In hoeverre is de Ouderlijke Verklaring Minderjarige,
zoals die door ouders moet worden ondertekend bij
deelname door hun kind aan het televisieprogramma
‘The Voice Kids’, in overeenstemming met de
artikelen 12 en 16 van het Verdrag inzake de Rechten
van het Kind?
Naam: Juud C.A. Hollander Studentnummer: 5937647 Begeleidster: Mr. T. de Wit Datum: 9 juli 2015
Universiteit: Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Rechtsgeleerdheid Master: Privaatrecht
2 Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Ten geleide 3 1.2 De afbakening 4 1.3 De probleemstelling 5 1.3.a De hoofdvraag 5 1.3.b De deelvragen 5
1.4 De lijn van het betoog 6
2. De rechtspositie van de minderjarige in het overeenkomstenrecht
2.1 De minderjarige 6
2.2 Handelings(on)bekwaamheid van de minderjarige 7
2.3 Het (ouderlijk) gezag 9
2.4 De instemmingsovereenkomst, de Ouderlijke Verklaring Minderjarige 11
3. De verplichting tot nakoming van de overeenkomst en het IVRK
3.1 Het belang van het kind volgens het IVRK 20
3.2 De ouderlijke verklaring minderjarige in het licht van artikel 12 IVRK 22
3.3 De autonomie van het kind 25
4. De privacy van het kind in de overeenkomst en het IVRK
4.1 De ouderlijke verklaring minderjarige in het licht van artikel 16 IVRK 28
4.2 De waardigheid van het kind 31
5. Conclusie
5.1 Inleiding 34
5.2 Beantwoording probleemstelling 34
5.3 Aanbeveling 35
3 1. Inleiding
1.1 Ten geleide
Op de televisie zijn sinds een aantal jaren programma’s te zien waarin kinderen met elkaar de competitie moeten aangaan op allerlei gebieden, zoals dans, bakken/koken en zingen. Deze programma’s worden gemaakt door zowel de publieke - als de commerciële omroepen. Vaak zijn de programma’s een afgeleide van een programma met volwassen deelnemers. Voor kinderen zijn er nu bijvoorbeeld de programma’s ‘So You Think You Can Dance, The next
generation (SYTYCD)’1, ‘AVRO Junior Dance’2, ‘Junior Master Chef’3, ‘De Cupcakecup’,4
en natuurlijk ‘The Voice Kids’, welk programma wordt geproduceerd door Talpa Producties.5
Het einde van deze trend lijkt nog niet in zicht. Nieuw is het populaire programma ‘Van
Hollandse Bodem’,6
een moestuincompetitie, waarvan een junior variant de logische volgende stap lijkt. Kinderen raken aldus steeds vaker betrokken bij televisieprogramma’s. Dat lijkt op het eerste gezicht onschuldig maar die eerste indruk verdwijnt (grotendeels) bij een blik achter de schermen.
Op 16 december 2012 zond de VPRO een documentaire uit over het elfjarige meisje Bente Fokkens, getiteld ‘Bente’s Voice’. Deze documentaire was ook te zien op het International Documentary Film Festival Amsterdam in 2012 en geeft een goede indruk over wat zich allemaal achter de schermen afspeelt bij de opnames van het populaire programma ‘The Voice Kids’. De documentaire volgt Bente van het begin tot het einde van deze competitie.
Bente eindigt bij de laatste 4 kandidaten.7 Tevens laat het goed zien wat de consequenties zijn
van het meedoen aan dit programma, wat onder andere betekent dat er verschillende overeenkomsten moeten worden ondertekend.
Maar wat gebeurt er als het kind bij nader inzien niet (verder) door wil of kan gaan met het televisie programma? In hoeverre biedt het ouderlijk gezag voldoende grondslag voor aansprakelijkheid van de schadeveroorzakende gedragingen van het kind?
1 http://dansen.blog.nl/televisie/2013/01/20/rtl-komt-met-kids-versie-van-so-you-think-you-can-dance 2 http://web.avrotros.nl/Juniordance/ 3 http://nl.wikipedia.org/wiki/MasterChef_(Nederland) 4 http://plazilla.com/page/4295064424/de-cupcakecup-van-de-tros-jongens-en-meisjes-maken-heerlijke-cupcakes 5 http://www.thevoicekids.nl/#!/318682/ 6 http://vanhollandsebodem.eo.nl/magazine/van-hollandse-bodem-2/#/1/cover-3 7 http://zappen.blog.nl/vpro/2012/12/16/kijktip-de-poppenkast-van-the-voice-kids-in-bentes-stem, http://www.idfa.nl/nl/tags/project.aspx?id=02AB7A68-BC34-4937-A2A7-021FF694BB4A
4 1.2 De afbakening
In mijn onderzoek, waarbij ik het televisieprogramma ‘The Voice Kids’ als uitgangspunt neem, zal ik onderzoeken of het belang van het kind bij dit soort aangelegenheden wel voldoende ruimte en aandacht krijgt. Nederland heeft het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) geratificeerd, welk verdrag op 8 maart 1995 in werking
is getreden. Uitgangspunt van dit Verdrag is dat het belang van het kind voorop staat.8 In
artikel 3 lid 1 van het IVRK staat:
“Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”
Daarnaast zal er ook rekening moeten worden gehouden met de autonomie en de privacy van het kind, zoals opgenomen in de artikelen 12 en 16 van het IVRK. Het kind is immers in deze altijd de zwakkere partij en (met in achtneming van de zich ontwikkelende vermogens van het kind, zoals opgenomen in artikel 5 IVRK) daardoor meer afhankelijk van volwassenen voor het verrichten van rechtshandelingen en het aangaan van overeenkomsten.
Jaarlijks zijn er alleen al voor ‘The Voice Kids’ ongeveer tienduizend kinderen die de voorrondes doorlopen, en dat is nadat er al een voorselectie is geweest van de circa
vijftigduizend aanmeldingen voor deelname.9 Het gaat bij het televisieprogramma om
kinderen in de leeftijdscategorie van acht tot en met dertien jaar, derhalve gaat het om
minderjarige kinderen.10 Zij worden door hun ouders of voogden vertegenwoordigd. Maar hoe
wordt er met de belangen van het kind rekening gehouden? Heeft het kind er belang bij om met deze competitie mee te doen? Wordt er wel naar het kind geluisterd? Hoe zit het met de privacy van het kind?
Ik zal aan de hand van de ‘Ouderlijke Verklaring Minderjarige’ (hierna: OVM), zoals die door Talpa Producties (hierna: Talpa) gebruikt wordt voor deelname aan ‘The Voice Kids’, nagaan
in hoeverre er rekening gehouden wordt met het belang van het kind.11
8
Trb. 1990, 46; vertaling in Trb. 1990, 170.
9
Interview Heer Notermans d.d.: 7 juni 2014, persvoorlichter bij Talpa.
10 Artikel 1: 233 BW 11
5 Het betreft hier een instemmingsverklaring die getekend moet worden door de
ouder(s)/voogd(en) namens het kind, voordat het kind überhaupt kan deelnemen aan de voorrondes. Het gaat dus om een voorgenomen deelname, niets is nog zeker. Met deze overeenkomst bevestigt het kind dat het, kort gezegd, weet waar het aan begint en overal mee instemt, nog voordat het kind een noot gezongen heeft.
1.3 De probleemstelling
1.3.a De hoofdvraag
In aansluiting op het bovenstaande luidt mijn hoofdvraag: “In hoeverre is de Ouderlijke Verklaring Minderjarige, zoals die door ouders moet worden ondertekend bij deelname door hun kind aan het televisieprogramma ‘The Voice Kids’, in overeenstemming met de artikelen 12 en 16 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind?” Deze
probleemstelling ziet op de hele gang van zaken rondom de OVM. Mijn onderzoek richt zich niet alleen op de ondertekening van het document inclusief de momenten die daaraan
voorafgaan, maar ook op de uitvoering die de betrokkenen er vervolgens aan geven.
1.3.b De deelvragen
De deelvragen die ik met het oog op de beantwoording van mijn hoofdvraag gebruik, sluiten aan op de relevante juridische leerstukken en luiden als volgt:
1. Wat is de rechtspositie van het kind bij het ondertekenen van de OVM?
2. Is er voor het kind voldoende gelegenheid zich een mening te vormen en die te uiten in aanloop naar de ondertekening van de OVM?
3a. Wanneer is (kan) het ondertekenen van de instemmingsverklaring door een minderjarige van een zekere leeftijd in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk (zijn)?
3b. Wanneer is het ondertekenen van de verklaring door het kind verenigbaar met de zich ontwikkelende vermogens van het kind?
4. In hoeverre wordt de privacy van het kind voldoende gewaarborgd bij en na het ondertekenen van de instemmingsverklaring?
