• No results found

De tijdsbesteding van boerinnen en tuindersvrouwen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De tijdsbesteding van boerinnen en tuindersvrouwen"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

U.Ph. Blom Med. No. 386

J.M. van den Hoek

DE TIJDSBESTEDING VAN BOERINNEN EN TUINDERSVROUWEN

Maart 1988 » » « " • **"" *

Landbouw-Economisch Instituut

Afdeling Structuuronderzoek

(2)

REFERAAT

DE TIJDSBESTEDING VAN BOERINNEN EN TUINDERSVROUWEN Blom, U.Ph. en J.M. van den Hoek.

Den Haag, Landbouw-Economisch Instituut, 1988 Mededeling 386

29 p., tab., fig.

Beschrijving van de resultaten van een onderzoek naar de tijdsbesteding van boerinnen en tuindersvrouwen in Nederland.

Op basis van gegevens uit 1982, verkregen uit dagboeken, wordt de tijd die boerinnen besteden aan verschillende activi-teiten geanalyseerd.

Vrouwen/Tijdsbesteding/Nederland/Landbouw

Overname van de Inhoud is toegestaan mits met duidelijke bronver-melding.

(3)

Inhoud

Biz.

WOORD VOORAF 5

1. INLEIDING 7

TIJDSBESTEDING; HET THEORETISCH BELANG EN ENKELE

MEETPROBLEMEN 8 2.1 De bruikbaarheid van tijdsbudgetgegevens 8

2.2 De positie van de vrouw in de landbouw 9 2.3 De economische waarde van de arbeidsinbreng

van boerinnen 10 2.A Meetproblemen bij tijdsbestedingsonderzoek 11

2.5 Onderzoeksvragen 12

3. METHODE VAN ONDERZOEK 13 3.1 Onderzoekspopulatie en representativiteit 13

3.2 Het tijdsbestedingsdagboek 13

RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK 15 4.1 Het algemene weekoverzicht 15 4.2 Grote verschillen tussen boerinnen onderling 18

4.3 Gezinsfase, leeftijd en bedrijfstype 20 4.4 Vergelijking met resultaten enquête 22

5. CONCLUSIES 23

LITERATUUR 24

(4)

Woord vooraf

De afdeling Structuuronderzoek van het LEI verricht sinds het begin van de jaren tachtig onderzoek naar de arbeidsinbreng van de meewerkende echtgenote in de agrarische sector. Gegevens over de tijd die boerinnen en tuindersvrouwen besteden aan werk-zaamheden in en voor het bedrijf maken hun inbreng zichtbaar.

Over de tijdsbesteding van boerinnen en tuindersvrouwen publiceerden de LEI-medewerksters U.Ph. Blom en J.M. van den Hoek onlangs enkele artikelen in de landbouwbladen. Deze zijn hier samengevoegd en aangevuld met andere gegevens. In een volgend onderzoek zal informatie verschaft worden over veranderingen in de tijdsbesteding tussen 1982 en 1988.

Zeer veel dank is verschuldigd aan de vrouwen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Het bijhouden van een dagboek kost tijd en zoals bleek uit het onderzoek, is tijd schaars voor een boerin.

De voorbereiding en opzet van het onderzoek was in handen van ir.G.M.J.Loeffen, die ook het dagboek heeft samengesteld en een deel van de analyse voor haar rekening nam. Mevr.C.M. de Zwijger-Brabander verzorgde de verwerking van de gegevens. De analyse en verslaggeving zijn van drs. U.Ph.Blom en ing. J.M. van den Hoek.

De directeur,

(5)

1. Inleiding

Enkele jaren geleden heeft het LEI, mede op verzoek van het Landbouwschap en de plattelandsvrouwenorganisaties, een onderzoek ingesteld naar de positie van boerinnen en tuindersvrouwen in

Nederland (Loeffen, 1984). Voor dit onderzoek zijn 446 vrouwen van boeren of tuinders met een hoofdberoepsbedrijf van meer dan 70 sbe mondeling geënquêteerd. De resultaten geven informatie over de werkzaamheden van de boerinnen en tuindersvrouwen op het agrarisch bedrijf en de tijd die ze eraan besteden 1 ) . Tevens is nagegaan in welke mate de vrouw invloed heeft op beslissingen die in het agrarisch bedrijf genomen moeten worden.

Aan alle geënquêteerde vrouwen is gevraagd om een week lang een zogenaamd tijdsbestedingsdagboek bij te houden. Op deze manier kwamen 286 dagboeken tot stand die de mogelijkheid bieden

een nauwkeurig beeld te schetsen van de tijdsbesteding van de boerin. In dit rapport zullen de resultaten hiervan worden samengevat.

Het doel van het onderzoek kan omschreven worden als het verkrijgen van gedetailleerde informatie over de tijdsbesteding van boerinnen. Het meestal "onzichtbare" werk van vrouwen kan op deze manier zichtbaar worden gemaakt. Enerzijds zijn via het dag-boek nieuwe gegevens over de tijdsbesteding van boerinnen verkre-gen. Anderzijds zijn gegevens, op deze wijze verkregen, ver-moedelijk betrouwbaarder dan tijdsbestedingsgegevens uit enquêtes.

De indeling van het rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op relevante literatuur over tijdsbesteding. Ook wordt aandacht besteed aan de meetproblemen die bij het tellen

optreden. De methode van onderzoek komt in hoofdstuk 3 aan de orde en de resultaten van het onderzoek in hoofdstuk 4. In

hoofdstuk 5 tenslotte worden de belangrijkste conclusies weerge-geven.

(6)

Tijdsbesteding; het theoretisch belang en enkele

meetproblemen

2.1 De bruikbaarheid van tijdsbudgetgegevens

Sedert enkele jaren bestaat er grote belangstelling voor tijdsbudgetonderzoek (Knuist,1983). Gegevens over tijdsbesteding zijn van belang voor allerlei praktische zaken, zoals de

ope-ningstijden van winkels, tijdsplanning van cursussen en derge-lijke. Tijdsbudgetgegevens blijken bovendien geschikt te zijn voor beschrijving en analyse van tal van vraagstukken, zoals bij-voorbeeld de verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid 1 ) .

Uit onderzoek onder de Nederlandse bevolking naar de tijds-besteding blijkt dat betaalde en onbetaalde werkzaamheden zeer ongelijk verdeeld zijn over mannen en vrouwen. Deze verhouding wordt geheel bepaald door de ongelijke verdeling van het huis-houdelijke werk. De bijdrage van gehuwde mannen aan het werk in de huishouding is, ongeacht de omvang van de werklast van hun partner gering (Knuist, 1983:75). Overigens bleek uit de enquête van Loeffen, dat het aantal uren dat boeren aan huishoudelijke arbeid besteden (kinderverzorging niet meegerekend) nog lager ligt dan het gemiddelde in Nederland, namelijk gemiddeld minder dan een uur in de week (Loeffen, 1984:47).

De centrale vraagstelling van het rapport van Knuist betrof de betekenis van het arbeidsbestel voor de tijdsbudgetteringen van individuen en groepen. Onder meer werd gevonden, dat een betaalde werkkring en de aanwezigheid van (jonge) kinderen van invloed zijn op de hoeveelheid tijd die gehuwde vrouwen besteden aan huishoudelijke en gezinstaken. Ook wordt geconcludeerd, dat het rooster van beroepsarbeid en het onderwijssysteem niet slechts de tijdsbesteding vastlegt van werkenden en onderwijs-volgenden, maar ook van degenen die hen verzorgen (Knuist, 1983:166).

In het licht van vraagstukken rond betaalde en onbetaalde arbeid is de tijdsbesteding van boerinnen interessant. Immers, boerinnen verrichten naast hun onbetaalde arbeid in het huis-houden, veelal onbetaalde arbeid in en voor het bedrijf. Deze arbeid ligt voor een deel in het verlengde van de huishoudelijke arbeid, vindt bovendien plaats in of bij het huis, en kent nauwe-lijks vaste werktijden. Vragen over de invloed van de aanwezig-heid van (jonge) kinderen op de tijdsbesteding van boerinnen en 1) Tijdsbudgetgegevens worden daarnaast aan de boerin gevraagd

door de fiscus, indien zij in aanmerking wil komen voor zelfstandigenaftrek of meewerkaftrek of door de Agrarisch Sociale Fondsen, indien zij een uitkering voor arbeidsonge-schiktheid aanvraagt.

