• No results found

Onderzoek naar dropouts bij ouderschap met liefde en grenzen (OLG) : de kenmerken en predictoren van drop-out

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar dropouts bij ouderschap met liefde en grenzen (OLG) : de kenmerken en predictoren van drop-out"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Ouderschap met liefde en grenzen

Onderzoek naar dropouts bij Ouderschap

met Liefde en Grenzen (OLG)

De kenmerken en predictoren van drop-out

Stefan Hammel 10515941 Begeleiding: drs. E. Kornelis (UvA) & dr. J. van Horn (de Waag)

Tweede beoordelaar: prof. dr. G. J. J. M. Stams Amsterdam, augustus 2016

Masterthesis Forensische Orthopedagogiek, Graduate School of Child Development and Education,

(2)

2

Abstract

Parenting with love and limits (PLL) is a short-term (systemic) family intervention for adolescents between 12 and 18 years old that focuses on reducing behavioral problems. This study examined PLL dropouts. The research question was: “what characteristics predict dropout?” In the literature, often, no predictors of dropout are found. Identifying such predictors would have much scientific and practical value, allowing the PLL program to be adjusted and thus reducing dropout. It was hypothesized that dropouts are more likely to have a comorbid disorder and more severe problems, to be immigrants, to have less education, and to have more parenting stress. Furthermore, it was hypothesized that less treatment (coaching sessions) and less treatment motivation both represent a higher dropout risk. Predictors of dropout were examined using a logistic-regression analysis. The research group consisted of 127 PLL youth. The results indicated that dropouts had received significantly fewer coaching sessions. This was in accordance with the hypothesis. No support was found for the other six hypotheses. The conclusion was that the beginning of the coaching program should be better monitored to increase the chance of forming an alliance between the coach and the family. Furthermore, it seems important for the coach to use a responsive way of coaching instead of a directive approach. For future research on PLL dropouts, a qualitative study is recommended.

Keywords: PLL, behavior problems, family system, systemic coaching, dropout, non-dropout, alliance.

(3)

3

Samenvatting

Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG) is een kortdurende (systemische) gezinsinterventie voor adolescenten tussen de 12 en 18 jaar oud, gericht op het terugdringen van

gedragsproblemen. In deze studie is uitval (dropout) bij OLG onderzocht. De onderzoeksvraag luidt: “Welke kenmerken voorspellen dropout?” Uit de literatuur blijkt dat dropout vaak moeilijk te voorspellen is. Het vinden van voorspellers in deze studie kan grote

wetenschappelijke en praktische waarde hebben, doordat het OLG-programma kan worden aangepast en er minder uitval is. De verwachting is dat dropouts vaker een comorbide stoornis en ernstiger problematiek hebben, dat ze vaker allochtoon en lager opgeleid zijn en dat het gezin meer opvoedbelasting ervaart. Daarnaast wordt verwacht dat er bij minder

behandelcontacten (coachingssessies) een hoger risico is op dropout en dat cliënten bij een lagere behandelmotivatie vaker uitvallen. In dit onderzoek zijn voorspellers van dropout onderzocht middels een logistische regressie-analyse. De onderzoeksgroep bestond uit 127 OLG-jongeren. Uit de resultaten is gebleken dat minder coachingsgesprekken dropout voorspelde. Dit is in overeenstemming met de hypothese. Voor de andere zes hypotheses is geen steun gevonden. De conclusie is dat het begin van het coachingstraject beter gemonitord kan worden zodat de kans op een alliantie tussen coach en gezin het grootst is. Het lijkt daarbij van belang dat er responsief wordt gecoached in plaats van directief. Voor toekomstig onderzoek naar dropouts bij OLG wordt aanbevolen een kwalitatief onderzoek te doen.

Keywords: OLG, gedragsproblemen, gezinssysteem, systemisch coachen, dropout, non-dropout, alliantie.

(4)

4

Inleiding

Hoewel jeugdcriminaliteit sinds 2007 een dalende trend laat zien, worden er jaarlijks nog steeds 75.000 adolescenten aangehouden door de politie in verband met vermogensmisdrijven, geweldsmisdrijven en misdrijven in de categorie vernieling en openbare orde (CBS, 2014; Van der Laan, Goudriaan, & Weijters, 2014). De maatschappelijke schade van criminaliteit bedroeg in 2012 naar schatting 24,2 miljard euro, wat correspondeert met 4% van ons bruto binnenlands product (De Lange & Kalidien, 2013). Daders en slachtoffers van criminaliteit worden regelmatig verwezen naar therapeutische instellingen (Van der Laan et al., 2014). Specialistische behandelingen zijn duur, maar ook de daarbij behorende uitval op

behandelingen, ook wel ‘dropout’ genoemd (Cornelissen, Poppe, & Ouwens, 2010). Dropouts ondermijnen het therapeutische milieu waardoor de groepscohesie kan verdwijnen ener

demoralisatie kan ontstaan bij zowel achtergebleven cliënt als de therapeut (Barret, Chua, Crits-Christoph, Gibbons, & Thompson, 2008; King & Canada, 2004). In het huidige

onderzoek worden de kenmerken onderzocht van dropouts uit een (systemisch) gezinsgerichte interventie: Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG). Deze interventie richt zich op de snelle aanpak van gedragsproblemen bij adolescenten.

Dropout-percentages in de geestelijke gezondheidszorg schommelen tussen de 30 en 80 procent, en kosten jaarlijks 5 miljard euro (Boer, 2013; Cornelissen et al., 2010).

Onderzoek van Boer (2013) laat zien dat de schattingen zo uiteenlopen doordat verschillende definities en operationalisaties worden gehanteerd. In onderzoeken naar dropout in de

geestelijke gezondheidszorg wordt veelal voorafgaand aan de behandeling gekeken naar wat de cliënt nodig heeft. Op het moment dat de cliënt stopt met de behandeling bekijkt de

behandelaar of het benodigde is behaald of niet om dropout vast te stellen (Boer, 2013; Lopes, Gonçalves, Sinai & Machado 2015; Robbins, Turner, Alexander & Perez, 2003; Schneider, Alysonc, Haack, & Lawton, 2016). De metingen zijn daardoor sterk afhankelijk van de (subjectieve) ervaring van de behandelaar. In een meta-analyse naar behandel-dropout van adolescenten in de gezondheidszorg blijkt dat ook het onderzoeksdesign de

dropout-percentages sterk beïnvloedt (De Haan, Boon, de Jong, Hoeve, & Vermeiren, 2013). Hieruit is gebleken dat dropout-percentages lager zijn in doeltreffendheidsstudies (26,3%) dan in

effectiviteitsstudies (45,3%). Als de opinie van de therapeut als uitgangspunt wordt genomen in plaats van het aantal bijgewoonde sessies zijn dropout-percentages tien procent lager (De Haan et al., 2013). Een vrij recente definitie van drop-out, die ook in dit onderzoek wordt gebruikt, stelt dat “dropout gezien kan worden als het vroegtijdig verbreken van contact tussen

(5)

5

therapeut en cliënt (systeem), waarbij wel of geen consensus is bereikt of het behandeldoel is behaald” (Veeninga & Hafkenscheid, 2004).

