• No results found

Het effect van vicarious contact op subjectieve intergroep veiligheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van vicarious contact op subjectieve intergroep veiligheid"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Effect van Vicarious Contact op Subjectieve Intergroep Veiligheid

Sam Vos

Universiteit van Amsterdam

Bachelorthese Sociale Psychologie

Student nummer: 10330925

Begeleider: Sanne Dobber

Datum: 30/05/2016

Aantal woorden: 6000

(2)

Abstract

In dit onderzoek werd het nieuwe construct subjectieve intergroep veiligheid (SIV) ontwikkeld. SIV houdt de perceptie van veiligheid in van iemand uit de ingroup in relatie tot iemand uit de outgroup. In dit onderzoek is gekeken naar groepsidentiteit en groepscohesie, twee factoren van het subconstruct weerbaarheid van SIV. Daarnaast werd de invloed van vicarious contact op SIV onderzocht bij 238 Nederlandse deelnemers door hen over drie condities te verdelen. De deelnemers kregen een filmpje te zien over positief-, negatief- of neutraal vicarious contact. Groepsidentiteit en groepscohesie bleken samen te hangen met SIV. Er is geen effect van vicarious contact op SIV gevonden, in tegenstelling tot de verwachtingen. Mogelijke oorzaken voor het ontbreken van een effect en suggesties voor verder onderzoek worden besproken.

(3)

De stroom vluchtelingen vanuit Syrië en andere landen naar West-Europa blijft zich voortzetten. In 2015 hebben 58.880 vluchtelingen asiel aangevraagd in Nederland terwijl dit 29.891 vluchtelingen waren in 2014 en zelfs maar 16.724 vluchtelingen in 2013(Vluchtelingenwerk Nederland, 2016). De opvang van vluchtelingen verliep niet altijd zonder protest. Sommige mensen voelen zich onveilig bij het idee dat er vluchtelingen in hun buurt komen wonen. Zij zijn bijvoorbeeld bang voor meer criminaliteit (Beyer & Matthes, 2015; Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2016; De Hond, 2016). Uit een peiling van De Hond (2016) bleek dat 26% van de Nederlanders angst heeft voor meer criminaliteit door de huisvesting van vluchtelingen. Dit is slechts een indicatie, de peiling dient voorzichtig te worden geïnterpreteerd aangezien de onderzoeksmethoden onbekend zijn.

Dit gevoel van onveiligheid is lang niet altijd reëel. De vluchtelingen houden zich over het algemeen aan de regels en wetten (AD, 2016). Het is belangrijk dat er wat gedaan wordt om dit gevoel van onveiligheid weg te nemen, voor de gemoedstoestand van zowel de Nederlanders als de vluchtelingen.

Volgens Maslow's hiërarchie van behoeftes (1970), is veiligheid belangrijk voor het overleven van de mens. Veiligheid houdt in dit geval het volgende in: de bescherming tegen gevaar, bedreiging en beroving. In deze these wordt een nieuw construct veiligheid geïntroduceerd: subjectieve

intergroep veiligheid (SIV). Dit houdt het ervaren van veiligheid in, in relatie tot een persoon uit de

outgroup. Een outgroup is een groep waar iemand niet bij hoort (Stangor, 2004). De ingroup

daarentegen is de groep waar iemand wel bij hoort. SIV bestaat aan de ene kant uit factoren die het gevoel van veiligheid verkleinen: bedreigingen. Aan de andere kant bestaat SIV uit factoren die mensen weerbaar maken en zo SIV vergroten: groepsidentiteit en groepscohesie.

Er is al vaker onderzoek gedaan naar veiligheid. Het meeste onderzoek is echter uitgevoerd in een organisatorische context (Guldenmund, 2000). Aangezien de huidige situatie met de

vluchtelingen zich afspeelt in een veel bredere context in Nederland dan alleen de werkvloer, is het van toegevoegde waarde om ook onderzoek naar vicarious contact te doen in een andere context.

(4)

Deze these is een deel van een groter onderzoek. In het onderzoek wordt gekeken of er empirische ondersteuning is voor deze opbouw van het construct SIV. De schematische weergave van SIV staat in Figuur 1. In deze these zal alleen worden gekeken naar de factoren groepsidentiteit en groepscohesie in relatie tot weerbaarheid en SIV.

Daarnaast wordt er gekeken of vicarious contact SIV beïnvloedt. Vicarious contact is het

observeren van ingroup leden tijdens succesvol intergroepscontact (Mazziotta, Mummendey & Wright, 2011). Uit het onderzoek van Mazziotta et al. (2011) bleek dat vicarious contact een effectieve manier is om intergroepsrelaties te verbeteren.

In de volgende paragraaf wordt het belang van SIV verder uitgelegd en zal er een verband met emotie worden gelegd. Emotie speelt een belangrijke rol bij de koppeling van groepsidentiteit en groepscohesie aan SIV. Daarna wordt eerst groepsidentiteit en dan groepscohesie geïntroduceerd en wordt de relatie met SIV gelegd. Tot slot wordt vicarious contact uitgelegd.

(5)

Subjectieve Intergroep Veiligheid en Emotie

Deel zijn van de ingroup voelt veilig en men is graag in gezelschap aangezien angst afneemt door gezelschap (Cohen & Wills, 1985). Angst en andere negatieve emoties blijken een indicator te zijn van een onveilige omgeving. Emoties en de gekoppelde fysieke reacties werken namelijk als feedback om ons in veiligheid te brengen (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler, Heldmann, Pauls & Scherer, 2001). Negatieve emoties en stress zorgen voor een onveilig gevoel, terwijl positieve emoties zorgen voor een veilig gevoel. Dit is toepasbaar op de outgroup. Onbekende mensen met een andere huidskleur bezorgen ons angst (Feinman, 1980). Het ervaren van stress of angst bij leden van de

outgroup is een signaal van subjectieve intergroep onveiligheid. In landen waar verschillende etnische

groepen samenleven wordt inderdaad niet altijd veiligheid ervaren (Herda, 2016). Mensen ervaren stress als zij geen deel uitmaken van de ingroup (Sulaiman-Hill & Thompson, 2012). Aan de hand van James (1894), Tooby en Cosmides (1990) en Stemmler et al. (2001) kan verondersteld worden dat er in deze situaties subjectieve intergroep onveiligheid ontstaat.

Weerbaarheid is een manier om deze subjectieve onveiligheid te verkleinen. Als men zich weerbaar voelt staat men sterk en dat geeft een veilig gevoel. In de komende paragrafen zullen twee factoren van weerbaarheid besproken worden: groepsidentiteit en groepscohesie.

Groepsidentiteit

De sociale identiteitstheorie van Tajfel en Turner (1979) houdt in dat men meer zelfwaardering en trots krijgt door de groepen waar men bij hoort. Groepen verlenen sociale identiteit. Sociale identiteit

(6)

is het deel van het zelf-concept dat ontleend wordt aan de groepen waar men bij hoort. Dit is breder dan groepsidentiteit. Groepsidentiteit wordt verleend aan één specifieke groep. Men wil het liefst zich zo goed mogelijk voelen over zichzelf. Om het zelfbeeld te verbeteren verhoogt men de status van de ingroup, door positiever over de ingroup te denken (Tajfel & Turner, 1979).

Er is empirische ondersteuning voor de sociale identiteitstheorie. Groepsidentiteit leidt tot meer zelfwaardering als de groep waar men bij hoort goed presteert, zelfs als de individuele prestaties niet goed zijn (Schmitt, Silvia & Brandscombe, 2000). Een hoge mate van zelfwaardering voelt positief en een positief gevoel voelt veilig (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler et al., 2001).