(7)

de mate waarin boerinnen een vast rooster van tijdsindeling ken-nen zijn in dit kader relevant. Gegevens over de tijdsbesteding van boerinnen kunnen ook gebruikt worden voor de berekening van de (economische) waarde van hun arbeid. In paragraaf 2.3 wordt hier nader op ingegaan.

2.2 De positie van de vrouw in de landbouw

Door ontwikkelingen in de landbouw is de positie van de boerin sterk veranderd. In het begin van deze eeuw zijn de agra-rische bedrijven in het algemeen in twee groepen in te delen. Ten eerste de grote bedrijven, die relatief sterk op de markt gericht waren. Deze bedrijven hadden landarbeiders in dienst en ook het huishoudelijke werk werd door arbeidskrachten van buiten het ge-zin verricht. Op de kleine bedrijven daarentegen werd het werk op het land en in huis grotendeels verricht door de gezinsleden zelf. De taken van de boerin waren op deze bedrijven dus veelom-vattender. De huishoudelijke werkzaamheden werden verdeeld onder de vrouwelijke leden van de huishouding. De eerste situatie kwam vooral voor op de kleigronden in het noorden en westen van het land en de tweede situatie op de zandgronden in het oosten en zuidoosten (Kooy, 1981).

Het verloop van de ontwikkelingen in deze eeuw hebben de arbeidsrelaties binnen de agrarische bedrijven echter ingrijpend veranderd. De mechanisatie nam sterk toe in samenhang met een lager aanbod van arbeidskrachten en hogere lonen. De benodigde arbeid werd steeds meer uit het gezin betrokken (Bauwens e.a., 1984), zodat de bedrijven qua arbeidsbezetting weinig meer van elkaar verschilden. Doordat kinderen vaker een opleiding gingen volgen en minder konden worden ingezet, kwam een belangrijk deel van het werk op het bedrijf neer op de boerin en een eventueel meewerkende opvolger.

Met het grotendeels verdwijnen van huishoudelijk personeel, en van meer-generatiehuishoudingen worden de huishoudelijke werk-zaamheden nu in het algemeen door de boerin zelf gedaan. Ook de

inhoud van de huishoudelijke werkzaamheden is aan veranderingen onderhevig. Gedurende de laatste decennia is een aantal taken toevertrouwd aan instituties buiten het gezin, bijvoorbeeld ver-pleegtehuizen en conservenfabrieken. Ook is de huishoudelijke arbeid voor een deel gemechaniseerd. Hier staat tegenover dat er nieuwe eisen bijgekomen zijn. Omdat er geen precieze gegevens over de tijdsbesteding in het verleden bekend zijn, is het moei-lijk na te gaan wat precies de consequenties voor de tijdsbeste-ding van de boerin zijn geweest.

De grote arbeidsinbreng van de hedendaagse boerin komt dui-delijk naar voren in het onderzoeksrapport van Loeffen. Hoewel het grootste deel van de werkweek aan het huishouden wordt be-steed, is haar inzet op het agrarisch bedrijf groot. De mate waarin een boerin op het bedrijf meewerkt, loopt echter sterk

(8)

uiteen en hangt af van factoren als bedrljfstype en gezinsfase. Ondanks het feit dat de vrouw gemiddeld een groot aantal uren meewerkt op het bedrijf, neemt ze weinig deel aan de besluitvor-ming over het bedrijf. Ze praat wel mee, maar de uiteindelijke beslissing wordt door de meeste boerinnen aan de man overge-laten.

Een meerderheid van de boerinnen denkt positief over haar huidige positie. De belangrijkste knelpunten vormen het gebrek aan vrije tijd en aan tijd voor de kinderen.

2.3 De economische waarde van de arbeidsinbreng van boerinnen In de 80-er jaren is er, mede onder invloed van emancipatie-stromingen, meer aandacht gekomen voor de bijdrage die de meewer-kende vrouw levert aan de werkzaamheden in de agrarische sector. De arbeid die de meewerkende vrouw in het bedrijf verricht, is voor de buitenwereld niet altijd zichtbaar. Waar het idee bestond dat in de moderne agrarische bedrijven de inbreng van de vrouw minimaal is, leidde de constatering van Loeffen, dat boerinnen gemiddeld 22 uur per week op het bedrijf meewerken tot verba-zing.

Naast de arbeid in en voor het bedrijf verricht de boerin evenals alle andere gehuwde vrouwen huishoudelijke arbeid. Het werk in het huishouden wordt door veel economen niet als

"produk-tieve arbeid" gezien, maar als consumptie. In het begin van de jaren zestig groeide echter steeds meer het besef dat tot dan toe het gedrag van huishoudens in de modellen te simpel werd voorge-steld (Homan.e.a., 1986:6). Becker stelt dat het niet alleen de marktgoederen zijn die de welvaart van het huishouden bepalen. Het huishouden combineert deze marktgoederen met huishoudelijke arbeid tot nieuwe goederen. Het is het resultaat, de huishoude-lijke produktie, dat uiteindelijk van invloed op de welvaart van het huishouden is (Becker, 1965). Deze stroming is bekend gewor-den onder de naam "Home Production Theory". De theorie is een in-tegratie van de neo-klassieke theorie van het consumentengedrag met die van het bedrijf. Het huishouden handelt optimaal als de leden hun tijd en hun middelen zo verdelen, dat het nut (de welvaart) van het huishouden maximaal is.

De "Home Production Theory" is vooral toegepast op "burger"-huishoudens, waar de man betaalde arbeid buitenshuis verricht, en de vrouw huishoudelijke arbeid verricht, al dan niet in combina-tie met betaalde arbeid buitenshuis. Toch is de theorie ook voor agrarische huishoudens relevant. Leden van de agrarische huishou-ding verdelen hun arbeidstijd over de produktie van:

a. in eigen bedrijf en huishouding geproduceerde goederen en diensten die ook in de eigen huishouding geconsumeerd wor-den, of in het bedrijf aangewend worden als produktiemiddel; b. in eigen bedrijf (en huishouding) geproduceerde goederen die

geruild worden tegen geld; 10

(9)

c. direct tegen geld geruilde arbeidstijd (Bruyn-Hundt, 1985:24).

Volgens de theorie zou het huishouden optimaal handelen als de leden hun arbeidstijd zo over de drie onderscheiden produktie-soorten zouden verdelen, dat het nut (de welvaart) van het huis-houden maximaal Is.

Vergeleken met burger-huishoudens zijn boeren-hulshoudens tamelijk vrij in de verdeling van hun tijd over de verschillende soorten werk, omdat zij flexibel zijn wat betreft hun tijdsinde-ling. Niettemin zijn er factoren, die een vrije keus kunnen be-lemmeren, zoals institutionele factoren ( bijvoorbeeld sociale en fiscale wetgeving), culturele factoren (bijvoorbeeld normen over rolverdeling tussen mannen en vrouwen) en maatschappelijke fac-toren (bijvoorbeeld onvoldoende opleiding voor bepaalde werkzaam-heden) . Interessant zou zijn na te gaan in welke mate het

verde-lingsmechanisme zijn invloed toch doet gelden. Helaas zijn de ge-gevens van de in dit onderzoek gebruikte dagboeken te beperkt om hier veel meer dan enkele aanwijzingen over te kunnen geven. 2.4 Meetproblemen bij tljdsbestedingsonderzoek

Bij onderzoek naar het aantal uren dat aan bepaalde activi-teiten besteed wordt, doen zich verschillende meetproblemen voor. Het vergelijken van tijdsbestedingsgegevens die uit verschillende bronnen zijn verkregen, wordt door deze meetproblemen bemoeilijkt (Bruyn-Hundt, 1985:76-81). Welke meetproblemen zijn er?

