierdoor wordt meer aandacht besteed aan de specifieke kenmerken van de twee types, en kunnen meer mensen geholpen worden. Door het scheiden van de twee types zal een duidelijker beeld ontstaan over de term psychopathie. Wellicht zal zelfs in de media minder

(20)

snel het label ‘harteloze psychopaat’ worden gebruikt voor gevallen als Jack the Ripper, maar zal hier eerder aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis worden gedacht.

(21)

Referentielijst

Benning, S. D., Patrick, C. J., Hicks, B. M., Blonigen, D. M., & Krueger, R. F. (2003).

Factor structure of the psychopathic personality inventory: validity and implications

for clinical assessment. Psychological assessment, 15, 340-350.

Buckholtz, J. W., Treadway, M. T., Cowan, R. L., Woodward, N. D., Benning, S. D., Li, R.,

Ansari, M. S., Baldwin, R. M., Schwartzman, A. N., Shelby, E. S., Smith, C. E., Cole,

D., Kessler, R. M., & Zald, D. H. (2010). Mesolimbic dopamine reward system

hypersensitivity in individuals with psychopathic traits. Nature neuroscience, 13,

419-421.

Cameron, D. (1994). St-iii-ll Going... The Quest for Jack the Ripper. Social Text, 147-154.

Cleckley, H. (1941). The Mask of Sanity. St. Louis, MO: Mosby.

Coid, J., & Ullrich, S. (2010). Antisocial personality disorder is on a continuum with

psychopathy. Comprehensive Psychiatry, 51, 426-433.

Decety, J., Chen, C., Harenski, C., & Kiehl, K. A. (2013). An fMRI study of affective

perspective taking in individuals with psychopathy: imagining another in pain does not

evoke empathy. Frontiers in human neuroscience, 7. doi:10.3389/fnhum.2013.00489.

Dindo, L., & Fowles, D. (2011). Dual temperamental risk factors for psychopathic

personality: evidence from self-report and skin conductance. Journal of personality

and social psychology, 100, 557-566.

Gao, Y., & Raine, A. (2010). Successful and unsuccessful psychopaths: A neurobiological

model. Behavioral sciences & the law, 28, 194-210.

Hare, R. D. (1991). The Hare Psychopathy Checklist – Revised. Toronto: Multi-Health

Systems, 23.

(22)

Harpur, T. J., Hare, R. D., & Hakstian, A. R. (1989). Two-factor conceptualization of

psychopathy: Construct validity and assessment implications. Psychological

Assessment: A Journal of consulting and clinical Psychology, 1, 6-17.

Hicks, B. M., Markon, K. E., Patrick, C. J., Krueger, R. F., & Newman, J. P. (2004).

Identifying psychopathy subtypes on the basis of personality structure. Psychological

assessment, 16, 276-288.

Hicks, B. M., Vaidyanathan, U., & Patrick, C. J. (2010). Validating female psychopathy

subtypes: differences in personality, antisocial and violent behavior, substance abuse,

trauma, and mental health. Personality Disorders: Theory, research, and treatment, 1,

38-57.

Karpman, B. (1941). On the need for separating psychopathy into two distinct clinical

types: Symptomatic and idiopathic. Journal of Criminolgy and Psychopathy, 3,

112-137.

Karpman, B. (1948). The myth of the psychopathic personality. American Journal of

Psychiatry, 523-534.

Kimonis, E. R., Frick, P. J., Cauffman, E., Goldweber, A., & Skeem, J. (2012). Primary and

secondary variants of juvenile psychopathy differ in emotional

processing. Development and psychopathology, 24, 1091-1103.

Koenigs, M., Kruepke, M., & Newman, J. P. (2010). Economic decision-making in

psychopathy: a comparison with ventromedial prefrontal lesion patients.

Neuropsychologia, 48, 2198-2204.

LeDoux, J. (2003). The emotional brain, fear, and the amygdala. Cellular and molecular neurobiology, 23, 727-738.

