• No results found

Gemengde gevoelens : een onderzoek naar gemengd wonen op IJburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gemengde gevoelens : een onderzoek naar gemengd wonen op IJburg"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemengde Gevoelens

Een onderzoek naar gemengd

wonen op IJburg

Bron: Zwarts & Jansma Architects (2006/2007)

Vincent Polak - 10263438 Bachelor Scriptie Sociologie Onderzoeksgroep ‘Terug naar IJburg’ Begeleiders: C. Bouw en G. Moerman Derde lezer: K. Schuyt

Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam 18/06/2015

(2)

Wat in februari begon als een gevoelsmatig onmogelijke opdracht is geëindigd in dit boekwerk. Lang heeft het mogen duren voordat vage ideeën vorm begonnen te krijgen. Later, toen die vorm er eenmaal was, heeft het vrij lang geduurd voordat de resultaten van die vorm tevoorschijn kwamen. Uiteindelijk heeft dit alles heeft zich vertaald in een race tegen de klok, een kluizenaarsbestaan, en de nodige bijkomende stress. Die eerste persoon die ik dan ook wil bedanken is mijn moeder, die mij in deze tijden mentaal bijgestaan heeft, bereid was redactioneel werk te verrichten en uitstekend de rol van cateraar vervulde. Mede dankzij haar is het resultaat hard werk ineens een afgerond product. Een boekwerk waarvan ik in de eerste instantie nooit gedacht dat ik het in mij had.

Graag wil ik mijn begeleiders Carolien Bouw en Gerben Moerman bedanken voor hun steun, inzichten en enthousiasme. Gedurende het traject kwam het vaak genoeg voor dat ik het spoor bijster was. Dankzij hun feedback ben ik op die momenten weer op de rails geraakt. Ook Kees Schuyt wil ik graag bedanken voor zijn tijd, feedback en expertise. Met name de laatste conceptbespreking, een week voor het inleveren, was zeer motiverend.

Uiteraard wil ik ook mijn respondenten uitvoerig bedanken. Sommige van hen heb ik meer contact gehad dan met anderen, maar alle gesprekken waren stuk voor stuk boeiend. Ik ben dan ook zeer dankbaar dat ik een kijk heb mogen nemen in hun leefomgeving. Ik ben aangenaam verrast door de helpende handen die mij toegereikt zijn, ook nog op het laatste moment. Met als onbetwist hoogtepunt een Skype-interview twee dagen voor deadline. Zonder hun had dit onderzoek niet plaats kunnen vinden, dus bij deze: Bedankt voor de gastvrijheid.

Om de privacy van de bewoners te waarborgen is niemand bij naam genoemd. Ik heb geprobeerd de bewoners zo veel mogelijk anoniem te houden. Ook is het blok zo veel

mogelijk anoniem gelaten, dit op verzoek van enkele respondenten. Helaas is het onmogelijk om helemaal niets prijs te geven bij een dergelijk onderzoek. Daar waar relevant zijn

bewoners alleen omschreven, zonder namen. Ook zijn illustraties van het blok alleen gebruikt daar waar essentieel voor het begrijpen van de situatie en het verlevendigen van de tekst.

(3)

IJBURG: ‘WIJK ZONDER SCHEIDSLIJNEN’ 5 PROBLEEMSTELLING: WERKT GEMENGD WONEN? 6

THEORIE: PRO EN CONTRA 8

DE BELEIDSMAKERS 8

BEVESTIGENDE THEORIEËN 9

KRITIEK 10

TERUG NAAR IJBURG 11

METHODE EN OPERATIONALISERING 13

CONCEPTEN EN OPERATIONALISERING 17

HET BLOK: ‘DE TEKENTAFEL’ 18

HET U-BLOK 19

DE GRACHTENWONINGEN 21

HET GRIJZE CLUSTER 22

VERWACHTINGEN OP BASIS VAN THEORIE 23

DE BEWONERS: ‘VERWACHTINGEN EN REALITEIT’ 26

GEMENGD WONEN:MENINGEN EN ERVARINGEN 29

VVE EN DE KEY: ‘VOGELVLUCHTPERSPECTIEF’ 34

DE CONSTRUCTIE BINNEN HET BLOK 34

GEMENGD WONEN, EEN TOP-DOWN PERSPECTIEF 35

DE KEY: SPELREGELS EN DE LEEFREGELS 37

NORMEN: ‘DE BINNENPLAATS’ 40

MIDDLECLASSBURDEN? 40

DE REGELS VAN DE BINNENPLAATS 42

WONEN: ‘VAN VOCHTPLEKKEN TOT BEVUILDE PORTIEKEN’ 46

HUURDERS 46

EIGENAREN:NEGATIEVE GELUIDEN 48

EIGENAREN:POSITIEVE GELUIDEN 50

CONCLUSIE: GEMENGDE UITKOMSTEN 52

LITERATUUR 56

(4)
(5)

IJburg: ‘Wijk zonder Scheidslijnen’

De naam ‘IJburg’ verwijst volgens de Gemeente Amsterdam naar de ligging in het IJmeer enerzijds en de Amsterdamse historie van kunstmatige eilanden zoals Rapenburg en Kattenburg anderzijds. Hiermee wordt aangegeven dat de wijk onlosmakelijk bij de stad hoort, maar tegelijkertijd nadrukkelijk in relatie staat tot het omliggende water (Projectgroep IJburg, 1994). Aan de ene kant was het doel een buitenwijk; suburbaan en veel natuur. Anderzijds moest IJburg een onderdeel van de stad worden; bruisend, levendig en divers. Dit laatste aspect is waarom gemengd wonen een belangrijk onderdeel van IJburg geworden is. Het moest een wijk worden voor diverse inkomenscategorieën, leeftijden, huishoudenstypen, culturen en leefstijlen uit Amsterdam en regio. Aan deze diversiteit werd groot belang gehecht aangezien het idee bestond dat diversiteit segregatie zou tegengaan. De plannen spreken zich uit tegen het voeren van en direct doelgroepenbeleid. Toch lijkt er een voorkeur lijkt te zijn voor midden- en hogere-inkomensgroepen, en dan met name jonge gezinnen en tweeverdieners.

Volgens het Stedenbouwkundige Plan (2004) ligt middelmatigheid op de loer en zou IJburg te suburbaan worden. Dat er aan deze gewenste diversiteit eventueel ook schaduwkanten zouden kunnen zitten, zoals overlast en criminaliteit, wordt nauwelijks vermeld. Echter, de Startnota IJburg (Projectgroep IJburg 1995) erkent dat in de veelkleurigheid van de wijk ogenschijnlijk spanningen verborgen zitten, maar dat deze door een fysieke structuur ‘verzoend’ kunnen worden. Verzoening door middel van het concept ‘IJburg: Wijk zonder Scheidslijnen’, met als hoofdgedachte een multifunctionele stadswijk, een stadswijk die niet alleen rond wonen georganiseerd is, maar rond leven in het algemeen. Een achterliggende gedachte hiervan is het versterken van de sociale cohesie. Daarnaast staat het “inclusief denken” centraal, wat staat voor de opvatting dat er op IJburg geen bevolkingsgroepen in aparte, afgesloten werelden verkeren, maar dat alle bewoners volwaardig in de samenleving meedraaien. Dit doel wordt weerspiegeld in de ver doorgevoerde menging van woningtypen op blok- en portiekniveau. De gemeenteraad heeft begin jaren negentig voor IJburg gekozen voor een verdeling van dertig procent sociale huur en zeventig procent in de marktsector verspreid door de hele wijk. Hiernaast zal de gemeente door middel van de zogeheten ‘Amsterdamse Middensegment Hypotheek’ woningen subsidiëren die qua prijs tussen sociale huur en de marktsector in zitten. Een belangrijk aspect van deze verschillende vormen van wonen is dat het verschil in soort woning niet aan de buitenkant te zien mag zijn, dit is in overeenkomst met het idee van ‘IJburg: Wijk zonder Scheidslijnen’ (Lupi 2008: 71, 73, 109).

(6)

Probleemstelling: Werkt gemengd wonen?

Inmiddels is IJburg dertien jaar bewoond en spreekt het voor zich dat sociale relaties in hoge mate zich uitgekristalliseerd hebben, vergeleken met de pioniersfase. Hoe is het heden ten dage gesteld met de ‘verzoening’ van de diversiteit? Kan er gesproken worden van verzoening tussen kopers en sociale huurders, of is daar juist geen sprake van?

Voor dit onderzoek zal dit onderzocht worden. De vraag is of het idee van ‘IJburg zonder Scheidslijnen’ ook daadwerkelijk kan zorgen voor minder segregatie. Of dat het juist een averechts effect zal hebben. Om dit te onderzoeken zal een specifiek woningblok onder de loep genomen worden waar sprake is van planmatige menging van verschillende bevolkingsgroepen op het gebied van sociaaleconomische status, etnische-afkomst en cultuur. Onderzoek doen hiernaar op de schaal van een blok lijkt een goede manier om het effect van deze menging boven water te krijgen. Mensen moeten immers gebruik maken van gemeenschappelijke ruimte zoals trappengangen, een binnenplaats, de parkeergarage, de lift. Dit noodgedwongen delen van het pand en de leefomgeving zal de kans op contact verhogen en hopelijk daarmee inzicht bieden in de effecten van het mengen. Meer dan bijvoorbeeld op straat- of buurtniveau.