6 1.4 De lijn van het betoog
Om tot mijn conclusie te komen zal ik uiteenzetten wat de rechtspositie van het kind is, de minderjarige, in het overeenkomstenrecht en in het IVRK. Van deelname kan immers pas sprake zijn als de OVM ter plekke ondertekend wordt. Uiteraard zal ik ook de rol van de ouders en van Talpa hierbij betrekken. Daarnaast zal ik de overeenkomst toetsen aan de artikelen 12 en 16 van het IVRK, respectievelijk het recht op vrije meningsuiting en het recht om gehoord te worden, alsmede het recht op privacy. Ik zal de OVM stapsgewijs behandelen en steeds de relevante passage(s) cursief aangeven. Het is moeilijk om in de jurisprudentie en de literatuur voldoende aanknopingspunten te vinden om goed te kunnen beoordelen in hoeverre artikel 12 en artikel 16 van het IVRK gewaarborgd worden bij deelname aan een talentshow als ‘The Voice Kids’. Ik zal daarom deels aansluiting zoeken bij de jeugdtopsport en de documentaire ‘Bente’s Voice’. Immers in beide situaties heeft het kind te maken met het wedstrijdelement en de daarmee gepaard gaande prestatiedruk. Het belang van het kind staat hierbij centraal.
2. De rechtspositie van de minderjarige in het overeenkomstenrecht 2.1 De minderjarige
“Ouder(s) of wettelijke voogd(en) van een deelnemer die onder de leeftijd van 18 jaar is dienen de hieronder volgende instemmingsverklaring te tekenen teneinde de minderjarige deel te kunnen laten nemen aan het programma.”12
Boek 1 BW geeft de rechtsregels voor het personen- en familierecht. De rechtsregels voor natuurlijke personen op het gebied van hun rechtsbevoegdheid, handelingsbevoegdheid en
handelingsbekwaamheid. Hierbij is het uitgangspunt dat alle mensen gelijkwaardig zijn.13
Voor minderjarigen geldt daarnaast dat zij bijzondere, bij de wet of bij verdrag geregelde rechten hebben, die verband houden met hun jeugdige leeftijd en daarmee samenhangende
afhankelijkheid en kwetsbaarheid.14 Het gaat om de bescherming van zwakkere personen.15
12
1e alinea van de OVM.
13
Nuytinck & Grapperhaus 2008, p. 861.
14 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 227. 15
7 In belangrijke mate wordt de rechtspositie van de minderjarige bepaald door twee juridische omstandigheden: de handelingsbekwaamheid van de minderjarige is beperkt (zie hierna paragraaf 2.2) en de minderjarige staat onder gezag (zie hierna paragraaf 2.3). Het gevolg is dat de minderjarige in veel gevallen de toestemming of de medewerking van zijn
gezagsdrager nodig heeft. In artikel 1:233 BW staat omschreven wie minderjarig zijn. Artikel 1:233 BW luidt:
“Minderjarigen zijn zij, die de ouderdom van achttien jaren nog niet hebben bereikt en niet gehuwd of geregistreerd zijn dan wel gehuwd of geregistreerd zijn geweest of met toepassing van artikel 253ha BW meerderjarig zijn verklaard.”
Naar Nederlands recht geldt bijvoorbeeld dat een minderjarige door een huwelijk meerderjarig wordt en meerderjarig blijft, ook indien het huwelijk daarna (dus voor het
achttiende jaar) ontbonden wordt.16 Maar met het vaststellen wie minderjarigen zijn, is nog
niets gezegd over de handelings(on)bekwaamheid.
2.2 De handelings(on)bekwaamheid van de minderjarige
De wetgever heeft bepaald dat minderjarigen (1:234 lid 1 BW) en onder curatele gestelde personen (1:378 lid 1 BW) tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen. Zij kunnen in beginsel geen onaantastbare rechtshandelingen verrichten en zich aan een ander
binden.17 De rechtshandelingen zijn in beginsel vernietigbaar als het gaat om éénzijdige - en
meerzijdige gerichte rechtshandelingen.18 Echter zolang de wettelijke vertegenwoordiger geen
gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de vernietigingsgrond in te roepen, blijft de rechtshandeling van de handelingsonbekwame in stand. Dit werd nogmaals bevestigd in een
recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam.19 Artikel 1:234 BW gaat uit van de
handelingsbekwaamheid van de minderjarige, de wet geeft een positieve formulering.20 Een
minderjarige is bekwaam alle rechtshandelingen te verrichten ten aanzien waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat de minderjarige van zijn of haar leeftijd die zelfstandig verricht. 16 Kamerstukken II 1992/93, 22 855(R1451), nr.3, p. 7 (MvT). 17 Van Dam 2007, p. 140. 18
Dit volgt uit artikel 3:32 lid 2, eerste zin BW.
19 Hof Amsterdam 24 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:524, RAR 2015/75, r.o. 3.7. 20
8 In die gevallen wordt de toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger verondersteld gegeven te zijn (artikel 1:234 lid 3 BW), bijvoorbeeld bij het kopen van een zakje snoep, een boek en kaartjes voor de film. In alle andere gevallen is de minderjarige bekwaam
rechtshandelingen te verrichten mits hij daarvoor de toestemming heeft van zijn wettelijke
vertegenwoordiger. Deze regel geldt niet als de wet uitdrukkelijk anders bepaalt.21 De
toestemming kan worden verleend voor een bepaald doel of voor een bepaalde
rechtshandeling (artikel 1:234 lid 1 jo. lid 2 BW).22
De positieve formulering sluit aan bij het algemene vermogensrecht, dat de bekwaamheid van iedere natuurlijke persoon tot het verrichten van rechtshandelingen, voor zover de wet niet anders bepaalt, voorop stelt (artikel 3:32 lid 1 BW). Omdat de wet in artikel 1:234 BW ten aanzien van de minderjarige anders bepaalt, kan een wederpartij geen beroep doen op het beginsel van het gerechtvaardigd vertrouwen. Artikel 3:35 BW beschermt een wederpartij niet tegen handelingsonbekwaamheid, maar uitsluitend tegen feitelijke onbekwaamheid,
bijvoorbeeld tegen een geestelijke stoornis in de zin van artikel 3:34 lid 1 BW. Mocht het onduidelijk zijn of de rechtshandeling die de minderjarige wil verrichten behoort tot een voor zijn leeftijd gebruikelijke rechtshandeling, dan kan de wederpartij die met de minderjarige
handelt om (schriftelijke) toestemming vragen van de wettelijke vertegenwoordiger.23
Bijvoorbeeld bij de aankoop van schoolboeken door een zestien jarige. In een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland werd bevestigd dat de leverancier van schoolboeken op grond van artikel 1:234 BW er vanuit mocht gaan dat de toestemming door de ouders aan de minderjarige was gegeven om zelf de boeken te bestellen, echter de leverancier mocht niet zonder meer aannemen dat de ouders de minderjarige ook toestemming hadden gegeven om zelf de betalingsverplichting op zich te nemen en dat het de bedoeling van de koper was om
dit te doen.24 Het moge duidelijk zijn dat het ondertekenen van een instemmingsverklaring en
een deelname overeenkomst voor kinderen in de leeftijd van acht tot en met dertien jaar, niet een rechtshandeling is waarvan het in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat de minderjarige van zijn leeftijd die zelfstandig verricht. Derhalve zullen de ouders de OVM moeten ondertekenen.
21 Bijvoorbeeld artikel 7:612 BW, waarin staat dat de minderjarige vanaf 16 jaar bekwaam is om een
arbeidsovereenkomst aan te gaan.
22
Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 236.
23 De wet schrijft niet voor dat de toestemming schriftelijk moet worden gegeven. 24
9 Is de benodigde toestemming gegeven, dan kan deze wel weer door de wettelijke
vertegenwoordiger worden ingetrokken, met als gevolg dat de minderjarige zijn bekwaamheid verliest.
De toestemming maakt dat de minderjarige bekwaam is en dat hij als zodanig in rechte kan worden aangesproken voor nakoming van zijn verplichtingen. Het gaat dan om de materiële handelingsbekwaamheid. Dit ter onderscheid van de formele - of processuele
handelingsonbekwaamheid, de minderjarige kan niet zelfstandig als eiser of verweerder optreden in een aansprakelijkheidsprocedure, hij zal dan door een wettelijke
vertegenwoordiger moeten worden vertegenwoordigd. Dit mag afgeleid worden uit artikel 1:251 lid 1 BW bepalend dat de ouders met gezag de minderjarige vertegenwoordigen in burgerlijke handelingen. Deze zienswijze is tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inzake het nieuwe familieprocesrecht door de staatssecretaris van Justitie
bevestigd.25
2.3 Het ouderlijk gezag
“Hierbij verklaar ik / we
______________________________________ (naam / namen ouder(s) of voogd(en))
Dat ik / wij de ouder(s) / wettelijke voogd(en) ben / zijn van
______________________________________ (naam kind)
En dat ik / wij dien ten gevolge het (ouderlijk) gezag ten aanzien van de minderjarige uitoefenen en ik / wij deze verklaring kunnen afgeven en ondertekenen en ik verklaar / we verklaren dat ik / we de overeenkomst getiteld:
_____________________________________ (hierna te noemen: de “Overeenkomst”), Ten aanzien van de voorgenomen deelname van mijn / ons kind aan het door Talpa te produceren programma getiteld:
_____________________________________ (hierna te noemen: het “Programma”),”26
25 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 240. 26
10
Artikel 1:245 lid 1 BW, bepaalt dat minderjarigen onder gezag staan.27 Daarnaast wordt in
artikel 1:245 lid 2 BW gezag onderscheiden in het ouderlijk gezag en voogdij. Conform artikel 1:245 lid 3 BW wordt ouderlijk gezag door één ouder uitgeoefend of door beide ouders. Voogdij betreft gezagsuitoefening door een ander dan de ouder(s). Artikel 1:247 BW bepaalt dat het ouderlijk gezag de plicht en het recht van de ouder bevat om zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.