Het eerste probleem is welke activiteiten men tot een be-paalde categorie rekent. Bijvoorbeeld: welke activiteiten rekent men tot vrije tijd en welke tot arbeid? Onderzoekers zijn het met name niet eens over activiteiten die weliswaar nuttig en noodza-kelijk zijn, maar tevens het karakter van een hobby hebben. Bij-voorbeeld over het verzorgen van de moestuin zijn de meningen verdeeld. Sommigen delen dit In bij vrije tijd, anderen bij huis-houdelijke produktle of bij agrarische arbeid.

Ten aanzien van de tijdsbesteding van boerinnen ervaart men als probleem dat de grens tussen agrarische arbeid en huishoude-lijke arbeid moeilijk te trekken Is. Behoort bijvoorbeeld het wassen van overalls wel of niet tot bedrijfsarbeid? Omdat gege-vens over het aantal uren arbeid van boerinnen door verschillende instanties, met verschillende doeleinden en methoden, verzameld worden, doen zich aanzienlijke verschillen voor. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de verschillende wijzen waarop de be-drijfsarbeid van boerinnen geteld wordt.

Een tweede meetprobleem is het gelijktijdig verrichten van twee activiteiten, bijvoorbeeld boodschappen voor het bedrijf doen bij het naar school brengen van de kinderen. De meest ge-bruikelijke methode is om de arbeid toe te rekenen aan de

"hoofd"-activiteit en als dat niet mogelijk is de arbeidstijd te verdelen over de twee categorieën.

(10)

Hoe de tijd, besteed aan planning en management, wordt opge-nomen is een derde vraag. Zowel ten aanzien van agrarische ar-beid, als ten aanzien van huishoudelijke arar-beid, bestaat de nei-ging deze activiteiten onvoldoende aan bod te laten komen, ook al omdat men ze vaak tegelijkertijd met andere bezigheden verricht.

Een vierde meetprobleem is de "beschikbaarheidsnuttigheid". Boerinnen moeten vaak thuis aanwezig zijn, bijvoorbeeld omdat de veearts langs kan komen, of omdat elk moment de hulp ingeroepen kan worden voor een bepaald karwei. Bij arbeid in loondienst wordt wachttijd of tijd dat men beschikbaar moet zijn meestal betaald. In tijdsbestedingonderzoeken houdt men met deze "be-schikbaarheidsnuttigheid" vaak geen rekening omdat deze tijd moeilijk meetbaar is.

Als men wil vergelijken tussen verschillende cijfers uit tijdsbestedingsonderzoeken doen zich nog andere problemen voor. Er kunnen verschillen zijn in het definiëren van de onderzoeks-populatie, in de wijze van steekproeftrekken, en in de methode om het materiaal te verzamelen. Deze verschillen hangen meestal samen met een verschillend doel om de tijdsbestedingsgegevens te verzamelen, en met het budget voor het onderzoek. Wat betreft de gegevens over het aantal uren dat de boerin in het bedrijf werkt, is met name ook van belang wie de gegevens over de tijdsbesteding verstrekt. Het vermoeden bestaat dat zowel boer als boerin de neiging hebben de arbeid van de boerin in het bedrijf te onder-schatten. Vooral de boer geeft waarschijnlijk een veel lager aan-tal uren op dan het feitelijke aanaan-tal. Het meten van het aanaan-tal uren via de tijdsbestedingsdagboeken geeft vermoedelijk de meest betrouwbare informatie, omdat het antwoord tot stand is gekomen via nauwkeurige registratie van uur tot uur.

2.5 Onderzoeksvragen

Uit de besproken literatuur kunnen de volgende onderzoeks-vragen afgeleid worden:

Hoeveel tijd besteedt de boerin aan de verschillende activi-teiten in een week?

Hoe zwaar is haar totale arbeidslast? Met andere woorden: hoeveel tijd blijft er over voor vrije tijd en persoonlijke bezigheden?

Kennen boerinnen een vast rooster van tijdsindeling? Met andere woorden: Hoe zijn de verschillende activiteiten ver-deeld over de week en over de dag?

- Is er veel variatie tussen boerinnen in de tijd die besteed wordt aan de verschillende activiteiten?

- Welke factoren zijn van invloed op de tijdsbesteding van de boerin?

Wat is er te zeggen over de betrouwbaarheid van tijdsbudget-gegevens? Hoe verhouden de gegevens over tijdsbesteding van het dagboek zich tot soortgelijke gegevens uit de mondelinge enquête?

Getracht zal worden op deze vragen een antwoord te vinden. 12

(11)

3. Methode van onderzoek

3.1 Onderzoekspopulatie en representativiteit

Zoals al eerder genoemd, is het tijdsbestedingsonderzoek uitgevoerd onder een deel van de boerinnen die meegedaan hebben aan de mondelinge enquête voor het onderzoek "Boerinnen en tuin-dersvrouwen in Nederland". Deze enquête werd in 1982 gehouden onder 446 vrouwen, die getrouwd waren met een boer of tuinder die niet ouder was dan 68 jaar en een agrarisch gezinsbedrijf van meer dan 7 0 sbe als hoofdberoepsbedrijf leidde. Na afloop van de enquête werd aan de boerinnen gevraagd om deel te nemen aan het tijdsbestedingsonderzoek. Bij degenen die hieraan gehoor gaven, werd een zogenaamd tijdsbestedingsdagboek achtergelaten met toe-lichting. Van de 377 "achtergelaten" dagboeken werden er 295 te-ruggestuurd. Na verwijdering van enkele onbruikbare formulieren bleven er 286 dagboeken over voor analyse. In totaal heeft dus 66% van de geënquêteerde vrouwen meegedaan aan het tijdsbeste-dingsonder zoek.

Onderzocht is of de "tijdschrijfsters" op belangrijke ken-merken afwijken van de "niet-tijdschrijfsters" uit de enquête. De vergelijking leverde geen significante verschillen op, zodat mag worden aangenomen dat de "tijdschrijfsters" een representatieve groep vormen uit de gehele groep geënquêteerde vrouwen (zie bij-lage 2 ) .

3.2 Het tijdsbestedingsdagboek

Het tijdsbestedingsdagboek omvat zeven aaneengesloten dagen in juni of juli 1982. Elke dag is de tijd tussen 6 uur 's

och-tends en 10 uur 's avonds ingedeeld in perioden van een half uur. De boerinnen werd verzocht gedurende een 'gemiddelde' week per halfuur te vermelden wat hun bezigheden waren. Bij het invullen konden de vrouwen kiezen uit zes antwoordmogelijkheden: 1. huishoudelijk werk;

2. kinderverzorging;

3. arbeid voor het bedrijf (arbeid die ten behoeve van het be-drijf verricht wordt en zich vooral in de woning afspeelt); 4. arbeid in het bedrijf (arbeid die zich in de

bedrijfsge-bouwen afspeelt en op het land); 5. vrije tijd;

6. persoonlijke bezigheden en verplichtingen.

Voor een duidelijke omschrijving van de bezigheden die bij elke antwoordmogelijkheid horen en een voorbeeld van een dagboek

(12)

wordt verwezen naar bijlage 3.

Uit de verkregen dagboeken kon worden afgeleid hoeveel tijd de vrouwen besteedden aan de verschillende aktiviteiten. De vrouwen hebben de dagboeken 's zomers ingevuld, wat in het alge-meen de drukste periode is voor het agrarisch bedrijf. Aan de andere kant is betaald werk buitenshuis niet bij de totale ar-beidstijd gerekend, maar bij persoonlijke bezigheden en verplich-tingen. Omdat het aantal boerinnen dat betaalde arbeid buitens-huis verricht klein is, zal hier slechts van een geringe onder-waardering van de arbeidsinbreng sprake zijn.