Over wat deze effecten zullen zijn bestaat binnen de sociologie geen consensus. Het idee van een positieve uitkomst door menging is geliefd onder beleidsmakers en stadsplanners, maar ook sociologen onderschrijven dit principe. Theorieën zoals de contacthypothese van Gordon Allport (1954), ‘The strength of Weak Ties’ van Mark Granovetter (1974), en het civilisatieproces van Norbert Elias (1939) suggereren dat het gemengd wonen een positieve uitwerking zal hebben wanneer het gaat om de verzoening van mensen van verschillende sociaaleconomische en etnische achtergronden. Het resultaat zou meer begrip en overbrugging van netwerken zijn. Daarnaast zouden de lagere sociale klassen zich ‘optrekken’ naar het niveau de hogere klassen. Dit komt overeen met wat stadsplanners voor ogen hebben. Maar er zijn ook andere geluiden. De conflicttheorie (Blumer 1958), de constrictheorie (Putnam 2007) en een ander werk van Elias, uitgevoerd tezamen met Scotson (1965) voorspellen juist weer een tegenovergestelde uitkomst van het gemengd wonen. Volgens deze theorieën zal negatieve stereotypering, schildpadgedrag en een wij-zij cultuur het resultaat zijn.

(7)

Kortom, het sociologische debat is verdeeld, daarom is er op basis van literatuur geen eenduidige voorspelling te geven wat de uitkomst is van gemengd wonen op blokniveau. Zal het principe van gemengd wonen binnen een woningblok op IJburg voor verzoening zorgen en socialisering van de lagere sociaaleconomische klasse tot gevolg hebben? Of zal het leiden tot conflict, terugtrekgedrag en een wij-zij cultuur? Dit brengt mij tot de volgende hoofdvraag:

Wat is de uitwerking van de menging van koopwoningen en sociale huurwoningen op het schaalniveau van een woningblok op IJburg?

Deelvragen hierbij zijn:

- Welke normen binnen het woningblok zijn er te ontdekken? Verschillen deze tussen sociale-huurder en kopers? Welke normen zijn heersend?

- In hoeverre is er sprake van een middenklasse-effect in gemengde woningblokken op IJburg?

- Hoe zijn de onderlinge verbanden binnen het gemengde woningblok? Hoe is de relatie tussen kopers en sociale-huurders?

Hoe is de relatie tussen kopers onderling?

Hoe is de relatie tussen sociale-huurders onderling?

- Hoe is het gesteld met de tevredenheid over de woonomgeving… … onder kopers?

(8)

Theorie: Pro en Contra

‘IJburg moet een wijk worden voor diverse inkomenscategorieën, leeftijden, huishoudtypes, culturen en leefstijlen uit Amsterdam en regio’ zo stelt de Startnotitie IJburg (1995). Als een paar jaar later de beoogde sociale structuur verder wordt uitgewerkt krijgt ze de titel ‘IJburg: Wijk zonder Scheidslijnen’. De hoofdgedachte is een multifunctionele stadswijk die niet rond wonen, maar rond het leven in het algemeen is georganiseerd. De basis van IJburg zonder scheidslijnen is het inclusief denken, wat betekent dat er in de wijk geen bevolkingsgroepen in aparte, afgesloten werelden verkeren, maar alle bewoners volwaardig in de samenleving mee kunnen draaien. IJburg moet een wijk worden die voor iedereen toegankelijk is en waar iedereen zich welkom voelt (IJburg, wijk zonder scheidslijnen 2012: 4). De coalitie ‘IJburg: Wijk zonder Scheidslijnen’ bestaat uit publieke en private partijen die samen werken aan de ontwikkeling, de bouw en de inrichting van IJburg. Stadsdeel Zeeburg (onderdeel van de Gemeente Amsterdam), een viertal woningbouwverenigingen, en een aantal zorginstellingen en bouwbedrijven vormen samen deze coalitie. Het gedachtegoed weerspiegelt het destijds heersende politieke gedachtegoed, met een geloof in de maakbare samenleving, een gedachtegoed dat Amsterdam lang gekend heeft met traditiegetrouw de PvdA als grootste politieke partij. De planvisie wordt gekenmerkt door een geloof in de maakbaarheid van een stadswijk. Daarnaast past de bouw van IJburg binnen het Vinex-beleid, waaronder vele wijken zijn gebouwd sinds halverwege de jaren negentig. De symbolische representatie van ruimte is een belangrijk element van het beleid en dit werd bij het bouwen ook bewust nagestreefd. Op IJburg heeft dit een tot een diversiteit in de woningvoorraad tot gevolg gehad, zowel op het gebied van architectuur als op het gebied van woningtype (Lupi 2008: 15, 25). De meningen over het succes hiervan verschillen, zodoende is het effect van deze ruimtelijke diversiteit niet eenduidig te voorspellen.

De beleidsmakers

Sinds de grote Amsterdamse stadsuitbreidingen van vlak de Tweede Wereldoorlog beschouwen beleidsmakers, actief in de stedelijke vernieuwing, de achterblijvende sociale positie van lagere inkomensklassen in toenemende mate als resultaat van het stedelijk onderwerp. Hierbij wordt de monocultuur waarop naoorlogse wijken gebaseerd zijn gezien als hoe het niet moet, hierbij kan een wijk als de Amsterdamse Bijlmermeer als voorbeeld gelden. Een gemengde inkomenswijk waarbij sociale klassen zich positief van elkaar bewust worden door middel van fysieke menging is het nieuwe streven. Achterstandsgroepen die zich voegen naar de normen van de middenklasse. En sociaaleconomische middengroepen die op hun

(9)

beurt wennen aan de ‘nieuwe werkelijkheid’ van stedelijke pluriformiteit. Impliciet zinspelen deze beleidsmakers op een ‘middleclassburden’, ze verwachten dat de middenklasse in een geherstructureerde wijk zich in zal zetten voor de omgeving en bereid zal zijn de zwakkere groepen het goede voorbeeld te geven, zodat deze zich aan hen kunnen optrekken. Het idee van dit middenklasse-effect is dat de zwakkere groepen in veilige en ‘normale’ omgevingen door de ‘exposure to alternative ways of life’ in hun gedrag, houding en vaardigheden meer gaan lijken op rolmodellen uit de ‘succesvolle’ middenklasse. Een tweede argument is dat menging zal leiden tot tolerantie en harmonie. Door een proces van gewenning in de gemengde wijk kunnen sociale klassen leren omgaan met de ‘verrijkende’ (economische en etnische) diversiteit van de stedelijke wereld. Ofwel, bekend zal bemind(er) maken. Daarnaast zal de middenklasse de sociale organisatie van het buurtleven vormgeven, zo is de verwachting. Ten derde zal er in de wijken verbetering zijn op het gebied van veiligheid, leefbaarheid en stabiliteit. Dit zijn vaak de belangrijke prestatie-indicatoren bij projecten voor sociale mix (Veldboer 2010: 12, 207, 208).

Bevestigende theorieën

Beleidsmakers zijn niet de enige die het principe van gemengd wonen onderschrijven. Zo biedt de theorie van ‘The strength of weak ties’ (1973) van Granovetter perspectief voor deze manier van stadsplanning. Volgens de theorie zijn contacten met mensen uit andere sociale kringen van belang om hogerop te komen in de samenleving. Deze zogeheten ‘zwakke bindingen’ kunnen toegang geven tot nieuwe sociale netwerken, die openingen kunnen bieden naar bijvoorbeeld andere onderwijstypen of werkkringen. Zo kan een enkel overbruggend ‘zwak’ contact volgens Granovetter meer informatie opleveren over werk dan binnen de hele eigen kring van sterke bindingen beschikbaar is. Daarnaast stelt Putnam (2000) dat de heterogeniteit van iemands sociale netwerk diens maatschappelijke kansen ten goede komt. Hij hanteert daarbij de begrippen ‘bonding’ en ‘bridging’. Mensen die in een achterstandspositie verkeren hebben vaak wel de beschikking tot ondersteunende netwerken binnen eigen kring, bonding, maar zijn nauwelijks in staat tot bridging, het slaan van bruggen met mensen van een hogere sociaaleconomische positie. Dit principe zorgt ervoor dat mensen met een lagere sociaaleconomische positie nauwelijks mogelijkheid hebben tot stijging wanneer zij zich tussen ‘gelijken’ begeven. Juist contacten met ‘anderen’ bieden kansen op nuttige informatie en op stimulering.

Verder is er de contacthypothese, waarbij de verwachting is dat menging zorgt voor positieve veranderingen in de houding ten opzichte van andere groepen. Meer ruimtelijke diversiteit zorgt, onder bepaalde voorwaarden, voor een positiever oordeel over ‘anderen’ (Allport 1954;

(10)

Pettigrew 1988, geciteerd door Veldboer 2010: 58). Door mogelijkheden voor contact is er minder onwetendheid en twijfel. Hierdoor ontstaat vertrouwen tussen groepen. De meeste kans hierop is in situaties van samenwerking, van gedeelde doelstellingen en een gedeelde status, waarbij niet het maatschappelijk aanzien bedoeld wordt, maar een gelijke positie in de contactsituatie. Wat ook helpt zijn vanzelfsprekende, functionele omstandigheden en, tot slot, verhoudingen die onder toezicht staan van een derde partij (Veldboer 2010: 58).

Ten derde is er Elias. In The Civilising Process (1939/1994) beschrijft hij hoe mensen steeds meer hun neigingen en driften weten te beheersen. Het gaat hier om de geleidelijke, historische transformatie van verscheidene alledaagse gebruiken in de richting van wat men tegenwoordig ‘beschaafd’ zou noemen. Door de tijd heen zijn mensen meer en meer verbonden met elkaar geraakt in de vorm van interdependenties, of figuraties zoals Elias het noemt. Deze toename in figuraties heeft tot gevolg dat mensen meer hun driften zijn gaan beheersen. Volgens Elias is het gebruikelijk dat de sociaal hogere klassen de voorlopers zijn op het gebied van manieren, vervolgens komt dit trapsgewijs bij de lagere klassen terecht. Hoe dichter deze hogere en lagere sociale klassen zich fysiek bij elkaar begeven, en hoe minder gestratificeerd het systeem, hoe waarschijnlijker het is dat de lagere klassen de gebruiken van de hogere klassen zullen overnemen. Mensen uit lagere klassen zouden namelijk niet barbaars willen overkomen ten aanzien van de hogere klasse. Anderzijds hebben de hogere klassen hun positie te behouden. Zij zullen daardoor nóg beschaafder moeten zijn om zich te kunnen distantiëren. Er vanuit gaande dat dit een continue proces is, betekent dit, via een ‘trickle-down’ principe, een alsmaar toenemende mate van civilisatie voor de algehele gemeenschap, door middel van distinctie. Het probleem van distinctie echter is dat het niet per definitie positief hoeft te zijn. Distinctie kan ook plaatsvinden in negatieve zin waarbij aanpassing aan ‘de anderen’ in strijd is met de wens een eigen identiteit te beschermen en uit te dragen (Veldboer 2010: 57).