Daarnaast bestaat het groepsidentiteit reactiemodel, dat stelt dat het ervaren van een bedreiging voor de groep leidt tot een sterkere groepsidentificatie (Eccleston & Major, 2006). Het vergroten van de groepsidentiteit werkt in dit geval als een coping strategie (Schmitt & Branscombe, 2002). Het maakt de dreiging dragelijker en vermindert zo angst. Groepsidentificatie leidt daardoor tot meer SIV (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler et al., 2001).

Deze resultaten ondersteunen de sociale identiteitstheorie. Door de groepsidentiteit over te nemen krijgt men een verhoogde mate van zelfwaardering en voelt men zich weerbaarder tegen bedreigingen. SIV neemt dan toe, aangezien de bedreiging afneemt (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler et al., 2001). Schafer (1999) vond zelfs een direct verband tussen veiligheid en

groepsidentiteit. De invloed van groepsidentiteit op conflictgedrag tegenover de outgroup werd gemediëerd door onveiligheid. Als groepsidentiteit meer subjectieve veiligheid tot gevolg had, nam conflictgedrag tegenover de outgroup af. Op basis van deze literatuur wordt verwacht dat

groepsidentiteit positief samenhangt met weerbaarheid, wat een subfactor is van SIV.

Naast groepsidentiteit wordt er in deze these ook gekeken of groepscohesie samenhangt met SIV. Dit verband zal in de volgende paragraaf onderbouwd worden.

(7)

Groepscohesie is de emotionele verbondenheid die groepsleden voelen met de andere groepsleden (Stangor, 2004). Het verschil met groepsidentiteit is dat groepsidentiteit de cognitieve component van groepsverbondenheid is. Het gaat er om hoe sterk iemand zichzelf als deel van de groep ziet (Stangor, 2004). Groepscohesie daarentegen is de affectieve component van groepsverbondenheid.

Groepscohesie gaat over hoe de emotionele relaties van iemand zijn met zijn medegroepsleden (Stangor, 2004).

Groepscohesie is een factor die van belang is voor SIV. Een hoge mate van groepscohesie leidt tot minder angst (Seashore, 1954). Daarnaast bleek uit onderzoek van Pepitone en Kleiner (1957) dat als dreiging van buitenaf voor de ingroup afneemt, de groepscohesie toeneemt. Hieruit kan

verondersteld worden dat er een positief verband is tussen SIV en groepscohesie. Dreiging zorgt namelijk voor een negatieve emotie, wat een onveilig gevoel veroorzaakt (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler et al., 2001). Als dreiging afneemt, verdwijnt de negatieve emotie en neemt SIV toe.

Het verband tussen SIV en groepscohesie wordt ondersteund door het onderzoek van Kandula, Wen, Jacobs en Lauderdale (2009). Daaruit bleek dat groepscohesie als een buffer werkt tegen stress. Zoals net gesteld is stress een signaal van onveiligheid (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler et al., 2001). Een afname van stress door groepscohesie leidt daardoor tot een toename van SIV.

Het onderzoek van Pepitone en Kleiner (1957) sluit aan bij het onderzoek van Wellen en Neale (2006), en Scheepers, Brandscombe, Spears en Doosje, (2002). Mensen die zich anders gedroegen dan

(8)

de rest van de ingroup werden niet gewaardeerd door de ingroup (Scheepers et al., 2002) en zij verlaagden de groepscohesie (Wellen & Neale, 2006; Scheepers et al., 2002). Mensen die anders zijn dan de ingroup bezorgen ons angst (Feinman, 1980) en zij vormen een bedreiging voor de ingroup (Bornstein, 1989). Wellen en Neale (2006) en Scheepers et al. (2002) lijken hetzelfde resultaat te vinden. Sommige deelnemers gedroegen zich anders en vormden daardoor een bedreiging. Hieruit volgt dat groepscohesie afneemt als er een bedreiging binnen de groep aanwezig is (Wellen & Neale, 2006; Scheepers et al, 2002). Dreiging leidt tot negatieve emoties, wat leidt tot een onveilig gevoel (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler et al., 2001). Dit is ondersteuning voor een positieve correlatie tussen SIV en groepscohesie.

Op basis van de literatuur wordt verwacht dat groepscohesie positief samenhangt met weerbaarheid, wat een subfactor is van SIV.

De Invloed van Vicarious Contact op Subjectieve Intergroep Veiligheid

Een manier om SIV te vergroten, is contact leggen met de outgroup. Onder ideale omstandigheden leidt contact tussen meerdere groepen die niet bekend zijn met elkaar tot meer begrip voor elkaar en minder vooroordelen (Pettigrew & Tropp, 2006). Maar direct contact is niet altijd haalbaar. In sommige gevallen is er sprake van fysieke of sociale barrières. Cyprus is bijvoorbeeld jarenlang gesplitst geweest door de 'Groene Lijn', een lijn die de Turkse Cyprioten scheidde van de Griekse Cyprioten (Husnu & Crisp, 2010). Deze lijn is in 2003 opgeheven maar de bevolking blijft nog steeds

(9)

aan de eigen kant van het eiland. Indirecte vormen van contact vormen een oplossing voor dit probleem (Husnu & Crisp, 2010). Een vorm van indirect contact is vicarious contact. Vicarious contact is het observeren van ingroup leden tijdens succesvol intergroepscontact (Mazziotta, Mummendey & Wright, 2011).

Na contact met de outgroup wordt de outgroup positiever beoordeeld. Dit is te verwachten aan de hand van het mere-exposure effect. Een bekende groep mensen zou positiever beoordeeld moeten worden dan een onbekende groep mensen volgens het mere-exposure effect, aangezien men stimuli die men vaker ziet leuker vindt (Bornstein, 1989). De positieve emoties die men voelt voor bekende groepen mensen leidt tot meer SIV, aangezien emoties een reactie zijn op gevaar in onze omgeving (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler et al., 2001). Contact met de outgroup zorgt voor blootstelling aan een nog onbekende groep. Hierdoor nemen de attitudes ten opzichte van deze groep toe. Er wordt daarom verwacht dat vicarious contact leidt tot meer SIV.

Er is empirische ondersteuning voor de gedachte dat vicarious contact leidt tot positievere emoties en attitudes en zo tot meer SIV. Uit het onderzoek van Mazziotta et al. (2011) en Vezzali, Hewstone, Capozza, Giovannini en Wolfer (2014) bleek dat vicarious contact de attitudes van ingroup leden ten opzichte van de outgroup verbeterde.

Mazziotta et al. (2011) en Vezzali et al. (2014) keken echter alleen naar positief vicarious contact. Naar het effect van neutraal en negatief vicarious contact werd niet gekeken. Joyce en Harwood (2014) keken wel naar de invloed van het soort vicarious contact op intergroep attitude. De deelnemers kregen een positief filmpje te zien in de positieve vicarious contactconditie en een negatief filmpje in de negatieve vicarious contactconditie. In de gemixte vicarious contactconditie kregen de deelnemers een filmpje te zien dat zowel positief als negatief was. Positief vicarious contact leidde tot meer positieve attitudes ten opzichte van de outgroup dan negatief en neutraal vicarious contact. Er was echter geen verschil tussen neutraal en negatief vicarious contact.

Joyce en Harwood (2014) gaan er zelf van uit dat er geen verschil is tussen de neutrale en de negatieve vicarious contactconditie doordat de deelnemers al negatieve attitudes ten opzichte van de

(10)

outgroup hadden. De outgroup bestond in dit experiment uit illegale migranten die onlangs vaak

negatief in het nieuws waren geweest. Als mensen zowel negatief als positief contact te zien krijgen, behouden zij hun oude attitudes. Dit verklaart het ontbreken van een verschil tussen de gemixte en de negatieve vicarious contactconditie.