Ongeacht de definitie hebben jongeren die vanwege gedragsproblemen in behandeling zijn een hogere kans op dropout dan volwassenen met gedragsproblemen. Jongeren zijn wispelturiger en werken minder mee aan de behandeling. (Hilderink, Van’t Land, & Smits, 2009; Poetoe, 2012). Door ouders bij de behandeling te betrekken en te werken aan het verbeteren van opvoedcompetenties verminderen de gedragsproblemen van jongeren en daarmee vermindert de kans op het ontwikkelen van delinquent gedrag (Dekovic, Asscher, Manders, Prins, & Van der Laan, 2012; Sells, Winokur-Early, & Smith, 2011; Zwirs, 2006). Onderzoek wijst uit dat een gezinsgerichte aanpak de meest effectieve manier is om

gedragsproblemen bij adolescenten te verminderen omdat het gedrag van ouders een

beschermende factor kan zijn (Hoogsteder, 2012b; Verhulst, Verheij, Ferdinand, 2007; White & Renk, 2012). Een gezinsgerichte aanpak betekent een systeemgerichte werkwijze, waarmee wordt bedoeld dat de problematiek of hulpvraag van de betrokken adolescent centraal staat en wordt gezien in samenhang met zijn of haar functioneren in zijn of haar sociale omgeving en gezinssysteem (Willems, 2010). In de gezinsgerichte aanpak gaan systeemtherapeuten ervan uit dat de gedragingen en rollen van de individuele gezinsleden niet los kunnen worden gezien van het gedrag van de andere leden van het gezin (Watzlawick, P., Beavin, J., & Jackson D.D., 1967; Willems, 2010). Vrienden, familie, school en instanties vallen in breder

perspectief ook onder het systeem van de adolescent (Willems, 2010). Hoewel gezinsgerichte interventies effectief lijken te zijn in het verminderen van probleemgedrag, zijn dergelijke groepsbehandelingen complex en is er een grotere kans op voortijdige behandeluitval dan bij individuele behandeling (Kool & Sijben, 1989; Robbins, Liddle, Turner, Alexander, & Kogan, 2006; Van Lawick, Reijmers, & Savenije, 2014) (zie de volgende paragraaf).

Ouderschap met Liefde en Grenzen

OLG is een Nederlandse bewerking van de gezinsinterventie die in Amerika is ontwikkeld onder de naam ‘Parenting with Love and Limits’ (PLL) door systeemtherapeut Scott Sells en het Savannah Family Institute (Sells, 1998). OLG is een kortdurend behandelprogramma van drie tot maximaal acht maanden voor gezinnen met kinderen tussen de 12 en 18 jaar met matige tot ernstige gedragsproblematiek en/of dreigend delict gedrag. De interventie richt zich op het voorkómen dan wel verminderen van recidive en probleemgedrag, waaronder het plegen van delicten. Oppositionele en/of antisociale gedragsproblemen worden verminderd

(6)

6

door het herstellen van verstoorde relaties in het gezin en het verbeteren van

opvoedingscompetenties van de ouders. Als een van de weinige gezinsinterventies combineert OLG groepsbijeenkomsten met alle gezinnen met afzonderlijke gezinstherapie (coaching) (Sells, 1998; Hoogsteder, 2012c). Het Nederlands Jeugdinstituut erkent OLG als

gezinsinterventie. De forensische polikliniek van De Waag heeft als enige organisatie in Nederland een licentie voor OLG (NJI, z.d.).

Dropout bij (systemische) therapieën

Omdat OLG een systemische benadering heeft worden voor deze studie, in het kader van dropout, zowel therapieën in het algemeen als systeemgerichte therapie besproken. Bij systeemgerichte therapieën is er over het algemeen een grotere kans op dropout omdat therapeuten te maken hebben met meerdere personen van het gezinssysteem, en als er één gezinslid uitvalt volgen de anderen gezinsleden vaak ook (Lawick et al., 2014). In

groepstherapie met meerdere families verstoren dropouts het groepsproces (Fernandez, Salem, Swift, & Ramtahal, 2015).

Het dropout-proces in therapieën wordt na afloop zelden tot nooit grondig

geanalyseerd (Van Deth, 2014). Het gevolg hiervan is dat zowel cliënt als therapeut er niets van leren voor toekomstige hulpverleningssituaties (Van Deth, 2014). Uit verschillende studies blijkt dan ook dat dropout vele kenmerken heeft, maar dat dit niet vaak resulteert in een significante voorspellende waarde voor dropout. In bijvoorbeeld het onderzoek van Lopes et al. (2015) naar depressieve patiënten in de geestelijke gezondheidszorg, zijn er geen

voorspellers van dropout gevonden in de intakefase van de behandeling. In de dropout-studie van Boer (2013), naar dropout van patiënten met persoonlijkheidsproblematiek, zijn ook geen significante voorspellers van dropout naar voren gekomen. In dit onderzoek waren de klachten van de patiënten niet goed gecategoriseerd in de voorfase. Cornelissen et al. (2010) stelt dat dropout op grond van kenmerken van cliënten en stoornissen in geringe mate te voorspellen is. Cornelissen et al. (2010) vindt in zijn onderzoek één voorspeller voor dropout. Dropouts hebben een ernstiger mate van problematiek dan non-dropouts, dat wil zeggen een lagere Global Assessment of Functioning (GAF) (Carr, 2006). Hierbij geldt: hoe lager de GAF-score, hoe ernstiger de problematiek. Uit verschillende studies blijken er meerdere risicofactoren van dropout te zijn, zoals psychopathologie van de ouders, een lage sociaal-economische status (SES) en éénouderschap (Cornelissen et al., 2010; Hilderink et al., 2009; Schneider et al., 2016). Ook spelen praktische problemen zoals reistijd, financiën, en geen zorgverzekering een

(7)

7

rol (Boer, 2013). Dropouts zouden vaker slechter met tegenslagen omgaan in hun

behandeling, en eerder de hoop op verbetering verliezen (Cornelissen et al., 2010). Etniciteit van de cliënt blijkt ook een rol te spelen bij dropout in de gezondheidszorg: allochtonen vallen vaker uit dan autochtonen (Hilderink et al., 2009). Autochtonen bekijken hun problematiek vaker intrapsychisch, gericht op de kern van de problematiek. Allochtone cliënten bekijken de problematiek vaker vanuit sociaal-maatschappelijk perspectief, waarbij de praktische kant van de problematiek meer wordt belicht en een medicamenteuze behandeling voorop staat

(Hilderink et al., 2009). Etnische minderheden, in combinatie met stoornissen als ADHD, een gedragsstoornis of een oppositionele opstandige gedragsstoornis, waren de grootste

voorspellers van dropout (Hilderink et al., 2009). Als er sprake is van meerdere aandoeningen of stoornissen tegelijk is er sprake van comorbiditeit, wat de kans op behandeluitval vergroot (Rigter, 2013). Ook opvoedbelasting en stress van de ouders blijkt een risicofactor van dropout (Hilderink et al., 2009). Over opvoedbelasting en stress bij ouders zijn wel

tegenstrijdige onderzoeksbevindingen: soms blijkt juist een bepaald niveau van stress nodig voor een succesvolle behandeling (Schneider et al., 2016). Bij een beperkte mate van opvoedbelasting en stress van ouders hebben zij minder klachten, waardoor behandeling onnodig wordt geacht en de kans op dropout toeneemt (Schneider et al., 2016). Ook is gebleken dat opvoedbelasting en stress wordt versterkt door comorbide gedragsproblematiek (zoals ADHD en oppositioneel opstandig gedrag) van het kind, waarop ouderstress weer zorgt voor meer externaliserend gedrag van de jongere (Robbins et al., 2006). Het gebruik van medicatie blijkt een verklaring te zijn bij deze factoren. Bij het gebruik van medicatie is de kans op dropout kleiner dan bij geen gebruik van medicatie. Doordat de symptomen worden onderdrukt is het daarom waarschijnlijker dat iemand de behandeling afrondt (Schneider et al., 2016). Het tegenovergestelde blijkt het geval bij bijvoorbeeld kinderen die medicatie krijgen voor ADHD. Ouders stoppen de behandeling omdat de symptomen bij het kind verdwijnen, waardoor het niet nodig wordt geacht de behandeling voort te zetten (Schneider et al., 2016; Verhulst et al., 2007).

Systeemgerichte therapieën zijn vaak complex door de onderlinge interactie van gezinsleden en de interactie met de therapeut (Chwal, Jurek, Janusz en De Barbaro, 2014; Robbins et al., 2003). Voor de familie onderling is het vaak moeilijk consensus bereiken over de behandeling, wat een alliantie met de behandelaar in de weg staat. Hetzelfde geldt voor consensus met de therapeut, zodat behandeling wordt bemoeilijkt en de kans op dropout toeneemt (Beyebach & Carranza, 1997; Kool & Sijben, 1989; Marchionda & Slesnick, 2013;

(8)

8

Sales, 2003). Omdat het voorspellen van dropout zo moeilijk is worden regelmatig

kwalitatieve interviews gehouden om de achtergronden van de gezinnen helder in kaart te brengen (Bryman, 2008; Stratton, 2010). Uit andere kwalitatieve studies naar dropout komt naar voren dat de therapeuten in kwestie ervaren (systeem)therapeuten moeten zijn om de kans op dropout te verkleinen (Beyebach & Carranza, 1997; Horigian, Robbins, &

Szapocznik, 2004; Robbins et al., 2006).