Kritiek

Het wetenschappelijke debat is dan ook verdeeld over de beweegreden en uitkomst van gemengde wijken. Zo vraagt Alain Storme (2012) zich af of de opvatting over sociale menging niet eerder uitsluitend dan insluitend werkt, alle goed bedoelde intenties van beleidsmakers ten spijt. De vraag is wat hem betreft of er geen sprake is van wensdenken, ingegeven door achterliggende motieven van controle en disciplinering van armoede, waarbij ook de beheersing van ‘onmaatschappelijk’ gedrag een belangrijk facet is.

Een theorie die dit wensdenken van beleidsmakers onderschrijft is de conflicttheorie (Blumer 1958). Volgens deze theorie zou een groeiende omvang van buitenstaanders als een

(11)

bedreiging van haar macht en privileges ervaren worden door de dominante groep. Met als resultaat dat er vijandiger gedacht wordt over deze ‘uitdagers’. De dominante groep reageert bij bepaalde omslagpunten negatief op veranderingen in de sociale compositie. Uit een onderzoek van Gijsberts en Dagevos (2005: 42, geciteerd door Veldboer 2010) blijkt echter dat in Nederland een toenemende negatieve stereotypering niet zozeer samenhangt met de grootte van de groep ‘anderen’ in de woonomgeving van de dominante groep, maar vooral te maken heeft met de snelheid van de toename van het aandeel ‘anderen’ in een bepaald gebied. Autochtonen in buurten waar de etnische samenstelling in hoog tempo is veranderd, voelen zich meer bedreigd door allochtonen. Door het gebruik van stereotypen proberen ze minderheden op grote sociale afstand te houden (Veldboer 2010: 54).

Dit principe van uitsluiting komt in zekere zin overeen met een ander idee van Elias, namelijk die over gevestigden en de buitenstaanders (1965). In tegenstelling tot het civilisatieproces heeft het principe van gevestigden en buitenstaanders uitsluiting tot gevolg. Volgens Elias krijgt een groep meer invloed omdat deze betere en snellere toegang heeft tot instituties, meer kennis heeft van de maatschappij en beschikt over een sterker sociaal netwerk dan anderen. Door dit besef en het verlangen naar status ontstaat bij de gevestigden een beeld waarbij zij zichzelf zien als superieur; als ‘betere’ mensen met een betere moraal, eerlijker en met bepaalde goede eigenschappen die de nieuwkomers niet bezitten. Op deze manier krijgen de nieuwkomers de status van ‘buitenstaander’.

Tot slot is het naast conflict ook mogelijk dat alle groepen zich terugtrekken in hun schulp, de zogeheten constrictheorie. Als het ware een reflex om afstand te bewaren, om als onbekenden elkaar te vermijden in ‘ongemakkelijke’ situaties van heterogeniteit. Volgens Putnam (2007) zou dit gebeuren bij toenemende etnische diversiteit in de woonomgeving. In Nederland wijst eerder onderzoek van Lancee en Dronkers (2008) op dit terugtrekgedrag. Zij signaleerden dat naarmate wijken etnisch gemengder worden, de etnische distantie toeneemt en het vertrouwen in de buurt en buren daalt (Veldboer 2010: 57).

Terug naar IJburg

Deze theorieën schetsen ieder een beeld van wat er gebeurt wanneer verschillende sociaaleconomische groepen dicht op elkaar zitten. Sommige hiervan passen vrij logisch op de case van dit onderzoek. Bij andere is de vraag echter hoe deze theorieën toegepast dienen te worden op een woningblok op IJburg. Met name dit laatste, het feit dat het onderzoek op IJburg plaatsvindt, is van belang.

De theorie van Elias over gevestigden en buitenstaanders bijvoorbeeld gaat er van uit dat er vrij letterlijk sprake is van een groep gevestigden en een groep buitenstaanders. Aangezien

(12)

IJburg een nieuwe stadswijk is, waarbij zowel de sociale huurders en kopers ongeveer tegelijkertijd het onderzochte woningblok ingetrokken zijn, is het niet mogelijk om in de letterlijke zin te spreken over gevestigden en buitenstaanders. Wel is het mogelijk een draai te geven aan deze twee begrippen, waarbij de term ‘gevestigden’ slaat op de bewoners binnen de heersende norm en buitenstaanders op de bewoners die buiten die norm vallen. Het mechanisme van beeldvorming ten opzichte van ‘de ander’ blijft op deze manier gelijk, alleen worden de termen ‘gevestigd’ en ‘buitenstaand’ enigszins opgerekt. Het civilisatieproces, ook van Elias, is qua empirie gebaseerd op historische etiquettevoorschriften. Zo is het beschreven trickle-down effect waargenomen in het Franse hof van de 18e eeuw, waarbij adel en onderklasse steeds dichter op elkaar begon te leven. Dit principe van hoge en lage klasse die in dichte fysieke nabijheid van elkaar leeft is goed toepasbaar op gemengd wonen binnen de context van een blok. In beide gevallen is sprake van gemeenschappelijke ruimte wat maakt dat verschillende groepen elkaar en elkaars gebruiken kunnen bestuderen. De conflicttheorie wijst erop dat een stijging van het aantal ‘buitenstaanders’ een katalysator voor conflict kan zijn. Gijsberts en Dagevos voegen daar aan toe dat in Nederland met name de snelheid van de stijging is die zorgt voor dit conflict. Op IJburg zal er weinig sprake zijn van een abrupte stijging van ‘buitenstaanders’ aangezien het aandeel sociale huur en het aandeel koopwoningen vanaf het begin is vastgesteld. Het is echter wel mogelijk dat de initiële verwachtingen van bewoners niet corresponderen met de realiteit. Hierbij kan de omschakeling van verwachting tot realiteit ook als abrupt ervaren worden, met dezelfde sociale consequenties tot gevolg. Daarnaast, de conflicttheorie gaat uit van de aanwezigheid van een dominante groep. Doorgaans bestaat deze groep uit de ‘oorspronkelijke’ bewoners van een buurt, daar is echter geen sprake van op IJburg. Wel zou er gesproken kunnen worden van een dominantie groep op het gebied van normen die heersen binnen het blok. Het zou dan gaan om deze groep, wiens normen uitgedaagd worden.

(13)

Methode en operationalisering

Het blok waar dit onderzoek plaatsgevonden heeft is opgeleverd 2006/2007. Ten tijde van het onderzoek zijn er binnen dit blok 84 woningen bestemd voor sociale huur en 57 koopwoningen. Dit maakt het uitermate geschikt voor een onderzoek waarin de effecten van gemengd wonen onderzocht worden. Er zijn verschillende gedeeltes in het blok die niet allemaal gemengd zijn. Binnen het gemengde, en tevens grootste gedeelte bevinden zich 38 sociale huurwoningen en 35 koopwoningen.

Afbeelding 1: Computeranimatie van het blok

Bron: http://www.skyscrapercity.com/showthread.php?t=589426

Gezien de vorm van dit gedeelte zal deze het ‘U-blok heten’. Grenzend aan de korte kant van dit U-blok, gescheiden door een smalle straat bevindt zich wat vanaf nu het ‘grijze cluster’ genoemd zal worden, een gedeelte met duidelijk een ander karakter dan de rest van het blok en uitsluitend bewoond door sociale huurders. Tot slot zijn er de grachtenwoningen, gebouwd langs de lange kant van het gehele woningblok. Deze grachtenwoningen worden aan de ene kant gescheiden van de rest van het blok door middel van een verzonken binnenstraat. Aan de andere kant grenzen de woningen aan een gracht, vandaar ook de benaming. Deze woningen zijn uitsluitend koopwoningen.

Buiten het complex was het mogelijk te observeren, bijvoorbeeld door te kijken naar hoe bewoners van huis gaan, hoe ze vervolgens thuiskomen. Ook kon ik zien hoe er gebruik gemaakt werd van de straten rondom het complex, en wie daar wel en niet gebruik van

(14)

maakte. Binnen de muren van het complex was het uiteraard niet mogelijk voor mij te doen alsof ik een bewoner was. De meeste mensen, ook al kennen ze hun buren niet door en door, herkennen wel een nieuw gezicht. Wel was het mogelijk over te komen als bezoeker van een bewoner. Vaak was dit ook daadwerkelijk het geval aangezien de interviews, waarover later meer, plaatsvonden bij de respondenten thuis. Voordat ik begon met interviewen had ik een oriënterend gesprek gehad met één van de bewoners, waar ik mee in contact was gekomen via mijn scriptiebegeleiders. In deze oriënterende fase heb ik een enkele keer rond het blok gelopen om een idee te krijgen van het onderzoeksgebied. Later, in de daadwerkelijke veldwerkperiode heb ik voor aanvang van ieder interview plusminus 30 minuten rondom het blok en door de binnenstraten gelopen, foto’s gemaakt en gedrag van bewoners geobserveerd. Voor zover mogelijk liep ik na de interviews rond aan de binnenkant van het complex. Deze bevindingen werkte ik vervolgens direct uit in verslagen.