Belangrijk is dat het begrip plicht vooraf gaat aan het begrip recht, hiermee wordt duidelijk dat het recht van ouders om hun kind op te voeden moet worden beschouwd als een
bevoegdheid die een bepaald doel dient. Ouders hebben die bevoegdheid in de eerste plaats
toegekend gekregen om het belang van het kind te dienen.28 De Hoge Raad heeft dat ook
bevestigd in zijn uitspraak van 25 september 1998.29 In haar proefschrift beschrijft
Hammerstein-Schoonderwoerd deze doelbevoegdheid als volgt: “(…) het ouderlijk gezag is hun gegeven in het belang van het kind en daarin vindt het zijn beperking. (…) Het ouderlijk gezag is een bevoegdheid om door eenzijdig handelen in de leefsfeer van het kind in te
grijpen.”30 Rutten-Roos omschrijft ‘belang van het kind’ in haar proefschrift als volgt: “(…)
de waarborging van het recht op vrije ontplooiing voor jeugdigen, uitgaande van de erkenning
van de jeugdige als zelfstandig persoon in het recht.”31
Het gezag heeft ook betrekking op het bewind over het vermogen en de vertegenwoordiging
van de minderjarige in burgerlijke handelingen in en buiten rechte.32 De minderjarige is in
beginsel onbekwaam om zelf rechtshandelingen te verrichten en heeft daarvoor de toestemming nodig van zijn wettelijke vertegenwoordigers. Het gaat hier om de externe werking van het ouderlijk gezag ten opzichte van derden, alsmede de interne werking ten
aanzien van het kind.33 De externe werking heeft betrekking op de
vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ouders, welke als gevolg heeft dat zij gerechtigd zijn om namens het kind relaties met derden te kunnen aangaan.
27 Ik zal voor de leesbaarheid van mijn scriptie, de woorden minderjarige en kind door elkaar gebruiken. Tevens
zal ik uitgaan van het mannelijke geslacht. Waar ‘hij’ staat dient uiteraard ook ‘zij’ gelezen te worden.
28
El Hessaini 2010, p. 92.
29 HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998: ZC2714, r.o. 3.2. 30 Hammerstein-Schoonderwoerd 1975, p. 14. 31 Rutten-Roos 1975, p. 134. 32 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 74. 33 Hammerstein-Schoonderwoerd 1975, p. 14.
11 Daarnaast hoeven de ouders geen inmenging te dulden van derden, tenzij deze inmenging gebaseerd is op wettelijke bepalingen, zoals bijvoorbeeld kinderbeschermingsmaatregelen. Het bovenstaande, aangehaalde gedeelte van de OVM betreft de externe werking van het gezag.
De interne werking houdt in dat de ouders bij de uitoefening van het gezag het belang van het
kind voorop dienen te stellen en de belangen van het kind dienen te beschermen.34 Uit het feit
dat de ouders de OVM ondertekenen mag afgeleid worden dat zij dit doen in het belang van het kind. Ik ga er in beginsel vanuit dat de ouders het beste voor hun kind willen en de
deelname als een kans zien voor het kind om zijn talent te kunnen laten zien en zich te kunnen ontwikkelen.
Ouderlijk gezag is echter geen statisch begrip, immers wanneer ouders handelen in strijd met het belang van hun kind, kan er sprake zijn van misbruik van macht. In hoofdstuk drie zal ik nog nader in gaan op het belang van het kind in het licht van het IVRK.
2.4 De instemmingsovereenkomst, de Ouderlijke Verklaring Minderjarige
“(…) hebben gelezen en dat we op de hoogte zijn van en de betekenis hebben begrepen van ieder van de bepalingen zoals voorkomend in de Overeenkomst, alsmede dat ik / wij door Talpa ben / zijn geïnformeerd over de inhoud van de werkzaamheden welke mijn / ons kind zal verrichten in de kader van zijn/haar deelname aan het Programma.
Ik verklaar dat de Overeenkomst fair en gerechtvaardigd is en dat ik instem met de inhoud van de Overeenkomst en ik geeft hierbij mijn uitdrukkelijke instemming dat mijn kind / het kind vallend onder mijn voogdijschap, deze Overeenkomst aangaat en daarbij de
werkzaamheden verricht.
Ik garandeer hierbij tevens dat mijn kind de verplichtingen en verantwoordelijkheden zoals opgesomd in de Overeenkomst of anderszins voortvloeien uit de deelname aan het
Programma (hierna te noemen: de “Verplichtingen”) zal nakomen en dat ik alles in het redelijke zal doen om Talpa te assisteren in de nakoming van de verplichtingen.
…
34
12 Ik verklaar Talpa te vrijwaren tegen enige aanspraken, schade, claims, etc. welke tegen Talpa kunnen worden ingebracht als gevolg van het schenden van mijn kind zijn/haar verplichtingen zoals aangegaan onder deze Overeenkomst. (…)”35
De OVM is een deelname-overeenkomst, die getekend moet worden als voorwaarde voor deelname aan de selectierondes. Zoals hierboven in de bepalingen van de OVM staat beschreven bevestigt de ouder dat hij voldoende geïnformeerd is, dat de ouder de
overeenkomst fair en gerechtvaardigd vindt en er uitdrukkelijk mee in stemt dat het kind de overeenkomst aangaat en de werkzaamheden zal verrichten en tevens garandeert de ouder dat het kind de verplichtingen uit de overeenkomst zal nakomen. Ook zal Talpa gevrijwaard
worden tegen enige aanspraken, schade, claims, etcetera.36
Door de toestemming is de minderjarige bekwaam en dat maakt dat hij als zodanig in rechte kan worden aangesproken voor nakoming van zijn verplichtingen. Het gaat om de materiële handelingsbekwaamheid.
De OVM is tevens een obligatoire overeenkomst, een contract en wordt beheerst door een drietal met elkaar samenhangende grondbeginselen: de contractsvrijheid, de vormvrijheid (artikel 3:37 lid 1 BW, het consensualisme) en de verbindende kracht van de overeenkomst
(pacta sunt servanda), ook wel omschreven als: ‘belofte maakt schuld’.37 De contractsvrijheid
vindt haar grens in artikel 3:40 BW, dat een overeenkomst nietig verklaart in geval van strijd met de goede zeden of met de openbare orde (3:40 lid 1 BW) of met een dwingende
wetsbepaling (3:40 lid 2 BW).38
Het beginsel van contractsvrijheid houdt in dat partijen vrij zijn een overeenkomst te sluiten met wie zij willen, met de inhoud die zij wensen en op het moment dat zij dat willen. Daarnaast moet voor een rechtsgeldige totstandkoming van de overeenkomst, de wil en verklaring van beiden partijen met elkaar in overeenstemming zijn zoals verwoord in artikel 3:33 BW. Indien de wil bij een of beiden partijen op gebrekkige wijze is gevormd, is er sprake van een wilsgebrek en kan de rechtshandeling vernietigd worden op grond van artikel 3:44.
35
Alinea 2, 3, 4en 7 van de OVM. Met de woorden ‘de Overeenkomst’ aan het begin van alinea 3, wordt bedoeld deze instemmingsovereenkomst.
36 N.B.: waar over ouder, ouders of voogd gesproken wordt, dient tevens gelezen te worden de wettelijke
vertegenwoordigers.
37
Hijma 2007, p.8. De obligatoire overeenkomst wordt dikwijls contract genoemd; evenzo wordt het overeenkomstenrecht vaak als contractenrecht betiteld.
38
13 Het betreft het geval wanneer de rechtshandeling tot stand is gekomen door bedreiging, door
bedrog of door misbruik van omstandigheden.39 De wet kent nog een vierde wilsgebrek en
daarmee een vernietigingsgrond, namelijk dwaling (artikel 6:228 lid 1 BW). Andere
wilsgebreken kent de wet niet. Overigens kan op een bepaalde casus meer dan één wilsgebrek
tegelijk van toepassing zijn.40 De rechtshandeling wordt vernietigd conform het gestelde in
artikel 3:49 e.v. BW.
