• No results found

De invloed van depressieve symptomen en slaap op het verbale geheugen in een subklinische populatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van depressieve symptomen en slaap op het verbale geheugen in een subklinische populatie"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorthese

De Invloed van Depressieve Symptomen en Slaap op het Verbale Geheugen in een Subklinische Populatie

L. Frudiger

Universiteit van Amsterdam

Studentnummer: 10379320 N. de Vent & L. Bedaf 19-06-2015

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Methode 8 Data-analyse 11 Resultaten 12 Discussie 16 Referenties 19 Reflectieverslag 22

(3)

Abstract

Deze studie onderzocht de invloed van depressieve symptomen en slaapkwaliteit op verbaal geheugen in een subklinische populatie. Deelnemers (N = 46) werden ingedeeld in een subklinisch depressieve en een controle conditie. Depressiviteit, slaapkwaliteit en verbaal geheugen werden gemeten met respectievelijk de BDI en IDS, PSQI en de SRT. Resultaten lieten zien dat

depressiviteit en slaapkwaliteit geen invloed hadden op verbaal geheugen. Dit was in tegenstelling met de verwachting, die stelde dat depressieve deelnemers of slechte slapers slechter scoren op de SRT dan niet-depressieve deelnemers of goede slapers. Men kan niet uitsluiten dat depressieve symptomen en slaapkwaliteit geen invloed hebben op verbaal geheugen. Vanwege beperkingen, zoals kleine steekproefgrootte en te lage depressie cut-off score is vervolgonderzoek nodig om dit terrein verder te onderzoeken.

(4)

Inleiding

Er zijn tegenwoordig veel mensen met een depressie. Zo’n 19% van de mensen in

Nederland krijgt last van een depressie gedurende hun levensloop (de Graaf, ten Have, van Gool, & van Dorsselaer, 2012). Depressie brengt verschillende problemen met zich mee. Een van deze problemen is dat depressieve patiënten achteruitgang vertonen in cognitieve functies. Een ander probleem is dat er vaak slaapverstoringen zijn onder depressieve patiënten. Het probleem van cognitieve achteruitgang wordt onder andere geïllustreerd door Bearden et al. (2005). Zij lieten zien dat er bij depressieve patiënten sprake is van een verslechterd geheugen tijdens de acute fase van de depressie (Bearden et al., 2005). Dit geldt niet alleen voor volwassenen, maar ook bij kinderen en adolescenten is hier sprake van. Depressieve kinderen en adolescenten hebben namelijk een vertraagde verwerkingssnelheid, een verslechterd verbaal geheugen en verslechterde executieve functies in vergelijking met gezonde personen (Brooks, Iverson, Sherman, & Roberge, 2010). Dit impliceert dat deze cognitieve achteruitgang niet per se leeftijd gerelateerd is. Het

tegenovergestelde kan juist snel gedacht kan worden bij cognitieve achteruitgang vanwege het bestaande negatieve effect van leeftijd op cognitieve functies. Dat de achteruitgang niet per se leeftijd gerelateerd is, wordt nogmaals ondersteund door Fossati, Coyette, Ergis, & Allilaire (2002) die in hun onderzoek vonden dat oude patiënten niet kwetsbaarder zijn voor de invloed van

depressie op het geheugen dan jonge patiënten. Wat een iemand wel kwetsbaarder maakt voor de invloed van depressie op het geheugen is het aantal depressieve episodes die de patiënt heeft gehad. Fossati, Harvey, Le Bastard, Ergis, Jouvent, & Allilaire (2004) vonden namelijk dat patiënten die hun eerste depressieve episode hadden nog geen verslechterd verbaal geheugen vertoonden, echter was dit wel het geval bij patiënten met terugkerende depressieve episodes.

Naast het idee dat depressieve patiënten tijdens de acute fase van de depressie een verslechterd geheugen hebben, kan dit negatieve effect ook op de lange termijn blijven bestaan. Shimizu et al. (2013) vonden dat er bij volwassen depressieve patiënten in remissie en zelfs bij al herstelde patiënten nog steeds sprake is van een slechtere motorische snelheid, aandacht en een

(5)

slechter verbaal geheugen dan bij gezonde personen. Door Lera-Miguel, Andrés-Perpiñá, Fatjó-Vilas, & Lázaro (2015) werd een soortgelijk effect gevonden, zij lieten namelijk zien dat executieve functies, werkgeheugen, verbaal en visueel geheugen bij euthymische adolescenten nog steeds verslechterd waren ten opzichte van gezonde personen. Wellicht moet er bij het voortbestaan van dit effect wel een nuancering aangebracht worden. Hammar & Ardal (2013) vonden bij herstelde patiënten namelijk vooral een verslechterd geheugen tijdens de eerste aanbieding van woorden. Naarmate woorden herhaaldelijk werden aangeboden, normaliseerde het verbaal geheugen van de herstelde patiënten (Hammar & Ardal, 2013). Geconcludeerd kan worden dat depressie en cognities dus negatief samenhangen.

De slaap-gerelateerde problemen bij depressieve patiënten worden onder andere

geïllustreerd door Stewart et al. (2006) en Staner (2010). Zo stellen zij dat 41% van de depressieve patiënten insomnia als comorbide stoornis heeft. Daarnaast heeft 75% van de patiënten

slaapproblemen in een dergelijke mate dat ze er in ieder geval ernstig vermoeid van raken (Stewart et al., 2006; Staner, 2010). Deze slaapproblemen kunnen serieuze negatieve gevolgen hebben. Een van deze gevolgen wordt uitgelegd door Meerlo, Mistlberger, Jacobs, Heller & McGinty (2009). Zij stelden dat de effecten van slaapverstoringen kunnen leiden tot een afname in celontwikkeling en neurogenese in de hippocampus, welke belangrijk is bij geheugen (Meerlo et al., 2009). Daarnaast interfereren milde slaapverstoringen al met het leerproces (Meerlo et al., 2009). Deze effecten van slaapverstoringen kunnen dus leiden tot verminderd cognitief functioneren. Evidentie hiervoor is bijvoorbeeld dat niet-slaperige studenten beter zijn in leer- en recalltaken dan slaperige studenten en dat insomnia patiënten hebben een groter aantal herhalingen nodig om alle items van een

woordenlijst te leren dan gezonde personen (Campos-Morales, Valencia-Flores, Castaño-Meneses, Castañeda-Figueiras, & Martínez-Guerrero, 2005; Szelenberger & Niemcewicz, 2000). Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat slaapverstoringen ook een negatieve invloed hebben op geheugen.