Het dagboek zelf kent ook beperkingen. Alleen de tijd tussen 6 uur 's ochtends en 10 uur 's avonds is ingevuld, zodat bij een aantal boerinnen voor bepaalde aktiviteiten waarschijnlijk te weinig uren zijn gerekend. Het invullen per half uur betekent dat bepaalde korte werkzaamheden zoals telefoneren niet worden ver-meld. Tevens kunnen bepaalde aktiviteiten tegelijkertijd plaats-vinden, terwijl de boerin er toch maar een in kan vullen.

(13)

4. Resultaten van het onderzoek

4.1 Het algemene weekoverzicht

Een algemeen overzicht van de tijd die de boerin besteedt aan de zes verschillende aktiviteiten is weergegeven in fi-guur 4.1 in gemiddeld aantal uren per week.

Figuur 4.1 Tijdsbesteding van boerinnen in gemiddeld aantal uren per week Totaal 112 uren Persoonlijke bezigheden 20,6 Vrije tijd 20,2 Huishoudelijk werk 39,2

Arbeid in het bedrijf (op het land en in de gebouwen)

19,3

Kinderverzorging 8,0

Arbeid voor het bedrijf (in de woning)

4,7

(14)

Vrouwen van boeren en tuinders besteden de meeste tijd aan huishoudelijk werk. Samen met de kinderverzorging besteden zij in totaal ruim 47 uur per week aan huishoudelijke en gezinstaken. Dit aantal komt redelijk overeen met het beeld dat de nederlandse huisvrouw te zien geeft. Volgens onderzoeksresultaten van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 1980 besteedt een huisvrouw gemiddeld 41 uur per week aan huishoudelijke en gezinstaken. Zij besteedt echter gemiddeld één uur per week aan overige arbeid terwijl boerinnen naast het huishoudelijk werk en de kinderver-zorging gemiddeld 24 uur voor het agrarisch bedrijf werken.

Vrije tijd is voor een boerin redelijk schaars; ongeveer 20 uur per week. Een huisvrouw heeft gemiddeld 46 vrije uren in een week. Beide onderzoeken zijn niet geheel vergelijkbaar. De verschillen tussen huisvrouwen en boerinnen zijn echter zo groot dat geconcludeerd mag worden dat boerinnen een langere werkweek hebben dan de gemiddelde huisvrouw.

Ziet de verdeling van aktiviteiten er elke dag hetzelfde uit? Tabel 4.1 geeft een overzicht van de tijdsbesteding van boerinnen in gemiddeld aantal uren per weekdag.

Tabel 4.1 Tijdsbesteding van boerinnen in gemiddeld aantal uren per dag aan de zes verschillende aktiviteitengroepen Tijdsbesteding

Huish. werk Kinderverzorging Arbeid voor bedr. Arbeid in bedr. Vrije tijd Pers. bezigheden Totaal zo. 3,4 1,1 0,3 1,5 5,7 4,0 16,0 ma. 6,0 1,1 0,8 3,3 2,2 2,6 16,0 di. 5,7 1,1 0,7 3,3 2,5 2,7 16,0 WO. 5,9 1,3 0,8 3,1 2,5 2,6 16,0 do. 5,9 1,1 0,9 3,0 2,4 2,8 16,0 vr. 6,3 1,2 0,5 2,8 2,3 2,8 16,0 za. 6,0 1,0 0,6 2,2 3,1 4,1 16,0 gem. 5,6 1,1 0,7 2,7 3,0 3,1 16,0

Er zijn gemiddeld genomen enkele kleine verschillen in tijdsbesteding tussen de verschillende dagen van de week. De vrijdag, zaterdag en zondag zijn relatief de minst drukke dagen op het agrarisch bedrijf. Het aantal uren voor huishoudelijk werk ligt alleen op zondag lager dan op de andere dagen, terwijl de vrije tijd zich vooral op die dag concentreert. Toch besteedt de boerin op zondag in totaal nog ruim zes uur aan taken in de huis-houding, het gezin en het agrarisch bedrijf.

Om na te gaan of bepaalde aktiviteiten zich toespitsen op een bepaald tijdstip van de dag is een dag ingedeeld in perioden van twee uur. Een overzicht van een gemiddelde dag wordt in figuur 4.2 weergegeven.

(15)

Figuur 4.2 Spreiding van de verschillende aktiviteiten over de dag

%

100

6-8 8-10 10-12 uur uur uur

12-14 14-16 uur uur 8-20 20-22 uur uur

D

Persoonlijke bezigheden Vrije tijd

Werk voor bedrijf

Werk in bedrijf

Kinderverzorging

Huishoudelijk werk

(16)

Over het algemeen zijn de huishoudelijke en gezinstaken ge-lijkmatig verdeeld over de periode van acht uur 's ochtends tot acht uur 's avonds. De bedrijfsarbeid is eveneens gelijkmatig verdeeld over deze zelfde periode. Een aantal vrouwen begint echter wat vroeger met het werk op het land of in de bedrijfs-gebouwen, namelijk tussen zes en acht uur 's ochtends. Bij de arbeid voor het bedrijf (boekhouding, koffie zetten, verstellen e.d.) ligt een kleine piek in de periode tussen twee en vier uur 's middags. Het verzorgen van de kinderen vindt vooral plaats tussen acht en tien uur 's ochtends en tussen zes en acht uur 's avonds. Dit houdt waarschijnlijk verband met het wassen, ont-bijten en aankleden van de kinderen 's ochtends en het weer op bed leggen 's avonds. De vrije tijd speelt zich hoofdzakelijk in de avonduren af na acht uur. Het hoge percentage uren voor per-soonlijke bezigheden en verplichtingen tussen zes en acht uur 's ochtends en twaalf tot twee uur 's middags is toe te wijzen aan het slapen en ontbijten, respektievelijk middageten.

Wanneer men uit deze gegevens probeert af te leiden wat de meest geschikte tijd is om een cursus of bijeenkomst voor boerin-nen te planboerin-nen, dan komt de avond als meest geschikte tijd naar voren. Dit komt overeen met gegevens uit het onderzoek "Boerinnen en landinrichting" waar boerinnen een voorkeur uitten voor avond-bijeenkomsten. (Blom, e.a., 1986:81). Overigens bleek uit dit onderzoek ook, dat slechts weinig boerinnen deelnemen aan

voorlichtingsbijeenkomsten, vergaderingen en cursussen, hetgeen gezien de overvolle arbeidsweek niet zal verbazen.

4.2 Grote verschillen tussen boerinnen onderling

Gemiddeld besteden boerinnen ruim 47 uur per week aan huis-houdelijk werk en kinderverzorging en 24 uur aan arbeid in en voor het bedrijf. De totale arbeidstijd van de boerin is dus ge-middeld ruim 71 uur per week. De spreiding rondom dit gege-middelde is groot: er zijn tussen boerinnen onderling grote verschillen (figuur 4.3, 4.4 en 4.5).

Het aantal uren dat besteedt wordt aan arbeid in en voor het bedrijf, blijkt minder uniform verdeeld over het aantal boerinnen dan het aantal uren voor de huishouding en kinderverzorging. De standaardafwijking voor het aantal uren arbeid in en voor het bedrijf is dan ook groter. Er zijn namelijk vrouwen, al zijn het er maar weinig, die helemaal niet meehelpen op het agrarisch bedrijf en vrouwen die 70 tot 80 uur in/voor het bedrijf werken. De boerinnen besteden echter vrijwel allemaal meer dan 20 uur aan huishoudelijk werk en kinderverzorging in de week.