In artikel 6:2 lid 1 BW staat nog een belangrijke bepaling die van toepassing is op de overeenkomst. “Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.” Het gaat om ongeschreven objectief recht, een open norm. De redelijkheid en billijkheid zijn daarom onontbeerlijk, omdat van partijen niet kan worden verlangd dat zij bij het sluiten van hun overeenkomst met alle mogelijke eventualiteiten rekening houden: de feitelijke omstandigheden kunnen zich
belangrijk wijzigen, tussen partijen kan zich iets voordoen waardoor het overeengekomene in
een ander licht komt te staan.41 Uit artikel 6:248 lid 2 BW volgt dat de redelijkheid en
billijkheid zowel een aanvullende -, als een derogerende werking kunnen hebben.42 Bij de
aanvullende werking wordt de rechtspositie van partijen nader bepaald, zij vult slechts aan wat partijen ongeregeld hebben gelaten. De beperkende werking stelt hetgeen door partijen is overeengekomen ter discussie. Rekeninghoudend met de omstandigheden van het geval kan het overeengekomene door de beperkende werking ter zijde worden gesteld. De Hoge Raad
heeft dit bevestigd in het arrest Saladin/HBU.43 Als een partij vindt dat een beding in de
overeenkomst onredelijk bezwarend is, kan zij met een beroep op artikel 6:248 lid 2 de inhoud laten toetsen.
39
Hof Amsterdam 24 februari 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:524, RAR 2015/75, r.o. 3.4. Appellante gaf aan dat zij haar wil op gebrekkige wijze heeft gevormd, doordat zij als minderjarige onder druk is gezet een verklaring af te leggen.
40
Van Dam 2007, p.178.
41 Valk 2007, p. 302-303. 42
Artikel 6:248 lid 1 luidt als volgt: “Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.”
6:248 lid 2 BW gaat verder: “Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.”
43
14 In een uitspraak van rechtbank Amsterdam werd door de voorzieningenrechter de eiser
(televisieproducent Tévé Holland B.V.) in het ongelijk gesteld en oordeelde de rechter dat de aan gedaagde (een meerderjarige kandidaat) opgelegde verplichtingen uit een addendum niet langer van toepassing zijn, aangezien zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zijn.44 Uit de overgelegde stukken bleek dat in het addendum slechts
verplichtingen voor de gedaagde ten gunste van TéVé Holland waren opgenomen. Tevens kon de gedaagde op grond van het addendum geen rechten afdwingen. Ook waren de
verplichtingen van de gedaagde ten opzichte van de overeenkomst (van november 2006) aanzienlijk uitgebreid. TéVé Holland heeft zich daarentegen tot niets verplicht, met uitzondering van een reiskostenvergoeding.
In aansluiting op het bovenstaande, vraag ik mij af of de ouders werkelijk op de hoogte zijn van de betekenis van de bepalingen zoals die zijn opgenomen in de OVM. Kortom: zijn zij wel voldoende geïnformeerd over alle consequenties voor hun kind, alsmede voor zichzelf? Bij aankomst worden de deelnemers opgevangen in een grote hal annex studioruimte waar alle kinderen, begeleid door hun ouders en/of andere (gezins)leden, zich moeten inschrijven voor deelname. Het is een drukte van belang, iedereen loopt en praat door elkaar heen. Er loopt uiteraard een cameraploeg rond, er worden interviewtjes opgenomen met kinderen, in een ander gedeelte zijn zithoeken en tussendoor lopen sommige kinderen nog te oefenen. En natuurlijk zijn er ook altijd ouders die hun kind(eren) kwijt zijn in deze mensenmassa. Kortom het is net een grote mierenhoop.
De OVM moet ter plekke, in alle hectiek, getekend worden. Dat is een voorwaarde voor deelname, zoals blijkt uit de eerste alinea van de OVM. Het is simpel: meedoen of
vertrekken? Daarmee zitten de ouders in een afhankelijke, dwang positie. Mijns inziens is hier
sprake van misbruik van omstandigheden.45 Het wordt ook wel naar zijn Engelse oorsprong
aangeduid met ‘undue influence’46
Naar het Nederlands vertaald betekent dit ‘ongepaste beïnvloeding’. Talpa maakt misbruik van de bijzondere omstandigheden, zij bedingt een prestatie die zij in redelijkheid niet had mogen bedingen.
44
Rb. Amsterdam 23 december 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BG9169, r.o. 4.2. Het ging hier om de productie van het programma ‘Op zoek naar het zesde zintuig’ waarbij de kandidaten, met hun vermeende bijzondere gaven, met elkaar de competitie aangaan.
45
Artikel 3:44 lid 4 BW luidt: “Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.”
46
15 Talpa creëert immers zelf de omgeving waarin getekend moet worden. Dit is het
beoordelingsmoment, het komt enkel aan op omstandigheden bij het aangaan van de
overeenkomst (of andere rechtshandeling).47 Daarmee is het kenbaar voor Talpa dat de ouders
door de bijzondere omstandigheden worden bewogen tot het verrichten van de
rechtshandeling.48 Dat bepaalde omstandigheden zich in de praktijk vaker voordoen en
daarmee niet ‘bijzonder’ zijn te noemen, staat niet aan (het aannemen van) misbruik van
omstandigheden in de weg.49 Er hoeft geen sprake te zijn van nadeel, wel moet er een causaal
verband zijn tussen de omstandigheden en het aangaan van de rechtshandeling. Anders gezegd: de betrokkene zou de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden hebben gesloten, als het misbruik van omstandigheden niet had plaatsgehad. Een redelijk denkend
mens.50 Er zijn twee categorieën te onderscheiden: de eerste categorie handelt over situaties
waarin iemand zich in een dwangpositie bevindt, eventueel in combinatie met een noodsituatie. De tweede categorie betreft situaties waarin iemand zich in een zodanige psychische conditie bevindt, dat hij zijn belangen niet goed kan overzien. Beide situaties
kunnen van invloed zijn op het ondertekenen van de OVM door de ouders.51
Talpa, de producent, heeft een machtige (economische)positie ten opzichte van de ouders. De deskundigheid van de partijen speelt een rol. In het arrest Ameva/Venrooij verwoordde de Hoge Raad het als volgt: “(…) dat van een zodanig misbruik met name dan sprake zal zijn indien (i) Ameva wist of had moeten begrijpen dat Van Venrooij door bijzondere
omstandigheden (zoals bijvoorbeeld afhankelijkheid of onervarenheid) bewogen werd tot het
geven van instemming,(…)”52 In het bekende Haviltex-arrest overwoog de Hoge Raad dat
voor de contractsuitleg in het algemeen, van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kring
partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen mag worden verwacht.53 De
ouders (over het algemeen gesproken) zullen onvoldoende kennis hebben van de inhoud en de rechtsgevolgen van de deelname-overeenkomst. Talpa daarentegen des te meer.
Daarnaast zou de psychische druk op de ouders, het wel of niet tekenen ter plekke, tot gevolg kunnen hebben dat de ouders de consequenties van het ondertekenen van de OVM niet overzien.
47
HR 5 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1947, r.o. 3.4.
48
HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8459, r.o. 3.5.
49 HR 5 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2842, r.o. 3.3.3. 50
HR 4 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH7854, r.o.3.4.2.
51
Van Dam 2007, p. 207.
52 HR 5 februari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2842, r.o. 3.3.1. 53
16 Ook zou een beroep op dwaling gerechtvaardigd kunnen zijn op grond van artikel 6:228 lid 1 sub b, ‘het zwijgen van de wederpartij’. Het gaat hier om het niet nakomen van de
mededelingsplicht door de wederpartij, in dit geval Talpa. Echter tijdens de parlementaire behandeling van artikel 6:228 lid 1 sub b is opgemerkt, dat een mededelingsplicht niet te snel
mag worden aangenomen.54 De dwalende kan ook een onderzoeksplicht hebben, wat
voortvloeit uit de verkeersopvattingen van artikel 6:228 lid 2 BW.55
In het bekende arrest Baris/Riezenkamp is dit bevestigd.56 Maar als ouders ter plekke moeten
ondertekenen, kan er van onderzoek door de ouders geen sprake zijn. Daar is dan geen
mogelijkheid (lees: tijd) voor. Bij de afweging of de mededelingsplicht of de onderzoeksplicht voorrang moet hebben, speelt een belangrijke rol of één van de partijen deskundig is op het gebied waarop de overeenkomst gesloten wordt. Uiteraard spelen de omstandigheden van het geval hier ook een rol. Ik ben van mening dat Talpa als deskundige en gebruiker van de deelname-overeenkomst een mededelingsplicht toekomt.
Of de overeenkomst redelijk en billijk is, zoals opgenomen in artikel 6:248 lid 2 BW, zal pas kunnen worden bepaald als de rechter de overeenkomst ambtshalve toetst aan de redelijkheid en billijkheid.