Ten derde was mijn insteek ook om een ALV (Algemene ledenvergadering) bij te wonen enerzijds, of een bijeenkomst van bewoners van sociale huurwoningen anderzijds. Dit bleek echter problematisch, dit soort vergaderingen vonden namelijk niet plaats in de veldwerkperiode. Daarnaast werd het idee van een buitenstaander bij een algemene ledenvergadering van een VVE niet met enthousiasme ontvangen en zou er eerst over mijn aanwezigheid gestemd moeten worden door de leden. Zodoende is dit plan niet doorgegaan. Uiteindelijk is er wel veel informatie verkregen over zowel de taken en rollen van de (meerdere) VvE’s en de manier waarop de woningbouw vereniging opereert, dit door middel van interviews. Tot slot is er nog gebruik gemaakt van allerhande internetbronnen, voornamelijk tijdens de voorstudie. Veel informatie heb ik verkregen via de Gemeente Amsterdam, en beleidsnota’s omtrent IJburg.

De oorspronkelijke insteek van het onderzoek was om eigenaren van koopwoningen en bewoners van sociale huurwoningen tegenover elkaar te zetten. Ik ging er vanuit dat dit de twee groepen zouden zijn waar ik mijn onderzoek op zou baseren. Halverwege het veldwerk kwam ik er achter dat er nog een derde, cruciale groep was waarvan ik eerder niet wist dat deze bestond. Het gaat om de bewoners van de zogeheten ‘middensegment koopwoningen’, vanaf nu AMH’ers genoemd. AMH staat voor Amsterdamse Middensegment Hypotheek en is een regeling voor nieuwbouwkoopwoningen voor de lagere middeninkomens. Deze regeling biedt mensen de mogelijkheid een huis te kopen waarvoor, volgens de normen van de Nationale Hypotheek Garantie, eigenlijk een hogere hypotheek nodig zou zijn. Bij de verdeling van de AMH-woningen krijgen een aantal bijzondere categorieën voorrang,

(15)

waaronder Amsterdams uitvoerend overheidspersoneel in de sector veiligheid, onderwijs en zorg (Gemeente Amsterdam 2006). Deze AMH’ers, hoewel doorgaans minder vermogend dan ‘echte’ kopers, zijn desalniettemin huiseigenaren. Zodoende zal ik in de rest van het onderzoek een onderscheid maken tussen ‘kopers’ en ‘AMH’ers’. Beide zijn echter wel eigenaren van woningen. Dit is cruciaal wanneer ik het bijvoorbeeld heb over ‘eigenaren’ en ‘huurders’. Bij die eerste categorie zijn AMH’ers dan ook inbegrepen, aangezien zij wel in het bezit zijn van een woning, al is het door middel van een andere financiële constructie.

Naar aanleiding van deze bevinding zal ik een onderscheid maken tussen drie verschillende bewoner categorieën: sociale huurders, AMH’ers, en kopers. De rest van het onderzoek zal zwaar gestoeld zijn op dit veronderstelde onderscheid tussen verschillende groepen mensen, gekenmerkt door het type huis dat ze bewonen. Hiermee wil ik niet beweren dat mensen van verschillende woontypen ook daadwerkelijk andere mensen zijn, mensen die automatisch van een hogere dan wel lagere sociaaleconomische klasse zijn, met andere voorkeuren en levensstijlen. Het biedt voor dit onderzoek echter wel een overzichtelijke manier van kijken naar de situatie binnen het blok.

Zodoende werd het plan 4 kopers te spreken, 4 bewoners AMH’ers en 4 bewoners van een sociale huurwoning. Wegens initiële toegangsproblemen, en zodoende tijdsgebrek aan het einde van de veldwerkperiode is het niet gelukt dit streven te halen. Uiteindelijk heb ik drie AMH’ers, vier sociale huurders en slechts één koper gesproken. Op basis van de afspraken die ik had gemaakt zouden dit er twee zijn, helaas is op het laatste moment een afspraak afgezegd door een respondent. Dit maakt dat ik slechts namens de ervaringen van één eigenaar van een grachtenpand kan spreken in de resultaten. Ik ben echter van mening dat dit niet zwaar af zal doen aan de validiteit van mijn onderzoek. Het zwaartepunt van het onderzoek bevindt zich in het gemengde en tevens grootste gedeelte van het blok, het U-blok. Dit is waar daadwerkelijk gesproken kan worden van fysieke menging met 38 sociale huurwoningen, 35 koopwoningen en een gedeelde binnenplaats en ingang. Het is daarom voornamelijk van belang bewoners van dit blok gesproken te hebben. De bewoners van de grachtenpanden zijn door de fysieke eigenschappen van het blok niet genoodzaakt in contact te komen met huurders, wat maakt dat ze meer afstand hebben. Zodoende zal de eigenaar van het grachtenpand eerder als controle-factor dienen dan als een primaire bron van data.

Wel is het gelukt de gebiedsbeheerder en de blokbeheerder te spreken. Het toevoegen van zowel de gebiedsbeheerder van de woningbouwvereniging en de beheerder van het blok is een bewuste keuze, in die zin dat het een goede controlerende categorie zou kunnen zijn.

(16)

Beide personen hebben als het ware een ‘eagle-eye’ perspectief op de gebeurtenissen binnen het blok, waardoor ze waarschijnlijk in staat zijn de verschillende observaties en individuele verhalen van respondenten in een bepaalde context te zetten.

Verder zal het grijze blok bij de analyses grotendeels buiten beschouwing gelaten worden. De eerste reden hiervoor is dat het blok, op de brug na, door de bouw tamelijk geïsoleerd is van de rest van het blok. Ten tweede is er zoals eerder genoemd geen sprake van gemengd wonen binnen dit gedeelte van het blok, alle woningen worden immers sociaal verhuurd. Dit maakt het voor een onderzoek naar gemengd wonen minder interessant. Ten derde zijn er geen interviews afgenomen in dit blok, dit praktische feit maakt het lastig uitspraken te doen over het blok, vrijwel de enige data die ik heb is die uit observaties. Wat hierbij nog komt kijken is dat het gedeelte ook bijna niet ter sprake is gekomen tijdens de interviews met respondenten uit andere gedeeltes van het blok. Dit versterkt mijn vermoeden dat dit gedeelte buiten de woonbeleving valt van mijn respondenten. Aan de andere kant kan dit natuurlijk ook een gevolg zijn van mijn sample-strategie.

Uiteindelijk maakt dit dat ik 10 interviews heb afgenomen van gemiddeld een halfuur per stuk. Interessant om te vermelden is dat de interviews met de sociale huurders ieder rond de 20 minuten duurden, waarbij de rest van de interviews tussen 30 en 60 minuten van duur waren. De interviews met de sociale huurders verliepen ook verreweg het minst soepel.

Voor het verkrijgen van deze interviews heb ik hoofdzakelijk een sneeuwbal strategie gebruikt waarbij het ene interview weer leidde tot één of meerdere andere interviews. Daarnaast heb ik bewoners op straat aangesproken, bijvoorbeeld bij binnenkomst, of wanneer ze bij hun portiek zaten. Deze tactiek bleek vooral effectief bij de bewoners van sociale huurwoningen. Het resultaat van deze samplestrategie zal zijn dat mijn onderzoeksgroep niet willekeurig zal zijn, dat zal echter geen bezwaar zijn voor een dergelijke kwalitatieve studie van een specifiek woningblok. Het is dan ook allerminst de bedoeling te generaliseren in een dergelijk etnografisch onderzoek. Ik wil met dit onderzoek een zo compleet mogelijk beeld schetsen van wat er speelt binnen het woningblok. Ik wil de verschillende perspectieven laten spreken en deze tegen elkaar, en de bestaande theorieën spiegelen. Op deze manier hoop ik een beeld te kunnen krijgen van wat gemengd wonen in dit geval betekent en wat de uitwerking ervan is in dit specifieke geval.

(17)

Concepten en operationalisering

Bij dit onderzoek staat er een drietal concepten centraal, het gaat om de volgende concepten:

- Gemend wonen - Sociale cohesie - Leefbaarheid

In de eerste instantie ging het mij om de initiële verwachtingen van bewoners over gemengd wonen. Ten tweede wilde ik weten wat voor uitwerkingen dit uiteindelijk heeft gehad volgens de bewoners. Daarnaast kan het eventueel inzichten bieden in de eventuele aanwezigheid van een middenklasse-effect binnen het woningblok.

Een manier om dit te ‘meten’ is door middel van de normen en waarden die bewoners naleven. Wat observatie betreft zou het mogelijk zijn te kijken naar de inrichting van mensen hun huizen, alle interviews hebben immers plaatsgevonden bij de mensen thuis. Dit is echter ook problematisch, de inrichting van iemands huis kan absoluut helpen bij de beeldvorming over een respondent en bijbehorend sociaaleconomisch kapitaal. Maar, aangezien het een momentopname betreft is het niet te zeggen of er sprake is van een ‘opwaardering’ door de tijd heen. Tot slot is er naar de perceptie van de respondenten gevraagd, in hoeverre vinden zij dat er sprake is van sociale stijging onder bewoners.

Om de mate van sociale cohesie te bepalen zal ik onder andere kijken naar de gedragsuniformiteit onder de bewoners. Dit zal enerzijds beoordeeld worden door de bewoners zelf, anderzijds wordt dit door mij geoordeeld aan de hand van observaties. Verder zal gevraagd worden of er onder de bewoners het idee bestaat dat er gedeelde normen en waarden zijn, of dat ze vinden dat er een sterke identificatie met andere groepsleden bestaat. Tevens zal ik vragen of mensen veel contact hebben met hun buren, en of er sprake is van participatie dan wel coöperatie (Veldboer 2010).