Depressiviteit en slaap-gerelateerde problemen komen dus dikwijls samen voor. Depressie kan hierbij leiden tot slaapproblemen, maar slaapproblemen kunnen ook leiden tot depressie

(6)

(LeBlanc, Merette, Savard, Ivers, Baillargeon, & Morin, 2009; Buysse, Reynolds, Monk, Berman, & Kupfer, 2004; Roth, 2007). Hierbij zijn een aantal dingen nog niet duidelijk, zoals bijvoorbeeld onduidelijk is welk probleem welk probleem veroorzaakt. Een theorie hiervoor is dat

slaapproblemen of het hebben van een negatieve stemming een soort vicieuze cirkel in gang zetten, waardoor het ontwikkelen van meer slaapproblemen en een depressieve stemming aannemelijk wordt (Waters & Bucks, 2011). Toch zijn er ook een aantal dingen die al wel bekend zijn over de rol die slaap speelt bij de cognitieve functies van depressieve patiënten. Volgens Volkert et al. (2014) is cognitieve verslechtering bij depressieve patiënten grotendeels het gevolg van de symptomen waar de patiënt op dat moment last van heeft, met name slaapverstoringen en

subklinisch depressieve symptomen. Dit is terug te zien in hun studie waar euthymische bipolaire patiënten met slaapproblemen ernstigere cognitieve disfuncties hebben dan euthymische biopolaire patiënten zonder slaapproblemen. Of de patiënten cognitieve disfuncties hadden, bleek niet af te hangen van de ernst van de depressie. Slaap lijkt dus een belangrijke rol te spelen in het wel of niet hebben wel cognitieve disfuncties bij depressieve patiënten. Naismith, Norrie, Lewis, Rogers, Scott, & Hickie (2009) sluiten hier met hun studie op aan, door te concluderen dat verschillende

slaapproblemen andere gevolgen hebben op het cognitief functioneren bij depressieve patiënten. Zo zouden problemen met inslapen samenhangen met de globale verslechtering van cognities en zou vroeg wakker worden en vervolgens niet meer kunnen slapen samenhangen met een slechter verbaal geheugen (Naismith et al., 2009). Uit deze onderzoeken blijkt dus dat slaapproblemen een negatieve invloed hebben op verbaal geheugen bij depressieve patiënten.

Tot op heden is er nog maar weinig onderzoek gedaan naar de combinatie van de factoren depressie, slaap en verbaal geheugen. Deze studie gaat dan ook in op de vraag wat de invloed is van depressieve symptomen en slaap op verbaal geheugen in een subklinische populatie. Het

onderzoeken van deze populatie is onder andere relevant, omdat mensen met een subklinische depressie op den duur een depressieve stoornis (MDD) kunnen ontwikkelen. Een ander argument voor de relevantie is dat wanneer men niet voldoet aan de DSM-IV criteria voor een klinische

(7)

depressie het alsnog zo kan zijn dat de depressieve symptomen invloed hebben op het cognitief functioneren. Patiënten in remissie en patiënten die al hersteld zijn voldoen niet (geheel) meer aan de DSM-IV criteria voor een klinische depressie, net zoals mensen met een subklinische depressie niet voldoen aan de criteria. Toch is er bij deze herstelde groep nog steeds sprake van een

verslechterd verbaal geheugen (Shimizu et al., 2003; Lera-Miguel et al., 2015; Hammar & Ardal, 2013). Om deze reden lijkt het aannemelijk dat het beschreven effect ook bestaat bij mensen met een subklinische depressie.

In veel studies is voor het meten van depressie vooral de Hamilton Depression Rating Scale (HDRS) gebruikt, voor het meten van verbaal geheugen de Rey Auditory Verbal Learning Test (RAVLT1-5), California Verbal Learning Test (CVLT) en de Logical Memory subtest en werd slaap vaak gemeten door slaap-gerelateerde vragen uit de HDRS (Naismith et al., 2009; Naismith et al., 2011; Volkert et al., 2014). Deze studie onderscheidt zich van de in de literatuur gevonden methoden door de Beck Depression Inventory (BDI) en Inventory of Depressive Symptomology (IDS) te gebruiken voor depressiemetingen. Dit geeft een betrouwbaarder beeld van depressieve symptomen dan wanneer men slechts één test gebruikt, i.e. de HDRS. De Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI) wordt gebruikt voor slaapkwaliteitsmetingen, omdat deze hiervoor ontwikkeld is en daarom een betere manier is om dit slaapkwaliteit te meten dan een aantal losse vragen uit een vragenlijst die oorspronkelijk een ander construct meet. De Selective Reminding Test (SRT) wordt gebruikt voor verbaal geheugen, vanwege het feit dat deze test meerdere subschalen van verbaal geheugen meet. Dit biedt de mogelijkheid om gerichter onderzoek te doen naar de verschillende aspecten van geheugen dan bij gebruik van bijvoorbeeld de Logical Memory subtest. De subschalen die in deze studie worden gebruikt representeren het korte- en langetermijngeheugen,

respectievelijk Short Term Retrieval en Long Term Retrieval. De reden voor het gebruik hiervan is dat het korte- en langetermijngeheugen de twee hoofdaspecten zijn van (verbaal geheugen).

Wanneer er op deze aspecten een effect wordt gevonden kan er worden onderzocht welke andere aspecten van het geheugen nog meer beïnvloed worden.

