• No results found

De relatie tussen kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag bij leerlingen in het speciaal onderwijs cluster IV met en zonder autisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag bij leerlingen in het speciaal onderwijs cluster IV met en zonder autisme"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De relatie tussen kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag

bij leerlingen in het speciaal onderwijs cluster IV met en zonder autisme

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

E. J. A. (Evi) Pijnenburg 11245891 Begeleider: mw. dr. P.E. (Petra) Helmond Tweede beoordelaar: mw. dr. M. (Machteld) Hoeve Amsterdam, juli 2017

(2)

2 Abstract

Children who have been abused, are at risk of developing more externalizing behaviour. This study provides an insight to the relationship between physical and emotional child abuse and externalizing problem behaviour within a group of Dutch children in special education (cluster IV). In addition, the moderator Autism Spectrum Disorder (ASD) is being examined in these relationships. Using questionnaires the children (N = 86) from four schools reported whether they are or were being abused (JTV) and whether they showed externalizing

behaviour (BPM-Y). Whether the children were diagnosed with an ASD, was retrieved from school provided information. The results showed that there was no relationship between physical child abuse and externalizing behaviour. However, there was a weak to moderate positive relationship between emotional child abuse and externalizing behaviour. When children are physically being abused, they will not significantly show more externalizing behaviour. When children are emotionally being abused, they are at risk of showing a little more externalizing behaviour. Furthermore, no moderation effect of ASD is found on the relationship between physical and emotional child abuse and externalizing behaviour. The relationship, which was found between emotional child abuse and externalizing behaviour, can contribute to a better and appropriate guidance for pupils in special education.

Keywords: Emotional child abuse, physical child abuse, externalizing behaviour, Autism Spectrum Disorder, special education.

(3)

3 Samenvatting

Kinderen die mishandeld worden lopen een hoger risico om externaliserend gedrag te ontwikkelen. Huidige studie geeft inzicht in de relatie tussen fysieke en emotionele kindermishandeling en externaliserend gedrag bij Nederlandse leerlingen in het speciaal onderwijs (cluster IV). Daarnaast wordt Autisme Spectrum Stoornis (ASS) als moderator onderzocht in deze relaties. Door middel van vragenlijsten hebben leerlingen (N = 86) van vier scholen gerapporteerd of zij mishandeld worden of werden (JTV) en of zij

externaliserend gedrag laten zien (BPM-Y). Welke leerlingen gediagnosticeerd waren met een ASS is duidelijk geworden uit van school verkregen informatie. De resultaten lieten zien dat er geen relatie is tussen fysieke kindermishandeling en externaliserend gedrag. Echter, er was wel een zwakke tot matige positieve relatie tussen emotionele kindermishandeling en

externaliserend gedrag. Wanneer kinderen fysiek mishandeld worden, zullen ze niet

significant meer externaliserend gedrag laten zien. Wanneer kinderen emotioneel mishandeld worden, lopen zij een grotere kans op het ontwikkelen van externaliserend gedrag. Verder is er geen moderatie effect van ASS gevonden in de relatie tussen fysieke en emotionele kindermishandeling en externaliserend gedrag. De relatie die gevonden is tussen emotionele kindermishandeling en externaliserend gedrag kan bijdragen aan betere en passende

begeleiding van leerlingen in speciaal onderwijs.

Kernwoorden: Emotionele kindermishandeling, fysieke kindermishandeling,

(4)

4 De relatie tussen kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag bij leerlingen in het

speciaal onderwijs cluster IV met en zonder autisme

Elk jaar worden er ongeveer 119.000 kinderen in Nederland mishandeld (Alink et al., 2011). Kindermishandeling kan ernstige gevolgen met zich meebrengen voor de fysieke gesteldheid, maar ook zeker voor de psychische gesteldheid van deze kinderen (Norman et al., 2012). Daarnaast kunnen mishandelde kinderen ernstige internaliserende en externaliserende gedragsproblemen ontwikkelen (Al Odhayani, Watson, & Watson, 2013). Uit onderzoek blijkt dat kinderen die mishandeld worden vaker deelnemen in het speciaal onderwijs (SO) vanwege gedragsproblematiek (Sullivan & Knutson, 2000; Veltman & Browne, 2001). Kinderen met ernstige gedragsproblematiek die worden doorverwezen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs ((V)SO), gaan vaak naar het (V)SO cluster IV (Pijl, 2016). Onderzoek laat zien dat ongeveer 56% van de onderzochte SO cluster IV leerlingen gediagnosticeerd is met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS; Stoutjesdijk & Scholte, 2009). Ook is bekend dat kinderen met een ASS een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van

gedragsproblematiek (Woodman, Mailick, & Greenberg, 2016). Het is tevens bekend dat kinderen met gedragsproblemen en/ of autistische symptomen een hoger risico lopen om mishandeld te worden (Black, Heyman, & Slep, 2001a; Coppens, Schneijderberg, & Kregten, 2016; Roberts, Koenen, Lyall, Robinson, & Weisskopf, 2015). Daarom staan in de huidige studie de volgende onderzoeksvragen centraal ‘Is er een relatie tussen kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag bij leerlingen in het speciaal onderwijs cluster IV?’ en

‘Wordt de relatie tussen kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag bij leerlingen in het speciaal onderwijs cluster IV gemodereerd door autisme?’

Speciaal Onderwijs

Er bestaan in Nederland vier verschillende clusters binnen het (V)SO (Pijl, 2016). Het (V)SO cluster I is voor blinde en/ of slechtziende kinderen. Dove en/ of slechthorende

kinderen kunnen naar het (V)SO cluster II worden doorverwezen. Het (V)SO cluster III is voor verstandelijk gehandicapte en langdurig zieke kinderen. Tot slot, het (V)SO cluster IV voor kinderen met psychiatrische stoornissen en gedragsproblemen. In deze studie wordt echter alleen onderzoek gedaan naar leerlingen in het (V)SO cluster IV en daarom verwijst SO in huidig onderzoek uitsluitend naar (V)SO cluster IV. Voor het SO hebben leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring nodig. Een toelaatbaarheidsverklaring wordt gegeven aan de hand van de door een samenwerkingsverband opgestelde indicatiecriteria. Om in aanmerking te komen voor de SO scholen in dit onderzoek wordt er gekeken naar verschillende factoren aan de hand van vragen zoals: ‘Heeft de aanmeldende school voldoende interne en externe hulp

(5)

5 ingezet?’, ‘Heeft de extra inzet van deze hulp onvoldoende geleid tot positieve

onderwijsresultaten?’, ‘Worden de onderwijsproblemen als zeer ernstig beschouwd?’, ‘Zijn er individuele problemen op meerdere gebieden en in meerdere milieus?’ en ‘Is er een diagnose op het gebied van leer- of psychische problemen?’ Hieruit blijkt dat leerlingen alleen worden toegelaten tot het SO indien de problemen zodanig ernstig zijn dat onderwijsresultaten er onder lijden, de problemen zichtbaar zijn in meerdere domeinen en eerdere hulp tot onvoldoende effect heeft gezorgd (Berends & Guldemond, 2014).