(23)

Newman, J. P., Curtin, J. J., Bertsch, J. D., & Baskin-Sommers, A. R. (2010). Attention

moderates the fearlessness of psychopathic offenders. Biological psychiatry, 67,

66-70.

Poythress, N. G., Skeem, J. L., & Lilienfeld, S. O. (2006). Associations among early abuse,

dissociation, and psychopathy in an offender sample. Journal of abnormal

psychology, 115, 288-297.

Psychiaters: Dutroux perfecte psychopaat. (2004, 5 mei). De Volkskrant.

Punch, M. (2005). The Belgian Disease: Dutroux, Scandal, and System Failure in

Belgium. Policing Corruption: International Perspectives, 3, 367.

Raine, A., Meloy, J. R., Bihrle, S., Stoddard, J., LaCasse, L., & Buchsbaum, M. S. (1998).

Reduced prefrontal and increased subcortical brain functioning assessed using positron

emission tomography in predatory and affective murderers. Behavioral sciences & the

law, 16, 319-332.

Rice, M. E., Harris, G. T., & Cormier, C. A. (1992). An evaluation of a maximum security

therapeutic community for psychopaths and other mentally disordered offenders. Law

and human behavior, 16, 399-412.

Salekin, R.T. (2002). Psychopathy and therapeutic pessimism: Clinical lore or clinical

reality? Clinical Psychology Review, 22, 79–112.

Skeem, J., Poythress, N., Edens, J.F., Lilienfeld, S.O., & Cale, E.M. (2003). Psychopathic

personality or personalities? Exploring potential variants of psychopathy and their

implications for risk assessment. Aggression and Violent Behavior, 8, 513-546.

(24)

Skeem, J., Johansson, P., Andershed, H., Kerr, M., & Louden, J. E. (2007). Two subtypes of

psychopathic violent offenders that parallel primary and secondary variants. Journal of

abnormal psychology, 116, 395-409.

Sutton, S. K., Vitale, J. E., & Newman, J. P. (2002). Emotion among women with

psychopathy during picture perception. Journal of abnormal psychology,111, 610-619.

Vanman, E. J., Mejia, V. Y., Dawson, M. E., Schell, A. M., & Raine, A. (2003). Modification

of the startle reflex in a community sample: Do one or two dimensions of psychopathy

underlie emotional processing?. Personality and Individual Differences, 35,

2007-2021.

Verona, E., Patrick, C. J., Curtin, J. J., Bradley, M. M., & Lang, P. J. (2004). Psychopathy and

physiological response to emotionally evocative sounds. Journal of abnormal

psychology, 113, 99-108.

Yang, Y., Raine, A., Narr, K. L., Colletti, P., & Toga, A. W. (2009). Localization of

deformations within the amygdala in individuals with psychopathy. Archives of

General Psychiatry, 66, 986-994.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor wat betreft de vordering sub 2 zal het hof de zaak naar de rol verwijzen en partijen in de gelegenheid stellen zich (bij voorkeur eenstemmig) bij akte uit te laten over de

Uit dit onderzoek blijkt dat het verbeterde ontwerpproces uit het Lean6Sigma onderzoek niet volledig gevolgd wordt en dat de invloedsfactoren deels nog bestaan. Op basis

Mannen of vrouwen bleken inderdaad geen significant hogere daling van het aantal glazen alcohol te hebben dan het andere geslacht wanneer er trek naar alcohol bij kick-situaties werd

De vier scenario’s, Global Economy, Strong Europe, Transatlantic Market en Regional Communities, hebben een horizon tot 2040.. Scenario’s schetsen een speelveld van

functionalities of PHRs mainly include online self-management support, monitoring the disease course and functionalities for information exchange among health care

The findings in these chapters showed that customer attractiveness and supplier satisfaction, a firm’s selection and relational capabilities and the different dimensions of power

moderated. We can conclude that with the introduction of the interaction variable, the predictability of the model has improved with 3,2%, since the adjusted R-squared increased

Dit betekent dat ook wanneer er sprake is van een hoge mate van identificatie met de referentiegroep er geen significant verschil is tussen de deelnemers die de tekst hebben