(8)

Long Term Retrieval is de mate waarin woorden uit het langetermijngeheugen worden opgehaald. Short Term Retrieval is de mate van afhankelijkheid van het kortetermijngeheugen. Het idee is dat wanneer er minder afhankelijkheid van het kortetermijngeheugen is, men beter in staat is om woorden op te slaan in en op te halen uit het langetermijngeheugen (Buschke, 1973). Bij een goed verbaal geheugen verwacht men namelijk dat er zo min mogelijk van de reproductiewoorden in het kortetermijngeheugen zitten en zoveel mogelijk van deze woorden in het

langetermijngeheugen. Bij een verslechterd verbaal geheugen verwacht men dan dat er meer woorden in het kortetermijngeheugen zitten en minder in het langetermijngeheugen.

Op basis van deze theoretische achtergrond en de besproken onderzoeken zijn de hypotheses ontstaan dat (1) depressieve symptomen en slaapproblemen een negatieve invloed hebben op het langetermijngeheugen, (2) depressieve symptomen en slaapproblemen een positieve invloed hebben op het kortetermijngeheugen en dat (3) depressieve symptomen een positieve invloed hebben op slaapproblemen. Deelnemers met een subklinische depressie of slechtere slaapkwaliteit zullen dan lager scoren op de Long Term Retrieval van de SRT dan niet-depressieve deelnemers of deelnemers met een goede slaapkwaliteit. Tevens zullen deelnemers met een subklinische depressie of slechtere slaapkwaliteit hoger scoren op de Short Term Retrieval van de SRT dan niet-depressieve deelnemers of deelnemers met een betere slaapkwaliteit. Tenslotte zullen deelnemers met een subklinische depressie hoger scoren op de PSQI dan niet-depressieve deelnemers.

Methode Deelnemers

Deze studie betrof 65 gezonde mensen (23 mannen en 42 vrouwen), lopend van 18 tot 64 jaar (M = 30, SD = 13). Deelnemers werden geworven door middel van het vragen van

studiegenoten, vrienden, kennissen en familie. Daarnaast werd ook een advertentie op de website van het laboratorium van de UvA geplaatst, waar deelnemers zich konden opgeven voor deelname. Geïnteresseerde deelnemers werden door middel van een vragenlijst gescreend voor

(9)

exclusiecriteria. De exclusiecriteria voor deelname waren (a) jonger dan 18 jaar, (b) niet-vloeiend Nederlands sprekend, (c) mensen die op het moment van deelname aan het onderzoek onder

behandeling van een psycholoog of psychiater waren, (d) gebruik van psycho-actieve medicatie, (e) patiënten met ziekten aan het centrale zenuwstelsel, (f) alcohol- en/of middelenmisbruik, (g)

slechtziendheid en/of doofheid. Indien de deelnemers aan deze criteria voldeden, werd doorgegaan met de rest van het onderzoek. Deelnemers kregen geen vergoeding voor deelname aan het

onderzoek. Dit onderzoek is goedgekeurd door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam (UvA).

Materialen

Beck Depression Inventory (BDI). De BDI is een zelfrapportage vragenlijst bestaande uit 21 items die de mate van depressie meet. Ieder item beschrijft een symptoom van depressie. De respondent geeft op een 4-puntsschaal (lopend van 0 tot 3) aan in hoeverre dat item op hem of haar van toepassing is gezien de afgelopen twee weken inclusief de dag van afname. Er kan een

somscore behaald worden lopend van 0 tot 63 (Beck et al., 1996). Een hoge score op de vragenlijst weerspiegelt een hoge mate van depressiviteit. Een voorbeelditem is: ‘Verlies van interesse’. De interne consistentie van de BDI is hoog, α = .91 (Beck et al., 1996).

Inventory of Depressive Symptomatology (IDS). De IDS-30 is een zelfrapportage vragenlijst bestaande uit 30 items die de mate van depressie meet. Ieder item beschrijft een symptoom van depressie. De respondent geeft op een 4-puntsschaal (lopend van 0 tot 3) aan in hoeverre dat item op hem of haar van toepassing is gezien de afgelopen zeven dagen. Er wordt een somscore gevormd door het optellen van scores van 28 van de 30 items, lopend van 0 tot 84 (Rush et al., 2006). Een hogere somscore op de vragenlijst weerspiegelt een hoge mate van depressiviteit. Een voorbeeld item is: ‘Prikkelbare stemming’. De validiteit en de interne consistentie van de IDS-30 zijn hoog, α = .75 (Corruble, Legrand, Duret, Charles, & Guelfi, 1999).

(10)

Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI). De PSQI is een zelfrapportage vragenlijst

bestaande uit 19 items die de slaapkwaliteit en -verstoringen meet van de afgelopen maand (Buysse et al., 1989). Zodoende kan de vragenlijst een onderscheidt maken tussen ‘goede’ en ‘slechte’ slapers (Buysse et al., 1989). In het artikel van Buyssy et al. (1989) worden de procedures en verschillende slaapcomponenten uitgelegd. Ieder item betreft de gebruikelijke slaapgewoonten van de respondent. De respondent begint met het beantwoorden van de eerste vier open vragen. Op items 5 tot en met 19 antwoordt men op een 4-puntsschaal (lopend van 0 tot 3: ’Niet gedurende deze maand’, ‘minder dan 1 keer per week’, ‘1 tot 2 keer per week’ en ‘3 of meer keren per week’). De totaalscore wordt gevormd door de somscores van de bovengenoemde componenten, lopend van 0 tot 21 (Buysse et al., 1989). Een hoge score op de vragenlijst weerspiegelt een lage slaapkwaliteit. Een voorbeeld item is: ‘Hoe zou u uw slaapkwaliteit van de afgelopen maand gemiddeld

inschalen?’. De validiteit en interne consistentie van de Engelstalige versie van de PSQI is goed (Buysse et al., 1989). Het lijkt aannemelijk dat de Nederlandstalige versie hierin gelijk is met de Engelstalige.