Externaliserend Gedrag

Een van de veelvoorkomende problemen bij leerlingen in het SO is het vertonen van externaliserend gedrag (Stoutjesdijk & Scholte, 2009). Externaliserend gedrag is gedrag dat zich naar buiten richt en ongemak en conflicten met de omgeving berokkent (Forns, Abad, & Kirchner, geciteerd in Nie, Li, Dou, & Situ, 2014). Externaliserend gedrag omvat agressie en delinquentie (Wicks-Nelson & Israel, 2014). Externaliserend probleemgedrag kan ook onderdeel van een stoornis zijn, zoals bij Oppositional Defiant Disorder (ODD) en Conduct Disorder (CD; Wicks-Nelson & Israel, 2014). Ook Attention-Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) is een stoornis waarbij vaak externaliserend probleemgedrag wordt geconstateerd (Wicks-Nelson & Israel, 2014). Daarnaast blijkt uit onderzoek van Kanne en Mazurek (2011) dat agressie zeer vaak voorkomt onder mensen met een ASS. Ook gedragsproblemen worden vaak gemeten bij kinderen met een ASS (Wicks-Nelson & Israel, 2014). Het gedrag van leerlingen met gedragsstoornissen kan ertoe leiden dat ze niet in het reguliere onderwijs kunnen meedoen.

Leerlingen in het SO worden vaak gediagnosticeerd met één van bovenstaande (externaliserende) gedragsstoornissen. Zo blijkt uit onderzoek van Stoutjesdijk en Scholte (2009) dat 56% van de leerlingen in het SO cluster IV met een ASS en 42% met ADHD gediagnosticeerd is. Zij laten tevens zien dat 22% met ODD en 2% met CD gediagnosticeerd is. Het is daarom aannemelijk om te denken dat veel leerlingen in het SO externaliserend probleemgedrag vertonen. De gedragsproblematiek kan zodanig ernstig zijn dat de

schoolresultaten van de leerlingen in het cluster IV onderwijs eronder lijden. Uit onderzoek blijkt dat leerlingen met slechte schoolresultaten meer kans hebben om vroegtijdig de school te verlaten (Maschi, Hatcher, Schwalbe, & Rosato, 2008). Maschi en collega’s (2008) schrijven tevens dat kinderen die vroegtijdig de school verlaten een hogere kans hebben om met delinquente activiteiten in aanraking te komen. Naast dat het belangrijk is om naar de gevolgen van externaliserend probleemgedrag te kijken, is het ook van belang om te kijken naar de mogelijke oorzaken van externaliserend probleemgedrag. Externaliserende

(6)

6 symptomen zouden kunnen voorkomen als een gevolg van negatieve of traumatische

gebeurtenissen in het leven. Zo kan externaliserend probleemgedrag een indicator van kindermishandeling zijn (Al Odhayani et al., 2013).

Kindermishandeling

Jaarlijks worden gemiddeld 119.000 kinderen mishandeld (Alink et al., 2011). Kindermishandeling is een begrip dat verschillende vormen van mishandeling van kinderen omvat (Norman et al., 2012), zoals seksueel misbruik, fysieke en emotionele verwaarlozing en fysieke en emotionele mishandeling. Daarnaast omvat kindermishandeling het getuige zijn van huiselijk geweld (Coppens et al., 2016). Uit onderzoek van Alink en collega’s (2011) blijkt dat ruim drie procent van alle kinderen mishandeld wordt. Dat komt neer op ongeveer een kind per schoolklas. In huidig onderzoek zal enkel fysieke en emotionele mishandeling aan de orde komen. Fysieke kindermishandeling omvat alle vormen van lichamelijk geweld tegen het kind, zoals het slaan, schoppen, krabben, knijpen of bijten van het kind (Ten Berge, Addink, De Baat, Bartelink, Van Rossum, & Vinke, 2012). Volgens de tweede nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010) komt fysieke

kindermishandeling voor in ongeveer 18% van alle gevallen van kindermishandeling (Alink et al., 2011). Er is voor gekozen om fysieke kindermishandeling te onderzoeken, omdat veel van de geweldvormen die onder fysieke kindermishandeling vallen overeen lijken te komen met agressief of externaliserend gedrag. Emotionele kindermishandeling houdt in dat ouders afwijzing en vijandigheid vertonen tegenover hun kind in hun houding en gedrag. Daarnaast kunnen de ouders deze vijandigheid ook laten zien bij vervelende, afkrakende uitspraken over het kind tegenover anderen waar het kind bij is. Als laatste zijn opsluiten en vastbinden van het kind ook vormen van emotionele mishandeling (Ten Berge et al., 2012). Uit de NPM-2010 blijkt dat emotionele kindermishandeling in ongeveer 11% van alle gevallen voorkomt (Alink et al., 2011). Emotionele kindermishandeling wordt gezien als een lastig concept om te definiëren en te meten. Om deze reden is het wetenschappelijk onderzoek naar emotionele kindermishandeling nog niet zo ver gevorderd als het onderzoek naar fysieke

kindermishandeling (Black et al., 2001a). Dit is tevens de reden dat er in huidig onderzoek gericht wordt op emotionele kindermishandeling.

Fysieke en emotionele mishandeling kunnen ernstige gevolgen hebben voor het kind (Al Odhayani et al., 2013; Ten Berge et al., 2012). Zo blijkt dat er problemen kunnen ontstaan op meerdere domeinen. Volgens Ten Berge en collega’s (2012) vergroot kindermishandeling de kans op psychische en ontwikkelingsproblemen. Een mishandeld kind kan een negatief zelfbeeld ontwikkelen en loopt een verhoogd risico op het ontwikkelen van een onveilige

(7)

7 gehechtheid (Al Odhayani et al., 2013). Dit kan tevens zorgen voor problemen bij het aangaan van nieuwe relaties op latere leeftijd. Ook blijkt uit onderzoek van Lev-Wiesel en Sternberg (2012) dat fysieke en emotionele kindermishandeling een risicofactor zijn voor sociale afwijzing door leeftijdsgenoten. Kindermishandeling kan tevens resulteren in trauma of posttraumatische stresssymptomen (Coppens et al., 2016; Scott, Wolfe, & Wekerle, 2003), zoals vermijding en herbeleving van de traumatische gebeurtenis (Ten Berge et al., 2012). Kindermishandeling kan ook gevolgen hebben op lichamelijk gebied, waardoor zelfs een ontwikkelingsachterstand kan ontstaan (Coppens et al., 2016). Kinderen kunnen

verwondingen oplopen, omdat ze geslagen of geschopt worden (Alink et al., 2011). Daarnaast blijkt dat het kan zorgen voor psychosomatische klachten aan bijvoorbeeld buik of hoofd. Kindermishandeling kan ook van invloed zijn op de hersenen (Al Odhayani et al., 2013; Ten Berge et al., 2012). Neurologische problemen kunnen op hun beurt zorgen voor problemen met emotieregulatie, leerproblemen en problemen met sociale vaardigheden (Al Odhayani et al., 2013). De negatieve beïnvloeding van de hersenen geeft ook een vergrote kans op

concentratieproblemen en problemen met taal en lezen (Ten Berge et al., 2012). Verder blijkt uit de literatuur dat kindermishandeling de kans vergroot op het ontwikkelen van internaliserende en externaliserende gedragsproblematiek (Klika,