Het gebrek aan onderscheid zou echter ook een andere oorzaak kunnen hebben. Het verschil in aangeboden informatie tussen de negatieve en de neutrale vicarious contact was niet heel groot. Deelnemers uit de negatieve vicarious contactconditie kregen een filmpje te zien dat voor 80% uit negatief contact bestond en voor 20% uit positief contact. De deelnemers uit de neutrale vicarious contactconditie kregen een filmpje te zien waarin 50% positief en 50% negatief contact werd getoond. Het verschil in negatief contact tussen de neutrale en de negatieve conditie was slechts 30%.

Daarom zal in deze these een gelijksoortig experiment worden uitgevoerd als het experiment van Joyce en Harwood (2014), maar wordt het verschil tussen de negatieve en de gemixte vicarious contactconditie groter gemaakt. De deelnemers uit de negatieve vicarious contactconditie bekijken een filmpje over uitsluitend negatief contact. De deelnemers uit de positieve vicarious contactconditie bekijken een filmpje over uitsluitend positief contact en de gemixte vicarious contactconditie wordt vervangen door de neutrale vicarious contactconditie waarbij geen waardeoordeel wordt gegeven. Hierdoor is het verschil in mate van negativiteit groter. Daarnaast keken Joyce en Harwood naar intergroepsattitude. Dit onderzoek kijkt naar SIV. Er wordt verwacht dat vicarious contact dezelfde invloed heeft op SIV als op intergroepsattitude.

Er wordt verwacht dat positief vicarious contact leidt tot een grotere mate van SIV dan negatief en neutraal vicarious contact. Daarnaast wordt er verwacht dat neutraal vicarious contact leidt tot een grotere mate van SIV dan negatief vicarious contact.

Samenvattend: in het huidige onderzoek werd een nieuw construct geïntroduceerd: subjectieve intergroep veiligheid. Verder werd er gekeken of groepsidentiteit en groepscohesie factoren zijn van SIV (zie hypothese 1, 2 en 3). Tot slot werd er gekeken of vicarious contact SIV beïnvloedt (zie hypothese 4 en 5).

(11)

Hypothese 1. Groepsidentiteit hangt positief samen met weerbaarheid, wat een subfactor is van SIV. Hypothese 2. Groepscohesie hangt positief samen met weerbaarheid, wat een subfactor is van SIV. Hypothese 3. Groepscohesie en groepsidentiteit correleren positief aangezien deze factoren

allebei samenhangen met weerbaarheid.

Hypothese 4. Positief vicarious contact leidt tot een grotere mate van SIV dan negatief en neutraal

vicarious contact.

Hypothese 5. Neutraal vicarious contact leidt tot een grotere mate van SIV dan negatief vicarious contact.

Methode

Deelnemers

Er deden 98 eerstejaars psychologiestudenten mee aan dit onderzoek. Zij deden mee tijdens de testweek (de testweekgroep). Daarnaast deden er 151 deelnemers mee via sociale media (de sociale mediagroep).Zij reageerden online op een bericht over dit onderzoek. De deelnemers ontvingen geen beloning.

Deelnemer 124 is geëxcludeerd omdat hij niet akkoord ging met de informed consent. Deelnemer 152,153,154, 207 en 210 zijn geëxcludeerd vanwege het fout beantwoorden van controlevraag 3. Deelnemers die controlevragen 1 en 2 fout hadden beantwoord zijn niet geëxcludeerd. Dit wordt in de discussie besproken. Uiteindelijk zijn er 238 proefpersonen meegenomen in de analyse (64 mannen, 174 vrouwen).

De deelnemers werden toegewezen aan de negatieve- (n = 77), neutrale- (n = 85) of positieve

vicarious contactconditie (n = 76). De leeftijd van de deelnemers varieerde van 18 tot en met 58 jaar, de

gemiddelde leeftijd was 24.16 jaar (SD = 8.89). Binnen de testweek was de gemiddelde leeftijd 20 jaar en binnen de sociale mediagroep 26 jaar (SD = .228). Het gemiddelde opleidingsniveau was 5.95 (SD = 1.44), wat tussen HBO en WO in ligt. Per meetmoment (testweek of via sociale media) verschilde de

(12)

hoogst genoten opleiding. De deelnemers uit de testweekgroep hadden voornamelijk VWO en WO als hoogst genoten opleiding. De sociale mediagroep daarentegen bevatte ook een aantal deelnemers die HAVO of HBO als hoogst genoten opleiding hadden. De demografische gegevens van de deelnemers staan in Tabel 1.

Tabel 1

Geslacht, leeftijd, nationaliteit, studerend/werkend, hoogst genoten opleiding, woonomgeving, direct contact en extended contact van de deelnemers

Totaal Per dataset

Testweek Sociale media

Per conditie van vicarious contact Per conditie van vicarious contact

Positief Negatief Neutraal Totaal Positief Negatief Neutraal Totaal

(N= 238) (N= 29) (N= 29) (N= 30) (N= 88) (N= 47) (N= 48) (N=55) (N=150 ) Man 64 10 5 5 20 16 12 16 44 Vrouw 174 19 24 25 68 31 36 39 106 M leeftijd 24.16 21.86 19.62 19.37 20.28 25.89 27.38 26.11 26.46 SD leeftijd 8.89 6.14 1.55 1.189 9.10 11.79 9.56 Nederlandse nationaliteit 228 27 29 29 85 46 45 52 143 Andere nationaliteit 10 2 0 1 3 1 3 3 7 Werkend 37 1 0 0 1 13 10 13 36 Studerend 201 28 29 30 87 34 38 42 114 M opleiding 5.95 5.45 5.03 5.40 6.4 6.25 6.33 SD opleiding 1.44 1.80 1.48 1.522 0.99 1.139 1.40 Dorp 93 10 9 7 26 17 23 27 67 Stad 145 19 20 23 62 30 25 28 83 Direct contact 48 6 4 4 14 10 11 13 34 Geen direct contact 190 23 25 26 74 37 37 42 116 Extended contact 137 16 13 16 45 29 29 34 92 Geen extended contact 101 13 16 14 43 18 19 21 58 Materialen

De deelnemers ondertekenden voor deelname een informed consent. Hierin stond dat het onderzoek gaat over de ervaring van de sociale omgeving. Daarna kregen de deelnemers de opbouw van het onderzoek te horen en er werd benadrukt dat er geen goede en foute antwoorden zijn en dat het onderzoek volledig anoniem is.

(13)

Vicarious contact werd gemanipuleerd door een video over een nieuwsbericht. Het nieuwsbericht gaat over een voetbaltoernooi voor vluchtelingen en Nederlandse studenten. Een student die deelnam aan het toernooi wordt geïnterviewd. Zijn ervaringen zijn positief (gezellig), negatief (grimmige sfeer) of neutraal (alleen feiten over de wedstrijd), afhankelijk van de conditie. Het volledige interview staat in appendix B.

Om te controleren of de deelnemers de filmpjes bekeken, waren er twee controlevragen. Beide vragen hadden vier antwoordopties. De vragen waren "Wat voor kleur voetbalshirt droegen de jongens uit het filmpje?" en "Wat was de eindscore van de voetbalwedstrijd?".

Om te controleren of de deelnemers niet willekeurig antwoord gaven, werd de volgende vraag gesteld, halverwege de vragenlijst: "Wie is de minister-president van Nederland?" Er waren drie antwoordopties.

Groepsidentiteit werd gemeten met behulp van de subschaal Identiteit van de collectieve zelfwaarderingschaal. Deze schaal is ontwikkeld door Luhtanen en Crocker (1992). De subschaal bestaat uit vier items die beantwoord worden op een vijfpunts Likert-schaal waarbij 1 staat voor helemaal niet van toepassing en 5 staat voor helemaal van toepassing. Een voorbeelditem is: "De etnische groep waar ik bij hoor is een belangrijke reflectie van wie ik ben." Na het omscoren wordt de totaalscore berekend door de items bij elkaar op de tellen. De maximaal haalbare score is 20 (sterke identificatie met de ingroup) en de minimaal haalbare score is 4 (zeer zwakke identificatie met de

ingroup) . De betrouwbaarheid van de subschaal Identiteit is hoog (α= .86). De vragenlijst staat in appendix A.