Selective Reminding Test (SRT). De SRT is een geheugentest bestaande uit drie delen, namelijk ‘Reproductie van Twaalf Woorden’, ‘Multiple Choice Recognition’ en ‘Uitgestelde

Reproductie. In deze studie wordt alleen het onderdeel ‘Reproductie van Twaalf Woorden’ gebruikt. In het artikel van Buschke (1973) staan de procedures uitgelegd over hoe deze verschillende delen moeten worden getest. Na afloop van de geheugentest worden scores berekend voor de afhankelijke variabelen die gebruikt worden in deze studie, namelijk ‘Long Term Retrieval’ (LTR) en ‘Short Term Retrieval’ (STR), die respectievelijk het langetermijngeheugen en het kortetermijngeheugen weerspiegelen (Buschke, 1973). De test-herstestbetrouwbaarheid is laaggemiddeld en de interne consistentie is .73 (Hannay & Levin, 1985; Ruff, Light, & Quayhagen, 1989).

(11)

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek kregen deelnemers een informatiebrochure, waarin het doel van het onderzoek stond uitgelegd en waarin contactinformatie stond beschreven. Indien

deelnemers na afloop van het lezen van de brochure nog steeds geïnteresseerd waren in deelname werd de informed consent door hen ondertekend. Testsessies vonden plaats op verschillende locaties, met name bij deelnemers thuis. De sessies duurden ongeveer 60 tot 90 minuten.

Deelnemers werden getest op verschillende tijdstippen en ze mochten pauzes nemen als zij deze nodig hadden. Tests werden afgenomen in een vaste volgorde. Deelnemers kregen achtereenvolgens een algemene achtergrond vragenlijst, de PSQI, de BDI-II, de SRT, de IDS en de SRT Delayed Recall. De SRT Delayed Recall volgde ongeveer 20 minuten nadat het laatste onderdeel van de SRT was afgenomen. De tests werden afgenomen als onderdeel van een grotere testbatterij. Bij iedere testafname was dezelfde proefleider aanwezig die de betreffende tests bij de deelnemers afnam.

Data-analyseplan

Na afloop van het onderzoek worden deelnemers in twee condities ingedeeld op basis van de mate van depressieve symptomen die zij rapporteerden, namelijk een subklinisch depressieve conditie en een niet-depressieve (controle) conditie. Subklinische depressie is gedefinieerd door een somscore van BDI en IDS ≥ 14.

Afhankelijk of slaapkwaliteit normaal verdeeld is, zal een onafhankelijke t-toets of Mann-Whitney U test worden uitgevoerd om te toetsen of slaapkwaliteit verschilt tussen de subklinisch depressieve en niet-depressieve conditie. Hier voorafgaande worden drie standaardisatiecontroles uitgevoerd om te controleren of het mogelijke verschil in slaapkwaliteit niet het gevolg is van demografische verschillen. Afhankelijk of leeftijd normaal verdeeld is, zal een onafhankelijke t-toets of Mann Whitney U test worden uitgevoerd om te t-toetsen of de condities niet significant verschillen op leeftijd. Vervolgens zullen er twee Pearson’s Chi-kwadraattoetsen worden

(12)

beide condities ongeveer gelijk is. De tweede wordt uitgevoerd om te toetsen of opleidingsniveau in beide condities ongeveer gelijk is.

Twee multipele regressie analyses zullen worden uitgevoerd om te toetsen of conditie en slaapkwaliteit goede voorspellers zijn van verbaal geheugen. De eerste multipele regressie zal toetsen of conditie en slaapkwaliteit goede voorspellers zijn van de mate waarin woorden worden opgehaald uit het langetermijngeheugen. Conditie (subklinisch depressieve of controle conditie) en slaapkwaliteit zijn de onafhankelijke variabelen, verbaal geheugen (LTR) is de afhankelijke

variabele. Er wordt gecontroleerd voor leeftijd, sekse en opleidingsniveau door deze factoren toe te voegen aan het eerste model. Op deze manier kan worden uitgesloten dat het mogelijke effect van de twee onafhankelijke variabelen niet toe te schrijven is aan de (demografische) verschillen.

Vervolgens worden conditie en slaapkwaliteit toegevoegd aan het tweede model. Nu kan er gekeken worden of de modellen significant van elkaar verschillen.

Vervolgens zal de tweede multipele regressie analyse worden uitgevoerd om te toetsen of conditie en slaapkwaliteit goede voorspellers zijn van de mate van afhankelijkheid van het

kortetermijngeheugen. Conditie (subklinisch depressieve of controle conditie) en slaapkwaliteit zijn de onafhankelijke variabelen, verbaal geheugen (STR) is de afhankelijke variabele. Wederom wordt er gecontroleerd voor leeftijd, sekse en opleidingsniveau door ze toe te voegen aan het eerste model. Aan het tweede model worden vervolgens conditie en slaapkwaliteit toegevoegd. Vervolgens kan er gekeken worden of de modellen significant van elkaar verschillen.

Resultaten

Van de 65 deelnemers die gescreend waren voor deelname aan het onderzoek hebben alle deelnemers het onderzoek voltooid. Vanwege foutieve metingen zijn 19 deelnemers uitgesloten van het onderzoek. Resultaten zijn dus gerapporteerd van 46 deelnemers (leeftijd M = 29, SD = 13), waaronder 14 mannen en 32 vrouwen.

(13)

Leeftijd was niet normaal verdeeld, D(46) = .29, p < .001. Om te toetsen of leeftijd niet significant verschilde tussen de subklinisch depressieve en de niet-depressieve conditie is daarom een Mann Whitney U test uitgevoerd. Hieruit bleek dat leeftijd in de niet-depressieve conditie (mean rank = 26.00) niet significant verschilde van leeftijd in de subklinisch depressieve conditie (mean rank = 22.03), U = 204.00, z = -0.97, p = .33, r = -0.14. Zodoende kan er vanuit worden gegaan dat verschillen tussen de condities op de afhankelijke variabele, i.e. slaapkwaliteit, niet veroorzaakt zijn door verschillen in leeftijd.