Herrenkohl, & Lee, 2013; Ten Berge et al., 2012). Kinderen die kindermishandeling hebben ervaren kunnen opstandig, boos en agressief gedrag laten zien. Zij kunnen tevens ODD of CD ontwikkelen en/of depressieve, angstige en teruggetrokken klachten vertonen (Ten Berge et al., 2012). In het SO zitten veel leerlingen met dergelijke psychische problemen (Stoutjesdijk & Scholte, 2009). Mogelijk speelt kindermishandeling bij deze doelgroep een rol in het ontstaan en voortduren van de psychische problemen bij de SO leerlingen. Er is echter nog weinig bekend over kindermishandeling in relatie met externaliserende problematiek bij deze leerlingen. In de huidige studie is de hypothese dat er een positieve relatie tussen fysieke kindermishandeling en externaliserende gedragsproblemen is. Er wordt tevens verwacht dat er een positieve relatie tussen emotionele kindermishandeling en externaliserende

gedragsproblemen is. Er is geen aanwijzing dat een van beide vormen van kindermishandeling een grotere voorspellende waarde op externaliserende

gedragsproblematiek zal hebben dan de ander. Om deze reden zal het verschil in de voorspellende waarde exploratief onderzocht worden in huidig onderzoek.

Risicofactoren kindermishandeling

Kindermishandeling heeft geen eenduidige oorzaak. Er zijn gezins-, omgevings- en kindfactoren die de kans kunnen vergroten op kindermishandeling (Bartlett, Kotake, Fauth, &

(8)

8 Easterbrooks, 2017; Black et al., 2001a; Black, Heyman, & Slep, 2001b; Coppens et al., 2016; Roberts et al., 2015). Allereerst blijkt uit onderzoek dat er een vergrote kans is op

kindermishandeling, wanneer de moeder zelf als kind ook mishandeld is (Bartlett et al., 2017). Ten Berge en collega’s (2012) geven daarnaast aan dat het bij kindermishandeling vaker voorkomt dat ouders psychische problemen of middelenmisbruik vertonen. In het SO hebben ouders van leerlingen vaak zelf ook psychische problemen (Robertson et al., 1998). Tevens blijkt dat een erg laag gezinsinkomen en werkloosheid van de ouder een vergrote kans geeft op kindermishandeling (Black et al., 2001a; Black et al., 2001b). Het blijkt ook dat een laag inkomen of werkloosheid van de ouder invloed kunnen hebben op de cognitieve vaardigheden en de schoolprestaties van het kind (Kramer, Allen, & Gergen, 1995; Rege, Telle, & Votruba, 2011). Mogelijk worden deze kinderen eerder in het SO geplaatst. Naast gezinskenmerken kunnen ook omgevingsfactoren een rol spelen bij kindermishandeling (Ten Berge et al., 2012). Kinderen die mishandeld worden, wonen betrekkelijk vaak in achterstandswijken en wijken met een lage sociaaleconomische status. Uit onderzoek van Smeets (2007) blijkt dat kinderen van ouders met een lage sociaaleconomische status meer kans hebben om

doorverwezen te worden naar het SO. Daarnaast wordt in sommige culturen een hardhandige opvoeding geaccepteerd, waardoor fysieke mishandeling hier vaker voorkomt (Ten Berge et al., 2012). Uit onderzoek van Eldering (2011) blijkt dat geweld binnen allochtone gezinnen relatief vaak voorkomt. Smeets (2007) rapporteert meer verwijzingen naar het SO bij een hogere aanwezigheid van allochtone leerlingen in het samenwerkingsverband. Dit zou er daarom op kunnen wijzen dat kindermishandeling vaker voorkomt op het SO, omdat daar relatief veel allochtone leerlingen zitten.

Als laatste is uit de literatuur gebleken dat er kindkenmerken zijn die kunnen zorgen voor een vergrote kans op kindermishandeling (Coppens et al., 2016; Roberts et al., 2015; Vissing, Straus, Gelles, & Harrop, 1991). Zo blijkt dat kinderen die (emotioneel) mishandeld worden vaker agressief en delinquent gedrag laten zien (Vissing et al., 1991). Ook kinderen die verminderde interpersoonlijke vaardigheden hebben, lopen volgens onderzoek van Black en collega’s (2001a) een grotere kans om slachtoffer te worden van kindermishandeling. Coppens en collega’s (2016) schrijven dat kinderen die veel aandacht en geduld van hun ouders vragen een vergrote kans hebben op kindermishandeling. Dit kan bijvoorbeeld komen door een ziekte of een handicap of door een moeilijk temperament en gedragsproblemen van het kind. Zo blijkt uit onderzoek dat autistische symptomen van het kind een risicofactor zijn voor kindermishandeling (Roberts et al., 2015).

(9)

9 Autisme

In de vierde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-4) werden verschillende vormen van autisme onderscheiden, namelijk klassiek

autisme, Asperger, Pervasive Developmental Disorder-Not Otherwise Specified (PDD-NOS), Multiple-complex Developmental Disorder (McDD), Stoornis van Rett en desintegratieve stoornis (Wicks-Nelson & Israel, 2014).Echter, sinds de uitgave van de vijfde editie van de DSM (DSM-5; American Psychiatric Association, 2013) vallen alle vormen van autisme onder één en dezelfde noemer, namelijk Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Er is sprake van een ASS wanneer er aanhoudende tekorten zijn in de sociale communicatie en de sociale interactie in verschillende contexten (American Psychiatric Association, 2013). Daarnaast moet er sprake zijn van beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses en activiteiten. De bijbehorende symptomen moeten al aanwezig zijn vanaf de vroege ontwikkeling en moeten klinisch significante beperkingen veroorzaken op sociaal en beroepsdomein of op een ander belangrijk gebied. Als laatste geldt dat de beperkingen niet beter passen bij een intellectuele beperking of een algemene ontwikkelingsachterstand (American Psychiatric Association, 2013).

Uit de literatuur blijkt dat veel leerlingen in het cluster IV onderwijs een ASS hebben (56%; Stoutjesdijk & Scholte, 2009). Daarnaast blijkt dat kinderen met een ASS vaak agressief (externaliserend) gedrag laten zien (Kanne & Mazurek, 2001). Ook lopen kinderen met autistische symptomen een grotere kans om mishandeld te worden (Roberts et al., 2015). Daarnaast laat onderzoek van Berg, Shiu, Acharya, Stolbach en Msall (2016) zien dat

negatieve levenservaringen, waaronder kindermishandeling, vaker voorkomen onder kinderen met een ASS. Het is daarom van belang om te kijken of het hebben van ASS invloed heeft op de relatie tussen kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek bij leerlingen in het SO. De hypothese is dat de relatie tussen fysieke of emotionele kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag versterkt wordt door het hebben van een ASS. In figuur 1 en 2 worden de moderatiemodellen van het huidige onderzoek weergegeven.