Tot slot, leefbaarheid zal geoperationaliseerd worden als de mate waarin bewoners van een gebied zich in hun woongebied thuis voelen, dan wel worden geconfronteerd met conflicten, overlast, criminaliteit en vervuiling (Buys 2007). Echter, het is belangrijk om toe voegen dat conflicten, overlast, criminaliteit en vervuiling zowel objectief als subjectief kunnen zijn. Zo kan een berg vuil voor de deur door als ‘vervuiling’ gezien worden. Het kan echter ook als ‘normaal’ gezien worden. Ook kan er sprake zijn van criminaliteit, wat nog niet betekent dat een respondent zijn leefomgeving als crimineel ervaart. Door middel van observatie is het weer mogelijk een idee te krijgen van de daadwerkelijke stand van zaken.

(18)

Het Blok: ‘De tekentafel’

In dit hoofdstuk zullen de fysieke aspecten van het blok besproken worden. Eveneens zal de sociale indeling van het woningblok aan bod komen en, tot slot, zal er een uitspraak gedaan worden over de verwachting van omgang met elkaar afhankelijk van de indeling van dit blok.

Afbeelding 2: Indeling blok

Bewerkt door auteur, bron origineel: https://www.bing.com/maps/

Het woningblok wordt aan de noordzijde begrensd door een gracht en aan de zuidzijde door een park. Het uitgangspunt was “een relatief eenvoudig en terughoudend blok, als rustpunt te midden van een kakofonie aan spectaculaire plannen voor omringende blokken.” Daarnaast is het budget zoveel mogelijk gebruikt voor “ruime woningen en een zo groot mogelijke raamopeningen in de gevel”, aldus de architecten (Zwarts & Jansma Architects 2015).

Het blok wordt in drie ongelijke delen verdeeld door een verzonken straat in de lengte van het blok en een smalle dwarsstraat. Het grootste deel, de kern, bestaat uit een U-vormig blok aan de zijde van het park, met aan de binnenkant van deze ‘U’ een gemeenschappelijke binnenplaats. Daarnaast, aan de oostzijde staat een cluster kleinere woningen, verbonden met het U-blok door een loopbrug aan de parkzijde. Het effect van de verzonken straat in de lengte van het blok is dat er een strook woningen ontstaat aan de noordzijde van het blok, grenzend aan de gracht, de grachtenwoningen.

(19)

Het U-blok

Het grootste van de drie verschillende onderdelen is het U-blok. Veruit de meeste woningen van het U-blok liggen direct aan de grote straat. De woningen zijn verhoogd, dit biedt uitzicht op het park, voorkomt inkijk vanaf de straat en schept ruimte voor de half-verdiepte parkeerplaats. Trappen bieden toegang naar de deuren van deze woningen, vergelijkbaar met de situatie aan de grachten van Amsterdam (Zwarts en Jansma Architects 2007).

Afbeelding 3: Gevels parkzijde, sociale huur

Bron: Zwarts & Jansma Architects (2006/2007)

Dit zijn niet de ‘officiële’ voordeuren van deze woningen. De ingangen van de woningen bevinden zich aan de kant van het binnendek, toegankelijk via twee centrale ingangen aan de hoeken van de parkzijde. De ingangen van de overige woningen bevinden zich aan de verzonken straat, aan de noordkant van het U-blok. De binnenplaats combineert collectieve buitenruimte met de binnentuinen van de woningen. Verschillen in hoogte en nerfrichting markeren de grens tussen collectief en privé (Zwarts en Jansma Architects 2007). In de eerste instantie was de collectieve ruimte ingericht met speelvoorzieningen voor kinderen. Deze speelvoorzieningen zijn op een gegeven moment verwijderd en hebben plaats gemaakt voor

(20)

plantenbakken. Onder de met steigerhout bedekte binnenplaats bevindt zich een half-verdiepte parkeerplaats, met ruimte voor 120 voertuigen. Aangezien het steigerhout kieren heeft is de parkeerplaats zichtbaar vanaf het binnendek, en omgekeerd. De parkeerplaats is weer bereikbaar via de smalle dwarsstraat.

Afbeelding 4: Binnenplaats bij oplevering

Bron: Zwarts & Jansma Architects (2006/2007)

Naast het grootste is het U-blok ook met meest diverse gedeelte van het gehele blok. Sterker nog, het is het enige gedeelte dat feitelijk gemengd genoemd mag worden. Het grootste deel van de woningen in het U-blok is bestemt voor sociale woningbouw, namelijk 51%. Hiervan wordt een klein gedeelte gebruikt door een woongroep voor minder validen. Zo goed als alle woningen aan de parkzijde zijn bewoond door sociale huurders. De torens op de hoeken zijn hier een uitzondering op, dit zijn koopwoningen. De bovenste galerijen aan de smalle kant van het U-blok zijn middensegment woningen. Zodoende delen de eigenaren van deze twee verschillende typen koophuizen de ingang met de sociale huurders. Dit in tegenstelling tot de woningen aan de overzijde van het dek, waarvan de voordeur zich bevindt aan de verzonken binnenstraat. Op drie koopwoningen na zijn dit allemaal middensegment woningen. De

(21)

bewoners van deze woningen delen dus niet de voordeur, maar wel de binnenplaats. Dit is waar hun achtertuin gelegen is.

De grachtenwoningen

Aan de noordzijde van het blok staan de grachtenwoningen, afgebakend door de verzonken binnenstraat enerzijds en de gracht anderzijds. Vooralsnog bieden de ramen aan de gracht-zijde uitzicht over het IJmeer. Dit zal echter niet lang meer het geval zijn aangezien het braak liggende terrein aan de overkant van de gracht momenteel bebouwd wordt.

Afbeelding 5: Verzonken binnenstraat met AMH (links) en koop (rechts)

Bron: Auteur

De voordeuren van deze woningen bevinden zich aan de andere kant van de verzonken straat, tegenover de deuren van de middensegment woningen. Deze binnenstraat, die publiek toegankelijk is, is eigendom van de vereniging van eigenaren die weer gevormd wordt door zowel de eigenaren van de middensegment woningen als de eigenaren van de koopwoningen. Dit maakt de ruimte weer minder publiek dan op het eerste oog verwacht zou worden. De grachtenwoningen rijken een verdieping hoger dan de middensegment woningen er tegenover en beschikken over een privé garage. Daarnaast is er in de binnenstraat over het algemeen

(22)

meer groen te ontdekken bij de koopwoningen dan bij de middensegment woningen, vermoedelijk komt dit door het gebrek aan namiddag- en avondzon aan de kant van de middensegment woningen. Het groen van deze woningen is weer geconcentreerd aan de binnenplaats van het U-blok.

Het grijze cluster

Aan de oostzijde van het U-blok bevindt zich een grijs cluster waar uitsluitend sociale huurders wonen. Het blok heeft een aanzienlijk soberder karakter en de woningen zijn kleiner.

Afbeelding 6: Grijze cluster vanaf U-blok, dakterrassen grachtenwoningen linksachter

Bron: Auteur

Op het oog heeft het cluster weinig overeenkomst met de andere gedeeltes van het blok, met name doordat dit gedeelte anders van kleur is dan de rest. Daarnaast is er zoals gezegd geen sprake van gemengd wonen wat het voor dit onderzoek wat minder interessant maakt. De loopbrug die het cluster verbindt met de U-blok is echter wel noemenswaardig. Deze brug loopt over de dwarsstraat die de twee gedeeltes scheidt heen waardoor vrij bewegen van het ene gebouw naar het andere mogelijk wordt. Uit het interview met de gebiedsbeheerder van De Key blijkt dat de brug er oorspronkelijk voor de brandveiligheid gebouwd is. Maar, met

(23)

name de onbedoelde sociale gevolgen van deze brug zijn interessant om te benoemen, hierover meer in hoofdstuk ‘Wonen’.

Verwachtingen op basis van theorie

Met het grijze blok buiten beschouwing gelaten zijn er grofweg drie ‘lagen’ te ontdekken in de manier waarop het blok gebouwd en ingedeeld is. Gezien vanaf de parkzijde is er ten eerste een laag sociale huur, gevolgd door een laag middensegment woningen aan de overzijde van het U-blok, waarbij de binnenplaats gemeenschappelijk is. Tot slot is er de derde laag, de koopwoningen, losstaand van het U-blok maar verbonden met voordeuren van de middensegment woningen door de verzonken binnenstraat. Iedere laag representeert tot op zekere hoogte een sociaaleconomische klasse. Op deze manier bekeken zit hier, vanaf de sociale huurders gezien, een ‘stijgende’ lijn in. Relatief arm aan het ene uiterste van het blok, relatief rijk aan het andere uiterste van het blok, het middensegment in het midden. Door deze constructie zou beargumenteerd kunnen worden dat het blok de samenleving tot op zekere weerspiegelt. Hierdoor is het mogelijk de theorieën, zoals eerder uiteengezet, los te laten op het blok om daarmee uitspraken te doen over de eventuele sociale gevolgen.