Ten aanzien van de uitdrukkelijke instemming die de ouders geven in de OVM inzake de uit te voeren werkzaamheden door hun kind, lijkt mij dit onmogelijk. Bovendien betreft het hier
geen arbeidsovereenkomst, zodat het woord werkzaamheden mij niet op zijn plaats lijkt.57
De garantie die de ouders geven in de OVM betreft een garantie voor een periode voor onbepaalde tijd. Dit lijkt mij niet in het belang van het kind. Immers er staat nergens omschreven dat het bijvoorbeeld alleen de verplichtingen en verantwoordelijkheden
voortvloeiend uit dit seizoen van ‘The Voice Kids’ betreft. Zo kan een kind tot in lengte der dagen worden verplicht om de werkzaamheden te verrichten en de verplichtingen na te komen die uit het programma voortvloeien.
54
Van Dam 2007, p. 184.
55 Van Dam 2007, p. 187. 56
HR 15 november 1957, ECLI:NL:HR:1957:AG2023, RV 2014/8, r.o. 4.
57
Artikel 7:610 lid 1 BW geeft de definitie van een arbeidsovereenkomst. “De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.”
17 Deze constateringen heb ik tevens voorgelegd aan de persvoorlichter, de heer Notermans. Hij was het niet met mij eens. Zijn reactie was: “(…) dat de soep niet zo heet gegeten wordt. Het gaat Talpa er vooral om dat ouders zich realiseren dat het geen vrijblijvend gebeuren is en dat er natuurlijk wel afspraken gemaakt moeten worden. Uiteindelijk is Talpa een commercieel
bedrijf, maar als het écht niet gaat, zal er met het betreffende kind gestopt worden.”58
Wat zijn de consequenties van het beëindigen van de competitie door het kind, de ouders en Talpa?
Maar wat gebeurt er als het kind bij nader inzien niet (verder) door wil gaan met het televisie programma? Wie bepaald dan wanneer er gestopt wordt? Het kind, de ouders of Talpa. En wat zijn de consequenties van het beëindigen van de deelname? Het gaat hier om kinderen in de leeftijd van acht tot en met dertien jaar. Naar mate het kind ouder is, zal er ook meer rekening moeten worden gehouden met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.
Zoals uit artikel 1:247 lid 2, eerste zin BW kan worden afgeleid: “… alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid.”
Hier staat het ouderlijk gezag in relatie tot het ontwikkelingsniveau van het kind, waarop ik in hoofdstuk drie uitgebreider zal in gaan. In hoeverre biedt het ouderlijk gezag voldoende grondslag voor aansprakelijkheid van de (schadeveroorzakende) gedragingen van het kind? De ouders vrijwaren Talpa immers tegen enige aanspraken, schade, claims, etcetera, daar hebben zij voor getekend.
Aansprakelijkheid kind en ouders
Conform artikel 6:164 BW zijn kinderen tot 14 jaar geheel ontslagen van aansprakelijkheid in geval zij (financiële) schade veroorzaken. Dus als het kind stopt is het niet aansprakelijk te stellen. De kwalitatieve aansprakelijkheid voor kinderen tot 14 jaar wordt conform artikel 6:169 lid 1 BW bij de ouders neergelegd. Het is een vervangende aansprakelijkheid, waarbij de aansprakelijkheid van het kind verschuift naar de ouders. Dit betreft de
risicoaansprakelijkheid van de ouders, er is geen disculpatie door de ouders mogelijk.
58
18 Of de schade nu in hun bijzijn is veroorzaakt of niet en of de schade nu het gevolg is van te
weinig toezicht of niet, de aansprakelijkheid is zonder meer gegeven.59 Artikel 6:164 en 6:169
BW vormen elkaars complement. Voor het intreden van risicoaansprakelijkheid moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste conform artikel 6:169 lid 1 BW, moet het gaan om een als een doen te beschouwen gedraging. Een actieve gedraging dus. Ten tweede is er het vereiste van causaal verband (artikel 6:98 BW) tussen de daad of wel de actieve gedraging
van het kind en de ontstane schade.60
Echter wanneer een kind besluit om niet (verder) mee te doen, het gooit zijn kont tegen de krib, is dit dan te beschouwen als een passieve gedraging (letterlijk), of juist als een te doen beschouwen gedraging? Indien het beschouwd wordt als een passieve gedraging van het kind, dan zullen zijn ouders dus niet aansprakelijk te stellen zijn. Hier houdt de aansprakelijkheid dan op. Geen gedraging, geen aansprakelijkheid. Maar wat als het passieve gedrag wel te zien is als een gedraging en er daarmee wel een causaal verband bestaat tussen de gedraging en de schade, wat is dan de schade? Mijns inziens hangt dat van de omstandigheden van het geval af. Is het kind nog een van de vele kandidaten dan zal de schade moeilijk aan te tonen zijn. Talpa heeft een plicht om de schade zoveel mogelijk te beperken op grond van artikel 6:101 BW. Behoort het kind bij de laatste twee kandidaten, de finalisten, en is de televisieshow mede rondom het kind opgebouwd met alle sponsoren en het productieteam, dan kan ik mij voorstellen dat er schade is. Deze schade zal dan bij staat dienen te worden opgemaakt. Een verdere behandeling van dit leerstuk valt buiten het onderwerp van deze scriptie.
Wanprestatie ouders
Op grond van de vereisten van artikel 6:74 lid 1 BW plegen de ouders in beginsel wanprestatie als zij niet meer willen dat hun kind meedoet, er is dan sprake van een
toerekenbare tekortkoming.61 Immers zij garanderen dat het kind de verplichtingen en de
verantwoordelijkheden zal nakomen, alsmede hebben zij er voor getekend dat zij alles in het redelijke zullen doen tot nakoming van de verplichtingen door hun kind.
59 El Hessaini 2010, p. 94. 60
El Hessaini 2010, p. 94-95.
61
Artikel 6:74 lid 1 BW luidt als volgt: “Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.”
19 Maar kunnen de ouders aansprakelijk gesteld worden voor de ontstane schade? Allereerst moet een garantie niet te snel worden aangenomen. Slechts taalkundige uitleg van de
bepalingen in het contract is niet voldoende.62 Wanneer hebben de ouders “al het redelijke
gedaan om Talpa te assisteren in de nakoming van deze verplichtingen”? Wie bepaald wat redelijk is? Het is moeilijk om aan te tonen dat ouders zich niet voldoende hebben
ingespannen, zoals hierboven omschreven. De ouders zouden zich ook kunnen beroepen op overmacht, een niet toerekenbare tekortkoming, als aan de vereisten van artikel 6:75 BW is
voldaan.63 Zeker omdat het hier gaat om jonge kinderen in de leeftijd van acht tot en met
dertien jaar oud. Dat betekent dat als het kind écht niet meer wil, het blijvend onmogelijk is
geworden om het kind te laten deelnemen. Het gaat dan om de relatieve onmogelijkheid.64
Ook hier gelden de Haviltex-criteria. Daarnaast door het opnemen van een ruime exoneratie ten voordele van Talpa kan deze met een beroep op artikel 3:44 lid 4 BW vernietigd worden, zeker gezien de omstandigheden waaronder de deelname overeenkomst getekend moet
worden. Al met al is het naar mijn mening moeilijk om de ouders aansprakelijk te stellen voor de schade wanneer de ouders niet meer willen dat het kind mee doet.
Aansprakelijkheid Talpa
In de OVM wordt over het beëindigen van de deelname (ook voor de toekomst) door Talpa opmerkelijk genoeg niets opgenomen in de deelname overeenkomst. Talpa kan dus altijd beëindigen, zonder verdere rechtsgevolgen.
62
De Jong 2007, p.157.
63 Artikel 6:75 BW luidt: “Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te
wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.”
64 Bij blijvende onmogelijkheid kan het gaan om absolute onmogelijkheid of relatieve onmogelijkheid. Van
absolute onmogelijkheid is sprake als het uitgesloten is dat nog zal kunnen worden nagekomen, bijvoorbeeld de te leveren zaak is te niet gegaan. Van relatieve onmogelijkheid is sprake als de prestatie in absolute zin nog mogelijk is, maar het verrichten van de prestatie stuit op overwegende bezwaren van praktische, morele of juridische/wettelijke belemmeringen.
20 3. De verplichting tot nakoming van het contract en het IVRK
3.1 Het belang van het kind volgens het IVRK
In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de rechten van minderjarigen die zij kunnen ontlenen aan het IVRK. Van belang is om op te merken dat in ons land een verdrag in beginsel niet
automatisch doorwerkt, maar dat daarvoor eerst een Goedkeuringswet dient te worden aangenomen, zie hiervoor in paragraaf 1.2. Daarnaast is van belang om na te gaan of de bepalingen in een verdrag rechtstreekse werking hebben. Bepalingen die naar hun inhoud een ieder kunnen binden moeten door de rechterlijke en bestuurlijke instanties rechtstreeks worden toegepast, zo nodig met buiten toepassing stellen van wettelijke bepalingen die met
artikelen van het Verdrag in strijd zijn (zie artikelen 93 en 94 Grondwet).65 De rechter zal
uiteindelijk bepalen aan welke artikelen rechtstreekse werking toekomt. Hij moet daarbij letten op de aard, de inhoud, de strekking en de formulering van het artikel. Tevens kan de bedoeling van de wetgever als richtsnoer gelden.