Figuur 1. Het moderatiemodel met autisme als moderator in de relatie tussen fysieke

kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag. Autisme (Moderator) Fysieke Kindermishandeling (Voorspellende Variabele) Externaliserend probleemgedrag (Afhankelijke Variabele)

(10)

10

Figuur 2. Het moderatiemodel met autisme als moderator in de relatie tussen emotionele

kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag. Maatschappelijke en Wetenschappelijke Relevantie

Er zijn verschillende redenen voor het uitvoeren van dit onderzoek. Allereerst is er weinig onderzoek verricht naar de leerlingen in het speciaal onderwijs cluster IV. Veel van deze leerlingen ervaren problemen op meerdere domeinen en hebben hierbij de juiste hulp nodig (Pijl, 2016; Stoutjesdijk & Scholte, 2009). Het is van belang dat er meer bekend wordt over deze doelgroep om aanknopingspunten te bieden voor een optimale begeleiding van de leerlingen. Huidig onderzoek geeft inzicht in eventuele onderliggende redenen van de

externaliserende gedragsproblematiek van leerlingen, namelijk kindermishandeling, ASS, en de interactie tussen beiden. Wanneer er meer inzicht is in waar de problematiek vandaan komt, zal dit mogelijke handvatten bieden voor de begeleiding op school. Ten tweede is dit onderzoek van belang voor de bescherming van de maatschappij. Veel van de leerlingen vertonen ernstige gedragsproblematiek, waardoor goede begeleiding wenselijk is. Wanneer de juiste hulp niet geboden wordt, is er een kans dat de leerlingen verder afglijden naar

criminaliteit en voor onveiligheid in de maatschappij kunnen zorgen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat volwassenen die in de kindertijd mishandeld zijn vaker gearresteerd worden vanwege geweldsdelicten (Widom, 1989). Criminaliteit brengt hoge maatschappelijke kosten met zich mee. In de Verenigde Staten wordt een schatting van meer dan een triljoen

aangehouden als het gaat om kosten veroorzaakt door crimineel gedrag (Anderson, 1999). Zoals eerder genoemd is er, bij beste weten van de auteur, weinig onderzoek gedaan naar de relatie tussen verschillende vormen van kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag bij de cluster IV populatie, terwijl het juist voor deze doelgroep van groot belang is om meer kennis te hebben over onderliggende factoren van het probleemgedrag. Daarnaast wordt ASS slechts sporadisch als moderator onderzocht in de relatie tussen kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek (Roberts et al., 2015). Gezien leerlingen met een ASS veel voorkomen in het SO (Stoutjesdijk & Scholte, 2009) en zij een verhoogde kans hebben op kindermishandeling (Roberts et al., 2015) is het van belang om te onderzoeken of ASS ook als moderator gezien kan worden bij de cluster IV groep.

Emotionele Kindermishandeling (Voorspellende Variabele) Externaliserend probleemgedrag (Afhankelijke Variabele) Autisme (Moderator)

(11)

11 Methode

Steekproef

De onderzoeksgroep bestaat uit leerlingen van vier scholen van Stichting Orion te Amsterdam, namelijk De Gerhardschool (37.2%), Van Detschool (37.2%), Mr. De Jonghschool (10.5%) en Orion College Zuid (15.1%). Deze scholen vallen onder het

zogenoemde SO cluster IV (84.9%) en het VSO cluster IV (15.1%). De gehele populatie op de participerende scholen, binnen de leeftijdsgrenzen van het onderzoek, is N = 349. Er werden N = 86 leerlingen geïncludeerd in dit onderzoek (24.6%). Er is n = 1 leerling niet meegenomen in het beantwoorden van alle onderzoeksvragen, omdat deze leerling de JTV en BPM-Y niet heeft ingevuld. De leerlingen in de onderzoeksgroep zijn tussen de acht en 18 jaar oud (M = 10.67, SD = 1.86). Er zijn n = 75 jongens (87.2%) en n = 11 meisjes (12.8%) in de onderzoeksgroep. Van n = 85 leerlingen is bekend of er wel of geen sprake is van een ASS. Hiervan is bij n = 23 leerlingen een ASS gediagnosticeerd en bij n = 62 leerlingen is er geen sprake van een ASS. Van n = 1 leerling is onbekend of deze gediagnosticeerd is met een ASS. Deze leerling is daarom niet meegenomen in het beantwoorden van de onderzoeksvragen betreffende de moderator ASS.

Procedure

Het onderzoek ‘TARGET 4’, waarbinnen huidig onderzoek wordt uitgevoerd, is ingediend bij de “faculty ethics review board FMG-UvA” en goedgekeurd onder de code: 2017-CDE-7603. Het onderzoek wordt verricht vanuit Stichting Orion en de Universiteit van Amsterdam. De studie betreft een cross-sectioneel onderzoek gericht op de screening van cluster IV leerlingen op het gebied van negatieve levenservaringen, trauma,

kindermishandeling, gedrag, hechting, veerkracht en executieve functies. Alleen de vragenlijsten over kindermishandeling en gedrag zullen gebruikt worden binnen huidig onderzoek. Binnen Stichting Orion zijn er vier cluster IV scholen geworven voor deelname aan het onderzoek. Directeuren van de scholen hebben ingestemd met deelname aan het onderzoek. Daarna hebben de ouders een informatie- en toestemmingsbrief ontvangen via hun kinderen en via de e-mail. De ouders zijn tevens tijdens afspraken op school benaderd of gebeld door de onderzoekers. Bij de leerlingen van acht tot 12 jaar hebben alleen de ouders toestemming gegeven voor het onderzoek. Bij de leerlingen van 12 tot 16 jaar hebben, naast de ouders, ook de leerlingen zelf toestemming gegeven voor het onderzoek. De leerlingen vanaf 16 jaar hebben alleen zelf toestemming gegeven voor het onderzoek. De vragenlijsten zijn bij alle leerlingen individueel afgenomen door verschillende begeleiders. Zij werkten allemaal volgens hetzelfde protocol. De leerlingen konden de vragenlijsten zelfstandig online

(12)

12 invullen, maar er zat te allen tijde een begeleider naast. Op deze manier konden de leerlingen aangeven als ze hulp wilden met onder andere voorlezen of woordbetekenis.