Elias (1939) keek naar de manier waarop gebruiken en normen werden doorgegeven van de hogere klassen naar de lagere klassen binnen het Franse hof. Binnen dit hof leefden verschillende sociale klassen in zeer dichte nabijheid van elkaar, wat het enigszins vergelijkbaar maakt met dit blok op IJburg. Het is dan ook goed denkbaar dat een vergelijkbaar proces zich hier voordoet. In de praktische zin zou dit betekenen dat de bewoners van sociale huurwoningen zich zouden proberen te spiegelen aan de AMH’ers, dit zijn immers de mensen met wie zij direct in contact staan. Contact met eigenaren van de koophuizen is een stuk onwaarschijnlijker aangezien er geen sprake is van gemeenschappelijke ruimte, daarnaast functioneren de AMH’ers als een soort buffer. Daar komt nog bij kijken dat mensen zich doorgaans niet alleen spiegelen aan mensen die dichtbij zijn in de fysieke zin, maar ook ‘dichtbij’ zijn in sociaaleconomische zin. De eigenaren van koophuizen begeven zich aan het andere uiterste, zodoende proberen zij zich volgens de theorie te onderscheiden van de bewoners van de AMH’ers, dit zijn immers hoofdzakelijk mensen werkzaam als ambtenaar, wat maakt dat ze van lagere sociaaleconomische klasse en status zijn dan kopers. De AMH’ers bevinden zich daarnaast zowel in fysieke, als in sociaaleconomische zin dicht in de buurt van de eigenaren. Dit maakt dat de AMH’ers tussen twee uitersten inzit. Deze groep zou zich willen distantiëren van de sociale huurders aangezien dit onder hun stand is. Aan de andere kant willen ze zich optrekken naar het niveau

(24)

van de huiseigenaren, aldus de theorie van Elias. Dit maakt dat de AMH’ers een cruciale rol kunnen spelen in het civilisatieproces binnen het blok, namelijk die van bemiddelaar tussen de lage en de hoge klasse. Ervan uitgaande dat dit een continue proces is komen normen van kopers uiteindelijk, via de AMH’ers bij de sociale huurders, bij de sociale huurders terecht. Althans, dat is hoe het proces aan de hand van Elias zou verlopen.

Een eigenschap van het U-blok dat veel perspectief biedt voor het slagen van de contacthypothese is het binnendek, gedeeld door sociale huurders en AMH’ers. Gemeenschappelijke ruimte biedt in grote mate handvatten voor samenwerking en gedeelde een gedeelde doelstelling; het onderhouden van de gemeenschappelijke ruimte. De plantenbakken verspreid over de binnenplaats zijn hier een sprekend voorbeeld van. Het geven van water aan deze planten is een gemeenschappelijk doel, behaald door samenwerking. Daarnaast, wanneer mensen van verschillende sociale klasse hetzelfde werk verrichten kan dit zorgen voor een gevoel van gelijkheid, althans, binnen de contactsituatie. De bovenste galerij aan de korte kant van de ‘U’ is zoals eerder vermeld bewoond door AMH’ers, de torens zijn weer bewoond door kopers. Door deze constructie maken alle drie de categorieën gebruik van dezelfde trappengangen, liften en voordeuren. Dit biedt weer gedeelde en vanzelfsprekende functionele omstandigheden, het is immers voor iedereen de ingang tot diens huis. Tot slot, voor alle gemeenschappelijke ruimte geldt dat er een derde partij is die aangesproken kan worden, door alle bewoner-categorieën. Sommige delen van het blok vallen onder de woningbouwvereniging, andere delen vallen weer onder één van de twee VvE’s die het blok kent. Dit maakt dat er bij geschillen altijd nog een derde partij is die kan oordelen over de situatie. De situatie van de grachtenwoningen is meer te vergelijken met die van een gewone straat. Ik verwacht hierdoor minder contact dan bij een constructie waarbij sprake is van gemeenschappelijke ruimte. Zodoende zal er ook minder snel voldaan worden aan de voorwaarden die de contacthypothese stelt. Hetzelfde geldt voor het grijze cluster. Aangezien het cluster volledig sociale huur betreft en sterk de indruk wekt niet bij de rest te horen rijst er het vermoeden dat er ook weinig contact met de andere gedeeltes zal zijn.

Bovenstaande voorbeelden schetsen een beeld van hoe de constructie van het blok op theoretisch niveau in zekere mate voldoet aan de voorwaarden van de contacthypothese. Wordt aan alle voorwaarden voldaan, dan zal er een mindere mate van onwetendheid en twijfel zijn tussen de verschillende categorieën. Deze voorwaarden blijven echter een hoog ideaaltypisch gehalte hebben en vergen tevens van iedereen medewerking. Of deze medewerking er ook daadwerkelijk is hangt weer af van de mate van gedeelde normen en

(25)

belangen. De effecten van de conflict- en constrictheorie beschrijven goed wat er gebeurt bij het ontbreken van deze gedeelde normen en belangen.

De drie verschillende bewonerstypen zouden juist contact gaan vermijden, met onder andere negatieve stereotyperingen tot gevolg. Dit gaat dan met name op voor de verhoudingen tussen AMH’ers, sociale huurders en de enkele kopers binnen het U-blok aangezien zij het meest met ‘de ander’ geconfronteerd worden. De theorie gaat uit van een dominante groep, die ‘bedreigd’ zou worden door een stijgend aantal ‘buitenstaanders’. In het geval van dit blok zou het gaan om de normatief-dominante groep. Het interessante aan het U-blok is dat het aantal sociale huurwoningen net hoger ligt dan het aantal koophuizen. Dit maakt dat de AMH’ers en kopers qua aantal de minderheid zijn. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat de normen van de eigenaren van woningen alsnog heersend zijn. Dat er meer sociale huurwoningen zijn hoeft nog niet automatisch te betekenen dat ‘hun’ normen geldend zijn binnen de muren van het blok.

(26)

De bewoners: ‘Verwachtingen en realiteit’

Er is een duidelijk onderscheid te maken tussen eigenaren en sociale huurders die ik gesproken heb. De koop van een huis blijkt onder mijn respondenten een zeer weloverwogen beslissing. Daartegenover staat dat sociale huurders niet lang na hoefden te denken wanneer hen een woning in het blok werd aangeboden.

De sociale huurwoningen in het U-blok zijn groot en ruim van stuk, soms zelfs groter dan de middensegment woningen, alleen dit al maakt het een aantrekkelijke keuze voor mensen zich in dit blok te vestigen, al helemaal aangezien sociale huurwoningen niet duurder mogen zijn dan €710,68 per maand (Rijksoverheid 2015). Eén van bewoners van een sociale huurwoning, woonachtig vanaf de oplevering van het blok, verwoordt het dan ook als volgt:

“Toen ik hier dit huis [aangeboden kreeg], woonde ik in een klein huisje, en in één keer krijg ik hier dit huis. Ik heb het meteen geaccepteerd […] ik weet dat het in Amsterdam moeilijk is om een huis te krijgen.. Ja.. ik had het gewoon geaccepteerd” (Man, rond de 40, sociale huurder, 4 kinderen, Marokkaanse afkomst)

De respondent had hiervoor in Amsterdam-West gewoond, maar heeft op een geven moment besloten naar IJburg te komen. De voornaamste reden hiervoor was dat de woning de hoeveelheid kinderen niet meer aankon. Een andere bewoner van een sociale huurwoningen, tevens woonachtig vanaf het begin, verwoordt het op een vergelijkbare manier. Deze respondent woonde voorheen in Amsterdam-Zuidoost, maar besloot, ook met het oog op de kinderen, om naar IJburg te komen.

“Ja, ik woonde op 7 hoog, dus ik had zoiets van ik ga een benedenwoning zoeken weetje. Want ik moest steeds naar beneden komen om te kijken of ze.. hoe het was […] en toen kwam ik hier en toen dacht ik van ‘wauw, hier ga ik nooit meer weg!’ […] Het is een leuke plek. Kindvriendelijk, en eeh, ja.. wat wil je nog meer? Het is een paradijs op aarde.” (Vrouw rond de 40, 4 kinderen, Surinaamse afkomst)

Het blijkt uit deze twee citaten van sociale huurders dat de keuze om te wonen in een woning van het U-blok een snel gemaakte keuze is voor sociale huurders.

(27)

Voor mensen die een huis besluiten te kopen blijken er veel overeenkomstige criteria te zijn, deze gelden dan vooral voor IJburg in het algemeen. Zo zijn de ‘vrijheid’ en de ‘natuur’ veelvuldig terugkerende thema’s. Maar ook kinderen blijken een pull-factor voor mensen die besluiten een huis te kopen. Verder blijkt het, net zo goed als bij de huurders, dat veel ruimte en een relatief goedkope prijs een woning aantrekkelijk maakt. Er zijn echter ook verschillen, zo blijkt het ook van belang van welk materiaal het huis gebouwd is, met het oog op latere kostenbesparing. Daarnaast is een huis niet alleen een woning, het is tevens een investering.

“[…] alles is nieuw en daar hebben we het ook op uitgezocht hoor. Alles is baksteen of aluminium, ramen kunnen niet rotten, dus dat is een voordeel. En het was ruim, voor relatief betaalbaar bedrag kreeg je een groot huis en.. ja in een wijk waar we wel toch iets mee hadden. Ook weer kinderrijk, dat is leuk voor ons kind” (Man midden 40, koper, 1 kind, Nederlandse afkomst, woonachtig sinds 2008)

De bewoners van de middenstandswoningen die ik gesproken heb waren allen ambtenaren met een sociale en/of maatschappelijke functie. Zo was er iemand werkzaam bij de politie Amsterdam. De andere twee AMH-respondenten zeiden werkzaam te zijn als jeugdhulpverlener en als docent, beide hebben pedagogiek gestudeerd. Dit is in overeenstemming met de voorwaarden die gesteld zijn voor dit type woning, zijnde dat maximaal de helft van de woningvoorraad met voorrang kan worden toegewezen aan bepaalde beroepsgroepen zoals politie, brandweer, onderwijs en zorg. Naast de eerder genoemde aspecten die IJburg aantrekkelijk maken, zoals vrijheid en natuur en de kind-vriendelijkheid, laten de respondenten zelf ook weten dat de middensegment regeling een factor was voor het kopen van hun woning. Eén van de AMH’ers verwoordt het op de volgende manier:

“Destijds [heb ik het gekocht] voor de prijs en de vrijheid qua water en dergelijke […], het park is mooi en het is heel kinderrijk dus voor m’n dochter is dat ook fijn […] En woningaanbod, betaalbaar woningaanbod. Het blok werd uitgegeven, ook voor docenten en politieagenten, om het in ieder geval wat gemengder te maken” (Man, 44, 1 kind, geboren in Oostenrijk, opgegroeid in Nederland, docent, woonachtig sinds de oplevering)

(28)

De respondent werkzaam in de jeugdzorg vertelt naar IJburg te zijn gekomen voor het “idyllische aspect”. Hij vond het idee van IJburg erg mooi en aantrekkelijk, en met name de vrijheid trok hem erg aan.