Uit onderzoek blijkt tevens dat no-shows van de cliënt ervoor zorgen dat de therapeut formeler wordt en minder responsief communiceert (Barnett, Niec & Acevedo-Polakovich, 2014; Van Deth, 2014). Dropouts blijken daardoor ook minder behandelsessies te hebben gehad dan non-dropouts (De Haan et al., 2013; Feitsma, Popping, Jansen, 2012; George, 2008). De therapeut draagt hier aan bij doordat hij minder ‘feeling’ toont en zich minder aansluit bij het cliëntperspectief (Van Deth, 2014). Als de therapeut geprotocolleerd werkt vanuit het ‘ik weet wat het beste voor u is’-perspectief is de kans op no-shows en vervolgens dropout groter. Als de therapeut vanaf het eerste contact de cliënt benadert vanuit het ‘laten we samen kijken wat het beste voor u is’-perspectief is de kans op een alliantie het grootst en komen cliënten naar meer sessies en is de kans op dropout kleiner (Van Deth, 2014).

Therapeutische instellingen hebben verschillende methodieken om mee te werken. Zo heeft OLG met ‘gezinstherapie’ een coachende methodiek om het gezinssysteem

pedagogische vaardigheden bij te brengen (Sells & Souder, n.d.). Bij (psycho)therapie is er sprake van een asymmetrische relatie tussen behandelaar en cliënt, terwijl die bij coaching meer gelijk is en de gecoachte meer zelfstandig is (Van Beek & Tijmes, 2009; Van Deth, 2014). De verwachtingen afstemmen is bij coaching extra belangrijk omdat ‘zelfstandigheid’ verkeerd begrepen kan worden door de gecoachte, dit dient expliciet te worden uitgelegd (Barnett et al., 2014; Van Kempen, 2006). De gecoachte kan zich in het begin misschien minder gehoord voelen en het gevoel hebben dat hij te veel aan het werk moet, en verwacht daardoor meer van de coach (Van Beek & Tijmes, 2009). Dit kan leiden tot meer no-shows wat kan leiden tot dropout; de gecoachte wordt dan minder gemotiveerd voor behandeling (Fenger et al., 2011; Feitsma, et al., 2012; Barnett et al., 2015). Na analyse van het

coachingstraject blijkt dat de eerste tien minuten, tijdens het eerste coachingsgesprek, cruciaal zijn om een alliantie te vormen met de gezinsleden (Barnett et al., 2015). Als er in de eerste tien minuten geen alliantie is wordt de kans op wrijving in het verdere coachingstraject groter en groeit de kans op dropout (Barnett et al., 2015).

(9)

9

Huidige studie naar dropouts bij OLG

Er is in Nederland nog geen onderzoek gedaan naar dropouts bij OLG. Uit de evaluatie- en beoordelingshandleiding van OLG van Hoogsteder (2012a) wordt duidelijk dat gemiddeld 28% van de gezinnen uitvalt tijdens de behandeling. In dit onderzoek worden de kenmerken van dropout bij OLG onderzocht. De onderzoeksvraag is als volgt: Welke kenmerken voorspellen dropout in relatie tot non-dropout?

De verwachting is dat dropouts vaker een comorbide stoornis hebben en ernstigere problematiek laten zien, dat ze vaker allochtoon en lager opgeleid zijn en dat het gezin meer stress of opvoedbelasting ervaart. Bovendien wordt verwacht dat minder behandelcontacten een hoger risico vormen voor dropout en dat men bij een lagere behandelmotivatie vaker uitvalt. Sekse en leeftijd worden niet meegenomen als mogelijke voorspellers van dropout. Sekse heeft namelijk geen onderscheidende rol bij dropout en leeftijd is enkel voorspellend als de range onder de 30 jaar wordt afgezet tegen de range boven de 30 jaar (Hilderink et al., 2009). De range van 12 t/m 18 jaar bij OLG is daarvoor dus te klein. Omdat uit de dataset en het elektronisch patiëntendossier (CS-EZIS) medicatiegebruik onvoldoende duidelijk wordt, is medicatiegebruik niet meegenomen als voorspeller van dropout.

Relevantie

In Nederland is er nog geen onderzoek gedaan naar dropouts bij OLG en in Amerika voor zover bekend ook niet (Hoogsteder, 2012c). Inzicht in de voorspellers van dropouts kan helpen maatregelen te nemen voor het voorkomen van dropout. In onderzoeken naar

voorspellers van dropout worden vaak geen significante voorspellers gevonden (Cornelissen et al., 2010). Eventuele voorspellers die uit deze studie blijken zouden daarom veel

wetenschappelijke waarde en ook praktische betekenis kunnen hebben. Het OLG-programma kan dan waar nodig worden aangepast.

(10)

10

Methode Onderzoeksgroep

De onderzoeksgroep bestaat uit 127 jongeren die vanwege gedragsproblematiek sinds 2011 zijn aangemeld voor Ouderschap met Liefde en Grenzen. De gemiddelde leeftijd van de jongeren was 15 jaar (SD=1,49 en Range 13-19 jaar). In tabel 1 staan enkele aanvullende kenmerken vermeld van de onderzoeksgroep. Uit de tabel blijkt dat een groot deel van de onderzoeksgroep man is (70,3%) en dat meer dan de helft (55,6%) een comorbide aandoening heeft, ook blijkt dat 64,1% een VMBO/MAVO-opleiding heeft gevolgd.

Onder de jongeren zijn 24 verschillende nationaliteiten, waarbij de afkomst van vader en moeder heeft bepaald of zij autochtoon of allochtoon zijn. Jongeren die in Nederland zijn geboren maar wiens ouder(s) in het buitenland zijn geboren worden als allochtoon

aangemerkt, en ook Antillianen en Arubanen worden tot de allochtone doelgroep gerekend (CBS, 2010; Van der Vliet, Ooijevaar, & Boerdam 2010). Westerse allochtonen en niet-westerse allochtonen zijn samengevoegd. In dit onderzoek wordt de adolescent primair gezien als hoofdcliënt, maar een minimale vereiste is dat één van de ouders aan de interventie

meedoet. Het komt voor dat door de complexe, vaak heftige problematiek de adolescent niet te motiveren is voor OLG, maar dat de ouders beslissen wel mee te doen. Idealiter doet het hele gezin mee aan OLG (NJI, z.d.).

Inclusie- en exclusiecriteria

Om in aanmerking te komen voor OLG moeten gezinnen aan een aantal criteria voldoen. Gezinnen met jongeren tussen de 12 en 18 jaar oud komen in aanmerking voor OLG als zij de Nederlandse taal voldoende beheersen. De jongeren hebben bovendien een geschatte IQ-score van 85 of hoger. Huidige opleiding is daarvan een goede indicator. Het intelligentieniveau van de ouders wordt geschat en is niet precies vast te stellen, net als behandelgeschiedenis en medicatiegeschiedenis. Verder heeft de adolescent de afgelopen zes maanden twee of meer van de volgende gedragingen vertoond: ernstig en volhardend liegen, verbale agressie, fysieke agressie, herhaaldelijk weglopen, en gedragsproblemen op school. Tevens dient er sprake te zijn van ernstige of complexe gezins- en/of relatieproblemen in combinatie met problemen op andere leefgebieden. De jongere heeft bovendien een matig tot matig-hoog recidiverisico. Exclusiecriteria zijn middelenafhankelijkheid, een acute psychose bij één van de deelnemers, en onvoldoende of geringe motivatie bij opvoeders of adolescent. Laatstgenoemde inclusie- en

(11)

11

exclusiecriteria worden getoetst met behulp van het Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ Jeugd (Van Horn, Wilpert, Eisenberg, & Mulder, 2012).