Meetinstrumenten

Emotionele en fysieke mishandeling. Als eerste is de Jeugd Trauma Vragenlijst afgenomen, dit is de Nederlandse versie van de Childhood Trauma Questionnaire Short Form (CTQ-SF; Bernstein & Fink, 1998). Deze vragenlijst bestaat uit vijf subschalen van

kindermishandeling, namelijk emotionele mishandeling, fysieke mishandeling, seksuele mishandeling, emotionele verwaarlozing en fysieke verwaarlozing. De vragenlijst is bedoeld voor personen vanaf 12 jaar. Aangezien er gekozen is om bij de leerlingen onder de 12 jaar ook de CTQ-SF af te nemen, hebben zij hulp gekregen van de onderzoekers. In dit onderzoek worden enkel de vragen bijbehorend bij de schalen ‘emotionele mishandeling’ (5 items) en ‘fysieke mishandeling’ (5 items) gebruikt. Een voorbeeldvraag van de schaal ‘emotionele mishandeling’ is: “Ik dacht dat mijn ouders wensten dat ik nooit geboren was”. Een

voorbeeldvraag van de schaal ‘fysieke mishandeling’ is: “Mensen in mijn familie sloegen mij zo hard dat ik blauwe plekken of afdrukken eraan over hield”. De vragen zijn beantwoord op een vijfpuntsschaal, waarbij 1 = helemaal niet waar en 5 = heel vaak waar is. Buitenlands onderzoek laat zien dat de betrouwbaarheid, interne consistentie en validiteit van de CTQ-SF bij volwassenen, klinisch en niet-klinisch, acceptabel tot goed is (Dudeck et al., 2015; Karos, Niederstrasser, Abidi, Bernstein, & Bader, 2014; Scher, Stein, Asmundson, McCreary, & Forde, 2001). Ook bleek de betrouwbaarheid en validiteit van de Nederlandse versie van CTQ-SF in een steekproef bestaande uit klinische en niet-klinische volwassenen goed bij de schalen ‘fysieke mishandeling’ en ‘emotionele mishandeling’ (Thombs, Bernstein,

Lobbestael, & Arntz, 2009). Onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van de CTQ, bestaande uit 70 items, bij adolescenten wonende in een psychiatrische instelling wijst uit dat de interne consistentie en convergente en discriminante validiteit goed was (Bernstein, Ahluvalia, Pogge, & Handelsman, 1997). Naar beste weten van de auteur is er echter weinig bekend over de betrouwbaarheid en validiteit bij het gebruik van de korte vragenlijst bij kinderen en jongeren in huidige doelgroep. In de huidige studie is de interne consistentie van de schaal ‘emotionele kindermishandeling’ acceptabel, Cronbach’s alfa = .62 (Field, 2013). Voor de schaal ‘fysieke mishandeling’ is de interne consistentie goed met een Cronbach’s alfa van .76 (Field, 2013).

Externaliserende problematiek. Als tweede is de Brief Problem Monitor – Youth (BPM-Y) gebruikt (Achenbach, McConaughy, Ivanova, & Rescorla, 2011). De vragenlijst is bedoeld voor kinderen van 11 tot en met 18 jaar, maar het is zeer waarschijnlijk dat de

(13)

13 vragenlijst ook voor kinderen jonger dan 11 gebruikt kan worden (Achenbach et al., 2011). In de BPM-Y worden vier subschalen gemeten, namelijk internaliserende problematiek,

externaliserende problematiek, aandachtsproblemen en totale problemen. Voor dit onderzoek werd alleen de subschaal ‘externaliserende problematiek’ (7 items) gebruikt. Een voorbeeld van een item in deze schaal is: “Ik maak dingen kapot die van anderen zijn” (Achenbach et al., 2011). De vragen moesten beantwoord worden op een schaal van 0 tot en met 2, waarbij 0 = helemaal niet waar en 2 = vaak waar is. De test-hertest betrouwbaarheid correlatie van de schaal externaliserende problematiek is r = .85 (Achenbach et al., 2011). De interne

consistentie van deze schaal is goed met Cronbach’s alfa = .75 (Field, 2013). In de huidige studie is de interne consistentie van de schaal ‘externaliserende problematiek’ acceptabel met een Cronbach’s alfa van .67 (Field, 2013).

Autisme. In de DSM-4 worden verschillende vormen van autisme onderscheiden, namelijk Pervasive Developmental Disorder-Not Otherwise Specified (PDD-NOS), Multiple-complex Developmental Disorder (McDD), Asperger, Stoornis van Rett, desintegratieve stoornis en klassiek autisme (Wicks-Nelson & Israel, 2014). Het is zeer waarschijnlijk dat er in de dossiers van de leerlingen nog gesproken wordt van de verschillende vormen van

autisme. Deze zullen in huidig onderzoek allemaal vallen onder de noemer ‘ASS’, conform de DSM-5 (American Psychiatric Association, 2013). Aan de hand van school informatie zal in kaart gebracht worden bij welke leerlingen er sprake is van een ASS. Op basis van

bovenstaande operationalisatie is bij 26.7% van de leerlingen in huidige studie een ASS gediagnosticeerd en bij 72.1% was er geen sprake van een ASS. Bij een leerling was niet bekend of er sprake was van een ASS (1.2%).

Data-analyse

De relatie tussen fysieke mishandeling en externaliserend probleemgedrag wordt onderzocht met een Spearman’s rho correlatie analyse. De relatie tussen emotionele mishandeling en externaliserend probleemgedrag wordt tevens onderzocht met een

Spearman’s rho correlatie analyse. Er is gekozen voor de Spearman’s rho correlatie, omdat de data niet normaal verdeeld is (Allen & Bennett, 2010). Aan de assumptie ‘onafhankelijkheid’ wordt voldaan. Daarnaast wordt ook aan de assumptie ‘meetniveau’ voldaan, aangezien de variabelen ten minste van een ordinaal meetniveau zijn. Het verschil in de voorspellende waarde van fysieke kindermishandeling en emotionele kindermishandeling op externaliserend probleemgedrag wordt onderzocht door een multipele regressie analyse met emotionele en fysieke kindermishandeling als onafhankelijke variabelen en externaliserend probleemgedrag als afhankelijke variabele. Om te onderzoeken of de relatie tussen fysieke kindermishandeling

(14)

14 en externaliserend probleemgedrag gemodereerd wordt door ASS wordt de ‘PROCESS Macro’ gebruikt (Hayes, 2013). Hierbij is de afhankelijke variabele externaliserend

probleemgedrag, de onafhankelijke variabele is fysieke kindermishandeling en autisme is de moderator variabele. Het interactie-effect van fysieke kindermishandeling en autisme op externaliserend probleemgedrag wordt onderzocht op basis van bootstrapping. Om te onderzoeken of de relatie tussen emotionele kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag gemodereerd wordt door een ASS wordt tevens de ‘PROCESS Macro’ gebruikt (Hayes, 2013). De afhankelijke variabele is externaliserend probleemgedrag, de onafhankelijke variabele is emotionele kindermishandeling en de moderatorvariabele is autisme. Ook bij deze vraag wordt het interactie-effect van emotionele kindermishandeling en autisme op externaliserend probleemgedrag onderzocht op basis van bootstrapping. Om een multipele regressie analyse en de ‘PROCESS Macro’ uit te mogen voeren, moet voldaan worden aan een vijftal assumpties (Allen & Bennett, 2010; Hayes, 2013). De eerste assumptie betreft de N/k-ratio. Het aantal respondenten (N) moet ten minste 66 zijn. Hier aan wordt, met