Tot het huishoudelijk werk en kinderverzorging behoren bepaalde taken die door bijna alle boerinnen verricht worden. Elke dag moet bijvoorbeeld worden gekookt, afgewassen en opruimd. Jonge kinderen moeten worden gewassen, aangekleed en ge-voed. Het aantal uren dat besteed wordt aan arbeid in het huis-18

(17)

Figuur 4.3 % boerinnen 30 r 25 20 15 • 10 L-5

Percentage boerinnen die gemiddeld ... uur per week besteden aan huishoudelijk werk en kinderverzorging

gemiddelde » 47,2 uur st. afwijking « 13,6 uur 0 10 Figuur 4.4 % boerinnen 30 r 25 20 h 15 10 5 * aantal uren 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120

Percentage boerinnen die gemiddeld ... uur per week besteden aan arbeid en in arbeid voor het bedrijf

gemiddelde = 24,0 uur st. afwijking = 16,1 uur aantal uren 0 10 Figuur 4.5 % boerinnen 30 p 25 20 -15 • 10 5 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120

Percentage boerinnen d i e gemiddeld . . . uur per week besteden aan t o t a l e arbeid gemiddelde » 71,2 uur s t . afwijking • 13*5 uur » aantal uren 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120

19

(18)

houden en de kinderverzorging Is daardoor vermoedelijk minder "flexibel" dan de arbeid in of voor het bedrijf. Wel zal het

tijdstip waarop sommige huishoudelijke taken gedaan worden ter-wille van het bedrijf verzet worden, gezien de opmerking van boerinnen dat het bedrijfswerk voor het huishouden gaat.

Bijna alle boerinnen (98%) werken in of voor het bedrijf. Dat geeft aan hoe groot de betekenis van de vrouw voor het bedrijf is. Door de combinatie van bedrijfswerk en huishouden hebben vrijwel alle boerinnen een totale arbeidstijd per week die langer is dan een 40-urige werkweek. Minder dan 1% van de vrouwen komt beneden die grens uit. De meeste vrouwen werken in totaal 60 tot 80 uur, maar er blijken ook vrouwen te zijn die maar liefst 100 tot 110 uur per week werken.

Een voorbeeld van zo'n boerin die volgens het dagboek 108 uur per week werkt hebben we nader bekeken. De betreffende boerin is 43 jaar en getrouwd met een melkveehouder. Het bedrijf is 12 hectare groot en telt 252 sbe. Er werken geen vreemde arbeids-krachten op het bedrijf; de vrouw werkt veel mee. Tot haar vaste werkzaamheden behoren: melken, het schoonmaken van het melkgerei, stallen schoonmaken, de kalveren en de varkens voeren, het mee-helpen hooien en inkuilen, de bedrijfsadministratie en het wassen en herstellen van bedrijfskleding. In totaal nemen deze werkzaam-heden 68,5 uur per week in beslag. De vrouw zou zelf het liefst minder meehelpen op het bedrijf, zodat ze wat meer tijd kan be-steden aan het huishouden. Ze besteedt nu 35 uur aan het huis-houden, wat 7 personen telt (inclusief 4 kinderen en (schoon) vader). De kinderen zijn al wat ouder (12 tot 22 jaar), zodat de tijd voor kinderverzorging beperkt blijft tot 4,5 uur. Al met al blijft voor deze boerin slechts één uur van de 112-urige tijd-schrijfweek over voor vrije tijd en drie uur voor persoonlijke verzorging.

Boerinnen met een dergelijke lange werkweek zijn uitzonde-ringen, maar laten wel zien hoe groot de arbeidslast van een boerin kan zijn.

4.3 Gezinsfase, leeftijd en bedrijfstype

Welke faktoren zijn van invloed op het aantal uren dat de boerin besteedt aan de verschillende aktiviteiten en de totale arbeidstijd? Een aantal faktoren is onderzocht en de belangrijk-ste zijn weergegeven in tabel 4.2. De andere faktoren hebben of duidelijk minder invloed of hangen sterk samen met de faktoren in de tabel.

Onder invloed van de gezinsfase vindt een verschuiving plaats van het aantal uren dat aan de verschillende aktiviteiten wordt besteed. Een boerin met kleine kinderen van 0-6 jaar heeft de langste werkweek, door de vele uren die ze naast het huis-houden en het bedrijf aan de kinderen moet besteden. Zijn de kin-deren ouder, dan besteedt ze meer tijd aan het huishouden en het 20

(19)

Tabel 4.2 Arbeidsuren naar soort arbeid en naar enkele achter-grondvariabelen Achter- (% boerinnen) grond-variabele Gezinsfase: geen kinderen jongste kind 0-6 jongste kind 7-12 jongste kind >13 Leeftijd: jonger dan 35 jr 35 tot 50 jr ouder dan 50 jr Bedrijfstype: melkveehouderij intensieve veeh. jr jr jr

ov. veeh.+gec. bedr. akkerbouw

tuinbouw onder glas ov. tuinbouw (6) (25) (29) (40) (20) (53) (27) (50) (10) (11) (11) (9) (9) Arbeid in bedr. 20,9 15,9 22,7 18,7 15,9 22,0 16,7 22,0 15,8 17,5 10,1 21,7 19,1 Arbeid voor bedr. 4,5 3,9 4,5 5,3 3,5 5,0 5,0 4,3 4,7 4,9 5,6 3,9 6,5 Huishou-delijk werk 32,7 36,9 39,4 41,5 34,8 38,2 44,5 40,1 39,8 42,4 40,9 33,8 33,5 Kinder verzor-ging 0,0 20,5 7,2 1,9 18,2 7,6 0,8 7,3 6,8 8,8 7,8 9,7 9,9 Totale arbeid 58,1 77,2 73,8 67,4 72,4 72,8 67,0 73,7 67,1 73,6 64,4 69,1 69,0

bedrijf. Door het lage aantal uren voor kinderverzorging is haar werkweek wat korter. Boerinnen zonder kinderen lijken de kortste werkweek te hebben. Het gaat echter om een kleine groep die on-derling nogal uiteenloopt. We zijn daarom voorzichtig met conclu-sies.

De leeftijd van de boerin hangt samen met de gezinsfase. Boerinnen jonger dan 35 jaar hebben over het algemeen jonge kin-deren zodat de post kinderverzorging in uren hoog is. Zijn de boerinnen ouder (35 tot 50 jaar), dan hebben de kinderen ook die leeftijd dat ze weinig tijd meer vragen. De boerin kan dan meer tijd aan het huishouden en het bedrijf besteden. Boerinnen ouder dan 50 jaar hebben de kortste werkweek. Ze helpen minder mee op het land en in de bedrijfsgebouwen. Vaak is immers een opvolger aanwezig, die meewerkt op het bedrijf. Aan het huishouden beste-den oudere boerinnen wel veel tijd. Mogelijk zijn oudere dochters die vroeger meehielpen het huis uit of hebben de oudere boerinnen meer tijd voor het huishouden.

Naast de gezinsfase en de leeftijd van de boerin speelt het bedrijfstype een rol. Vrouwen op melkveebedrijven werken het hoogste aantal uren mee op het land en in de bedrijfsgebouwen en hebben als gevolg daarvan de langste werkweek. Vrouwen van akker-bouwers helpen duidelijk minder mee, zodat ze gemiddeld de

(20)

ste werkweek hebben. Bij de tuindersvrouwen speelt de gezinsfase en de leeftijd een rol. Deze groep vrouwen is namelijk relatief het jongst, zodat de post kinderverzorging hier het hoogst is en het aantal uren huishoudelijk werk het laagst. Ze werken daar-naast veel mee op het agrarisch bedrijf.

4.4 Vergelijking met resultaten enquête

Hoe verhouden de gegevens van het tijdsbestedingsonderzoek zich ten opzichte van de gegevens van de enquête voor het onder-zoek 'Boerinnen en tuindersvrouwen in Nederland'? Van beide onderzoeken zijn de resultaten vergeleken van het aantal uur dat de boerin aan arbeid in het bedrijf besteedt (dus de arbeid op het land en in de bedrijfsgebouwen).

Uit het tijdsbestedingsonderzoek bleek dat een boerin gemid-deld 19,3 uur in het bedrijf meewerkte. In de enquête is eveneens gevraagd naar de bedrijfsarbeid van de boerin. Volgens de enquête besteedt de boerin gemiddeld 20,2 uur aan arbeid in het bedrijf. Dit gemiddelde geldt voor de boerinnen die een dagboek hebben in-gevuld. Ook is gevraagd naar respektievelijk het aantal uur in de zomer, lente, herfst en winter. Het gemiddeld aantal uur dat vol-gens de enquête 's zomers (periode van invullen tijdsbestedings-dagboeken) aan arbeid in het bedrijf werd besteed was 21,1 uur. Dit aantal komt dus vrij goed overeen met het tijdsbestedingsdag-boek. Ervan uitgaande dat het dagboek tamelijk betrouwbare infor-matie levert over de tijdsbesteding, geeft dus ook de enquête een vrij goede schatting weer. Dit komt vermoedelijk vooral doordat in de enquête vooraf is ingegaan op de verschillende taken die bij de bedrijfsarbeid horen. Hierdoor werd de mogelijkheid dat de boerin bepaalde taken over het hoofd zou zien verkleind.