Groepscohesie werd gemeten met behulp van 5 items over sociale cohesie. Deze items zijn ontwikkeld door Sampson, Raudenbush en Earls (1997). De items worden beantwoord op een vijfpunts Likert-schaal waarbij 1 staat voor helemaal niet van toepassing en 5 staat voor helemaal van toepassing. Een voorbeelditem is: "Nederlanders zijn bereid andere Nederlanders te helpen." Na het omscoren wordt de totaalscore berekend door de items bij elkaar op de tellen. De maximaal haalbare score is 25 (sterke sociale cohesie binnen de ingroup) en de minimaal haalbare score is 4 (zeer zwakke

(14)

sociale cohesie binnen de ingroup). De betrouwbaarheid van de schaal sociale cohesie is hoog (α= .80). De vragenlijst staat in appendix A.

Aan het einde van het onderzoek kregen de deelnemers een exit interview. Hierin werden onder andere demografische variabelen gevraagd. Verder werd er gecontroleerd of de deelnemers zelf vluchtelingen als vriend hadden, of dat er mensen in hun naaste omgeving vluchtelingen als vriend hadden.

Procedure

Het onderzoek had een 2x3 between subjects design: vicarious contact werd gemeten op drie niveaus (positief, negatief en neutraal) en meetmoment had twee niveaus (testweek of sociale media).

Tijdens de testweek namen psychologiestudenten deel aan het onderzoek. De testweek is een periode waarin eerstejaars psychologiestudenten gedurende één avond per week deelnemen aan psychologische experimenten. Zij zaten tijdens het onderzoek in een computerzaal met ieder een eigen computer, en een koptelefoon voor de video.

De andere deelnemers ontvingen via sociale media een bericht over het onderzoek en deden vrijwillig mee. Zij vulden de vragenlijst in via hun eigen computer. Het onderzoek was een week op sociale media beschikbaar.

Alle deelnemers kregen te horen dat zij deelnamen aan een onderzoek over hun ervaring met de sociale omgeving. De deelname aan het onderzoek begon na het ondertekenen van de informed

consent. Qualtrics verdeelde de deelnemers willekeurig over drie condities: de negatieve-, neutrale- of

positieve vicarious contactconditie. In de negatieve vicarious contactconditie bekeken de deelnemers een video over een negatieve ervaring van een student tijdens een interactie met een vluchteling. In de neutrale vicarious contactconditie bekeken de deelnemers een video over een neutrale ervaring over de interactie en in de positieve vicarious contactconditie een positieve ervaring. Daarna vulden de

deelnemers de controlevragen in, gevolgd door de vragenlijst over groepscohesie en groepsidentiteit. Tot slot vulden zij het exit interview in. Het gehele onderzoek vulden zij online via Qualtrics in.

(15)

Resultaten

Standaardisatiechecks

Alle toetsen in deze resultatensectie zijn tweezijdig getoetst. Om te controleren of de deelnemers per conditie en per meetmoment niet verschilden in demografische gegevens, zijn er standaardisatiechecks uitgevoerd. De standaardisatiechecks werden uitgevoerd met behulp van een Chi-kwadraattoets of een onafhankelijke t-toets. Er waren drie datasets: dataset 1 bevatte de

deelnemers uit de testweekgroep, dataset 2 bevatte de deelnemers uit de sociale mediagroep, en dataset 3 bevatte alle deelnemers. Dataset 3 werd gebruikt voor de standaardisatiechecks.

Alle demografische gegevens verschilden niet significant voor de deelnemers per conditie. Wel verschilden leeftijd, t(236) = 42.01, p < .001, hoogst genoten opleiding, χ2 ( 6, N = 238) = 72.60,

p < 0.01, studerend/werkend , χ2 ( 1, N = 238) = 22.08, p < 0.01 en woonomgeving, χ2 ( 1, N = 238) = 5.33,

p = 0.021 significant per meetmoment (zie Tabel 1). De deelnemers uit de sociale mediagroep hadden andere demografische gegevens dan de deelnemers uit de testweekgroep.

Aangezien een aantal demografische variabelen verschilde per meetmoment, is er ook nog exploratief gekeken of de deelnemers per conditie niet verschilden in demografische gegevens voor de meetmomenten los. Voor zowel dataset 1 als 2 bleken er geen demografische variabelen significant te verschillen per conditie(alle p-waardes > .180). Er kan vanuit gegaan worden dat de deelnemers gelijk zijn verdeeld over de condities.

Principale componentenanalyse

Dit onderzoek richtte zich op het ontwikkelen van het construct SIV met behulp van een vragenlijst. Om de vragenlijst te valideren, is er een principale componentenanalyse uitgevoerd op de 9 items met een oblique rotatie (direct oblimin). Er is gekozen voor de oblique rotatie omdat verwacht werd dat de factoren zouden correleren. De Kaiser-Meyer-Olkin meting gaf aan dat de sample adequaatheid goed is, KMO = .76, wat boven de geaccepteerde waarde van .50 is (Field, 2013). De

(16)

items correleerden significant onderling tussen de r = .13 en de r = .61. Bartlett’s Test of Sphericity, χ2(36, N = 238) = 449.79, p < .001, gaf aan dat de correlatie tussen de items vrij groot was. Er kan

daardoor een PCA worden uitgevoerd. De betrouwbaarheid van groepscohesie en groepsidentiteit is redelijk hoog (α= .72), (Field, 2013).Aangezien er geen assumpties geschonden werden, kon er een PCA worden uitgevoerd.

De principale componentenanalyse onthulde twee componenten met een eigenwaarde groter dan 1: groepscohesie en groepsidentiteit. Deze twee factoren verklaarden samen 50,4% van de variantie. Alle items laadden op de juiste factor. Tabel 2 toont de geroteerde factorladingen van de items.

Om verder te kijken of de items van groepscohesie een goede representatie van de factor groepscohesie gaven, is er gekeken naar de inter-item correlaties en de item-totaal correlaties. De items van groepscohesie correleerden significant onderling, de correlaties waren tussen de r = .13 en de r = .39. De betrouwbaarheid van groepscohesie was redelijk laag (α= .59) (Field, 2013). De

gecorrigeerde item-totaal correlatie was voor item 3 (Nederlanders zijn te vertrouwen) r = .21, voor item 4 (Nederlanders kunnen over het algemeen niet zo goed met elkaar overweg) r = .22 en voor item 5 (Nederlanders delen niet dezelfde waarden) r = .28 (zie Tabel 2). Dit is onder de minimaal

geaccepteerde waarde van r = .30 (Field, 2013). De Cronbach’s alpha werd niet hoger door deze items te verwijderen. Er is daarom gekozen om de items mee te nemen in de analyse.

Om te kijken of de items van groepsidentiteit een goede representatie van de factor gaven, is er gekeken naar de inter-item correlaties en de item-totaal correlaties. De items van groepsidentiteit correleerden significant onderling tussen de r= .46 en de r= .61. De betrouwbaarheid van

groepsidentiteit was hoog (α= .81) (Field, 2013). Alle item-totaal correlaties waren hoog genoeg, variërend tussen r = .45 en r = .55 (zie Tabel 2).