Tabel 1. Achtergrondvariabele Categorische variabele N % Sekse Jongens 90 70.3 Meisjes 37 28.9 Etniciteit Autochtoon 58 43.8 Allochtoon 68 54.7 Comorbiditeit Ja 70 55.6 Nee 56 44.4 Dropout Ja 37 28.9 Nee 82 64.1 Gaf-score

20 Zeer ernstige problemen 9 7.1

30 Ernstige problemen 26 20.6

40 Aanzienlijke problemen 60 47.6

50 Tamelijk veel problemen 24 19

60 Enkele problemen 2 1.6 Opleiding Speciaal onderwijs 10 7.8 Basis 5 3.9 VMBO/MAVO 82 64.1 HAVO/VWO 13 10.2 MBO 13 10.2 Continue variabele M SD Opvoedbelasting 16.17 3.61 Behandelmotivatie 1.94 1.36 Aantal coachingsgesprekken 11.39 7.14

(12)

12

De OLG-interventie

Het primaire doel van OLG is het verminderen van de gedragsproblemen bij de jeugdige. Door middel van psycho-educatie wordt uitleg gegeven over de achtergronden van probleemgedrag van de jongeren en de wijze waarop ouders en kinderen in een negatieve interactiecirkel terecht kunnen komen. Het OLG-programma bestaat uit een beginfase (intake) waarin het gezin wordt gemotiveerd voor interventie, waarna de diagnostiek en

indicatiestelling volgt (Hoogsteder, 2012a, 2012b, 2012c). In deze fase wordt duidelijk of OLG kan worden geïndiceerd of dat er contra-indicaties zijn. De behandelfase bestaat uit zes wekelijkse groepsbijeenkomsten en parallel daaraan een minimum van zes en een maximum van 24 individuele coachingsgesprekken. Voor aanvang van de eerste bijeenkomst worden de intakevragenlijsten ingeleverd. Er is van te voren niet goed aan te geven hoe lang een OLG-traject zal duren, mede omdat dat afhangt van de ernst van de problematiek, de kans op recidive en het leertempo van de jeugdige en de opvoeder(s). Aan het begin van het behandeltraject van OLG wordt er gezamenlijk een behandelplan en gedragscontract opgesteld, waarin tevens de persoonlijke doelen van het gezin staan beschreven. Tijdens de OLG-bijeenkomsten wordt er gewerkt aan het leren signaleren van de eigen ‘rode knoppen’ (triggers) en die van de overige gezinsleden. Hierbij is het belangrijk om deze rode knoppen te signaleren en af te leren op de rode knoppen van andere gezinsleden te drukken. Hierdoor wordt getracht de sfeer in huis door genegenheid en betrokkenheid te herstellen. Al deze processen worden bewerkstelligd aan de hand van het zeven stappen-model: feedbackloops, het werkboek, rollenspellen, korte filmfragmenten, praktische tips, positieve bekrachtiging en huiswerkopdrachten. Door het aanleren van de basisvaardigheden wordt de onderlinge

communicatie verbeterd en verminderen de gedragsproblemen.

Programma-integriteit OLG

Uit het onderzoek van Kuipers (2013) naar de programma-integriteit van OLG wordt duidelijk dat er twee fidelity checklists zijn: group fidelity checklists en coaching fidelity checklists, waarmee de programma-integriteit kan worden gemonitord en obstakels in het OLG-programma duidelijk worden, zodat dropout mogelijk kan worden voorkomen. In deze checklists staan de belangrijkste onderdelen van het OLG-programma beschreven en

zodoende kan worden gecontroleerd of alle onderdelen worden behandeld. Als het programma op een verkeerde manier wordt geïmplementeerd kan dat namelijk schadelijk zijn voor

(13)

13

Om de checklists van de groep- en coachingssessies goed in te kunnen vullen is bovengemiddelde kennis nodig van het OLG- programma. Uit het onderzoek van Kuipers (2013) blijkt verder dat de betrouwbaarheid en validiteit van de checklists nog niet is onderzocht. Ook wordt duidelijk dat hoewel de group fidelity checklists regelmatig worden ingevuld, dat niet altijd wordt gedaan door ervaren OLG-behandelaars. De coaching fidelity checklists werden bij drie vestigingen niet ingevuld en bij één vestiging (Amsterdam) onregelmatig (Kuipers, 2013).

Omdat het dikwijls voorkomt dat er niet genoeg families zijn om de OLG-groep te starten wordt er flexibel omgegaan met indicatie-criteria. Dit kan volgens Kuipers (2013) zorgen voor dropouts, omdat er families in de OLG-groep zitten die in een crisis situatie verkeren of waarbij de jongeren een hoog risico hebben op recidive.

Procedure

Na iedere OLG-groep en coaching-programma wordt per locatie per hoofdcliënt de data ingevoerd op de website ‘Parenting with Love and Limits’ (https://www.gopll.com). Hier wordt aangegeven of de adolescent dropout was of non-dropout, het aantal

groepsbijeenkomsten en het aantal coachingsgesprekken. Uit het elektronisch patiëntendossier (CS-EZIS) van de Waag wordt comorbiditeit, GAF-score, opleiding en etniciteit van de cliënt verkregen. Gezinnen die meedoen aan OLG vullen bij aanvang van de eerste

groepsbijeenkomst de voormeting in, die zeven vragenlijsten bevat.

Na het voltooien van minimaal zes en maximaal 24 coachingsgesprekken en deelname aan minimaal vijf groepsbijeenkomsten is het gezin geslaagd als het 80% van het programma heeft afgerond. De behandelaar bepaalt, zo mogelijk in samenspraak met het gezin, of dit streven is behaald of niet. Bij afronding van minder dan 80% van het programma wordt het gezin aangemerkt als dropout.

Dropout, zoals gedefinieerd doorde Waag, kan door beïnvloedbare factoren worden veroorzaakt, zoals: de adolescent werkt niet mee, het gezin komt niet opdagen, de ouders of de adolescent conformeren zich niet aan de groep, coachingsregels of de fasen, het gezin is onbereikbaar, de coaching verplichtingen zijn niet behaald of worden niet nagekomen. Ook kunnen er niet-beïnvloedbare factoren zijn, zoals: de adolescent is bij een voogd geplaatst of zit in detentie, en medische oorzaken. Het komt ook voor dat er een andere interventie wordt geïndiceerd als er al is begonnen aan OLG, waardoor het gezinssysteem of de adolescent Multi Systeem Therapie (MST), (individueel) Agressie-Regulatie (AR) op maat of cognitieve

(14)

14

gedragstherapie gaat volgen. De voorspellers van dropout worden middels dossieronderzoek en via de voormetingen (vragenlijsten) onderzocht.

Instrumenten

De voormeting bij OLG bestaat uit zeven vragenlijsten voor de adolescent en de ouders (Hoogsteder, 2012a): de Youth Self Report (YSR), de Utrechtse Copinglijst (UCL), de Gezinsvragenlijst (GVL), de opvoedingsbelastingvragenlijst (OBVL), de Lijst Irrationele Gedachte (LIG), de Bereidwilligheidsschaal (BWS) en de Child Behaviour Checklist (CBCL) en de risicotaxatie (Van Horn et al., 2012). Voor dit onderzoek wordt de OBVL en de

risicotaxatie gebruikt.

Bij de OBVL wordt in dit onderzoek gebruikgemaakt van de schaal ‘problemen met opvoeden’ die idealiter wordt ingevuld door moeder, vader en adolescent. Het gemiddelde van het gezin wordt berekend. Met de OBVL worden stress en opvoedbelasting gemeten. De schaal ‘problemen met opvoeden’ (zeven items) wordt gebruikt omdat deze specifiek de opvoedbelasting meet. Voorbeelditems zijn: “Mijn kind luistert naar mij” en “Ik ben geduldig met mijn kind”. Antwoorden worden gemeten aan de hand van een Likertschaal van 1 = de stelling klopt niet tot 4 = de stelling klopt helemaal. De Cronbach’s alfa van de schaal is .84. De betrouwbaarheid en validiteit van de OBVL zijn goed (Vermulst, Kroes, De Meyer, Nguyen & Veerman, 2012).