Bij de enquête was er weinig verschil tussen het aantal uren dat voor de zomer werd ingevuld respektievelijk voor de lente, herfst en winter. De dagboeken geven daarom waarschijnlijk ook een redelijk beeld van de gemiddelde tijdsbesteding van boerinnen in een jaar.

(21)

5. Conclusies

De werkzaamheden die de boerin op het agrarisch bedrijf verricht, zijn voor de buitenwereld niet altijd zichtbaar. Dit onderzoek, geeft een beeld van de tijd die boerinnen aan

ver-schillende aktiviteiten besteden. De gegevens zijn afkomstig van een week tijdschrijven in de zomer van 1982. Het doel van het

onderzoek was een antwoord te vinden op een aantal onderzoeks-vragen. De resultaten worden hier in het kort uiteengezet.

Hoeveel tijd besteedt de boerin aan de verschillende aktivi-teiten in een week? Volgens de tijdsbestedingsdagboeken besteden boerinnen gemiddeld 47 uur per week aan huishoudelijke en gezins-taken. Daarnaast werken zij gemiddeld 24 uur per week mee op het agrarisch bedrijf. De totale arbeidslast van de boerin is gemid-deld ruim 71 uur per week. Vrije tijd is voor haar redelijk

schaars; ongeveer twintig uur per week. Voor persoonlijke bezig-heden blijft gemiddeld een zelfde aantal uur per week over.

Hoe zijn de verschillende aktiviteiten verdeeld over de week en de dag? De vrijdag, zaterdag en zondag zijn relatief de minst drukke dagen op het agrarisch bedrijf. Aan huishoudelijke taken wordt alleen op zondag minder tijd besteed zodat de vrije tijd van de boerin zich vooral op deze dag concentreert. Over een gemiddelde dag bezien zijn de bedrijfsarbeid, de huishoudelijke taken en gezinstaken vrij regelmatig verdeeld over de periode van 8 uur 's ochtends tot 8 uur 's avonds. De beschikbare vrije tijd speelt zich vooral af in de avonduren.

Tussen de boerinnen zijn onderling grote verschillen te constateren. Het aantal uur dat ze besteden aan de verschillende aktiviteiten in de week hangt af van een aantal faktoren. De

belangrijkste faktor is de gezinsfase. Vooral boerinnen met jonge kinderen blijken een lange werkweek te hebben door de vele uren die ze naast het huishouden en het bedrijf aan de kinderen moeten besteden. Een tweede belangrijke faktor is het bedrijfstype. Doordat vrouwen op melkveebedrijven het hoogste aantal uren mee-werken op het bedrijf is hun totale werkweek het langst.

Wat is er te zeggen over de betrouwbaarheid van tijdsbudget-gegevens? Uit een vergelijking van de antwoorden uit de monde-linge enquête en uit het tijdsbestedingsdagboek blijkt, dat de resultaten redelijk overeen komen. Ook het aantal uren arbeid in het bedrijf dat bij de mondelinge enquête is opgegeven is ver-moedelijk dus tamelijk betrouwbaar.

(22)

Literatuur

Bauwens, A.L.G.M, en G.M.J.Loeffen

De veranderende economische en sociale positie van de boerin in Nederland

Den Haag, LEI, 1984; mededeling 305 Becker, G.S.

"A Theory of the Allocation of Time"

The Economic Journal 75(1965)299, pp 493-517

Blom, U . P h . , C . J . M . S p i e r i n g s en G . M . J . L o e f f e n

Boerinnen en landinrichting

Den Haag, LEI, 1986; publikatie 2.179 Bruyn-Hundt, M.

Huishouden = onbetaalde arbeid Deventer, 1985

Homan, M.E., A.J.Hagenaars en B.M.S.van Praag

Interhuishoudelijke vergelijkingen van consumptie, welvaart en tijdsallocatie

Leiden/Rotterdam, 1986 Kooy, G.A.

"Het Nederlandse boerengezin anno 1980"

Landbouwkundig Tijdschrift 93(1981)3, pp 59-66 Knuist, W. en L.Schoonderwoerd

Waar blijft de tijd? Onderzoek naar de tijdsbesteding van Nederlanders

Den Haag, 1983 Loeffen, G.M.J.

Boerinnen en Tuindersvrouwen in Nederland Den Haag, LEI, 1984; publikatie 2.168

(23)

Bijlagen

Bijlage 1 De arbeid van boerinnen geteld

Op het LEI wordt de arbeid van boerinnen op verschillende manieren geteld. De verschillende telwijzen lelden tot verschillende resultaten. In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de diverse wijzen van tellen.

De meitelling

Eens per jaar, rond mei, wordt vla de districtbureauhouders van de STULM

(Stichting Uitvoering Landbouw Maatregelen)*), een landbouwtelling uitgevoerd. Het meitellingsformulier met de vragen wordt opgestuurd naar degenen, op wiens naam een agrarisch bedrijf geregistreerd staat. Het formulier wordt thuis ingevuld, waarna (meestal) het bedrijfshoofd naar het kantoor van de ditrictbureauhouder gaat, die kijkt of het formulier goed is ingevuld.

Bij deze telling, worden, in het kader van de landbouwwet, gegevens ver-zameld over het bedrijf. Ingegaan wordt op de veestapel, de diverse teelten, eigendom en pacht, en de bedrijfsindeling. Ook worden enkele gegevens gevraagd over het bedrijfshoofd en de arbeidskrachten.

Op het formulier staat niet vermeld wat precies onder land-en tuinbouwwerk-zaamheden wordt gerekend. Dit staat wel vermeld in de toelichting die aan de districtbureauhouders wordt gestuurd. Tot de land- en tuinbouwwerkzaamheden wordt gerekend (toelichting 1986): de leiding en administratie van het bedrijf; de veldwerkzaamheden zoals bijvoorbeeld ploegen,bemesten,hooien en oogsten; de veeverzorging zoals voederen, melken, het uitmesten van stallen; de werk-zaamheden voor de opslag en verwerking van produkten op agrarische bedrijven (Inkuilen,transport.verpakken, kaas maken); de onderhoudswerkzaamheden aan bedrijfsgebouwen, machines en inrichtingen, voor zover deze door het eigen per-soneel of de gezinsleden worden verricht; wassen en herstellen van werkkleding en schoonmaken van de melkstal.

Niet tot de land- en tuinbouwwerkzaamheden wordt gerekend: werk uitgevoerd door anderen zoals bijv.schilders of monteurs; bosbouw; cultuurtechnische werken, bijv. diepploegen; huishoudelijk werk, dat niet gericht is op het

land-bouwbedrijf; niet betaalde burenhulp; administratie en andere werkzaamheden ten behoeve van een handelsfunctie, bijv. bollenhandelaar tevens kweker.

De meitelling wordt uitgevoerd door de STULM. De cijfers worden in eerste Instantie bewerkt door het CBS. Het LEI krijgt van het CBS de banden met de gegevens van de meitelling voor verdere analyse. In overleg met de STULM en het LEI brengt het CBS af en toe wijzigingen aan in de vraagstelling.

Het boekhoudnet

Naast de meitelling wordt de arbeid van boerinnen en tuindersvrouwen ook bij andere tellingen betrokken. Op de afdeling landbouw en de afdeling tuinbouw worden met behulp van een steekproef boekhoudgegevens verzameld. Deze steekproef wordt het "boekhoudnet" genoemd. De steekproef bevat ruim 2000 bedrijven. Op de afdeling landbouw worden de arbeidsuren als volgt geteld.