(17)

Tabel 2

De factoren groepsidentiteit en groepscohesie en factorladingen dataset 3

Item Factor Lading r

Groepsidentiteit 1 Over het algemeen heeft het feit dat ik een Nederlander

ben weinig te doen met hoe ik denk over mijzelf (R) Groepsidentiteit .82 .45

Groepsidentiteit 2 Mijn Nederlandse nationaliteit is een belangrijke

reflectie van wie ik ben Groepsidentiteit .82 .55

Groepsidentiteit 3 Het feit dat ik Nederlander ben is onbelangrijk voor mijn gevoel over wat voor een soort persoon ik ben (R)

Groepsidentiteit .76 .52

Groepsidentiteit 4 Over het algemeen is bij Nederland horen een

belangrijk deel van mijn zelfbeeld Groepsidentiteit .78 .55

Groepscohesie 1 Nederlanders zijn bereid andere Nederlanders te

helpen Groepscohesie .72 .55

Groepscohesie 2 Nederland is een hecht land Groepscohesie .66 .43

Groepscohesie 3 Nederlanders zijn te vertrouwen Groepscohesie .66 .21

Groepscohesie 4 Nederlanders kunnen over het algemeen niet zo goed

met elkaar overweg (R) Groepscohesie .51 .22

Groepscohesie 5 Nederlanders delen niet dezelfde waarden (R) Groepscohesie .51 .28

Noot. Cronbachs alpha voor de hele schaal is α=.72, voor groepsidentiteit α=.81 en voor groepscohesie

α=.59. r is de gecorrigeerde item-totaal correlatie. (R) betekent dat het item omgescoord is.

Spearman’s correlatie voor weerbaarheid en SIV

Om hypothese 1, 2 en 3 te testen zijn de factoren groepsidentiteit en groepscohesie

gecorreleerd met het subconstruct weerbaarheid en met het construct SIV. Er is eerst een Kolmogorov-Smirnov test (K-S test) gedaan om te bepalen of er een Pearson’s correlatie of een Spearman’s

correlatie gebruikt moest worden. De K-S test was significant voor zowel groepscohesie als groepsidentiteit. Er is daarom een Spearman’s correlatie uitgevoerd aangezien de factoren niet normaal verdeeld waren. De correlaties en significantie staan in Tabel 3.

Groepsidentiteit correleerde significant positief met weerbaarheid, r = .57, p < .001, en met SIV,

r = .51, p < .001. Dit is ondersteuning voor hypothese 1. Ook groepscohesie correleerde significant

positief met weerbaarheid, r = .51, p < .001, en met SIV , r = .52, p < .001. Dit is ondersteuning voor hypothese 2. Tot slot correleerde weerbaarheid significant positief met SIV , r = .81, p < .001. Dit is ondersteuning voor hypothese 1 en 2, weerbaarheid is een subconstruct van SIV.

Om hypothese 3 te testen is er gekeken of groepscohesie en groepsidentiteit samenhangen. Groepsidentiteit en groepscohesie correleerden significant positief met elkaar, r = .21, p = .001. Dit is ondersteuning voor hypothese 3.

(18)

Tabel 3

Correlaties en significanties tussen groepsidentiteit, groepscohesie, weerbaarheid en subjectieve intergroep identiteit, dataset 3

Groepsidentiteit Groepscohesie Weerbaarheid SIV

Groepsidentiteit 1.00

Groepscohesie .21* 1.00

Weerbaarheid .57* .51* 1.00

SIV .51* .52* 81* 1.00

Noot. * betekent dat de correlatie significant is bij tweezijdige toetsing, p ≤ .001.

De invloed van vicarious contact op SIV

Voor iedere conditie van vicarious contact werd het gemiddelde, de standaardafwijking en de betrouwbaarheid van groepscohesie en groepsidentiteit berekend, zie Tabel 4.

Om de invloed van vicarious contact op groepsidentiteit en groepscohesie samen te onderzoeken, is er een MANOVA uitgevoerd (hypothese 4 en 5). Er is een Box’s test gedaan om te kijken of de homogeniteit van de covariantie matrixen niet werd geschonden. De Box’s test was niet significant (p = .92), wat betekent dat de assumptie niet geschonden wordt. De assumptie van de homogeniteit van de varianties werd ook niet geschonden, Levene’s test gaf niet-significante resultaten voor groepscohesie en groepsidentiteit.

Uit de Pillai’s trace blijkt dat er geen significant effect was van vicarious contact op groepsidentiteit en groepscohesie, V = .01, F(4 , 452) = 0.38 , p = .821. Twee one-way independent ANOVA’s zijn uitgevoerd om te kijken naar het effect van vicarious contact op groepscohesie en groepsidentiteit afzonderlijk. De resultaten komen overeen met de resultaten van de MANOVA. Er was geen significant effect van vicarious contact op groepscohesie, F(2 , 235) = .36, p = .696, r = 0.06. Er was ook geen significant effect van vicarious contact op groepsidentiteit, F(2 , 235) = .10, p = .901,

r = 0.03. Het maakte niet uit of de deelnemers in de positieve -, negatieve- of neutrale conditie zaten

(19)

Tabel 4

M en SD van groepsidentiteit en groepscohesie per conditie en per meetmoment Dataset

Totaal

(dataset 3) (dataset 1) Testweek Sociale media (dataset 2)

Conditie M SD α M SD α M SD α Groepsidentiteit Negatief 2.52 0.77 .80 2.54 0.80 .83 2.50 0.76 .79 Neutraal 2.54 0.77 .79 2.70 0,71 .82 2.45 0.79 .78 Positief 2.57 0.78 .83 2.76 0.78 .86 2.46 0.77 .80 Totaal 2.54 0.77 .81 2.67 0.76 .84 2.47 0.77 .79 Groepscohesie Negatief 3.28 0.44 .46 3.41 0.37 .17 3.19 0.46 .53 Neutraal 3.32 0.48 .64 3.47 0.48 .60 3.24 0.48 .66 Positief 3.34 0.51 .65 3.46 0.55 .67 3.27 0.47 .63 Totaal 3.31 0.47 .59 3.45 0.47 .53 3.23 0.45 .60

Met behulp van een Independent Factorial ANOVA is gekeken of de invloed van vicarious contact op groepscohesie en groepsidentiteit verschilt voor de testweekgroep en de sociale

mediagroep. De assumptie van homogene varianties werd niet geschonden, Levene’s test was niet significant voor groepscohesie en groepsidentiteit.

Er was geen significant hoofdeffect van conditie op groepsidentiteit, F (2 , 232) = 0.23, p = .795,

r = .99. Er was ook geen significant hoofdeffect van meetmoment op groepsidentiteit, F (1 , 232) = 3.71, p = .055, r = .89. Het maakte niet uit of de deelnemers meededen tijdens de testweek of via sociale

media. Verder was er geen significante interactie tussen het meetmoment en de conditie, op groepsidentiteit, F (2 , 232) = .58, p = .562, r = .60.

Er was geen significant hoofdeffect van conditie op groepscohesie, F (2 , 232) = 0.33, p = .718,

r = .99. Ook was er geen significante interactie tussen het meetmoment en de conditie, op

groepscohesie, F (2 , 232) = .58, p = .562, r = .21. Er was wel een significant hoofdeffect van

meetmoment op groepscohesie, F (1 , 232) = 11.57, p = .001, r = .96. Een onafhankelijke t-toets onthulde dat de deelnemers uit de testweekgroep een grotere mate van groepscohesie hadden (M = 3.45, SD = 0.47) dan de deelnemers uit de sociale mediagroep (M = 3.23, SD = 0.45), t(236) = -3.43, p = .001.

Om te kijken wat de contrasten waren tussen de condities per meetmoment voor

(20)

geen significante contrasten tussen de condities (alle p-waardes > .440). De deelnemers van de testweekgroep hadden ongeveer dezelfde mate van groepscohesie in de verschillende condities (dataset 1). Dit gold ook voor de deelnemers van de sociale mediagroep (dataset 2). De M per meetmoment per conditie staat in Figuur 5.

Figuur 5. Gemiddelde mate van groepscohesie per conditie per meetmoment.