Een Pearson’s Chi-kwadraattoets werd uitgevoerd om te controleren of de verhouding man/vrouw in beide condities gelijk was. Hieruit bleek dat de verhouding mannen/vrouwen niet verschilde tussen de subklinisch depressieve conditie en de niet-depressieve conditie, χ2 (1) = 3.52, p = .06. Hierdoor kan er vanuit worden gegaan dat eventuele verschillen tussen de condities op de afhankelijke variabele, i.e. slaapkwaliteit, niet veroorzaakt zijn door verschillen in sekse.

Een tweede Pearson’s Chi-kwadraattoets werd uitgevoerd om te controleren of

opleidingsniveau in beide condities ongeveer gelijk was. Hieruit bleek dat opleidingsniveau niet verschilde tussen de subklinisch depressieve conditie en de niet-depressieve conditie, χ2 (4) = 3.87, p = .42. Zodoende kan er vanuit worden gegaan dat eventuele verschillen tussen de twee condities op de afhankelijke variabele, i.e. slaapkwaliteit, niet veroorzaakt worden door verschillen in opleidingsniveau.

Nadat de standaardisatiecontroles waren uitgevoerd, werd er getoetst of de slaapkwaliteit tussen de de subklinisch depressieve conditie en de niet-depressieve conditie verschilde. Vanwege het feit dat slaapkwaliteit niet normaal verdeeld was, D(46) = 0.13, p = .04, is er voor een Mann-Whitney U test gekozen. Uit de test bleek dat slaapkwaliteit in de subklinisch depressieve groep (mean rank = 18.65) niet significant verschilde van de slaapkwaliteit in de niet-depressieve groep (mean rank = 26.34), U = 329.00, z = 1.90, p = .06, r = 0.28. In Tabel 1 zijn gemiddelden en standaarddeviaties weergegeven voor depressiviteit en slaapkwaliteit in verschillende condities.

(14)

Er is een hiërarchische multipele regressie gebruikt om te toetsen of conditie en slaapkwaliteit, de mate waarin woorden uit het langetermijngeheugen worden opgehaald

voorspellen. Er is gecontroleerd voor de invloed van leeftijd, sekse en educatie. Er werd voldaan aan de assumpties van homoscedasticiteit en multicollineariteit. Leeftijd, sekse en educatie werden toegevoegd aan het model tijdens stap 1. Dit model voorspelde 18.5% van de variantie van de mate waarin woorden uit het langetermijngeheugen worden opgehaald, F(3,42) = 3.17, p = .03. Nadat de conditie en slaapkwaliteit werden toegevoegd tijdens stap 2, was de totale variantie die het model in zijn geheel verklaarde, 22.5%, F (5,40) = 2.32, p = .06. Conditie en slaapkwaliteit verklaarde 4% extra van de variantie van de mate waarin woorden uit het langetermijngeheugen worden

opgehaald, R squared change = .04, F change (2,40) = 1.03, p = .37. In dit model zijn conditie en slaapkwaliteit beide nietsignificante voorspellers, conditie had een hogere betawaarde (beta = -0.22) dan slaapkwaliteit (beta = 0.09). Zowel als in model als in model 2 is leeftijd is een

significante voorspeller van het langetermijngeheugen, respectievelijk p = .02 en p = .01. In Tabel 2 staan de minima, maxima, gemiddelden en standaarddeviaties van de afgenomen tests en in Tabel 3 is het lineaire model van voorspellers van het langetermijngeheugen weergegeven.

Er is tevens een hiërarchische multipele regressie gebruikt om te toetsen of conditie en slaapkwaliteit, de mate van afhankelijkheid van het kortetermijngeheugen voorspellen. Er is wederom gecontroleerd voor de invloed van leeftijd, sekse en educatie. Er werd voldaan aan de assumpties van homoscedasticiteit en multicollineariteit. Leeftijd, sekse en educatie werden

toegevoegd aan het model tijdens stap 1. Dit model voorspelde 37.8% van de variantie van de mate van afhankelijkheid van het kortetermijngeheugen, F (3,42) = 8.50, p < .001. Nadat conditie en slaapkwaliteit werden toegevoegd tijdens stap 2, was de totale variantie die het model in zijn geheel verklaarde 41.1%, F (5,40) = 5.56, p = .001. Conditie en slaapkwaliteit verklaarde 3.3% extra van de variantie in de mate van afhankelijkheid van het kortetermijngeheugen, R squared change = .03, F change (2,40) = 1.12, p = .34. In dit laatste model zijn conditie en slaapkwaliteit beide niet-significante voorspellers, slaapkwaliteit had een hogere beta-waarde (beta = -0.19) dan conditie

(15)

(beta = .0.02). Zowel in model 1 als in model 2 is leeftijd is een significante voorspeller van het langetermijngeheugen, in beide modellen p < .001. In Tabel 4 is het lineaire model van voorspellers van het kortetermijngeheugen weergegeven.

Tabel 1

Gemiddelden en Standaarddeviaties van Depressiescore en de PSQI in Verschillende Condities. Conditie   Depressiescore   M SD   PSQI   M SD   SDC   CC   20.52   6.03   6.94   3.75   4.90 2.08   3.60 2.09  

Noot: SDC, Subklinisch Depressieve Conditie; CC, Controle Conditie; Depressiescore, Somscore van Beck Depression Inventory en Inventory of Depressive Symptomology; PSQI, Pittsburgh Sleep Quality Index.

Tabel 2

Aantal Deelnemers, Minima, Maxima, Gemiddelden en Standaarddeviaties van Afgenomen Testen.

  N   Minimum   Maximum   M   SD   PSQI   LTR   STR   46   46   46   0   34   0   9   127   47   4.41   89.74   10.85   2.16   23.27   10.84  

Noot: PSQI, Pittsburgh Sleep Quality Index; LTR, Long Term Retrieval; STR, Short Term Retrieval.