De risicotaxatie wordt samen met de behandelaar ingevuld (Van Horn et al., 2012). Voor dit onderzoek wordt gebruikgemaakt van domein 11 van de risicotaxatie

‘behandelmotivatie’. Risicotaxatie is het inschatten van de kans dat delinquenten opnieuw een delict plegen (Van Horn et al., 2012). Het instrument bestaat uit 95 items verdeeld over twaalf domeinen: 1) eerdere en huidige delicten (acht items), 2) school/(bij)baan (negen items), 3) financiën (drie items), 4) woonomgeving (drie items), 5) gezin (twaalf items), 6) sociaal netwerk (vijf items), 7) vrije tijd (drie items), 8) middelen (acht items), 9)

emotioneel/persoonlijk (vijftien items), 10) houding (vier items), 11) behandeling (negen items) en 12) seksuele problematiek (zestien items). De items worden dichotoom (ja/nee) of op een 3-puntsschaal (0 = niet aanwezig; 1 = enige mate aanwezig; 2 = duidelijk aanwezig) gescoord. Een voorbeeld van een vraag is: “Conflicten tussen ouders: 0 = De relatie tussen ouders is relatief conflictvrij; 1 = De relatie tussen ouders wordt gekenmerkt door enige terugkerende/langer durende conflicten; 2 = De relatie tussen ouders is (ernstig) conflictueus.”

(15)

15

Het algemene gestructureerde klinische oordeel wordt gescoord op een 6-puntsschaal (score 0 tot 5). Hiermee wordt het algemene functioneren van de adolescent op het hele domein gescoord. Tot slot wordt het algemene recidiverisico gescoord op een 5-puntsschaal (score 1 = laag; 2 = laag-matig; 3 = matig; 4 = matig-hoog; 5 = hoog). Hier wordt het recidiverisico ingeschat ten aanzien van het delict gedrag van de cliënt. Uit onderzoek blijkt dat de RAF GGZ Jeugd op een betrouwbare en valide manier recidive voorspelt, twaalf maanden na ambulante behandeling (Van Horn et al., 2012).

De GAF-scores die de mate van problematiek meten bij DSM-IV-classificaties en het bepalen van comorbide stoornissen worden in de intakefase geclassificeerd aan de hand van het klinische oordeel van de behandelaar.

Statistische analyse

Voor het analyseren van de hoofdvraagstelling is een logistische regressie-analyse uitgevoerd. Hiervoor werd de entermethode gebruikt. Hierbij wordt gekeken of de onafhankelijke

variabelen ‘comorbiditeit’, ‘mate van problematiek (GAF-scores)’, ‘allochtoon’, ‘stress/opvoedbelasting’, ‘opleiding’, ‘coachingsgesprekken (behandelcontacten)’ en

‘behandelmotivatie’ een voorspellende waarde hebben op de afhankelijke variabele ‘dropout’ (0 = non-dropout, 1 = dropout). Voor de categorische variabelen ‘opleiding’ en ‘mate van problematiek (GAF-scores)’ worden dummy-variabelen aangemaakt omdat ze bestaan uit meerdere categorieën. In SPSS worden dummy-variabelen automatisch aangemaakt via de optie ‘Define Categorical Variables’ (De Vocht, 2007). Voor de variabele

‘stress/opvoedbelasting’ (gemeten met de OBVL voor vader, moeder en kind) wordt het gemiddelde berekend en gebruikt in de analyse.

Assumptie van een logistische regressie-analyse is dat er geen multicollineariteit tussen de onafhankelijke variabelen is: een sterke samenhang onderling betekent geen significante uitkomsten (De Vocht, 2007). Multicollineariteit wordt geanalyseerd door de onafhankelijke variabelen in een lineaire regressie te berekenen, die vervolgens worden uitgedrukt in een variance inflation factor (VIF) waarbij de vuistregel is dat dit getal lager dan 10 moet zijn (De Vocht, 2007). Middels een bivariate correlatie- analyse wordt ook

geanalyseerd of de predictoren onderling samenhangen. De predictoren worden uitgedrukt in een Pearson correlatiecoëfficiënt, en zichtbaar gemaakt in een matrix. Men streeft naar lage tot matige correlaties tussen de variabelen; waardes van r ≥ .80 (r2= 64% verklaarde variantie) duiden op een te sterke samenhang (De Vocht, 2007). Voor betrouwbare schattingen wordt

(16)

16

aangehouden dat er per predictor ongeveer vijftien proefpersonen nodig zijn, met zeven predictoren betekent dit minimaal 105 proefpersonen (Bijleveld & Commandeur, 2012). De onderzoeksgroep bestaat uit 127 OLG-jongeren en de schattingen worden dus betrouwbaar geacht. Daarbij komt dat een logistische regressie-analyse robuust is voor schendingen van assumpties (Bijleveld & Commandeur, 2012).

In dit onderzoek is voldaan aan de voorwaarde voor logistische regressie, wat wil zeggen dat er geen multicollineariteit tussen de variabelen is en dat er lage tot matige

bivariate correlaties tussen de variabelen zijn waargenomen. Tussen de variabelen zijn er wel drie significante correlaties, te weten: coachingsgesprekken en comorbiditeit (.182),

comorbiditeit en allochtonen (-.217), en opvoedbelasting en comorbiditeit (-.229).

Resultaten

De logistische regressie is uitgevoerd om de voorspellende waarde van de onafhankelijke variabelen op dropouts te meten. De resultaten uit de logistische regressieanalyse wijzen uit dat er één voorspeller is voor dropout: minder coachingsgesprekken. Uit de entermethode is gebleken dat het gehele model met alle voorspellers statistisch significant is, χ2 (13, N=127) = 42.39, p= .000. Dit betekent dat het model in staat is dropouts te voorspellen. Het gehele model verklaart 35% (Cox & Snell, R-squared) en 53% (Nagelkerke, R-squared) van de variantie-dropout en classificeert 87,6% van de gevallen correct. Tabel 2 toont de voorspellers van dropout.

Uit tabel 2 blijkt dat, tegen de verwachting in, ‘comorbiditeit’, ‘mate van problematiek/GAF-scores)’, ‘allochtoon’, ‘stress/opvoedbelasting’, ‘opleiding’ en

‘behandelmotivatie’ geen significante voorspellers zijn voor dropout. In overeenstemming met de verwachting blijkt het aantal coachingsgesprekken (behandelcontacten) wel een voorspeller voor dropout. Gezinnen die minder coachingsgesprekken hebben gehad hebben een factor .703 meer kans om voortijdig met de behandeling te stoppen. Bij OLG hebben dropouts gemiddeld zes coachingsgesprekken gehad, tegen gemiddeld achttien van non-dropouts. De range van het aantal coachingsgesprekken varieert van 0 tot 32.

(17)

17

Tabel 2.

Logistische regressie met voorspellers voor dropout

B S.E. Wald df p Exp(B)

Opleiding 3.37 4 .49 -Speciaal Onderwijs -1.47 1.51 .93 1 .33 .23 -Basis -.30 1.50 .04 1 .83 .73 -VMBO / MAVO -1.53 .90 2.89 1 .08 .21 -HAVO / VWO -1.08 1.45 .55 1 .45 .33 GAF-score 6.39 4 .17 -GAF-score 20 2.42 2.02 1.43 1 .23 11.27 -GAF-score 30 1.07 1.74 .38 1 .53 2.93 -GAF-score 40 .13 1.64 .00 1 .93 1.14 -GAF-score 50 2.53 1.86 1.84 1 .17 12.62 Comorbiditeit -.35 .78 .20 1 .64 .700 Allochtoon .84 .72 1.34 1 .24 2.32 Aantal coaching-gesprekken -.35 .08 15.46 1 .00* .703 Behandelmotivatie .34 .25 1.80 1 .17 1.41 Opvoedingsbelasting -.10 .09 1.19 1 .27 .90 Constant 3.18 2.27 1.96 1 .16 24.09

Note: R2= .35 (Cox & Snell), .53 (Nagelkerke). Model χ2 (13, N=127) = 42.39, p= .000 *p < .05.