Covariantie van de demografische variabelen

Er zijn exploratieve data-analyses uitgevoerd bij de MANOVA om te kijken of meetmoment, direct contact, extended contact, geslacht, nationaliteit, woonomgeving, huidige studiesituatie, leeftijd en opleiding een covariaat zijn voor het effect van vicarious contact op SIV. Alleen meetmoment was een significante covariaat voor groepscohesie, maar niet voor groepsidentiteit, F (1 , 226) = 5.00, p = .026, η2 = .02. Na het controleren voor meetmoment was er geen significant effect van vicarious contact op groepscohesie, F(2 , 226) = 0.59, p = .59, η2 = .005.

(21)

Discussie

Dit onderzoek richtte zich op het ontwikkelen van een nieuw construct (subjectieve intergroep veiligheid) door te kijken of groepscohesie en groepsidentiteit hier onderdeel van zijn (hypothese 1, 2 en 3). Daarnaast is er onderzocht of vicarious contact invloed heeft op SIV (hypothese 4 en 5).

Groepscohesie en groepsidentiteit blijken factoren te zijn van SIV. Groepscohesie en groepsidentiteit correleren onderling. Daarnaast correleren deze twee factoren met het subconstruct weerbaarheid en het construct SIV. Hypothese 1, 2 en 3 zijn uitgekomen. Er bleek echter geen invloed te zijn van

vicarious contact op SIV. Groepsidentiteit en groepscohesie verschilden niet per conditie. Hypothese 4

en 5 zijn niet uitgekomen.

Het verband tussen groepsidentiteit en SIV sluit aan bij het onderzoek van Schafer (1999). Uit zijn onderzoek bleek dat er een verband was tussen groepsidentiteit en veiligheid. Schafer keek naar subjectieve veiligheid in plaats van SIV. Hij heeft niet de invloed van de outgroup op subjectieve veiligheid meegenomen. Dat werd in het huidige onderzoek wel gedaan. Nu kan er geconcludeerd worden dat er ook een verband is tussen groepsidentiteit en SIV.

Het verband tussen groepscohesie en SIV was nog niet eerder onderzocht. Dit verband viel indirect wel te verwachten op basis van eerder onderzoek. Groepscohesie vermindert angst (Seashore, 1954) en stress (Kandula et al., 2009). Angst en stress zijn emoties die waarschuwen voor een onveilige situatie (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler, et al., 2001). Aan de hand van deze

literatuur viel er indirect te verwachten dat er een verband was tussen groepscohesie en SIV, maar dankzij dit onderzoek is er directe ondersteuning. Het ontwikkelen van het construct SIV gaat de goede kant op aangezien de hypotheses zijn uitgekomen.

Er is echter geen effect van vicarious contact op SIV gevonden. Dat hypothese 4 en 5 niet zijn uitgekomen sluit niet aan bij eerder onderzoek van Joyce en Harwood (2014). In hun onderzoek leidde positief vicarious contact tot meer positieve attitudes tegenover de outgroup dan negatief en neutraal

(22)

vraagtekens. Deze onderzoeken spreken elkaar tegen, waardoor de gevonden data van het huidige onderzoek minder sterk staan. Er moet wel worden vermeld dat Joyce en Harwood (2014) in hun onderzoek niet keken naar SIV maar naar intergroepsattitude. Er werd echter verwacht dat deze constructen dezelfde resultaten zouden hebben aangezien een positieve attitude hoort bij een veilige omgeving (James, 1894; Tooby & Cosmides, 1990; Stemmler et al., 2001). Aan dit verschil zal het gebrek aan resultaat waarschijnlijk niet liggen. Een mogelijke oorzaak is het mislukken van de

manipulatie. In de komende alinea zullen twee oorzaken besproken worden waardoor de manipulatie mislukt kan zijn.

De manipulatie is mogelijk mislukt doordat een persbericht over een voetbalwedstrijd niet sterk genoeg is om de mening van mensen te veranderen. Dit zou verklaren waarom er geen verschil is gevonden in SIV tussen de condities. Mensen kunnen denken dat een voetbalwedstrijd niets zegt over de rest van het dagelijks leven. Daarnaast ging er niets fout bij de voetbalwedstrijd. In de negatieve vicarious contact conditie was de sfeer grimmig maar de situatie liep niet uit de hand. Een ernstigere situatie lokt meer reactie bij de deelnemers uit. Nu waren de condities misschien allemaal wat te neutraal. In vervolgonderzoek kan een sterkere manipulatie gebruikt worden die mensen meer raakt. Wat ook een oorzaak zou kunnen zijn voor het ontbreken van een effect, is dat deelnemers doorhadden dat het filmpje hun mening ten opzichte van vluchtelingen moest veranderen. Als de manipulatie zichtbaar is, kan men anders reageren dan als men niet door heeft wat de manipulatie is. Nu kan men namelijk zelf beslissen om te antwoorden zoals de onderzoekers verwachten of juist te antwoorden alsof de manipulatie er niet toe doet. Men kan ervoor kiezen zich niet te laten

beïnvloeden omdat mensen mogelijk bijvoorbeeld een sterke mening willen hebben. Dit zou kunnen verklaren waarom deelnemers hetzelfde reageerden in alle condities. Er is een reden om aan te nemen dat sommige deelnemers de manipulatie doorhadden. Een aantal deelnemers heeft geraden wat de andere filmpjes waren. In vervolgonderzoek zou een manipulatiecheck gedaan kunnen worden om te controleren of alle deelnemers het doel van het onderzoek doorhebben. Daarnaast zouden er

(23)

maken. Deelnemers kunnen bijvoorbeeld simpele taakjes doen zoals het rangschikken van woorden, in de tijd tussen de manipulatie en het invullen van de vragenlijsten. Dit leidt de deelnemers af.

Verder bleek dat de deelnemers uit de testweekgroep significant een hogere mate van groepscohesie ervoeren in alle condities van vicarious contact dan de deelnemers uit de sociale

mediagroep. Dit effect was onverwacht en daarom is er een oorzaak bedacht: de aanwezigheid van de

ingroup tijdens de testweek. Tijdens de testweek zaten de deelnemers in een zaal vol Nederlandse

medestudenten, wat het lidmaatschap van deze groep saillant maakte. De deelnemers uit de sociale mediagroep waren waarschijnlijk alleen tijdens het deelnemen aan het onderzoek. De aanwezigheid van de ingroup tijdens de testweek heeft mogelijk de groepscohesie versterkt. De aanwezigheid van een homogene groep leidt inderdaad tot meer groepscohesie (Wellen & Neale, 2006; Scheepers et al., 2002). Dit is een interessant resultaat, maar in eerste instantie niet relevant voor deze studie. Vicarious contact had hier namelijk geen invloed op. Toch is hier een verklaring voor het resultaat gezocht omdat dit resultaat niet was verwacht.

Tot slot is er besloten om de deelnemers die controlevraag 1 (Wat voor kleur voetbalshirt droegen de jongens uit het filmpje?) en 2 (Wat was de eindscore van de voetbalwedstrijd?) fout beantwoordden, niet te excluderen. Hiervoor is gekozen omdat veel deelnemers de vragen fout beantwoord hadden. Al deze deelnemers excluderen zou niet goed zijn voor de sterkte van de resultaten. Het is mogelijk dat de kleur van het voetbalshirt niet als relevant werd beschouwd tijdens het bekijken van het filmpje. De deelnemers hebben misschien meer op de inhoudelijke informatie gelet. Sommige deelnemers gaven inderdaad aan wel goed opgelet te hebben maar de controlevragen alsnog niet te weten. Daarom is besloten dat het excluderen van deze proefpersonen niet zou helpen om deelnemers te detecteren die niet hebben opgelet.