Tabel 3  

Lineair Model van Voorspellers van de Mate waarin Woorden uit het Langetermijngeheugen worden opgehaald.     Stap 1   b   SE B   ß   p   Constant   Sekse   Leeftijd   Opleidingsniveau   122.49   -2.17   -0.66   -2.68   16.97   7.16   0.26   3.50     -.04   -.38   -.12   p < .001   p = .76   p = .02   p = .45   Stap 2          

(16)

Constant   Sekse   Leeftijd   Opleidingsniveau   Conditie   Slaapkwaliteit   120.35   -0.45   -0.73   -1.60   -10.50   0.93   19.17   7.41   0.27   3.65   7.37   1.67     -.01   -.42   -.07   -.22   -.09   p < .001   p = .95   p = .01   p = .66   p = .16   p = .58   Noot: R2 = .19 voor stap 1; R2 Change = .04 voor stap 2 (p = .37).

Tabel 4  

Lineair Model van Voorspellers van de Mate van Afhankelijkheid van het Kortetermijngeheugen.     Stap 1   b   SE B   ß   p   Constant   Sekse   Leeftijd   Opleidingsniveau   -7.19   0.14   0.46   1.16   6.91   2.91   0.11   1.42     .01   .57   .11   p = .30   p = .96   p < .001   p = .42   Stap 2           Constant   Sekse   Leeftijd   Opleidingsniveau   Conditie   Slaapkwaliteit   -1.78   1.02   0.44   0.69   -0.35   -0.96   7.79   3.01   0.11   1.48   3.00   0.68     .04   .54   .06   -.02   -.19   p = .82   p = .74   p < .001   p = .64   p = .91   p = .17   Noot: R2 = .38 voor stap 1; R2 Change = .03 voor stap 2 (p = .34).

Discussie

In deze studie werd de invloed van depressieve symptomen en slaapkwaliteit op verbaal geheugen onderzocht. Resultaten lieten geen invloed zien van depressieve symptomen en slaapkwaliteit op de mate waarin woorden worden opgeslagen in het langetermijngeheugen.

Daarnaast lieten resultaten zien dat er geen invloed is van depressieve symptomen en slaapkwaliteit op de mate van afhankelijkheid van het kortetermijngeheugen. Ten slotte lieten resultaten zien dat

(17)

zijn. Deze bevindingen waren onverwacht, vanwege eerder onderzoek waaruit bleek dat (1) depressieve symptomen en slaap een negatieve invloed hebben op verbaal geheugen en dat (2) slaapkwaliteit van depressieve mensen slechter is dan die van niet-depressieve mensen (Volkert et al., 2014; Naismith et al., 2009; Naismith et al., 2011).

Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van een negatieve invloed van depressieve symptomen op het langetermijngeheugen en van een positieve invloed op het kortetermijngeheugen is dat de gekozen cut-off score voor depressiviteit te laag is. Hierdoor kunnen mensen bestempeld zijn als ‘subklinisch depressief’, terwijl ze eigenlijk te weinig depressieve symptomen vertoonden om als zodanig gezien te worden. Dit heeft tot gevolg dat het lijkt alsof er geen invloed is op de mate waarin woorden uit het langetermijngeheugen worden opgeroepen en dat er geen invloed lijkt te zijn op de afhankelijkheid van het kortetermijngeheugen. Echter komt dit doordat de depressieve symptomen te weinig aanwezig waren en het effect dus gemist wordt.

Dat slaapkwaliteit geen invloed uitoefende op zowel het korte- als langetermijngeheugen was onverwacht, omdat er volgens Meerlo et al. (2009) een positief effect is van slaapkwaliteit op langetermijngeheugen. Daarnaast zou er een negatief effect van slaapkwaliteit op het

kortetermijngeheugen moeten zijn (Buschke, 1973). Een mogelijke verklaring voor dit ontbrekende effect is dat het niet gaat om de algemene slaapkwaliteit, die in deze studie is gebruikt, maar om de soort slaapproblematiek. Dit idee wordt ondersteund Naismith et al. (2009) die stelden dat dat de soort slaapproblematiek van depressieve patiënten belangrijk is voor cognitie. Zoals eerder al werd besproken zou vroeg wakker worden en vervolgens niet meer kunnen slapen een negatieve invloed hebben op verbaal geheugen. Het zou kunnen dat verbaal geheugen niet gevoelig genoeg is voor een slechte algemene slaapkwaliteit en dat er om een effect te produceren een specifiekere problematiek nodig is. Een oplossing is het maken van een onderverdeling van slechte slaapkwaliteit, waarin de soort slaapproblematiek naar voren komt.

Ten slotte bleek uit de resultaten dat slaapkwaliteit van niet-depressieve mensen niet verschilt van de slaapkwaliteit van mensen met een subklinische depressie. Deze bevinding was

(18)

onverwacht, vanwege het idee dat depressieve mensen een grotere kans hebben op slaapproblemen en dus slechte slaapkwaliteit (Stewart et al, 2006; Staner, 2010). Het is dan juist te verwachten dat mensen met een subklinische depressie een slechtere slaapkwaliteit hebben. Echter is deze studie uitgevoerd in een kleine gezonde populatie waarin wellicht weinig mensen zitten met een slechte slaapkwaliteit.

Een beperking van deze studie is de kleine sample size en een ongelijke verdeling van depressieve mensen over de groepen. Een gevolg hiervan kan zijn dat er geen verschil of invloed van depressiviteit en slaapkwaliteit wordt gevonden, terwijl deze er mogelijk wel is. Een andere beperking is het gebruiken van een te lage cut-off score voor depressie, die eerder al besproken is. Deze beperkingen maken dat gevolg onderzoek nodig is, waarin in ieder geval een grotere sample onderzocht dient te worden en een hogere cut-off score voor depressiviteit gebruikt dient te worden. Daarnaast is het aan te bevelen dat groepen gematcht worden op leeftijd, aangezien dit van invloed was op verbaal geheugen. Hoewel alle deelnemers uit Nederland komen en men dan zou

verwachten dat de resultaten generaliseerbaar zijn naar andere westerse landen, moet er rekening gehouden worden met de bovengenoemde beperkingen. Deze kunnen de generaliseerbaarheid bemoeilijken.