(18)

18

Discussie

In deze studie is een aantal mogelijke predictoren van dropout bij OLG onderzocht. De hypotheses dat dropouts vaker een comorbide aandoening hebben, ernstigere problematiek laten zien, allochtoon zijn, lager opgeleid zijn, en dat gezinnen meer stress en/of

opvoedbelasting ervaren en lagere behandelmotivatie hebben, moeten worden verworpen. De hypothese dat minder behandelcontacten (coachingsgesprekken) een hoger risico vormen voor dropout is bevestigd. Dropouts hebben significant minder coachingsgesprekken gehad dan non-dropouts: bij OLG hebben dropouts gemiddeld zes coachingsgesprekken gehad, terwijl non-dropouts gemiddeld achttien coachingsgesprekken hebben gehad.

In dit onderzoek is geen steun gevonden voor behandelmotivatie als voorspeller van dropout, wat veroorzaakt zou kunnen zijn doordat de motivatie voor de OLG-interventie niet bij het gehele gezinssysteem is gemeten. Een andere mogelijke verklaring is dat

behandelmotivatie snel kan veranderen doordat de behandeling niet aan de verwachtingen voldoet en er geen goede allianties tot stand komen in het begin van de behandeling. De meting vóór de interventie is dan niet valide (George, 2008).

Een mogelijke verklaring voor de onderzoeksresultaten wat betreft de ernst van de problematiek is dat de mate van problematiek (GAF-score) in deze studie is gemeten in de intakefase. Uit onderzoek van Cornelissen et al. (2010) blijkt dat de gemeten GAF-score bij ontslag een unieke bijdrage levert aan het voorspellen van dropout, maar geen unieke bijdrage levert in de intakefase. De verklaarde variantie van de GAF-score bij ontslag blijkt verdubbeld in vergelijking met de verklaarde variantie van de intakefase (Cornelissen et al., 2010).

Een meer algemene verklaring voor het niet vinden van voorspellers van dropout in deze studie kan liggen in het feit dat bij de voorspellers (comorbiditeit, ernst van de

problematiek, opvoedbelasting, allochtoon) geen rekening is gehouden met medicatiegebruik. Medicatiegebruik bij ADHD vermindert de kans op dropout, terwijl geen medicatiegebruik de kans op dropout aanzienlijk verhoogt (Schneider et al., 2016). Door medicijngebruik worden de effecten van ‘comorbiditeit’, ‘ernst van de problematiek’ en ‘opvoedbelasting’ verkleind en hebben de variabelen op zichzelf geen voorspellende waarde voor dropout. De studie van Hilderink et al. (2009) heeft aangetoond dat allochtonen significant vaker medicatie gebruiken dan autochtonen, waardoor de variabele ‘allochtoon’ op zichzelf minder voorspellend is voor dropout. Uit de bivariate correlaties is bovendien gebleken dat opvoedbelasting en

(19)

19

voor medicijngebruik omdat deze variabelen normaliter positief samenhangen (Robbins et al., 2006; Schneider et al., 2016).

In dit onderzoek is ook geen steun gevonden voor opleiding als voorspeller van dropout, wat veroorzaakt zou kunnen zijn doordat er alleen naar de opleiding van de jongeren is gekeken. De opleiding van de ouders is niet meegenomen in dit onderzoek. Een andere mogelijke verklaring kan zijn dat er ruim 64% van de jongeren een VMBO/MAVO opleiding volgt. De andere opleidingen (Speciaal onderwijs, Basis, HAVO/VWO, MBO) zijn daardoor ondervertegenwoordigd.

Een Amerikaanse evaluatiestudie naar OLG (Karam, Sterrett, & Kiaer, 2015) biedt wellicht een andere kijk op dropout: in dit onderzoek is de hypothese weerlegd dat

adolescenten die zwaardere delicten plegen een hoger risico op dropout hebben bij OLG. Uit de evaluatiestudie van Karam et al. (2015) wordt duidelijk dat het plegen van zwaardere delicten de kans op het afronden van OLG verhoogt, terwijl het plegen van lichtere delicten juist dropout voorspelt. De meeste adolescenten die aan OLG meedoen, doen dat echter voor lichtere vergrijpen, wat dus de kans op dropout zou vergroten. Een mogelijke verklaring voor deze uitkomsten is dat bij zwaardere delicten de ernst duidelijker is, waardoor er snel moet worden geïntervenieerd en er dus meer behandelmotivatie is bij de ouders (Duits & Bartels, 2011). Bij lichtere vergrijpen daarentegen wordt de ernst en de noodzaak minder snel duidelijk, waardoor er minder behandelmotivatie is bij de ouders, met dropout tot gevolg (Duits & Bartels, 2011). In huidig onderzoek is behandelmotivatie gemeten in de intakefase van het OLG-traject. Er is geen rekening gehouden met behandelmotivatie van de ouders bij lichtere of zwaardere delicten van de jongeren, die als mogelijke voorspellers kunnen dienen.

Beperkingen van het onderzoek

De (behandel)motivatie die gemeten is middels de RAF-GGZ domein 11 wordt formeel alleen voor de hoofdcliënt (adolescent) ingevuld en niet voor de ouders en de therapeut. De

bereidwilligheidsschaal (BWS) die door ouders is ingevuld is niet meegenomen in deze studie, gezien het kleine aantal ingevoerde vragenlijsten in de dataset (Hoogsteder, 2012a). Voor een completer beeld had deze wel meegenomen moeten worden in de analyse van

behandelmotivatie, die nu alleen de mening van de adolescenten weerspiegelt. Bij het meten van opvoedstress en belasting is alleen de OBVL meegenomen in het onderzoek en niet de gezinsvragenlijst (GVL) (Hoogsteder, 2012a). De GVL was namelijk ook in beperkte mate ingevoerd in de dataset waardoor deze vragenlijsten niet zijn meegenomen in de analyse.

(20)

20

De GAF-scores die de mate van problematiek meten bij DSM-IV-classificaties en het bepalen van comorbide stoornissen worden in de intakefase geclassificeerd aan de hand van het klinische oordeel van de behandelaar. Voor een nauwkeurigere voorspelling van dropout hadden gestructureerde klinische interviews een meer valide beeld van de diagnose kunnen geven.

Opleiding is in huidig onderzoek alleen meegenomen voor de jongeren. Voor een completer beeld had de opleiding van de ouders ook meegenomen moeten worden in de analyse. De opleiding van ouders was in beperkte mate beschikbaar vanuit de dossiers.

Dropouts en non-dropouts staan geregistreerd op de Parenting With Love and Limits-website. De 80% waaraan moet worden voldaan om het OLG-programma succesvol af te ronden is echter moeilijk meetbaar, waardoor dropouts niet altijd accuraat zijn aangemerkt. De therapeut of coach in kwestie bepaalt samen met het gezin of het gezin OLG heeft afgerond of niet.

Vanwege dropout wordt het aantal coachingsgesprekken automatisch beperkt. Het aantal coachingsgesprekken valt hierdoor voor een deel samen met dropout. Het aantal coachingsgesprekken is dus gecontamineerd met de uitkomstvariabele. De gevonden

resultaten dienen door de beperkingen met enige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

Aanbevelingen

Het belangrijkste doel van deze studie is te achterhalen of er aan de hand van voorspellers van dropout beter kan worden ingespeeld op het OLG-traject, waardoor minder cliënten uitvallen.