Kortom, het construct SIV lijkt opgebouwd te zijn zoals verwacht. Men ervaart meer

groepscohesie en groepsidentiteit als men zich weerbaar en veilig voelt, en andersom. Dit onderzoek heeft daardoor een goede start gemaakt voor onderzoek naar SIV. Er lijkt alleen geen effect te zijn van

(24)

het huidige onderzoek voorzichtig geïnterpreteerd worden. Het is verstandig om eerst

vervolgonderzoek te doen met een sterkere manipulatie. Men krijgt dagelijks nieuwsfragmenten te zien over vluchtelingen. Wat de invloed is van deze fragmenten zal moeten blijken uit

vervolgonderzoek. Het is in ieder geval goed om te weten dat Nederlanders zich veiliger voelen als zij zich verbonden voelen met Nederland, en andersom. De vluchtelingen blijven voorlopig komen, het is verstandig om te blijven zoeken naar manieren om de SIV te vergroten.

(25)

Referenties

AD (2016). Conflicten vluchtelingen vooral onderling in Nederland. Opgehaald van

http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/4220957/2016/01/08/Conflicten-vluchtelingen-vooral-onderling-in-Nederland.dhtml

Beyer, A., & Matthes, J. (2015). Public Perception of the Media Coverage of Irregular Immigration.

American Behavioral Scientist, 59, 839-857.

Bornstein, R. F. (1989). Exposure and affect: Overview and meta-analysis of research, 1968-1987. Psychological Bulletin, 106, 265-289.

Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (2016). Opgehaald van http://www.raadsledenenveiligheid.nl/vluchtelingen

Cohen, S., & Wills, T. (1985). Stress, social support, and the buffering hypothesis. Psychological Bulletin,

98, 310-357.

Eccleston, C. P. & Major B. N. (2006). Attributions to Discrimination and Self-esteem: The Role of Group Identification and Appraisals. Processes & Intergroup Relations, 9, 147-162.

Feinman, S. (1980). Infant responses to race, size proximity and movement of strangers. Infant Behavior

and Child Development, 3, 187-204.

Field. A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. Canada: SAGE publications. Guldenmund, F.W. (2000). The nature of safety culture: A review of theory and practice. Safety

Science, 34, 215-257.

Herda D. (2016).The specter of discrimination: Fear of interpersonal racial discrimination among adolescents in Chicago. Social Science Research, 55, 48-62.

De Hond, M. (2016). De Stemming van 10 januari 2016. Opgehaald van

http://nieuws.tpo.nl/2016/01/10/peiling-de-hond-pvv-nieuwe-recordhoogte/

Husnu, S., & Crisp, R. J. (2010). Imagined intergroup contact: A new technique for encouraging greater inter-ethnic contact in Cyprus. Peace and Conflict,16, 97–108.

(26)

Joyce, N., & Harwood, J. (2014). Improving Intergroup Attitudes through Televised Vicarious Intergroup Contact: Social Cognitive Processing of Ingroup and Outgroup Information.

Communication Research, 41, 627-643.

Kandula, N. R., Wen, M., Jacobs, E. A., & Lauderdale, D. S. (2009). Association between neighborhood context and smoking prevalence among Asian Americans. American Journal of Public Health, 99, 885–892.

Luhtanen, R., & Crocker, J. (1992). A collective self-esteem scale: Self-evaluation of one’s social identity. Personality and Social Psychology Bulletin, 18, 302–318.

Maslow, A. H. (1970). Motivation and personality (2nd ed.) New York: Harper & Row.

Mazziotta, a., Mummendey, A., & Wright, S. C. (2011). Vicarious intergroup contact effects: Applying social-cognitive theory to intergroup contact research. Group Processes & Intergroup Relations,

14, 255–274.

Pepitone, A. & Kleiner, R. (1957). The effects of threat and frustration on group cohesiveness. Journal of

abnormal psychology, 54, 192-199.

Pepitone, A., & Reichling, G. (1995). Group cohesiveness and the expression of hostility. Human

Relations, 8, 327-337.

Pettigrew, T. F. & Tropp. L. R. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory. J. Pers. Soc.

Psychol., 90 751–783.

Sampson R. J., Raudenbush S. W., Earls F. (1997). Neighborhoods and violent crime: A multilevel study of collective efficacy. Science, 277, 918–924.

Schafer, M. (1999). Cooperative and conflictual policy preferences: the effect of identity, security and the image of the other. Political Psychology, 20, 829-844.

Scheepers, D., Branscombe, N. R., Spears, R., & Doosje, B. (2002). The emergence and effects of deviants in low and high status groups. Journal of Experimental Social Psychology, 38, 611-617.

(27)

Schmitt, M. T., Silvia, P. J., & Branscombe, N. R. (2000). The Intersection of Self-Evaluation Maintenance and Social Identity Theories: Intragroup Judgment in Interpersonal and Intergroup Contexts. Personality and Social Psychology Bulletin, 26, 1598-1606.

Schmitt, M. T. & Branscombe, N. R. (2002). The meaning and consequences of perceived

discrimination in disadvantaged and privileged social groups. European Review of Social

Psychology, 12, 167-199.

Sampson R. J., Raudenbush S. W., Earls F. (1997). Neighborhoods and violent crime: A multilevel study of collective efficacy. Science, 277, 918–924.

Seashore, S. E. (1954). Group cohesiveness in the industrial work group. Ann Arbor, MI: Institute for Social Research.

Stangor, C. (2004). Social Groups in action and interaction. New York: Psychology Press.

Stemmler, G., Heldmann, M., Pauls, C., & Scherer, T. (2001). Constraints for emotion specificity in fear and anger: The context counts. Psychophysiology, 38, 275-291.

Sulaiman-Hill, C. M. R. & Thompson, S. C. (2012). Afghan and Kurdish refugees, 8-20 years after resettlement, still experience psychological distress and challenges to well being. Australian

and New Zealand Journal of Public, 36, 126-134.

Tajfel, H., & Turner, J. (1979). An integrative theory of intergroup conflict. In W. Austin & S. Worchel (Eds.), The Social Psychology of intergroup relations. Monterey, CA: Brooks-Cole.

Tooby, J., & Cosmides, L. (1990). The past explains the present. Emotional adaptations and the structure of ancestral environments. Ethology and Sociobiology, 11, 375-424.

Vezzali, L., Hewstone, M., Capozza, D., Giovannini, & D., Wolfer, R. (2014). Improving intergroup relations with extended and vicarious forms of indirect contact. European Review of Social

Psychology 25, 314-389.

Vluchtelingenwerk Nederland (2016). Bescherming in Nederland. Opgehaald van http://www.vluchtelingenwerk.nl/feiten-cijfers/cijfers/bescherming-nederland

(28)

Wellen, J. M., & Neale, M. (2006). Deviance, Self-Typicality, and Group Cohesion The Corrosive Effects of the Bad Apples on the Barrel. Small Group Research , 37, 165-186.

(29)

Appendix A

Materialen Groepscohesie en groepsidentiteit

Collectieve zelfwaarderingschaal. (Luhtanen & Crocker , 1992) - Subschaal identiteit

− "Over het algemeen heeft het feit dat ik een Nederlander ben weinig te doen met hoe ik denk over mijzelf."

− "Mijn Nederlandse nationaliteit is een belangrijke reflectie van wie ik ben."

− "Het feit dat ik Nederlander ben is onbelangrijk voor mijn gevoel over wat voor een soort persoon ik ben."

− "Over het algemeen is bij Nederland horen een belangrijk deel van mijn zelfbeeld."

Items Sociale Cohesie (Sampson, Raudenbush & Earls, 1997) − "Nederlanders zijn bereid andere Nederlanders te helpen. " − "Nederland is een hecht land."

− "Nederlanders zijn te vertrouwen."

− "Nederlanders kunnen over het algemeen niet zo goed met elkaar overweg." − " Nederlanders delen niet dezelfde waarden. "

(30)

Appendix B Script interview

Script positieve conditie

Nieuwslezer: Afgelopen zaterdag was er in Slotermeer een voetbalwedstrijd tussen Nederlandse jongeren en

jonge vluchtelingen. De wedstrijd was georganiseerd door initiatiefnemers van Vooruit, een project wat zich bezig houdt met de sociale cohesie in de buurt. De wedstrijd was een succes. Onze correspondent sprak na afloop met één van de deelnemers.