Op de kasstaten wordt door de deelnemer (meestal de boer) per week per persoon het aantal uren opgegeven van de onbetaalde arbeidskrachten. De opgegeven uren hebben betrekking op uitvoerende arbeid die voor het bedrijf is verricht. Onder uitvoerende arbeid wordt verstaan, wat vroeger "handenarbeid" werd genoemd. Deze werkzaamheden zijn het best te vergelijken met de werkzaamheden die men door een werknemer (loonarbeider) zou laten verrichten. De uren die zijn besteed aan de

leiding van het bedrijf (management), aan de administratie en de boekhouding, en huishoudelijke arbeid ten behoeve van het bedrijf worden dus niet meegeteld. De arbeidsuren, die op deze wijze worden berekend, dienen als basis voor kostprijs-berekeningen, rentabiliteitsberekeningen en produktivlteitsberekenlngen. Er wordt naar gestreefd de deelnemers de arbeidsuren periodiek te laten noteren.

(24)

Enquêtes

De meitelling wordt elk jaar uitgevoerd, de gegevens van het boekhoudnet worden eveneens periodiek verzameld. Om te kunnen beschikken over aanvullende gegevens van bepaalde groepen bedrijven of specifieke problemen houdt het LEI regelmatig enquêtes. Ook bij deze onderzoeksprojecten wordt soms naar de ar-beidsuren van de boerin gevraagd. Heestal wordt daarbij de indeling van de meitelling als uitgangspunt genomen.

In het onderzoek van Loeffen (1984), waar de arbeid van de boerin centraal stond werd uitvoerig over de taken op het bedrijf en de arbeidsuren die daarvoor nodig zijn doorgevraagd. Loeffen heeft een meer uitgebreide omschrijving van bedrijfsarbeid en maakt onderscheid tussen arbeid in het bedrijf (vooral de uit-voerende arbeid) en arbeid voor het bedrijf (administratie e . d . ) .

Bij de enquête van Loeffen is in aansluiting op een uitgebreide lijst met vragen over de taken die wel of niet uitgevoerd worden, gevraagd naar het aantal uren per week dat men werkzaam is in het bedrijf. Daarna is ge'informeerd naar de uren voor het bedrijf. Bovendien is aan de boerinnen gevraagd of zij mee willen werken aan het bijhouden van een dagboek. De resultaten van het dagboek stonden in hoofdstuk 4 vermeld.

Kort samengevat: de arbeidsuren van boerinnen uit het boekhoudnet zijn het best vergelijkbaar met de uren werk in het bedrijf (definitie Loeffen). Het werk voor het bedrijf wordt niet gerekend. De arbeidsuren die geteld worden

(volgens de toelichting) bij de meitelling omvatten zowel het werk in het bedrijf als een deel van het werk voor het bedrijf. Het is echter de vraag in hoeverre dit ook bij degene die het formulier Invult (meestal de boer) bekend is.

(25)

Bijlage 2

De "tijdschrijfsters" en de "niet-tijdschrijfsters" zijn op de volgende kenmerken met elkaar vergeleken:

het al dan niet meewerken in het agrarisch bedrijf en het aantal (tijdens de enquête) opgegeven arbeidsuren;

de (tijdens de enquête) opgegeven hoeveelheid vrije tijd; - het al dan niet hebben van een betaalde baan buitenshuis;

leeftijd;

- opleidingsniveau; gezinsfase;

bedrijfstype en -omvang; - opvolgingssituatie.

De verschillen tussen de "tijdschrijfsters" en de "niet-tijdschrijfsters" waren niet significant (Chi-kwadraattoets, p < 0,05).

Om een representatieve vertegenwoordiging van de bedrijfstypen te verkrij-gen zijn de resultaten naar bedrijfstype herwoverkrij-gen. Voor nadere informatie over herweging van de steekproef zij verwezen naar bijlage 2 van de publikatie "Boerinnen en tuindersvrouwen in Nederland" (Loeffen, 1984).

(26)

E v •o ti A 00 o a t u •-J M o ùJ pa H w X Da O o

>

s

w

»

• n 6 0 4J E CO - H U r-t 4 J T H to a i •rf• H • e

>

B C T 3 0) (0 "O 01 3 01 O > £ w ^ •*-> • i H 01 - o X I • H • 4J 0) ^ co oi u c o u U J V O (0 • r l 3 CO C O J i • H A ^ s •*-> • O - H t l CO A - H 4J 0) C 0] A 0 u t l r* 4J co o . to • H 4J - H a r H c A 01 - r l o tu e Ol u - o 4J — to to c to »4H tO «4H 1 - l r H * - > • w O . * H h 3 b • 0 3 U 01 O 01 A A A /—\ •o 01 c 01

>

01 •»4 h A c 0> 4 - i

.*

3 • o o k l a c to

>

to • H 3 A C to to c u A c 10

>

c o w to A • o i H Ol 0 0 ^^" 14H T - > T - t U • o tu A 4J 01 A u o o

>

c Ol o . ^~* •à c Ol 01 i - l f* E oi O) 4-1 H W 11 « •'-> n A «H Ol l J > C T 3 01 tu « r H A C Ol O •73 4J CO »H 01 to Ol A tO •a » C k i O O 0 0 o c « > - H Ji - o e c oi tO 01 r H a A u j i 10 a A o 0 j * u 0)

>

u to •o o o A 01 10 » B * < • O 0 * n t*-l M k i 01 t i CO r H * o tO 01 0) e u A '—. T ) c 10 l - l 4 - 1 Ol A a. o Ol • H T 3 c 01

»

s

g

b tO 2 e c 01 0 0 c 01 u A 01 a> A 4-1

-*•-.

Ol f H t4H «4-1 0 Ji c 01 Jt u 01

»

to to M Ol •o c • H o !-> M H u

l - l od • > c 01 4 J T 4 01 4J • r « > • H u o 10 to 0 0 c • H oo • H e Ol u V

>

J i k l Ol 3 CO u ai 0 0 *4 ^H ^H • H s •«-! • H u

>

• o a i c a i to to 3 to n 3 o c tO to c Ol e Ol e r H eu a i • o c Ol J î Ol o N M c Ol to ^ Ol Ol • H O 4-1 N a oi Ol A u a> • k. T 3 • 01 c 01 4J 4J 01 t O 4-1 a i to a i A •4H 10 u m C -01 r H OO o C 01 • r i C u o 01 4-1 • o « « 0 0 s U *4 01 - H > I M

• O Ol c Ol r H a i M G i H ? B 10 to 0 0 4-1 i H 3 C 01 0 0 c 10

>

4 J c o 01 4-1 • H to • H

>

C to to 0 0 Ol 4 J • r i to • H

>

a . o

»

T3 Ô C a i • H ai k l A

*

B 01

.*

u a i

»

•3 B 10 A B 01 O • o 4 J u o a . to B

«

tO E a i to u a i • H UH 6 01 r H 01 • O B tO

»

• o Ol B Ol r H Ol N N 3 a G 01 4 J 1H tO

2

C u V 4J (0 • H 3 f H a>

^

o • H T 3 «0 b c

^

i - > • H r Ü t

>

U C a> N a> • H a 0) o • o a> *»-» 4J 3 •o C (U 4-1

«

3 U u • H 3 Z Cx3 O Z M H as o w H J Ou U

>

z [ i 3 z U3 Q Cd PC C5 M M M PQ M

^

•"5 M J Z o o t o OU Ed CU to • H 3 X CO c CU 4 J 1-4 3 X J * b 0) ? T5 r H

«

to u (U ^ 5

T 3 Q> CD 4J b OÙ CO C T 3 ^-( C oO to U 4J o --* N U U 0) CU - u > M O <u -o j»î f - » c • H Q r H « c o ^ O 0) ÛC C (0 ÙO ta Q M U N O ) A ) l a <U Q . r 3 i C Q) M C T4 U •o «t c eu 4-1 c a> CL ta i H 03 I I I I I I I I I I I I I 01 • o • * - ï • H A 01 • O E 0> u o A a i A J* a i G o a i A • o 0 0 a i to A - a 0 0 •rt G N a i a> a i A c 01 to • o > E T ) 10 r H > a i a i 0 0 A E u • H o f o *-i > • H r i C A 01 o a i ta <5 ai m 01 0 0 10 X ai §