De huidige studie geeft antwoord op de vraag of depressieve symptomen en slaapkwaliteit invloed hebben op verbaal geheugen in een subklinische populatie. Het idee dat deze factoren geen invloed hebben op verbaal geheugen kan niet worden uitgesloten. Hiermee zijn de resultaten van deze studie dus niet in overeenkomst met de besproken literatuur. Vanwege het idee dat zoveel mensen kampen met een vorm van depressie is het nodig om dit onderwerp nog beter te

onderzoeken. Op die manier kunnen er in een verder stadium wellicht ideeën of behandelingen ontwikkeld worden om de negatieve invloed van depressieve symptomen en slaapproblemen te reduceren. Tevens kan er dan meer begrip en steun komen voor mensen met een subklinische

(19)

Referenties

A John Rush, M. D., Carmody, T. J., Ibrahim, H. M., Trivedi, M. H., Biggs, M. M., Shores-Wilson, K., Crismon, M. L., Toprac, M. G., & Kashner, T. M. (2006). Comparison of self-report and clinician ratings on two inventories of depressive symptomatology. Psychiatric Services, 57(6), 829-837.

Bearden, C. E., Glahn, D. C., Monkul, E. S., Barrett, J., Najt, P., Villarreal, V., & Soares, J. C. (2006). Patterns of memory impairment in bipolar disorder and unipolar major depression.

Psychiatry research, 142(2), 139-150.

Beck, A. T., Steer, R. A., Ball, R., & Ranieri, W. F. (1996). Comparison of Beck Depression Inventories-IA and-II in psychiatric outpatients. Journal of personality

assessment, 67(3), 588-597.

Brooks, B. L., Iverson, G. L., Sherman, E. M., & Roberge, M. C. (2010). Identifying cognitive problems in children and adolescents with depression using computerized

neuropsychological testing. Applied Neuropsychology, 17(1), 37-43.

Buschke, H. (1973). Selective reminding for analysis of memory and learning. Journal of

Verbal Learning and Verbal Behavior, 12(5), 543-550.

Buysse, D. J., Reynolds, C. F., Monk, T. H., Berman, S. R., & Kupfer, D. J. (1989). The Pittsburgh Sleep Quality Index: a new instrument for psychiatric practice and research. Psychiatry

research, 28(2), 193-213.

Campos-Morales, R. M., Valencia-Flores, M., Castaño-Meneses, A., Castañeda-Figueiras, S., & Martínez-Guerrero, J. (2005). Sleepiness, performance and mood state in a group of Mexican undergraduate students. Biological rhythm research, 36(1-2), 9-13.

Corruble, E., Legrand, J. M., Duret, C., Charles, G., & Guelfi, J. D. (1999). C and IDS-SR: Psychometric properties in depressed in-patients. Journal of affective disorders, 56(2), 95-101.

Fossati, P., Coyette, F., Ergis, A. M., & Allilaire, J. F. (2002). Influence of age and

(20)

disorders, 68(2), 261-271.

Fossati, P., Harvey, P. O., Le Bastard, G., Ergis, A. M., Jouvent, R., & Allilaire, J. F. (2004). Verbal memory performance of patients with a first depressive episode and patients with unipolar and bipolar recurrent depression. Journal of psychiatric research, 38(2), 137-144.

de Graaf, R., ten Have, M., van Gool, C., & van Dorsselaer, S. (2012). Prevalence of mental disorders and trends from 1996 to 2009. Results from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2. Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 47(2), 203-213.

Hammar, Å., & Årdal, G. (2013). Verbal memory functioning in recurrent depression during partial remission and remission-Brief report. Frontiers in psychology, 4.

Hannay, H. J., & Levin, H. S. (1985). Selective reminding test: an examination of the equivalence of four forms. Journal of Clinical and Experimental Neuropsychology, 7(3), 251-263.

LeBlanc, M., Merette, C., Savard, J., Ivers, H., Baillargeon, L., & Morin, C. M. (2009). Incidence and risk factors of insomnia in a population-based sample. Sleep, 32(8), 1027.

Lera-Miguel, S., Andrés-Perpiñá, S., Fatjó-Vilas, M., Fañanás, L., & Lázaro, L. (2015). Two-year follow-up of treated adolescents with early-onset bipolar disorder: Changes in neurocognition. Journal of affective disorders, 172, 48-54.

Meerlo, P., Mistlberger, R. E., Jacobs, B. L., Heller, H. C., & McGinty, D. (2009). New neurons in the adult brain: the role of sleep and consequences of sleep loss. Sleep medicine

reviews, 13(3), 187-194.

Naismith, S. L., Norrie, L., Lewis, S. J., Rogers, N. L., Scott, E. M., & Hickie, I. B. (2009). Does sleep disturbance mediate neuropsychological functioning in older people with

depression?. Journal of affective disorders, 116(1), 139-143.

Naismith, S. L., Rogers, N. L., Lewis, S. J., Terpening, Z., Ip, T., Diamond, K., Norrie, L., & Hickie, I. B. (2011). Sleep disturbance relates to neuropsychological functioning in late-life depression. Journal of affective disorders, 132(1), 139-145.

(21)

clinical sleep medicine, 3(5), S7-10.

Shimizu, Y., Kitagawa, N., Mitsui, N., Fujii, Y., Toyomaki, A., Hashimoto, N., Kako, Y., Tanaka, T., Asakura, S., & Kusumi, I. (2013). Neurocognitive impairments and quality of life in unemployed patients with remitted major depressive disorder. Psychiatry research, 210(3), 913-918.

Staner, L. (2010). Comorbidity of insomnia and depression. Sleep medicine reviews, 14(1) 35-46.

Stewart, R., Besset, A., Bebbington, P., Brugha, T., Lindesay, J., Jenkins, R., Singleton, N., & Meltzer, H. (2006). Insomnia comorbidity and impact and hypnotic use by age group in a

national survey population aged 16 to 74 years. SLEEP, 29(11), 1391-1397.

Szelenberger, W., & Niemcewicz, S. (2000). Severity of insomnia correlates with cognitive impairment. Acta neurobiologiae experimentalis, 60(3), 373-376.