Het blijkt al vrij snel dat AMH’ers een belangrijke rol spelen in de constructie van gemengd wonen binnen dit blok. Een AMH’er woont in een koophuis en kan zodoende niet vergeleken worden met een sociale huurder. Ook is een AMH’er geen volwaardige koper; de huizen zijn verkregen via een subsidiering en zijn aanzienlijk kleiner, met minder buitenruimte. Dit besef van een tussenpositie leeft ook onder een van de respondenten, deze verwoordt het als volgt:

“Het zijn middensegment woningen. Het zijn dus mensen die [koophuizen] niet kunnen betalen en [sociale huur] zijn ontgroeid. Zo zie ik het […] Ik hoor niet bij [de kopers], en ik hoor ook niet bij [de sociale huurders]. Ik ben meer van deze kant, en van die kant, [de middensegment woningen]. Dat zijn de mensen waar ik mij mee kan spiegelen” (Vrouw ongeveer 40, werkzaam bij politie Amsterdam, AMH, 1 kind, Nederlandse afkomst, woonachtig sinds de oplevering).

Uit het gesprek met deze respondent blijkt tevens de rol van ‘buffer’ die AMH’ers spelen tussen kopers en sociale huurders. Hoewel ze benadrukt er zeker ook grote verschillen zijn tussen AMH’ers en sociale huurders enerzijds en AMH’ers en kopers anderzijds geeft ze aan dat kopers en sociale huurders “al helemáál niet samen gaan, die kunnen dat niet”. De vrouw werkt bij de politie Amsterdam-Oost, bij de afdeling recherche. Ze legt uit dat ze liever niet dat iedereen dit weet. Zo is ze er tegenover andere AMH’ers en kopers open over, maar zegt ze tegen de mensen van “de andere kant”, waar hoofdzakelijk sociale huurders wonen, dat ze bij de gemeente werkt, “dat is een bewuste keuze”. Ze vertelt ten tijde van de koop wel op de hoogte te zijn geweest van het gemengd wonen, maar toch wel schrok bij de komst van de sociale huurders. Het blijkt namelijk dat de sociale huurders net wat later hun woning in konden dan de eigenaren. Ze vertelt:

Toen kwam er een open dag van De Key, dat zal ik nooit vergeten, ik schrok me helemaal dood... Ik dacht: "Jezus, komen al die mensen hier wonen? Nou, dat wordt helemaal niks!" Ja dat is heel erg dat ik dat dacht, echt erg dat ik dat dacht! Hier waren ook nog helemaal geen planten dus het was helemaal open, alle jeugd van de buurt die kwam hier kijken want [het blok] was geopend. Nou

(29)

die liepen allemaal met telefoontjes, met harde rapmuziek, nou we konden elkaar hierbuiten niet eens verstaan!

Gemengd wonen: Meningen en ervaringen

Wanneer ik dezelfde respondent vraag of gemengd wonen volgens haar een goede constructie is, en hoe het werkt binnen dit blok krijg ik het antwoord dat het “niet makkelijk is”, dit omdat er altijd de barrière van “jullie” en “wij” onder de verschillende type bewoners zal zijn. Hierbij heeft ze niet het idee heeft dat er “van mens tot mens” gesproken wordt. Waar sociale huurders zonder een dergelijke barrière commentaar kunnen leveren op elkaars gedrag is het lastig tussen mensen van “de andere kant”. Een gelijkwaardige dialoog tussen verschillende typen bewoners zou belemmerd worden door stigma’s die heersen zoals “witte rijke kopers”, aldus de respondent. Ze geeft een voorbeeld:

“Ja, er is op enig moment een beetje een beeld ontstaan dat wij, [AMH’ers] het goed hadden en zij niet. Ik weet het niet... Heel vervelend... De [bewoners van de] overkant, [waar sociale huurders wonen], spraken mij, vooral in het begin, veel aan met: ‘ja jullie van de koopwoningen’, en toen zei ik: ‘Ik heb een subsidiewoning, mijn laatste cent zit in dit huis! Ik kan helemaal niks. Je doet net alsof ik heel rijk ben maar dat ben ik helemaal niet, kom eens kijken hoe ik woon, jij hebt meer vierkante meter dan ik!’ Maar [het is] dat beeld. ‘Jullie’ en ‘hun’. Waarom praat je in "jullie" en "wij" en "zij", we wonen toch hier met elkaar?"

Een andere AMH’er is ook niet positief over het principe van gemengd wonen. Sterker nog, hij geeft aan niet eens op de hoogte te zijn geweest van de constructie ten tijde van de koop. Deze respondent, een man van mid-40 met kind, werkzaam als docent, woont sinds de oplevering in een woning op de bovenste galerij, aan de korte kant van het U-blok. Hier wonen uitsluitend AMH’ers. Wanneer ik hem vraag of hij wist dat er in het blok naast koop ook sociale huur zou komen meent hij daar destijds niets van te hebben geweten. De gemeente en De Key zouden hem verteld hebben dat er “een duurder segment huur” zou komen. Hij is van mening dat deze partijen “te weinig gecommuniceerd” hebben en “[de situatie] verkeerd hebben ingeschat”. “Bijna misleiding” voegt hij er aan toe, maar “daar valt nu niks meer aan te veranderen”.

(30)

“Als ik zou verhuizen zou ik niet nog een keer kiezen voor zo'n constructie omdat er gewoon verschillende belangen zijn. Eigenaren hebben gewoon een ander belang dan huurders, en als je dat mengt dan kan dat schuren als je een gemeenschappelijke ingang hebt. Ik wil er voor zorgen dat het materiaal zo lang mogelijk mee gaat omdat ik ook in mijn eigen portemonnee wordt geraakt door de servicebijdrage, en al dat soort zaken. En een huurder betaalt huur en het zal hem allemaal een rotzorg zijn, een beetje gechargeerd gezegd. Er zijn gewoon andere belangen.”

Hij is van mening dat er een ‘wij-zij’ verhouding tussen eigenaren van woningen en sociale huurders bestaat binnen het U-blok. Het zou ook niet mee hebben geholpen dat er bij de oplevering eerst alleen maar eigenaren van woningen woonden, waarna de huurders er iets later inkwamen, “dan kom je er al niet samen in”. Ook vindt hij dat je als bewoner té veel te maken hebt met verschillende belangen. “[Mensen met verschillende belangen] zouden best naast elkaar kunnen [wonen], maar niet in één blok met één ingang”. Hij vervolgt door te vertellen dat er tussen de verschillende bewoners typen “verschillen qua inkomens zijn” en “verschillen met wat je kan doen [met je woning], wat wrevel kan oproepen van beide kanten.” Enerzijds zouden eigenaren van woningen tegen sociale huurders zeggen: "Doe eens normaal, waarom ga je niet zorgvuldig om met de [gemeenschappelijke] spullen?". Aan de andere kant zouden sociale huurders weer tegen eigenaren zeggen: "Hee, jullie hebben alles!". Het verschil tussen de verschillende typen bewoners zou ook makkelijk zichtbaar zijn: “Je hoeft alleen maar te kijken naar [de manier waarop] eigenaren hun omgeving inrichten en hoe dat is bij de huurders. [Bij eigenaren] zie je op de galerij bijvoorbeeld allemaal bloemen en daar, [bij sociale huurders], niks”. Ook merkt hij op dat “eigenaren buiten zitten, nog een drankje drinken of een BBQ doen, [terwijl] bij de huurders alles zich achter de deur afspeelt”. De verklaring die hij voor dit verschijnsel heeft is dat het zou gaan om een “cultuurverschil”. Naast deze verschillen ziet hij echter ook een gemene deler: “Volgens mij is IJburg het meest vruchtbare stukje van Nederland, als je kijkt naar hoeveel kinderen hier zijn en geboren worden, dat is een gemeenschappelijke deler. Je ziet dan ook wel gebeuren dat kinderen samen voetballen of spelen. Dat zorgt voor contact”.

De derde AMH’er, een man van rond de 40 met kinderen, werkzaam in de jeugdhulpverlening en overlastaanpak, wonend aan de verzonken binnenstraat, bespeurt aan de kant van de kopers een “soort van verwijtende attitude richting huurders”, waarbij de kopers “een beetje zouden neerkijken op [de sociale huurders]”. Ook heeft hij het idee dat sociale huurders “zichzelf

(31)

soort van manoeuvreren als underdog en in de rol van slachtoffer kruipen”, waarbij het argument zou zijn dat “kopers [toch] alles bepalen”. Met name de beginperiode van het blok was volgens hem dan ook “voor iedereen hectisch”. Maar, dit zou ook niet verwonderlijk zijn, “als je in zo’n groot blok, zoveel mensen met zoveel verschillende achtergronden bij elkaar zet, dat levert frictie op”. Overigens voegt hij hier wel aan toe dat deze frictie zich destijds niet beperkte tussen kopers en sociale huurder, “er was ook frictie tussen kopers onderling”.