Het IVRK bevat geen voorzieningen waardoor het kind de hem of haar toegekende rechten zelf kan effectueren. In principe treedt de wettelijke vertegenwoordiger daartoe op. Wel hebben kinderen het recht hun mening kenbaar te maken in procedures die hun belangen betreffen en hebben zij het recht procedures aanhangig te laten maken die hun belangen betreffen.66
Het Verdrag bevat zowel beschermingsrechten als participatierechten en stelt ook regels voor
de noodzakelijke voorzieningen voor kinderen.67 Het Verdrag is zodoende in te delen in drie
categorieën: Protection, Participation en Provision, de drie P’s. Het IVRK is een holistisch verdrag dat bestaat uit een preambule en 54 artikelen die de waardigheid en de rechten van kinderen respecteren. De artikelen moeten derhalve in hun onderlinge samenhang worden bezien. Dit geldt in het bijzonder voor de vier basisprincipes aan de hand waarvan de andere artikelen moeten worden geïnterpreteerd. Het gaat om het discriminatieverbod (artikel 2), het belang van het kind (artikel 3), het recht op leven en ontwikkeling (artikel 6) en het recht op participatie (artikel 12). 65 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 232. 66 Kamerstukken II 1992/93, 22 855(R1451), nr.3, p. 7 (MvT). 67 De Graaf 2008, p. 21.
21 Vooral artikel 3 lid 1 IVRK is van belang, omdat hierin het belang van het kind voorop
gesteld wordt. Het bevat een algemene richtlijn voor de uitleg en tenuitvoerlegging van het
Verdrag die van verstrekkende betekenis is.68 Ouders en voogden worden niet genoemd,
omdat artikel 18 lid 1 IVRK zich met name tot hen richt. Immers het belang van het kind is
voor de ouder(s) en voogd(en) niet slechts een eerste overweging, maar hun allereerste zorg.69
In artikel 3 lid 1 IVRK staat :”Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particulieren instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”
Over de vraag of artikel 3 lid 1 IVRK rechtstreekse werking heeft lopen de meningen uiteen.70
Het is uiteindelijk de rechter die bepaalt of het artikel rechtstreekse werking heeft. In General Comment no. 14, gedateerd 29 mei 2013, heeft het Comité voor de Rechten van het Kind (hierna: het Comité), expliciet opgenomen dat: “Article 3, paragraph 1, creates an intrinsic obligation for States, is directly applicable (self-executing) and can be invoked before a court.”71
Hiermee wordt duidelijk benadrukt dat het belang van het kind te allen tijde voorop moet staan, het belang van het kind moet leidend zijn. Artikel 3 lid 1 IVRK dient direct toepasbaar te zijn en heeft rechtstreekse werking (self-executing). Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Comité in de ‘Concluding Observations’ de dato 8 juni 2015
concludeert, en haar grote zorg uit spreekt ten aanzien van het feit, dat artikel 3 lid 1 IVRK in Nederland geen rechtstreekse werking heeft. “(…) there is a lack of sufficient understanding of the right of the child to have his or her interests taken into account as a primary
consideration, in particular by judges and other professionals (…)”
68
Kamerstukken II 1992/93, 22 855(R1451), nr.3, p. 8 (MvT).
69 Kamerstukken II 1992/93, 22 855(R1451), nr.3, p. 8 (MvT). 70
Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 233. Tevens heeft mevrouw J.H. de Graaf dit besproken op haar lezing d.d. 30 september 2014.
71 Het Comité voor de Rechten van het Kind, zoals genoemd in artikel 43 van het IVRK, bestaat uit 18
onafhankelijke deskundigen die toezien op de naleving van het verdrag door de lidstaten. Het Comité schrijft General Comments, waarin wordt aangegeven hoe de Verdragsrechten dienen te worden uitgelegd en
verwezenlijkt door de lidstaten. Tevens beoordeelt het Comité de landenrapporten (handhavingsmechanisme), waarna door het Comité de zogenoemde ‘Concluding Observations’ worden opgesteld. Het Comité geeft hierin aan wat positief wordt beoordeeld en wat verbetering behoeft.
General Comment no. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art. 3, para. 1), §6.
22 En benadrukt het Comité tevens dat “(…) the State party strengthen its efforts to ensure that this right is appopriately integrated and consistently applied in all legislative, administrative and judicial proceedings and decissions (…) to provide guidance to all relevant persons in authority for determining the best interests of the child in every area and for giving it due weight as a primary consideration.”72
Ten aanzien van de nakoming van de overeenkomst moet in aansluiting op bovenstaande het belang van het kind voorop staan. Het betreft een wisselwerking tussen de rechtspositie van het kind tot de rechtspositie van de ouders, goede communicatie tussen ouders en kind is hierbij cruciaal. General Comment no. 14, verwoordt het als volgt: “A vital element of the process is communicating with children to facilitate meaningful child participation and identify their best interests.”73
3.2 De ouderlijke verklaring minderjarige in het licht van artikel 12 IVRK
Artikel 12 IVRK omvat het recht van ieder kind om vrijelijk zijn of haar mening te uiten in
aangelegenheden die het kind betreffen.74 Het wordt het recht op participatie genoemd en als
volgt verwoord:
“Artikel 12 lid 1: De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
Artikel 12 lid 2: Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij
rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht.”
De uitoefening van het recht op participatie is een van de manieren om erachter te komen, hoe te handelen in het belang van het kind, overeenkomstig artikel 3 lid 1 IVRK.
72 Concluding Oberservations, CRC/C/NDL/CO/4, 8 juni 2015, § 26 en § 27. 73
General Comment no. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art. 3, para. 1), § 89.
74 De Jong-De Kruijff, commentaar op Verdrag inzake rechten van het kind art. 12. 20-01-2015(via
23 Er dient aan de mening van het kind passend belang te worden gehecht in overeenstemming
met zijn of haar leeftijd en rijpheid (eerste lid).75 Hiermee wordt bevestigd dat kinderen als
rechtssubjecten worden gezien en tevens volgt uit de preambule van het Verdrag “(…) dat het kind volledig dient te worden voorbereid op het leiden van een zelfstandig leven in de
samenleving (…)”. Kortom: het kind heeft het recht op meedenken en om als kind te kunnen
meedenken, is een eerste vereiste dat je in de maatschappij ook mee kunt doen.76 Het begrip
‘alle’ moet ruim worden geïnterpreteerd. De mening van het kind is belangrijk voor het
nemen van de uiteindelijke beslissing in alle aangelegenheden.77 Tevens wordt aan artikel 12
IVRK ook rechtstreekse werking toegekend, zoals opgenomen in de Memorie van
Toelichting.78 Daarnaast heeft het Comité op 1 juli 2009, General Comment no. 12
gepubliceerd dat als interpretatie-instrument kan worden gebruikt. Uitgangspunt van het
Comité is dat elk kind in beginsel in staat is tot participatie; ook hele jonge kinderen.79 Het
kan zowel een individueel kind betreffen, als een groep kinderen. Ook kinderen die verbaal
niet in staat zijn hun mening te uiten vallen onder artikel 12 IVRK.80
Het artikel kan in drie elementen worden verdeeld. Het eerste lid geeft de minderjarige het recht om zijn mening te vormen en deze vrijelijk te uiten (element 1) en daarnaast dat er passend belang moet worden gehecht aan die mening (element 2). Het tweede lid geeft aan elk kind het recht om in procedures gehoord te worden (element 3). Bovendien valt in de formulering van het eerste lid op dat de Staten deze elementen verzekeren, er kan dus geen sprake van een discretionaire bevoegdheid zijn, het is een uitdrukkelijke verplichting. Voor mijn onderzoek zal ik mij vooral richten op artikel 12 lid 1 IVRK.
Dat aan de mening van het kind ‘passend belang’ moet worden gehecht in ‘overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid’, moet in combinatie met artikel 5 IVRK gelezen worden.
75 De Jong-De Kruijff, commentaar op Verdrag inzake rechten van het kind art. 12. 20-01-2015(via
rechtsorde.nl)
76
Bruning 2010, http://media.leidenuniv.nl/legacy/microsoft-word---participatie-van-kinderenlezing280510.doc.pdf, p. 1.
77
General Comment no. 12 The right of the child to be heard § 26.
78
Kamerstukken II 1992/93, 22 855(R1451), nr.3, p. 5-6 (MvT).
79 Bruning 2010,
http://media.leidenuniv.nl/legacy/microsoft-word---participatie-van-kinderenlezing280510.doc.pdf, p. 2.
80
Ter onderscheidt: artikel 13 IVRK betreft het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit artikel heeft betrekking op vrije meningsuiting in algemene zin. Dit betreft het recht van het kind om niet door de overheid te worden beperkt in zijn mening en het uiten van zijn mening.