*

* - Î r H J W a :=) o

*

t/3 r H ? X C a i • o • H 01 b 01 A G a i ta to a 3 UH a G 01 S • H 3 U I 4 H 10

»

c ai E - * 01 J i T 3 a> S~K to U a> j « a i o N 01 A U 0 0

>

.*

O o ^-^ c 01 4 J 4 J a i M a i a i A 4-1 T T J ' — • H 4 J

^

a

i

r ^ 01 *4H to 4-1 01 • H t4H U H O

*

c a i c o A O to r . 01

>

c a i

^

10 e a o c a i T3 T > 01 A C 01 to 4 J 01 o a c • 01 G M O) H") 0 0 - H • H r i 3 4J N tO M H O • 4J C to a i o »•o c a i to I4H to 14H 3 o 4-1 a i ta "v G a i T > 3 O A . Ü to

g

C o o A O 10 e tu r H t-^ a i 4J to u a i A

*

E 01 E a i •o 3 O A 10 • H 3 A 4 - 1 a i O O A U O N r i a i

>

• o a i E 01 U a i r H J ^ u o o

>

E a i 0 . a to A U to •o o o A B 01 C o o a i r i o N U 01

>

E a i r i a i • H • o to • r i 3 A E Ol C a i 4-1 G tO

^

0 0 u o N tO IH - H 01 3 > A E E • H «H 3 4J 10 CO a i Ol - n O 4J B CO u E co a i c u 01 1 I -E 01 01 e E 01 - H O 01 ^ r-i O . A . V O z M O B i O N Oi m

>

ee u

g

M M; e a i to to 10 9 c 01 t > a> i - H J * 4 J i H 3 1 C CO CO e 01 u 0> •a E t H E Ol

>

Ol C Ol 0 0 G Ol k l A •C3 Ol O O A E Ol 4J Ol E Ol u Ol •e c • H Ji -x k l CO CO G G Ol U Ol • o G • H

^

•o a i G Ol N Ol r H U 0 0

>

G a i r H a i a to G a i k i a i •o E • H

.*

4J a i S E 01 r H CO A -^. C a i 0 0 E a i k i A • O 01 w a i

^

B a i

»

N t-\ O O A U 10 k l co a B B 01 k l a i •a E i H

^

j : k i a>

»

to • H 3 A 4J 01 e E Ol a ^H a i A E a i u a i •a E T H

^

E ai M a i o N

i

• o a i E a i •0 G O

>

CO k l a i •a 3 O 01 4 H • H 01 4 J • H > •»H 4J CJ co to •a H - ï • H 4J 01 1 - ) • H k l

>

C a i 4 J u o C a i O.J< to • 1 - 1 • H A C a i • o f H a> i~t a> 01 k i a 10 ai A c a i w a i •a c 0 0 i H ai A E 01 k l a i • o c • H j !

.*

4J ai S c ai M CO N h •-) r H OS O U

«

H Ed X O i o z M

'u

Ç> S 4J

»

A a o c 01 to 10 M 01 •o c • H C a i

»

5 o A 01 0 0 01 •o c i H c 01 • o 01 A B co co N M k l a>

»

01 t - H r H co c a i co 10 co

»

a i oo C 01 r H a i a CO 4 J CO a i a i

>

u o 0

>

T 3 C CO C a i A A 01 A C a i

.*

g

a i 4 J G 01 M r-i 01 e 4J a> A 4J a i S a i • H • a • • c 01 T 3 01 A e CO CO N

^

k l 01 3 a i r ^ r4 a i c 01 N k l 01 > 4 J a> e • O T 3 • C 01 10 A 0 0 k i C 01 • n >

.*

k i C a> <rl

»

a i c A a i •v B u 0 to k i OO 0 0 0 0 k t O 1 O - n E > A a i 4 H E E J ; a i a> 3 • r j r j . r j ai a i o A A k i e e a CO to CO CO Ol N N "O Ji ^ k i k i c a i a i co 3 3 > a i a i oo r H f H E r H r H ^4 CO CO T D •-> I I I I I I 28

(27)

2 ï S ï • i a q a ^ f T i u o o a j » d p r n a f t j A j f i j p a q aooA i | j » n j t i j p a q d o / u i n j a n Ï u i 8 a o 2 j o n j a p u t i | > j ^ n ^ f n3P "04 * TnM •zaq a n t i i u o o s j a d p T i l » t i j * j f i i p a q agjA na»« J t t a p s q d o / u ; HJ»" S u i S j o u a A j a p u i ^ U l o « H f n a p n o q s i n q • i a q a s f f t i u o o f i » d Pfïl » f « * j M i p a q J99A v » * j f j i p a q d o / u t n « f t 8 u i 9 j O z j a A j a p u i i | Haan n f i i » p n o i | S i n i ] •zaq » n f t t u o o u a d p f t i a f t J A j f w p a q J99« u i » « l f i J p » q d o / u i n j a n a u i S j o u a i u a p u i ^ V!<n 1Ç1 t->pnot|s!n lt O X 8 > X 8 X 8 e X 8 X

"

X o 8 X X o 8 X o X o 8 X o X 8 X o •D X 8 X X 8 X X 8 X o

x-o 8 X o X 8 X

k

X 8 X

1

X s X X 8 X X 8 X X i o 3 X 8 X : R ï ï

ï

j •caq » n t t i o o o * j » d p f l 3 »ÇT1'1 j f i j p s q JÇ9* ^ ï a t t j f j j p a q d o / u t n j a r t 8 u l 9 j 0 1 J 3 A J 3 p U I l t >lJ*rt ) | f t j a p n o q * t r m •z»q » n f j j u o o i j o d p f i i » f i J A j Ç i j p a q J09A ^ j a n j f i i p a q d o / u i v » * » ü u t M i o ï j a A j a p u i i t n i a « ^ t y i a p n o q i i r m • ï » q » n f t ( u o o s i a d P f p a r i J A j f j j p a q 199A ) f j » n j f j j p a q do,'UT H-«»« SUT3jOZ13AJ9pU1^ U i * * i f t T i a p n a q i t n q •2oq s ^ r T i u o o u a d p [ p a T i ' A I f T j p a q l o o * ^ j a « j T i i p a q d o / U I nJ»n 3 u i 3 j o x j a A j * p u i i | l i i a n i f l i j a p n o t | s i n q 1 8 O 8 O

»

S 0 0 8 0 S 0 0 8 1

!

8 0 8 0 8 0 8 O 3 8

1

1 S O S 0 1 i

1

1 s -2 29

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

There are already many international legal instruments and docu- ments on issues concerning linguistic rights such as the Universal Declaration of Human Rights (1948), the

In addition, the oil companies' position not always willing to combine forces with government on flare phase-out deadline have always been attributed to unfolding socio- economic

Nalini Arles explains from the perspective of India how the church engaged the challenges of HIV/AIDS.. Lovemore Togarasei engages Paul in the search for a solution to questions

A brief summary of controlled animal studies of efficacy was provided, and included the limitations associated with the conventional methods of establishing the efficacy

There is a special relationship between the Constitution and this kind of legislation with consequences for the interpretation and application of both, irrespective of

Deze waarde wordt ook in de'Getijtafels• gegeven, doch uit de figuur blijkt nog dat ook voor het Hoogwater deze waarde wel aangehouden kan worden... De conclusie uit

Ervaringen Gelderland en goede gesprek (Jaap Ex, Provincie Gelderland) - Het kostte veel tijd om alle informatie boven tafel te krijgen en ook het uitvoeren van.. de

Nieuwe business- en verdienmodellen | Maatschappelijke Kosten en Baten Excellent ondernemerschap Nieuwe business- en verdienmodellen Faciliteren van vermarktingsmogelijkheden