Naast de AMH’ers zijn de bewoners van sociale huurwoningen die ik heb gesproken ook niet bijzonder positief wanneer ik expliciet vraag naar hun mening over het principe van gemengd wonen. Eén van de sociale huurders is wel zeer te spreken over het idee van gemengd wonen, ze betreurt echter de praktische uitwerking ervan. Ze beschrijft het als volgt:

“Ik vind het juist een goede constructie omdat ze, [de stadsplanners] het proberen. Ze proberen denk ik die middenstandsmensen met mensen op een laag niveau bij elkaar te brengen. Dat we ons één voelen, dat we één zijn. Maar dan wij, [de mensen van laag niveau], wij weten daar niet mee om te gaan. Maar de bedoeling is goed vind ik. Ik vind het zo fijn om tussen [de middenstandsmensen] te wonen. Maar ja, we leren niet van ze. Het zou fijn zijn als we allemaal naar één doel streven, maar [dat is] nog lang niet! Ik denk niet dat het komt. [Dit komt] denk ik door onderontwikkeling, dat is mijn persoonlijke mening.” (Vrouw, rond de 40, meerdere kinderen, Surinaamse afkomst, woonachtig sinds de oplevering)

De respondent lijkt zich in hoge mate bewust te zijn van het beoogde middenklasse-effect en de verzoening van verschillende groepen die daarbij komt kijken. De ervaring is echter, bijna tot haar verdriet, dat het niet werkt. Het interessante aan haar verhaal is dat ze de ‘schuld’ van het mislukken legt bij de groep van “mensen op een laag niveau”, waar ze zich zelf ook bij rekent. Deze respondent kan dienen als een voorbeeld van hoe gemengd wonen er in de ideale situatie uit zou zien. En, mocht iedereen van een “laag niveau” deze gedachten delen, ook zou kunnen werken. Er zou dan bij diezelfde mensen het verlangen bestaan “te leren” van de middenstand en zich te gedragen naar hun normen. Van alle geïnterviewde sociale huurders was deze respondent echter de enige die een uitgesproken mening had over gemengd wonen. Andere bewoners kon het in veel mindere mate iets schelen of waren slecht op de hoogte van de constructie.

(32)

Zo is er een andere sociale huurder, een alleenstaande vrouw van ongeveer eind 40 met één kind, van Nederlandse komaf, geboren in Amsterdam en woonachtig in het blok sinds 3 jaar. Deze respondent meent het “wel leuk te vinden [in het blok].” Vooral met “die binnenplaats”, volgens haar “zit het [daar] heel relaxed. Als je buiten gaat zitten krijg je vanzelf dat je de hele dag automatisch gedag zegt”. Wat betreft de constructie van gemengd wonen is ze van mening dat “het soms wel kan gaan”. Ze merkt echter wel op dat “mensen met koopwoningen zich toch een beetje afscheiden”. Volgens haar zouden eigenaren niet echt een idee hebben van wat er “aan de overkant zit”, hiermee doelt ze dan op de AMH’ers aan de andere kant van de binnenplaats. Wanneer gevraagd wordt wat de reden hiervoor is antwoordt ze dat het “hoofdzakelijk komt [omdat AMH’ers] weinig buiten zitten, [sociale huurders] zitten wel heel veel buiten. Haar verklaring hiervoor is dat AMH’ers zouden wegblijven vanwege de hoeveelheid kinderen op de binnenplaats, “[er] zijn natuurlijk veel kinderen die [daar] spelen”. Het is interessant om te zien hoe dit beeld contrasteert met het beeld dat de AMH’er van de galerij erop na houdt, die juist van mening is dat het de sociale huurders zijn die niet buiten komen.

De resterende twee sociale huurders die ik gesproken heb hadden geen uitgesproken mening over het principe van gemengd wonen. Eén van de twee was een Surinaamse vrouw van 44 met 5 kinderen, geen werk en woonachtig in het pand sinds de oplevering. Op de vraag of ze verschil merkt tussen kopers en sociale huurders antwoordt ze het gevoel te hebben dat “de kopers vaak voorrang krijgen, [en] dat zij eigenlijk mogen bepalen wat er gebeurt”. “Als [kopers] over iets klagen wordt het snel gemaakt, sneller dan wanneer wij als huurders over iets klagen”, zo stelt ze. De andere sociale huurder is een man van rond de 40, met 4 kinderen. Hij is van Marokkaanse afkomst, en woont ook sinds de oplevering in het blok. Wanneer ik deze respondent vraag naar zijn ervaringen en verwachtingen naar gemengd wonen geeft hij aan daar geen idee of mening over te hebben. Als ik daarna doorvraag of hij verschil merkt tussen mensen met een koopwoning en mensen met een sociale huurwoning meent hij dat er geen verschil is tussen de twee, het zijn volgens hem “gewoon mensen die in het blok wonen, gewoon normale mensen”.

Tot slot is er nog de eigenaar van één van de grachtenwoningen. Deze respondent kwam over als een zeer betrokken bewoner, ongeveer rond de 40, één kind, en woont sinds 2008 in één van de grachtenpanden tegenover de middensegment woningen. Hij leek op de hoogte van de ontwikkelingen op IJburg en erg betrokken bij de buurt. Wel merkt hij op dat, ten tijde van de koop, hij niet op de hoogte was van de mix tussen koop en sociale woningbouw. Hij voegt

(33)

hier aan toe dat hij “er ook niet echt mee bezig was”. Hij ziet zichzelf behorend bij “de partij die vóór veel sociale woningbouw is”. Zodoende was hij ook “niet zo tegen [gemengd wonen] geweest”, ook al had [hij] het echt geweten”. Hij voegt daar verder aan toe dat hij nog nooit zo rustig ergens gewoond heeft, maar dat hij zich wel kan voorstellen dat als je écht in het blok woont het toch anders is. Ten eerste omdat het “in het blok zelf bouwtechnisch nog slechter is dan hier”, ten tweede omdat “er ook toch wat meer sociale problemen leven [dan hier]”. Hij legt uit, net als andere respondenten, dat er in “de beginperiode een beetje sociale toestanden waren, [een] ‘clash of the civilisations’ bijna. Wel was dat voor [zijn] gevoel relatief snel opgelost”.

(34)

VvE en De Key: ‘Vogelvluchtperspectief’

Woningbouwvereniging ‘De Key’ is eigenaar van de sociale huurwoningen in het blok. Ik heb zowel de gebiedsbeheerder, als de beheerder van het blok gesproken. De gebiedsbeheerder vervult de rol van eigenaar namens De Key binnen VvE’s en richting andere partijen. Dit doet hij op IJburg, op een stuk van het Oostelijk Havengebied, plus nog een gedeelte van Diemen. Ook ziet hij toe op gevallen van ingewikkelde huurincasso, verhuur en overlastzaken. Dit doet hij vanaf het hoofdkantoor van De Key, gevestigd in het centrum van Amsterdam. Gebiedsbeheerders hebben een sturende, verantwoordelijke functie. Dit in vergelijking met de beheerders, zij zijn gevestigd in de wijk waar ze toezicht houden en zijn daarmee het eerste aanspreekpunt voor bewoners, ze zijn “de ogen en oren van de wijk”, aldus de gebiedsbeheerder. Verder heb ik de voorzitter van één van de twee VvE’s van het blok gesproken.

De constructie binnen het blok

Het blijkt uit het gesprek met de gebiedsbeheerder dat op IJburg een groot deel van de woningen van De Key met subsidie gebouwd is. Subsidie betekent in dit geval dat de woningen voor een bepaalde periode sociaal verhuurd dienen te worden, die periode is in dit geval 10 tot 15 jaar, ook als ze in de tussentijd leeg komen te staan. De woningen op IJburg zijn over het algemeen groot, de gebiedsbeheerder is dan ook van mening dat, afgaand op het puntenaantal (de manier waarop de kwaliteit van woningen uitgedrukt wordt), de meeste sociale huurwoningen eigenlijk verhuurd zouden kunnen worden in de vrije sector. Dit zou niet mogelijk zijn vanwege convenanten afgesloten bij de ontwikkeling. Dit betekent dat momenteel op IJburg alle woningen van De Key op basis van sociale huur aangeboden worden. Eén van de afspraken met de gemeente is dat dit via ‘woningnet’ gebeurt, daar houdt De Key zich naar eigen zeggen aan. Verder is de woningcorporatie in staat “vrij te opereren binnen die afspraken”. Dit zou niet betekenen dat er geen contact is met de gemeente, dat is er namelijk “veelvuldig”, maar op “tal van andere terreinen, [bijvoorbeeld] in het kader van de leefbaarheid van een complex”. Er zijn allerlei overlegstructuren, ook met andere corporaties en partijen zoals de Gemeente Amsterdam waarbij problemen die in complexen spelen worden besproken. Hierbij wordt gekeken wat er geleerd kan worden van elkaars aanpak en of er eventueel een gezamenlijke oplossing is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met de komst van de eerste vegetatie werd hun voorbeeld binnen enkele jaren gevolgd door Visdief Sterna hirundo en een jaar later, toen zich ook de eerste Kokmeeuwen

In this study the focus will be on using supply chain tools like; planning, forecasting methodologies, processes and modelling software, to forecast the

Hij staat niet alleen want ook Renske Leijten heeft aangetoond een luis in de pels te zijn en er zijn vast nog veel meer mensen die in Pieters gedach- tengoed mee willen.

De gemengde woonprojecten zijn vaak niet alleen ontwikkeld om te voldoen aan de behoefte aan woonruimte voor de verschillende groepen, maar ook om maatschappelijke doelen

Wachtlijsten zijn er niet, in een Arkgemeenschap is er plaats voor wie volgens het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap prioritair opvang nodig

"Op de middelbare school begon ik met automutileren. Dat viel op een gegeven moment wel op, maar de school zag de

Het gaat dan om voorlichting over de woning en de huisregels die gelden voor het wonen op Stek-Oost in de eigen taal en om het geven van aanvullende (ambulante) begeleiding

Verschillen tussen groe- pen worden deels verklaard door verschillen in woonwensen en zoekgedrag: jongeren zijn vaak minder kritisch en vaker actief op zoek, waardoor zij