24 In artikel 5 IVRK wordt immers gesproken over ‘de zich ontwikkelende vermogens van het
kind’.81
Artikel 5 IVRK is alleen van belang voor de verhouding tussen ouders/voogd en kind. Tevens is het artikel van belang voor de uitleg van het gehele Verdrag.
Het begrip ‘rijpheid’ wordt door het Comité als volgt gedefinieerd: “it is the capacity of a child to express her or his views on issues in a reasonable and independent manner”82 Tevens wordt bevestigd dat niet alleen de biologische leeftijd van het kind een
doorslaggevende rol speelt, maar ook andere factoren, zoals de omgeving van het kind, ervaringen en de informatiepositie van het kind. Anders gezegd: de waarde die aan de mening
van het kind gehecht moet worden zal van geval tot geval bepaald moeten worden.83 Het
Comité heeft een vijfstappenplan opgesteld voor de implementatie van artikel 12 IVRK.84
Volgens dit stappenplan moeten kinderen onder andere goed geïnformeerd worden over de bestaande mogelijkheden en de mogelijke consequenties van hun bijdrage. Artikel 17 IVRK, het recht op toegang tot informatie speelt hier een belangrijke rol. Immers om zijn mening vrijelijk te kunnen uiten en in te kunnen vullen op een manier die voldoet aan de vereisten van artikel 12 lid 1 IVRK, is toegang tot informatie van belang. De mening ‘vrijelijk’ kunnen uiten, betekent zonder druk of dwang. Ook hecht het Comité er waarde aan dat kinderen achteraf goed worden geïnformeerd over de uitkomst van de beslissingen en de manier
waarop hun mening is meegewogen in de beslissing.85
In aansluiting op vorenstaande vraag ik mij af of er voor het kind voldoende gelegenheid is om zich een mening te vormen en die te uiten in aanloop naar de ondertekening van de OVM? Zoals uit de OVM zelf blijkt wordt de instemmingsovereenkomst ter plekke getekend. De instemmingsverklaring, de overeenkomst, is zo opgesteld dat het mij onmogelijk lijkt alle punten ter plekke met het kind door te nemen en te bespreken en het kind duidelijk te kunnen maken wat de consequenties zijn van het ondertekenen. Het kind van de juiste informatie voorzien, anders gezegd, de toegang tot informatie, zal onvolledig zijn op een dergelijk moment.
81
Artikel 5 IVRK bepaalt: “De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten
van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.”
82
General Comment no. 12 The right of the child to be heard § 30.
83
General Comment no. 12 The right of the child to be heard § 29.
84 General Comment no. 12 The right of the child to be heard § 48. 85
25 Het vormen van een mening wordt zodoende moeilijk voor het kind. Tevens biedt de
hectische omgeving waarin getekend moet worden niet de optimale gelegenheid voor het kind om alle bepalingen goed tot zich door te kunnen laten dringen. Het begrip ‘vrijelijk’ komt hiermee in het gedrang en daarmee het uiten van de mening van het kind. De OVM kan aan de vereisten van artikel 12 lid 1 IVRK voldoen, als de ouders van te voren, dus zodra hun kind wordt uitgenodigd om aan de voorrondes mee te doen, de OVM onder ogen krijgen. Dit kan uiteraard hetzij per post, hetzij via elektronische weg. Dan kunnen de ouders de OVM met het kind in de eigen (rustige) omgeving bespreken en krijgen zowel het kind, als de ouders de tijd en gelegenheid om tot zich door te laten dringen waar zij zich aan committeren. Ook is er dan gelegenheid om de OVM eventueel met een jurist te bespreken en de
consequenties van de bepalingen goed in zich op te nemen.
3.3 De autonomie van het kind
Kinderen zijn geen kleine volwassenen, maar mensen op weg naar volwassenheid.86
Autonomie en zelfbeschikking van het kind beginnen bij participatie. Om deze zelfbeschikkingsrechten vorm te geven is het namelijk noodzakelijk dat kinderen
participeren.87 En participeren begint met informeren. Daarnaast moet rekening worden
gehouden met de zich ontwikkelende vermogens van het kind welke moeten worden geleid en
begeleid door de ouders, zoals verwoord in artikel 5 IVRK.88 Ook de impact van de situatie
moet in overweging worden genomen. Hoe groter de impact van invloed op het leven van het
kind, hoe meer relevant de goede/juiste ‘inschatting’ van de rijpheid van dat kind is.89 Ook de
Hoge Raad heeft zich uitgelaten over het ontwikkelingsniveau van het kind en het belang van
een andere houding/ingrijpen van de ouder daarbij.90 Conclusie daarbij is dat de ouder zich
steeds rekenschap moet geven van de leeftijd en rijpheid van het kind en zoveel mogelijk diens zelfstandigheid moet bevorderen.
Indien de ouders de zelfstandigheid van het kind zoveel mogelijk moeten bevorderen, wanneer is (kan) dan het tekenen van de instemmingsverklaring door een minderjarige van een zekere leeftijd in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk (zijn)?
86 Blaak e.a. 2012, p. 32. 87
Bruning & Van der Zon 2010, p. 132.
88
General Comment no. 12 The right of the child to be heard § 31.
89 General Comment no. 12 The right of the child to be heard § 30. 90
26 In de literatuur is hier niets over terug te vinden. In aansluiting op de eerder genoemde
uitspraken van de Rechtbank Midden-Nederland en het Gerechtshof Amsterdam, blijkt dat het ondertekenen van een bestelformulier en een afbetalingsovereenkomst door een minderjarige van respectievelijk 16 en 17 jaar, geacht kan worden gebruikelijk te zijn in het
maatschappelijk verkeer. Daar staat tegenover een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, waarin een 17 jarige verduistering erkende en een terugbetalingsregeling in casu een afbetalingsovereenkomst aanging, die vernietigd kon worden omdat een dergelijke
rechtshandeling niet gebruikelijk is te achten voor een 17-jarige.91 Met in achtneming van de
genoemde leeftijden kan uit deze uitspraken wel afgeleid worden dat het tekenen van een instemmingsverklaring door kinderen van acht tot en met dertien jaar niet gebruikelijk is in het maatschappelijk verkeer en dat de ouders moeten tekenen voor de kinderen. Derhalve reikt de autonomie van het kind niet zover dat hij op dergelijke jonge leeftijden geacht kan worden een instemmingsverklaring te ondertekenen.
Maar bovenstaande zegt niets over de rijpheid van het kind. Wanneer is het ondertekenen van de verklaring door het kind verenigbaar met de zich ontwikkelende vermogens van het kind? Het gaat hier om de leeftijd en rijpheid van een kind, zoals genoemd in lid 1 van artikel 12 IVRK. Eventueel zou uit het feit dat de wetgever het hoorrecht van minderjarigen heeft gesteld op de leeftijd van 12 jaar in artikel 809 lid 1 Rv, kunnen worden afgeleid dat in ieder geval vanaf de leeftijd van 12 jaar het kind voldoende ontwikkeld is om zich een mening te
kunnen vormen van de consequenties van de instemmingsverklaring.92 Echter in artikel 12
IVRK is geen sprake van een leeftijdsgrens. Het stellen van een leeftijdsgrens is derhalve niet in overeenstemming met het IVRK. Het Comité vindt dat het kind, indien mogelijk, altijd de
gelegenheid moet krijgen om gehoord te worden.93
91
Rb. Amsterdam 21 januari 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:155, r.o. 11-12.
92
Artikel 809 lid 1 Rv luidt als volgt: “In zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd die welke het
levensonderhoud van een minderjarige betreffen die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, beslist de rechter niet dan na de minderjarige van twaalf jaren of ouder in de gelegenheid te hebben gesteld hem zijn mening kenbaar te maken, tenzij het naar het oordeel van de rechter een zaak van kennelijk ondergeschikt belang betreft. De rechter kan minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt, in de gelegenheid stellen hem hun mening kenbaar te maken op een door hem te bepalen wijze. Hetzelfde geldt in zaken betreffende het levensonderhoud van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt.”