N = 84 en N = 85, dus voldaan. De tweede assumptie vraagt om normaal verdeelde continue

variabelen. Echter, stem-and-leaf plots en boxplots laten zien dat de variabelen externaliserend probleemgedrag, emotionele kindermishandeling en fysieke

kindermishandeling niet normaalverdeeld zijn. Om deze beperking op te lossen is een log,

squareroot en reciprocal transformatie uitgevoerd. Desondanks zijn de drie schaalvariabelen

niet normaalverdeeld geworden. Ten derde mag er geen sprake zijn van zowel univariate als multivariate uitbijters. Om te bekijken of er sprake is van univariate uitbijters zijn de

gestandaardiseerde scores (Z-scores) berekend bij externaliserend probleemgedrag,

emotionele kindermishandeling en fysieke kindermishandeling, deze mogen niet groter zijn dan z = 3.29 (Tabachnik & Fidell, 2007). Een gestandaardiseerde score laat zien hoe ver de score van een respondent van het steekproefgemiddelde af ligt (Allen & Bennett, 2010). Bij externaliserend probleemgedrag blijkt geen sprake te zijn van univariate uitbijters (z < 3.29). Bij emotionele kindermishandeling doen er zich twee univariate uitbijters voor (z = 5.03 en z = 3.51) en bij fysieke kindermishandeling is er sprake van een univariate uitbijter (z = 5.74). Mahalanobis afstand geeft aan dat er tevens sprake is van een multivariate uitbijter, omdat de afstand in een geval groter is dan de kritieke X2 voor df = 2 (bij = .001) van 13.82. Wanneer deze respondent verwijderd zou worden, komen er twee nieuwe multivariate uitbijters in beeld. De assumptie betreffende de uitbijters wordt om deze redenen geschonden. Als vierde is er geen sprake van multicollineariteit, vanwege de hoge tolerantiewaarden van beide voorspellende variabelen in het regressiemodel. Als laatste blijkt uit de normal probability

(15)

15

plot over gestandaardiseerde residuen en uit de scatterplot over gestandaardiseerde residuen

afgezet tegen de gestandaardiseerde voorspellende waarde dat aan de assumpties van

normaliteit en lineariteit van de residuen voldaan wordt. Daarnaast blijkt uit de Koenker test dat er sprake is van homoscedasticiteit van de residuen, X2(2) = .566, p = .753.

Resultaten

Relatie Kindermishandeling en Externaliserend Probleemgedrag

Uit de Spearman’s rho correlatie analyse blijkt geen significante correlatie te zijn tussen fysieke kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag, rs = .17, p = .129,

tweezijdig, N = 85. De hypothese in het huidige onderzoek stelde echter dat er wel sprake zou zijn van een relatie tussen fysieke kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag. Om de relatie tussen emotionele kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag te onderzoeken is tevens een Spearman’s rho correlatie analyse gebruikt. Hieruit blijkt dat er een significante positieve correlatie is tussen emotionele kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag, rs = .29, p < .001, tweezijdig, N = 85 (Field, 2013). Het betreft een zwak tot matig verband. Het resultaat komt overeen met de in huidig onderzoek opgestelde hypothese. Het verschil in de voorspellende waarde van fysieke en emotionele kindermishandeling op externaliserend probleemgedrag is exploratief onderzocht door middel van een standaard multipele regressie analyse. De toevoeging van de combinatie van fysieke en emotionele kindermishandeling verklaart een significante 5.4% variabiliteit in externaliserend probleemgedrag, aangepaste R2 = .054, F (2, 82) = 3.41, p < .05. In tabel 1 worden de voorspellers van externaliserend probleemgedrag weergegeven. Fysieke kindermishandeling en emotionele kindermishandeling zijn voor elkaar gecontroleerd. Fysieke

kindermishandeling gecontroleerd voor emotionele kindermishandeling blijkt geen

significante voorspeller te zijn van externaliserend probleemgedrag, t(82) = .03, p = .973. Ook emotionele kindermishandeling gecontroleerd voor fysieke kindermishandeling blijkt geen significante voorspeller te zijn van externaliserend probleemgedrag. Echter, deze laat wel een significante trend zien, t(82) = 1.97, p = .052.

Moderator Autisme

Om de vraag te beantwoorden of de relatie tussen fysieke kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag gemodereerd wordt door autisme, is gebruik gemaakt van de ‘PROCESS Macro’ van Hayes (2013). De variabele ‘fysieke mishandeling’ is hierin allereerst gecentraliseerd. Uit de resultaten is gebleken dat de voorspellers fysieke kindermishandeling, autisme en de interactie tussen deze variabelen samen niet significant resulteren in

(16)

16 interactievariabele (fysieke kindermishandeling x autisme) is geen significante voorspeller van externaliserend probleemgedrag, ΔR2 = .00, ΔF (1, 80) = .04, p = .851. Op basis van de significantiewaarde (p) kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een significant moderatie effect van autisme in de relatie tussen fysieke kindermishandeling en

externaliserend probleemgedrag (zie tabel 2). Autisme blijkt tevens geen significante voorspeller te zijn van externaliserende probleemgedrag wanneer wordt gecontroleerd voor fysieke kindermishandeling en de interactievariabele, b = -.038, t = -.51, p = .612. Wel blijkt fysieke kindermishandeling een significante zwakke voorspeller te zijn van externaliserend probleemgedrag, wanneer er gecontroleerd wordt voor autisme en de interactievariabele, b = .128, t = 2.22, p < .05.

Om te kijken of er sprake is van een moderatie-effect van autisme op emotionele kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag is tevens gebruik gemaakt van de ‘PROCESS Macro’ (Hayes, 2013). Ook bij deze analyse is allereerst de variabele ‘emotionele kindermishandeling’ gecentraliseerd. Er is gebleken dat emotionele kindermishandeling en autisme niet significant bijdragen aan een variabiliteit in externaliserend probleemgedrag, R2 = .09, F (3, 80) = 1.37, p = .259. Ook de interactievariabele (emotionele kindermishandeling x autisme) draagt niet bij aan dit percentage, ΔR2 = .01, ΔF (1, 80) = .98, p = .422. Kijkend naar de significantiewaarde (p) kan er geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een

significant moderatie-effect van autisme binnen de relatie tussen emotionele

kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag (zie tabel 3). Daarnaast is autisme geen significante voorspeller wanneer wordt gecontroleerd voor emotionele mishandeling en de interactievariabele, b = -.059, t = -.77, p = .443. Echter, het valt op dat emotionele

kindermishandeling een net niet significante voorspeller is van externaliserend

probleemgedrag wanneer wordt gecontroleerd voor autisme en de interactievariabele, b = .193, t = 1.96, p =.053.

Tabel 1

Standaard Multipele Regressie met Fysieke en Emotionele Kindermishandeling als Voorspeller van Externaliserend Probleemgedrag

Variabele b 95% BI SE B β t p

Fysieke kindermishandeling .00 [-.19, .19] .095 .01 .03 .973 Emotionele kindermishandeling .18 [.00, .37] .093 .27 1.97 .052

Noot. N = 85. BI = betrouwbaarheidsinterval. SE = standaarderror. * p < .05. ** p < .001.