Het is gebleken dat dropouts significant minder coachingssessies hebben gehad. Consensus tussen de gezinsleden en met de OLG-behandelaar is in het eerste

coachingsgesprek nodig zodat er een alliantie kan worden gevormd voor een betere, effectievere samenwerking (Barnett et al., 2015; Robbins et al., 2006). Mede door de korte duur is OLG een directief programma. Binnen dit directieve programma is het van belang zoveel mogelijk responsief te coachen, aangezien een directieve manier van coaching

samenhangt met dropout (Barnett et al., 2014). Voor OLG is het daarom ook belangrijk dat er consequent met coaching fidelity checklists wordt gewerkt die door (getrainde) observatoren worden ingevuld (Kuipers, 2013). Hiermee wordt gemonitord of alle coachingsfases worden behandeld en/of het gezin een betreffende fase afrond of niet. De checklists moeten worden ingevuld door een ervaren OLG-behandelaar.

(21)

21

Uit het onderzoek van Kuipers (2013) naar de programma-integriteit van OLG wordt duidelijk dat er flexibel wordt omgegaan met contra-indicaties, mogelijk met dropout tot gevolg. Ongeacht de mate van problematiek van elk OLG-gezin zou men kunnen stellen dat het voor ieder gezin in pedagogisch opzicht nuttig is OLG te volgen, ook al voldoen sommige gezinnen niet aan de indicatie criteria. Het risico is echter dat contra-indicatieve gezinnen, die een hoger risico hebben op dropout, het therapeutische milieu ondermijnen, waardoor de groepscohesie verdwijnt. Dropout limiteert daardoor de algehele behandeleffectiviteit. De OLG-interventie laat dan uiteindelijk hogere dropout-percentages zien dan zonder contra-indicatieve gezinnen (George, 2008).

Voor OLG betekent dat wanneer directief wordt gecoached en/of bij een gezin no-shows voorkomen, er onbegrip kan ontstaan over de te volgen stappen in het coachingsproces (Barnett et al., 2014). Er kan ook sociaal wenselijk worden geconformeerd met de coach zonder dat een gezin precies weet wat de bedoeling is van een betreffend proces (Van Deth, 2014). Bij al deze processen wordt er al snel directief gecoached om ‘tijd’ goed te maken en om het programma consistent te laten verlopen, volgens de coach, waardoor het proces minder natuurlijk verloopt met mogelijk dropout tot gevolg (Barnett et al., 2014; George, 2008). Responsief coachen medieert het nieuwe aangeleerde gedrag van sessie naar sessie op een constructieve manier (Barnett et al., 2014).

Voor toekomstig onderzoek kan de 80% die vereist is om het OLG-programma succesvol af te ronden meetbaar gemaakt worden, zodat er accuraat kan worden vastgesteld welk gezin slaagt en welke niet. Bij OLG zijn dropouts gecategoriseerd op basis van het inhoudelijke programma, zoals ‘het niet afronden van coaching’ of ‘het niet eens zijn met afspraken’. Voor de toekomst wordt aanbevolen ook de praktische kant te categoriseren, omdat daar ook een groep dropouts uit voortkomt. De praktische kant heeft veelal te maken met reistijd, vervoer en financiën (Boer, 2013; Fenger et al., 2011; Spaak, 2014).

Al met al kan gesteld worden dat ondanks de beperkingen van deze studie naar dropouts bij OLG er hoopgevende resultaten zijn gevonden. Deze studie laat zien dat er beter kan worden ingespeeld op het voorkomen van dropouts in de toekomst. De conclusie is dat het begin van het coachingstraject beter gemonitord kan worden zodat de kans op een alliantie met het gezin het grootst is. Het is daarbij duidelijk geworden dat dropouts minder coaching hebben gehad en dat het van belang is responsief te coachen in plaats van directief. Voor toekomstig onderzoek naar dropouts bij OLG wordt aanbevolen een kwalitatief onderzoek te doen.

(22)

22

Literatuur

Barnett, M.L., Niec, L.M., & Acevedo-Polakovich, D.I. (2014). Assessing the Key to Effective Coaching in Parent-Child Interaction Therapy: The Therapist-Parent Interaction Coding System. Journal of Psychopathology and Behavioral Assessment. 2014; 36(2): 211– 223. doi: 10.1007/s10862-013-9396-8

Barnett, M.L., Niec, L.N., Peer, S.O., Jent, J.F., Weinstein, A., Gisbert, P., & Simpson, G. (2015). Successful Therapist-Parent Coaching: How In Vivo Feedback Relates to Parent Engagement in Parent-Child Interaction Therapy. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology. 2015, 1-8. doi:10.1080/15374416.2015.1063428

Barret, M. S., Chua, W. J., Crits-Christoph, P., Gibbons, M., & Thompson, D. (2008). Early withdrawal form mental health treatment: Implications for psychotherapy practice. Psychotherapy: Theory, Research, Practice, Training, 45, 247-267.

Beek, M. van & Tijmes, I. (2009). Leren Coachen. Basisboek Theorie en Methode. Soest: Uitgeverij Nelissen.

Beyebach, M., & Carranza, V.E. (1997). Therapeutic Interaction and Dropout: Measuring Relational Communication in Solution‐focused Therapy. Journal of Family Therapy, 1997, Vol.19(2), 173-212. doi: 10.1111/1467-6427.00047

Boer, P. (2013). Drop-out bij patiënten met persoonlijkheidsproblematiek: Predictoren en redenen binnen Psychiatrische dagklinieken. Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

Bijleveld, C.C.J.H., & Commandeur, J.J.F. (2012). Multivariate analyse. Een inleiding voor criminologen en andere sociale wetenschappers. Den Haag: Boom Lemma uitgevers Bryman, A. (2008). Social Research Methods. Oxford: Oxford University Press.

Carr, A. (2006). The Handbook of Child and Adolescent Clinical Psychology: A Contextual Approach 2nd Ed. London: Routledge.

CBS (2014). De Landelijke Jeugdmonitor: Jaarrapport 2014. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Chwal, M., Jurek, J., Janusz, B., & de Barbaro, B. (2014). Drop-out in the systemic therapy from the family’s perspective. Archives of Psychiatry and Psychotherapy, 2014, Vol.16(2), 43-49.

(23)

23

Cornelissen, A.J.T., Poppe, E., & Ouwens, M.A. (2010). Drop-out bij klinische

psychotherapeutische behandeling van persoonlijkheidsproblematiek. Tijdschrift voor Psychiatrie, 52, 17-27.

Deth, R. van (2009). Psychotherapie. Van theorie tot praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

De Haan, A.M., Boon, A.E., de Jong, J.T., Hoeve, M., & Vermeiren, R.R. (2013) A meta- analytic review on treatment dropout in child and adolescent outpatient mental health care. Clinical Psychology Review (2013),33(5), 698- 711. doi:

10.1016/j.cpr.2013.04.005

Dekovic, M., Asscher, J. J., Manders, W. A., Prins, P. J. M., & Van der Laan, P. (2012). Within-intervention change: Mediators of intervention effects during multi systemic therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 80, 574-587. doi:

10.1037/a0028482

De Lange, N. E., & Kalidien, S. N. (2014). Criminaliteit en rechtshandhaving 2013: ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag: Ministerie van Justitie –

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum / Centraal Bureau voor de Statistiek / Boom Juridische Uitgevers / Raad voor Rechtspraak.

De Vocht, A. (2007). Basishandboek: SPSS 15 voor Windows. Utrecht: Bijleveld Press. Duits, N., & Bartels, J.A.C. (2011). Jeugdpsychiatrie en recht: wetgeving zorgveld en

praktijk. Assen: Koninklijke Van Gorcum

Feitsma, W.N., Popping, R., & Jansen, D.E. (2012). No-show at a forensic psychiatric outpatient clinic: risk factors and reasons. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology. 56: 96-112, 2012.

Fenger, M., Mortensen, E.L., Poulsen, S., & Lau, M. (2011). No-shows, drop-outs and completers in psychotherapeutic treatment: Demographic and clinical predictors in a large sample of non-psychotic patients. Nord J Psychiatry;65:183–191. doi:

10.3109/08039488.2010.515687

Fernandez, E., Salem, D., Swift, J.K., & Ramtahal, N. (2015). Meta-Analysis of Dropout From Cognitive Behavioral Therapy: Magnitude, Timing, and Moderators. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 2015. Vol.83(6), 1108-1122. doi:

(24)

24

George, S.T. (2008). The effect of therapeutic alliance on client dropout: Hierarchical modeling of client feedback. Doctoral dissertation. St. Mary’s University (Texas), 2008, 186, 3303541.