93
27 Uit de jurisprudentie volgt dat het kind sowieso geïnformeerd dient te worden en ook op jonge
leeftijd gehoord kan worden.94 Maar dat zegt nog niets over de waarde die aan de mening van
het kind wordt gegeven. Kan de mening van het kind op basis van zijn leeftijd en rijpheid doorslaggevend zijn? Ook hier heb ik aansluiting moeten zoeken in de jurisprudentie. Wat opvalt is dat de mening van kinderen onder de twaalf jaar in beginsel niet doorslaggevend is
en dat nader onderzocht moet worden hoe de mening van het kind gevormd is.95 Bij kinderen
van twaalf jaar en ouder valt op dat de mening van het kind overwegend doorslaggevend is bij
de besluitvorming door de rechter.96
Steeds zullen alle omstandigheden van het geval meespelen, zoals blijkt uit de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, waarin de mening van de beide kinderen, respectievelijk ongeveer
dertien en tien jaar oud, niet doorslaggevend werd bevonden.97
Uit bovenstaande kan afgeleid worden dat elk concreet geval waarin de mening van het kind moet worden gewogen, zal verschillen en een weging van belangen zal telkens anders
uitpakken.98 Het ondertekenen van de OVM door kinderen die jonger zijn dan twaalf jaar, zal
in aansluiting op vorenstaande niet mogelijk moeten worden geacht. Daarentegen door kinderen vanaf twaalf jaar zou dit wel mogelijk kunnen worden geacht, er kan immers aan hun mening een passend belang worden gehecht in overeenstemming met hun leeftijd en rijpheid. Dit komt tevens tot uitdrukking in het Verdrag. Het Verdrag is de uitdrukking van een visie op kinderen, een visie die uitgaat van de erkenning dat kinderen mensen zijn,
‘mensen-in-de-groei’, maar niet ‘mensen-in-wording’.99
Alleen dan kan de autonomie van het kind tot ontwikkeling komen, ouders hebben daarin een begeleidende rol. Wel zullen zorg, bescherming en veiligheid van het kind voorop moeten staan, zoals ook genoemd in General
Comment no. 14.100
94 RvS 21 januari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO4803, r.o. 2.1.2. met annotatie TS. HR 1 november 2013,
ECLI:NL:HR:2013:1084, r.o. 3.3.6.
95
Hof Den Haag 25 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:390, r.o. 9.
96 Rb. ‘s-Gravenhage 29 april 2010, ECLI:NL:RBSGR:2010:BM3923. Rb. Noord-Holland 5 maart 2015,
ECLI:NL:RBNHO:2015:1822, r.o. 5.14.
97
Hof Den Haag 4 maart 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015, 467, r.o. 9.
98 Bruning 2010,
http://media.leidenuniv.nl/legacy/microsoft-word---participatie-van-kinderenlezing280510.doc.pdf, p.4.
99
Blaak e.a. 2012, p. 32.
100 General Comment no. 14 on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary
28 4. De privacy van het kind in de overeenkomst en het IVRK
4.1 De ouderlijke verklaring minderjarige in het licht van artikel 16 IVRK
“Ik besef dat als gevolg van het meedoen van mijn kind aan het Programma bepaalde
persoonlijke informatie mijn kind betreffende bekend zal dienen te worden gemaakt aan Talpa en de daarmee verbonden zustermaatschappijen en/of licentienemers, o.m. doch niet beperkt tot de omroep.
Ik stem in met het feit dat indien Talpa mij verzoekt om overige documenten te tekenen welke direct gerelateerd zijn aan het meedoen van mijn kind aan het Programma en de daarbij behorende rechten en garanties ik zulks onverwijld zal doen.’ (…)”101
Zoals hierboven in de 1e alinea aangegeven zal er persoonlijke informatie van het kind gedeeld worden met niet alleen Talpa, maar ook met diverse andere partijen. Dit houdt in dat ook beeldmateriaal tot in lengte der dagen gebruikt kan worden. Een uitspraak die hierop aansluit is van de Rechtbank Amsterdam waarin (de meerderjarige) eiseres auditie heeft gedaan voor het televisieprogramma ‘Holland’s got talent’. Zij verzet zich tegen uitzending
van de opgenomen beelden.102 De gevraagde voorziening wordt geweigerd door de rechter.
Zij heeft een deelnemersverklaring ondertekend en artikel 8 (voor zover van toepassing op deze scriptie) luidt: “De Deelnemer verleent hierbij aan de Producent onvoorwaardelijk en onherroepelijk het recht en de toestemming om zijn/haar naam en beeltenis te gebruiken via
welke vorm van media en distributie dan ook (…)”103
Tevens bevestigen de ouders in de laatste alinea al voor de toekomst dat zij alles onverwijld zullen ondertekenen, indien zij daarom gevraagd worden. Dit betekent concreet dat het kind in ieder geval tot aan zijn achttiende levensjaar nog aan deze instemmingsverklaring vastzit. Wel dient het te gaan om documenten die direct gerelateerd zijn aan het meedoen met het
programma. Dat zouden dus ook bijvoorbeeld contracten kunnen zijn van een bekend kinderkledingmerk dat gedragen wordt tijdens de shows.
101
Alinea 5 en 6 van de OVM.
102 Rb. Amsterdam 8 juli 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BN0760, r.o. 4.2.-4.5. 103
29 Dit roept de vraag op in hoeverre de privacy van het kind voldoende wordt gewaarborgd bij en na het ondertekenen van de instemmingsverklaring? Ik zal hiervoor aansluiting zoeken bij de jeugdtopsport, omdat bij jeugdtopsport veel belangstelling bestaat van de media en het publiek. Beide hebben te maken met het wedstrijd element en het moeten presteren onder (grote) druk. Zeker naar mate de competitie verder gaat en er minder kinderen overblijven, wordt de druk op de kinderen om te presteren ook steeds groter. Montanus bespreekt in haar artikel over jeugdtopsport, dat door de toegenomen belangstelling van media en publiek voor grote sportevenementen ook de kans is vergroot dat jonge sporters in de belangstelling komen
te staan.104 Ook uit de documentaire ‘Bente’s Voice’ blijkt dat naar mate de competitie
vordert, zij meer en meer in de publieke belangstelling komt te staan. Zoals zij zelf aangeeft: “… ik ben opeens heel populair op school en heb opeens veel vriendinnen. Iedereen wil wat
van mij.”105
Vaststaat dat de kinderen die mee doen aan ‘The Voice Kids’ in de belangstelling komen te staan. Niet alleen de televisieshow, maar ook de tour die de finalisten na afloop van de televisie-uitzendingen gaan maken door heel Nederland, is gericht op publiciteit. Zoals de documentaire over Bente Fokkens goed laat zien, drukt daarnaast het mee doen met ‘The Voice Kids’ een behoorlijk stempel op het (gezins)leven.
Artikel 16 IVRK handelt over het recht op privacy en luidt als volgt:
“Artikel 16 lid 1: Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of
onrechtmatige inmenging in zijn of haar privéleven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar goede naam.
Artikel 16 lid 2: Het kind heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting.”
104 Montanus 2008, p. 74. 105
30 Het doel van artikel 16 IVRK is bescherming van de privacy van het kind. Aan het artikel
komt rechtstreekse werking toe.106 Het artikel behoort tot de fundamentele burgerrechten en
vrijheden.107 Inmenging in de privésfeer, waaronder het gezinsleven, de woning,
correspondentie en de goede naam, mag niet willekeurig of onrechtmatig zijn. Deze beperkingsgronden zijn niet limitatief. Artikel 16 IVRK heeft enerzijds betrekking op het recht op gezinsleven zoals ook opgenomen in artikel 9 IVRK en anderzijds houdt artikel 16
IVRK een integriteitsrecht van het kind in dat een ieder dient te respecteren.108
Zoals bekend spelen ouders een grote rol bij de talentontwikkeling van hun kind. Het zijn immers de ouders die zorgen dat het kind kan deelnemen aan ‘The Voice Kids’, zoals ook blijkt uit de documentaire. Niet alleen bij het ondertekenen van diverse contracten door de ouders, maar Bente moet naar de shows gereden worden, naar de opnames, de ouders moeten met Bente de opgedragen liedjes oefenen, enzovoorts. Ook zijn de ouders, is het hele gezin, bij de introductie van hun dochter op televisie betrokken. De ouders zijn belangrijke
socialisatie-agenten en de loyaliteit van het kind naar de ouders speelt daarnaast ook een grote rol. Kortom: de ouders zijn er mede verantwoordelijk voor dat het recht op privacy wordt gewaarborgd. Van belang zijn hier artikel 5 IVRK, het geven van passende leiding en
begeleiding door de ouders aan het kind, en artikel 18 IVRK, de verantwoordelijkheid van de ouders. Omdat het voor ouders moeilijk kan zijn om hun kinderen te beschermen tegen inmenging van hun privacy bepaalt lid 2 van artikel 16 IVRK dat het kind recht heeft op bescherming van de wet.
In artikel 17 sub e IVRK wordt de media aangemoedigd om kinderen te beschermen tegen
informatie en materiaal die schadelijk zou kunnen zijn voor hun welzijn.109 In de praktijk
blijkt dat de media geen onderscheid maakt tussen kinderen en volwassenen. Het Hof
Amsterdam heeft op 9 december 2014 een uitspraak gedaan over de ingrijpende gevolgen van het plaatsen van beeldmateriaal van de jonge kinderen van een bekende Nederlander in de media.
106
Kamerstukken II 1992/93, 22 855(R1451), nr.3, p. 5 (MvT). Rechtstreekse werking moet mogelijk worden geacht omdat deze bepaling nauw aansluit bij artikel 8 EVRM en artikel 17 IVBPR waarvan rechtstreekse werking reeds is vastgesteld.
107
De Jong-De Kruijff, commentaar op Verdrag inzake rechten van het kind art. 16. 20-01-2015(via rechtsorde.nl)
108 Blaak e.a. 2012, p. 287. 109