(17)

17 Tabel 2

Multipele Regressie met Fysieke Kindermishandeling en Autisme als Voorspeller van Externaliserend Probleemgedrag

Variabele b 95% BI SE B t p

Constante .55** [.48, .63] .039 14.18 .000

Fysieke kindermishandeling .13* [.01, .24] .058 2.22 .029 Autisme Spectrum Stoornis -.04 [-.19, .11] .076 -.51 .613 Interactievariabele -.02 [-.22, .18] .101 -.19 .851

Noot. BI = betrouwbaarheidsinterval. SE = standaarderror.

* p < .05 ** p < .001 Tabel 3

Multipele Regressie met Emotionele Kindermishandeling en Autisme als Voorspeller van Externaliserend Probleemgedrag

Variabele b 95% BI SE B t p

Constante .56** [.48, .64] .040 14.00 .000

Emotionele kindermishandeling .19 [.00, .39] .099 1.96 .053 Autisme Spectrum Stoornis -.06 [-.21, .09] .078 -.77 .443

Interactievariabele -.13 [-.46, .19] .165 -.81 .422

Noot. BI = betrouwbaarheidsinterval. SE = standaarderror.

* p < .05 ** p < .001

Discussie

Er zijn reeds verschillende onderzoeken geweest die concluderen dat kinderen die mishandeld worden een grotere kans hebben om probleemgedrag te ontwikkelen (Klika et al., 2013; Ten Berge et al., 2012). Echter, er is nauwelijks onderzoek geweest naar deze relatie binnen de SO cluster IV doelgroep. In huidig onderzoek is de relatie tussen fysieke en emotionele kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek bij SO cluster IV leerlingen onderzocht. Uit de resultaten is gebleken dat leerlingen die een hogere mate van fysieke kindermishandeling ervaren niet significant meer externaliserend probleemgedrag rapporteren. Verder laten de analyses zien dat leerlingen die een hogere mate van emotionele kindermishandeling rapporteren significant meer externaliserende gedragsproblematiek rapporteren. Dit betreft een zwakke tot matige relatie. Uit de multipele regressieanalyse is gebleken dat fysieke en emotionele kindermishandeling samen 5.4% van de variabiliteit in

(18)

18 externaliserend gedragsproblematiek verklaren. Echter, tezamen waren zowel fysieke als emotionele kindermishandeling geen significante voorspellers van externaliserende gedragsproblematiek. Wat wel opvalt, is dat emotionele kindermishandeling wel bijna een significante voorspeller is van externaliserende gedragsproblematiek. Er is tevens gekeken naar de verschillen in de relatie tussen kindermishandeling en externaliserende

gedragsproblematiek voor leerlingen met een ASS en leerlingen zonder een ASS. Er is gebleken dat een ASS in huidige studie geen moderator blijkt te zijn in de relatie tussen fysieke kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek en emotionele kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek.

Met deze resultaten wordt slechts een hypothese bevestigd. Deze hypothese gaat in op de relatie tussen emotionele kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag. Het resultaat in huidig onderzoek komt overeen met eerder onderzoek (Ten Berge et al., 2012; Vissing et al., 1991), waarin gesteld wordt dat een hogere mate van emotionele

kindermishandeling kan leiden tot meer antisociaal gedrag. Daarnaast is er in huidig

onderzoek exploratief gekeken naar het verschil in de voorspellende waarden van fysieke en emotionele kindermishandeling op externaliserend probleemgedrag. Er is geen significant verschil gevonden in de voorspellende waarden van beide vormen van kindermishandeling. Er zijn verschillende onderzoeken die de relatie tussen emotionele kindermishandeling en

fysieke kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag benadrukken (Black et al., 2001a; Black et al., 2001b; Coppens et al., 2016; Ten Berge et al., 2012). Bij deze

onderzoeken worden echter geen effectgroottes genoemd. Er is daarom op basis van deze onderzoeken geen zicht op een verschil in voorspellende waarden van beide vormen van kindermishandeling op externaliserend probleemgedrag. Er kan daarom niet gezegd worden of huidige bevinding aansluit bij eerder onderzoek. Dit is tevens de reden dat deze

onderzoeksvraag exploratief is onderzocht.

In huidige studie zijn drie hypothesen verworpen. Allereerst de hypothese betreffende de relatie tussen fysieke kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag, waarbij geen significante correlatie gevonden werd in huidig onderzoek. Het resultaat kwam niet overeen met het onderzoek van Klika en collega’s (2013) en Ten Berge en collega’s (2012), waarin gesteld wordt dat mishandelde kinderen een grotere kans hebben op het ontwikkelen van antisociaal gedrag en externaliserende gedragsproblematiek. Er moet vermeld worden dat er in huidig onderzoek onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende vormen van

kindermishandeling, terwijl dat in het onderzoek van Ten Berge en collega’s (2012) niet wordt gedaan. Een andere mogelijke verklaring voor het verschil in resultaten is dat de

(19)

19 correlatie in huidig onderzoek slechts onderzocht is aan de hand van zelfrapportage, dat wil zeggen dat de leerlingen zelf hebben moeten aangeven of zij te maken hebben (gehad) met fysieke en/ of emotionele kindermishandeling en tevens hun eigen externaliserende

gedragsproblematiek hebben moeten scoren aan de hand van de vragenlijsten. In het

onderzoek van Klika en collega’s (2013) werden ouders gevraagd om het probleemgedrag en de fysieke mishandeling te rapporteren. De zelfrapportage zou mogelijk geleid kunnen hebben tot onderrapportage.

De tweede hypothese die verworpen wordt gaat over de moderator ASS in de relatie tussen fysieke kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek. Als derde blijkt dat een ASS ook geen moderator is binnen de relatie tussen emotionele kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek. De resultaten van het huidige onderzoek zijn daarom tegenstrijdig met de resultaten van onderzoeken uit het verleden (Berg et al., 2016; Roberts et al., 2015). Hiervoor zijn verschillende mogelijke verklaringen. Allereerst moet gezegd worden dat 82.6% van alle leerlingen met een ASS afkomstig zijn van dezelfde school. Slechts vier leerlingen volgen onderwijs op een van de andere scholen. Mogelijk zou dit een vertekenend beeld geven en is het niet generaliseerbaar naar alle scholen in de huidige onderzoeksgroep. Daarnaast kan het verschil in resultaten ook te maken hebben met enkele andere beperkingen binnen huidig onderzoek, welke nog beschreven zullen worden.

Beperkingen en Sterke Punten

Wat opvalt in huidige studie is dat bij het toetsen van de moderator ASS, fysieke kindermishandeling wel als significante voorspeller van externaliserend probleemgedrag naar voren komt. Dit zou kunnen duiden op een schijnverband, omdat er wordt gecontroleerd voor een ASS. Echter, het blijkt dat ook emotionele kindermishandeling bijna een significante voorspeller is van externaliserend probleemgedrag, wanneer wordt gecontroleerd voor een ASS. Wanneer de steekproef groter zou zijn geweest, zou de kans groter zijn dat ook deze variabele een significante voorspeller was geweest (Field, 2013). De steekproef is echter groot genoeg om de analyses uit te mogen voeren (Allen & Bennett, 2010).