Hilderink, I., Van’t Land, H., & Smits, C. (2009). Drop-out onder allochtone GGZ-cliënten. Zicht op de onderliggende factoren en aanbevelingen om drop-out te verminderen, Trendrapportage GGZ 2009. Utrecht: Trimbos-instituut, 2009.

Horigian, V., Robbins, M.S., & Szapocznik, J. (2004). Brief Strategic Family Therapy. Brief Strategic and Systemic Therapy: European Review [inaugural issue] 1, 251-271. Hoogsteder, L. (2012a). Evaluatie- en beoordelingshandleiding: Ouderschap met Liefde en

Grenzen. Utrecht: De Waag.

Hoogsteder, L. (2012b). Theoretische handleiding: Ouderschap met Liefde en Grenzen. Utrecht: De Waag.

Hoogsteder, L. (2012c). Managementhandleiding: Ouderschap met Liefde en Grenzen. Utrecht: De Waag.

Karam, E.A., Sterrett, E.M., & Kiaer, L. (2015). The Integration of Family and Group Therapy as an Alternative to Juvenile Incarceration: A Quasi-Experimental Evaluation Using Parenting with Love and Limits. Family Process, 2015, Vol. x, No. x.

doi: 10.1111/famp.12187.

Kool, J.A., & Sijben, N. (1989). Voortijdige beëindiging van behandeling. Tijdschrift voor Psychiatrie, 30, 240-252.

Kempen, F. van (2006). Systemisch Coachen, duiken naar wat niet zichtbaar is. Nederlands Tijdschrift voor Coaching, 04-06, 68-71.

King, A.C., & Canada, S. A., (2004). Client-related predictors of early treatment drop-out in a substance abuse clinic exclusively employing individual therapy. Journal of Substance Abuse Treatment, 26, 189-195.

Kuijpers, N. (2013). Parenting with love and limits: Program integrity. Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

Lopes, R.T., Gonçalves, M.M., Sinai, D., & Machado, P.P.P. (2015). Predictors of dropout in a controlled clinical trial of psychotherapy for moderate depression. International Journal of Clinical and Health Psychology, 2015, Vol.15(1), 76-80. doi:

10.1016/j.ijchp.2014.11.001.

Lawick, A. van, Reijmers, M.J. & Savenije, E.T.M. (red.) (2014). Handboek systeemtherapie. Utrecht: De Tijdstroom.

(25)

25

Marchionda, D. M., & Slesnick, N. (2013). Family therapy retention: An observation of first session communication. Journal of Marital and Family Therapy, 39(1), 87-97. Nederlands Jeugd Instituut (z.d.). Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG). Geraadpleegd

op 2 april 2016, van

http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies/Ouderschap- met-liefde-en-grenzen

Poetoe, R. (2012). Zelfbeeld in relatie tot drop out en schoolbetrokkenheid. Masterthesis: Universiteit Leiden.

Robbins, M.S., Liddle, H.A., Turner, C.W., Alexander, J.F., & Kogan, S.M. (2006). Adolescent and parent therapeutic alliances as predictors of dropout in

multidimensional family therapy. Journal of family psychology, 20, 108–116. doi: 10.1037/0893-3200.20.1.108.

Robbins, M. S., Turner, C. W., Alexander, J. F. and Perez, G. A. (2003). Alliance and dropout in family therapy for adolescents with behavior problems: individual and systemic effects. Journal of Family Psychology, 17: 534–544. doi: 10.1037/0893-3200.17.4.534 Sales, C. (2003). Understanding prior dropout in psychotherapy. International Journal

Psychology and Psychological Therapy., 3 (2003), 81–90.

Sells, S. P. (1998). Treating the Tough Adolescent: A Family-Based Step-by-Step Guide. New York: The Guilford Press.

Sells, S. P. & Souder, E. (n.d.). OLG Gezinstherapie: Coaching Handleiding (Nederlands bewerkte versie). Utrecht: De Waag.

Sells, S. P., Winokur-Early, K., & Smith, T. E. (2011). Reducing adolescent oppositional and conduct disorders: An experimental design using parenting with love and limits. Professional Issues in Criminal Justice, 6, 9-30.

Schneider, B.W., Alysonc, G., Haack, L.M., & Lawton, K.E. (2016). Predicting Treatment Dropout in Parent Training Interventions for Families of School-Aged Children With ADHD. Child & Family Behavior Therapy, 2013, Vol.35(2), 144-169. doi:

0.1080/07317107.2013.789365

Spaak, L. (2014). De relatie tussen co morbiditeit en drop- out bij autochtonen angst patiënten en niet-westerse allochtonen angst patiënten. Masterthesis: Universiteit Utrecht.

Stratton, P. (2010). The Evidence Base Of Systemic Family and Couples Therapy. Association for Family Therapy, UK. The report is available at www.aft.org.uk

(26)

26

Van der Laan, A. M., Goudriaan, H., & Weijters, G. (2014). Monitor Jeugdcriminaliteit. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum.

Van Horn, J. E., Wilpert, J. Eisenberg, M., & Mulder, J. (2012). Handleiding RAF GGZ Jeugd: Risicotaxatie-instrument voor de Ambulante Forensische GGZ. Utrecht: de Waag.

Veeninga, A.T., & Hafkenscheid, A.J.P.M. (2004). Verwachtingen van cliënten bij aanvang van psychotherapie: Voorspellers van drop-out? Tijdschrift voor Psychotherapie, 30, 187-195.

Verhulst, F. C., Verheij, F., Ferdinand, R. F. (2007), Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Assen: Van Gorcum.

Vermulst, A., Kroes, G., De Meyer, R., Nguyen, L., &Veerman, J.W. (2012). Opvoedingsbelastingvragenlijst, OBVL: Handleiding. Nijmegen: Praktikon.

Vliet, R. van der, Ooijevaar, J & Boerdam, A. (2010). Jaarrapport Integratie 2010. CBS, Den Haag. (www.cbs.nl, dossier allochtonen).

Watzlawick, P., Beavin, J., & Jackson D.D. (1967). Pragmatics of human communications. New York: Norton.

White, R., & Renk, K. (2012). Externalizing behaviour problems during adolescence: An ecological perspective. Journal of Child and Family Studies, 21, 158-171. doi: 10.1007/s10826-011-9459-y

Willems, J. (2010) Anders kijken. Theorie en praktijk van de systeembenadering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Zwirs, B.W.C. (2006). Externalizing disorders among children of different ethnic origin in the Netherlands. Rotterdam: Erasmus Universiteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

onderzoeksresultaten delen met andere deelnemers aan deze Green Deal, zodat ze kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een natuurlijker tuinenlandschap in Vlaanderen. samenwerken

onderzoeksresultaten delen met andere deelnemers aan deze Green Deal, zodat ze kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een natuurlijker tuinenlandschap in Vlaanderen. samenwerken

onderzoeksresultaten delen met andere deelnemers aan deze Green Deal, zodat ze kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een natuurlijker tuinenlandschap in Vlaanderen. samenwerken

onderzoeksresultaten delen met andere deelnemers aan deze Green Deal, zodat ze kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een natuurlijker tuinenlandschap in Vlaanderen. samenwerken

- Vormingen (open opleidingen, opleidingen op maat, Amber-workshops, studiedagen en Platform Openbaar Groen) organiseren voor diverse doelgroepen (gemeenten, groenbedrijven, tuin-

in bestaande opleidingen de kennis over het natuurlijk(er) ontwerpen, inrichten en beheren van tuinen integreren advies aan de sector verstrekken op het vlak van natuurlijke

Met een interdisciplinair team van onderzoekers uit de zorgsector en de groensector wordt nagedacht en geëxperimenteerd hoe tuinen rond zorginstellingen kunnen ontworpen, aangelegd

onderzoeksresultaten delen met andere deelnemers aan deze Green Deal, zodat ze kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van een natuurlijker tuinenlandschap in Vlaanderen. samenwerken