Correspondent: Hoe ging de wedstrijd?

Jongen: Er waren veel kansen voor beide teams, uiteindelijk werd het 1-1. Er waren veel buurtbewoners komen kijken.

Correspondent: En hoe verliep het contact tussen de vluchtelingen en buurtbewoners?

Jongen: De sfeer was goed. De vluchtelingen en buurtbewoners deden aardig naar elkaar tijdens de wedstijd. Na afloop werd er nog gekletst met elkaar. Zowel de vluchtelingen als de buurtbewoners hadden het goed naar hun zin hadden met de andere groep erbij, dus het is zeker voor herhaling vatbaar.

Script neutrale conditie

Nieuwslezer: Afgelopen zaterdag was er in Slotermeer een voetbalwedstrijd tussen Nederlandse jongeren en

jonge vluchtelingen. De wedstrijd was georganiseerd door initiatiefnemers van Vooruit, een project wat zich bezig houdt met de sociale cohesie in de buurt. Onze correspondent sprak na afloop met één van de deelnemers.

Correspondent: Hoe ging de wedstrijd?

Jongen: Er waren veel kansen voor beide teams, uiteindelijk werd het 1-1. Een spannende wedstrijd dus. Er waren bovendien veel buurtbewoners komen kijken.

(31)

Script negatieve conditie

Nieuwslezer: Afgelopen zaterdag was er in Slotermeer een voetbalwedstrijd tussen Nederlandse jongeren en

jonge vluchtelingen. De wedstrijd was georganiseerd door initiatiefnemers van Vooruit, een project wat zich bezig houdt met de sociale cohesie in de buurt. De wedstrijd verliep niet helemaal volgens plan. Onze correspondent sprak na afloop met één van de deelnemers.

Correspondent: Hoe ging de wedstrijd?

Jongen: Er waren veel kansen voor beide teams, uiteindelijk werd het 1-1.Er waren veel buurtbewoners komen kijken.

Correspondent: En hoe verliep het contact tussen de vluchtelingen en buurtbewoners?

Jongen: De sfeer was grimmig. De vluchtelingen en de buurtbewoners deden niet erg aardig naar elkaar tijdens de wedstrijd. Na afloop werd er nog gekletst met elkaar. Zowel de vluchtelingen als de buurtbewoners hadden het niet naar hun zin hadden met de andere groep erbij, dus het is niet echt voor herhaling vatbaar.

(32)

Reflectieverslag

(a) Hoe ben je met de verkregen feedback omgegaan?

Ik heb telkens eerst alle feedback doorgelezen. Daarna probeerde ik de stukken tekst aan te passen waar feedback op was. De punten waar ik tegenaan liep schreef ik op zodat ik deze punten kon bespreken tijdens de scriptiebespreking. Tijdens de scriptiebespreking maakte ik weer aantekeningen om te zorgen dat ik goed zou onthouden wat het feedback punt nou precies inhield en hoe ik het het beste kon verbeteren.

(b) Waar is het project goed verlopen en waar verliep dat minder goed?

Tijdens het project verliep de verwerking van feedback op deze manier telkens erg goed. Doordat ik al de feedback al had proberen te verwerken tegen de tijd dat ik een scriptiebespreking had, wist ik precies wat voor mij de knelpunten waren en waar ik hulp bij nodig had. Daardoor kwam ik niet vlak voor een nieuwe deadline voor dingen te staan die ik niet op kon lossen.

Verder verliep het literatuur zoeken voor vicarious contact en voor groepsidentiteit ook best goed. In het begin had ik wel wat moeite om te snappen welke variabelen precies de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen waren. Hier liep ik tegenaan bij het zoeken naar literatuur. Ik snapte daardoor niet wat voor artikelen ik precies moest vinden. Sanne heeft me toen uitgelegd hoe het onderzoek precies in elkaar zat en toen ging het zoeken van literatuur veel beter. Ik had wel moeite met het zoeken naar literatuur voor groepscohesie. Hier is alleen oud onderzoek over te vinden. Daarnaast is er veel onderzoek gedaan naar de cohesie tussen verschillende groepen en niet binnen de ingroup. Uiteindelijk heb ik een aantal goede artikelen gevonden maar dit kostte best veel tijd. Wat wel echt fijn was, was dat ik alles wat ik vond aan literatuur opschreef. Ik schreef op waar het

vandaan kwam en wat ik er mee wilde doen. Ook schreef ik meteen bronnen op waar ik later nog naar kon kijken. Informatie die ik in eerste instantie niet gebruikte heb ik alsnog daarin laten staan. Dit kwam af en toe later nog van pas. Ik heb nog nooit eerder een literatuur logboek bijgehouden maar ik wil dit zeker vaker gaan doen. Het is erg handig.

Bij het schrijven van de resultatensectie liep ik er tegen aan dat ik niet zo goed snapte welke test ik nou precies waarom deed. Vooral de assumpties snapte ik niet. Dat heeft wat meer tijd gekost maar met hulp van anderen, Field en andere onderzoeksartikelen als voorbeeld ben ik er toch uitgekomen. Het runnen van de analyses zelf was geen probleem. Dit ging gemakkelijk. Het hielp ook dat ik alle syntax en output geordend had opgeslagen. Ik kon alles zo terugvinden.

(c) Wat zijn volgens jou de sterke en zwakkere punten van je onderzoeksverslag?

Ik denk dat de schematische weergaven een sterker punt van mijn verslag zijn. Zo is het telkens duidelijk waar het over gaat, samengevat in een simpel tekeningetje. Daarnaast zijn de grafieken en tabellen netjes en overzichtelijk.

Verder denk ik dat mijn abstract goed en duidelijk is en dat de methode dat ook is.

Ik denk dat de zwakkere punten van mijn verslag de literatuur over groepscohesie, en de structuur zijn.Ik heb erg mijn best gedaan om groepscohesie sterk te laten staan maar ik denk dat nog een paar artikelen die wat directere linken konden leggen een verbetering zouden zijn.

(33)

Structuur heb ik heel erg proberen aan te brengen in mijn these maar ik weet van mezelf dat mijn teksten soms wat door elkaar kunnen lopen of dat ik dingen niet expliciet maak. Ik denk dat de eindversie al wel veel beter is dan de beginversie. Ik heb mijn these laten lezen aan sommige niet-psychologen. Zij snapte al mijn redenaties. Dit is een goed teken, blijkbaar is het dus wel gelukt om er een logisch verlag van te maken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het bepalen van bloedgroep en Rhesus factor neemt de AutoVue helemaal onder in de buis een mon- ster, terwijl met de handmethode juist bovenin de buis wordt gesampled.. Om

Waar worden contacten gelegd tussen de oudere bewoners en een toenemend aantal studenten in de wijk Paddepoel en hoe wordt dit contact ervaren.. Eerst zal de huidige

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

The perceptions and experiences of virtual talented workers (working in the home country and abroad) with regard to their work and employer will be investigated, as well as

In gold mining the focus, of the energy management services provided, is on company en- ergy managers with between 50 and 100 sites or projects under their supervision that

Verpleegkundigen en praktijkondersteuners (POHs) die weleens contact hebben met het zorgkantoor voor het regelen van verpleeghuiszorg zijn veelal (67-89%) positief over dit contact

Daarna wordt bepaald welke mogelijkheden een gebied heeft voor een bepaalde leefstijl, aan de hand van een woonmilieu analyse. Hiermee wordt de potentie van een gebied afgewogen

Communication about environmental problems and of potential sol- utions require multi-disciplinary, interactive and two-way communication (consultation and dia- log) to