Volkert, J., Kopf, J., Kazmaier, J., Glaser, F., Zierhut, K. C., Schiele, M. A., & Reif, A. (2014). Evidence for cognitive subgroups in bipolar disorder and the influence of subclinical depression and sleep disturbances. European Neuropsychopharmacology.

Waters, F., & Bucks, R. S. (2011). Neuropsychological effects of sleep loss: implication for neuropsychologists. Journal of the International Neuropsychological Society, 17(04), 571-586.

(22)

Reflectieverslag Naam: Lisa Frudiger

Verslag: De Invloed van Depressieve Symptomen en Slaap op Verbaal Geheugen in een

Subklinische Populatie

A. Hoe ben je met de verkregen feedback omgegaan?

Deelproduct I

De feedback op mijn eerste deelproduct ging vooral over de structuur van de tekst. Het was nog geen goed lopend verhaal, waardoor het af en toe moeilijk was te volgen. Daarnaast waren sommige delen (met name het eind van de inleiding) te uitgebreid. De materiaalsectie was ook te uitgebreid beschreven.

Ik heb ervoor gekozen om de alinea’s van de inleiding die over hetzelfde deelonderwerp gingen achter elkaar te zetten, zodat lezers voor hun gevoel minder van hak op de tak gaan en het een logischer geheel wordt. Daarnaast heb ik geprobeerd om verbindingszinnen te schrijven die de overgang van het ene onderwerp naar het andere wat beter inleiden. Tevens heb ik een aantal alinea’s herschreven om duidelijker te maken wat ik met de aangehaalde onderzoeken bedoel. Bij de materiaalsectie heb ik voornamelijk gesneden in de beschrijving van de SRT. Deze was veel te uitgebreid en ik heb dan ook geprobeerd om het nu zeer kort te houden. Tevens heb ik een

referentie genoemd waar de lezer kan teruglezen wat de procedures precies zijn en wat alle variabelen van de test in houden. Ten slotte heb ik nog wat tekst onder het kopje ‘deelnemers’ weggehaald en in de ‘procedure’ gezet.

Deelproduct II

De feedback op mijn tweede deelproduct ging er vooral over dat ik beter moest verwoorden en verantwoorden wat ik aan het doen was wat betreft de resultatensectie. Daarnaast voerde ik erg veel testen uit, omdat ik alle variabelen van de SRT gebruikte. De belangrijkste feedback op mijn discussie was dat ik meer moest redeneren vanuit de constructen die gemeten werden door de variabelen van de SRT. Tenslotte was de discussie ook nog geen goed lopend verhaal.

Ik heb er voor gekozen om een andere analyse te doen, vanwege het feit dat het heel

onoverzichtelijk en ingewikkeld werd. Ik hoop dan ook dat ik de resultaten conform de APA regels heb geschreven. Daarnaast heb ik naar mijn idee beter verwoord wat ik met de analyses aan het toetsen ben en waarom ik die tests heb gekozen. Bij het herschrijven van de discussie heb ik mij voornamelijk bezig gehouden met het redeneren en schrijven in termen ‘langetermijngeheugen’ en ‘kortetermijngeheugen’ i.p.v. de variabelen van de SRT. Naar mijn idee is dit een stuk beter gelukt dan bij mijn vorige versie.

B. Waar het project goed is verlopen en waar wat minder goed

Ik vond het een leerzame ervaring om alle stappen in het schrijven van een onderzoeksverslag te doorlopen. Wel vond ik het lastig om van alle data die je verzameld hebt tot een bepaalde data-analyse te komen, omdat er zoveel mogelijkheden zijn. Dit ging dan ook minder goed dan bijvoorbeeld het afnemen van de tests bij deelnemers. Wat ook wat minder goed ging is het schrijven van een goed lopende, logische tekst. Ik vond het erg lastig om alles wat ik heb gelezen over mijn onderwerp goed en duidelijk te verwoorden. Het was duidelijk in mijn hoofd, maar op papier niet altijd.

C. Wat zijn de sterke en zwakkere punten van je onderzoeksverslag

Zwakkere punten van mijn onderzoeksverslag:

-

Het schrijven van een goed lopende tekst en een goede verwoording. Dit is vooral terug te zien in

de inleiding en discussie.

(23)

-

Naar mijn idee staat de meeste informatie die belangrijk is voor mijn onderwerp in mijn stuk.

D. Hoe ben je met de ethische aspecten van het onderzoek omgegaan?

Bij het testen van deelnemers heb ik telkens uitgelegd wat de bedoeling van het onderzoek was, wat ze konden verwachten en dat ze op ieder moment mochten stoppen als ze niet meer verder wilden. Deelnemers werden ook niet gedwongen om mee te doen. De verzamelde data heb ik iedere keer na afloop van een testsessie in mijn data-map gedaan, zodat de data niet rondslingerden en andere mensen het konden zien. Daarnaast zijn alle testsessies opgenomen, met toestemming van de deelnemers, onder andere zodat mijn begeleiders konden controleren of ik op de juiste manier met de deelnemers omging.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

of 141 162.. coherentie tomografie op zowel het donoroppervlak als het ontvangende oppervlak. Daarna werden de biofilms gedispergeerd en het aantal bacteriën werd geteld

Step three – left and right identification for remaining segments This step is also the same as the left and right leg identification in the full-body configuration case (see

Hypothesis 3: The indirect effect of gender dissimilarity on absenteeism through per- ceived inclusion is stronger for people who perceive their work group to have a negative

The events in Greece leading to such a development are part of a transformational moment in European politics: in order to prevent the sovereign debt crisis that affected

In single-model prediction-based fusion 4 predictors (eq. 1 - 4) are trained for each class, laughter and speech, using the en- tire training set and their prediction errors

Although a significant decreasing image quality was observed for heavier patients in both group A and B, the measured photon counts became indepen- dent of body weight after

See for instance Ester Bianchi, The Iron Statue Monastery ‘Tiexiangsi’: A Buddhist Nunnery of Tibetan Tradition in Contemporary China (Florence: Leo S. Olschki Editore, 2001),

Both the Core Value Puzzle Game and Core Value Presentation included similar learning elements, but only during a serious game the learning elements are embedded