Toch brengt de steekproef wel een andere beperking met zich mee. Daar de steekproef niet normaalverdeeld is en uitbijters bevat (zeker wat betreft fysieke mishandeling), zullen de resultaten voortvloeiend uit de multipele regressieanalyses en de ‘PROCESS macro’ met veel voorzichtigheid dienen te worden gelezen (Allen & Bennett, 2010; Hayes, 2013). De

steekproef voldoet hiermee namelijk niet aan alle assumpties die gesteld worden voor deze analyses. Echter, door op basis van bootstrapping de moderatoranalyse uit te voeren is de schending van normaliteit een minder groot probleem (Ong, 2014). Om deze reden is er toch

(20)

20 voor gekozen de moderatoranalyses uit te voeren. Er is daarnaast gekeken of het verwijderen van de uitbijters ervoor kon zorgen dat de data normaalverdeeld werd en geen uitbijters meer zou bevatten. Echter, dit bleek niet het geval. Er is daarom voor gekozen om de uitbijters niet te verwijderen, zodat de steekproefgrootte niet verkleind zou worden.

Een andere beperking van het onderzoek betreft de Cronbach’s alfa’s, en daarmee de betrouwbaarheden van de gebruikte vragenlijsten op de schalen ‘emotionele

kindermishandeling’ en ‘externaliserend probleemgedrag’ welke minder dan .70 waren. Volgens onderzoek vragen waarden onder de .70 om voorzichtigheid bij de interpretatie van de resultaten (Field, 2013). Toch is er nog altijd veel discussie over de juiste afkappunten en is er zelfs onderzoek dat uitwijst dat .50 nog voldoende is voor het meten van een goede betrouwbaarheid (Nunnally, geciteerd in Field, 2013). De waarden in het huidige onderzoek kunnen daarom alsnog als redelijk tot voldoende worden beschouwd, maar de resultaten zullen met voorzichtigheid behandeld moeten worden. De lagere betrouwbaarheid van de vragenlijsten heeft mogelijk te maken met de leeftijdsgrenzen van de vragenlijsten. De JTV wordt aangeraden om te gebruiken voor personen vanaf 12 jaar en ouder en de BPM wordt bij zelfrapportage pas vanaf 11 jaar gebruikt (Achenbach et al., 2011; Bernstein & Fink, 1998). In huidige studie werden vragenlijsten voorgelegd aan respondenten in de leeftijd van 8 en 18 jaar. Om deze reden hebben alle leerlingen individuele begeleiding gehad bij het invullen van de vragenlijsten.

Ondanks dat er beperkingen zijn, kan deze studie toch bijdragen aan verschillende aspecten van wetenschappelijk onderzoek naar kindermishandeling. Zo wordt gesteld dat het apart onderzoeken van verschillende vormen van kindermishandeling lastig kan zijn, omdat de verschillende vormen in praktijk soms samen voorkomen (Ten Berge et al., 2012). Toch wordt er in huidige studie een significante correlatie gevonden tussen emotionele

kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag, terwijl deze niet gevonden wordt tussen fysieke kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag. Het is daarom van belang om de verschillende vormen van kindermishandeling los van elkaar te onderzoeken, zoals in deze studie gedaan is. Daarnaast zou deze studie kunnen dienen als een begin van meer onderzoek naar de SO populatie. De huidige studie kan tevens een belangrijke stap zijn richting het begrijpen van gedragsproblemen van de leerlingen in het SO. Het SO betreft een bijzondere doelgroep en daarom is dit onderzoek klinisch zeer relevant. Een ander sterk punt van huidig onderzoek is dat de vragenlijsten individueel afgenomen zijn onder begeleiding van de onderzoekers. Zo konden de leerlingen elkaar niet beïnvloeden bij het invullen van de vragenlijst. Daarnaast konden de leerlingen vragen stellen als ze iets niet begrepen. De

(21)

21 procedure van de afnamen droeg tevens bij aan ethisch verantwoorde afnamen. Leerlingen konden worden opgevangen door de onderzoekers als het emotioneel te zwaar voor hen werd. Daarnaast konden zij op ieder moment aangeven dat ze pauze wilden of dat ze wilden stoppen met het invullen van de vragenlijst.

Maatschappelijke en Wetenschappelijke Implicaties

Aangezien dit onderzoek de conclusies slechts baseert op zelfrapportage is het voor vervolgonderzoek raadzaam om meerdere informanten te gebruiken, zoals ouders en leerkrachten. Hiermee is een duidelijkere en meer betrouwbare score te geven van de

externaliserende gedragsproblemen. Daarnaast is het interessant om te kijken naar het verschil in de gegeven antwoorden van de verschillende informanten. Het is tevens raadzaam een grotere onderzoeksgroep te gebruiken om meer te kunnen zeggen over leerlingen in het (V)SO. De steekproef omvat beduidend minder meisjes (n = 11) en minder leerlingen uit het VSO (n = 13). Het aantal meisjes is representatief voor de SO populatie, aangezien jongens in het SO vaak oververtegenwoordigd worden (Smeets, 2007). Echter, om de resultaten te kunnen generaliseren naar het SO en het VSO zullen er in vervolgonderzoek meer leerlingen uit het VSO moeten worden meegenomen. Er kunnen in huidig onderzoek namelijk weinig tot geen conclusies getrokken worden over deze groep. Daarnaast is het wenselijk om heel

Nederland binnen de studie te betrekken, zodat een grotere groep erbij betrokken wordt en steekproefgrootte aanzienlijk stijgt. Daarnaast valt de studie dan ook te generaliseren naar de gehele cluster IV populatie in Nederland.

Toekomstig onderzoek zou zich tevens kunnen richten op alle vormen van mishandeling, zodat ook gekeken kan worden naar een cumulatief effect van meerdere vormen van mishandeling op gedragsproblematiek. Alles bij elkaar genomen is deze studie een goede stap richting meer kennis over leerlingen in het (V)SO en over een mogelijke onderliggende factor van de externaliserende gedragsproblematiek, namelijk

kindermishandeling. Het zou kunnen bijdragen aan een betere ondersteuning en begeleiding op school van mishandelde leerlingen. Leerkrachten en andere medewerkers op school zouden nog meer begrip kunnen tonen voor de gedragsproblematiek wanneer duidelijk wordt waar de problematiek mogelijk vandaan komt. Als schoolmedewerkers meer inzicht hebben en over meer kennis beschikken van kindermishandeling, zou het mogelijk tijdig gesignaleerd en gemeld kunnen worden op school. Zeker op het gebied van emotionele kindermishandeling zou dit, gezien de gevonden relatie, gesignaleerd kunnen worden wanneer meer

externaliserend gedrag getoond wordt door de leerling. Emotionele kindermishandeling is een meer onzichtbare vorm van kindermishandeling dan fysieke kindermishandeling, omdat het

(22)

22 minder lichamelijke sporen met zich meebrengt (Coppens et al., 2016). Vervolgonderzoek zou zich wellicht kunnen richten op mogelijke symptomen die zouden kunnen helpen bij het signaleren van emotionele kindermishandeling.

Conclusie

Er blijkt geen significante relatie te zijn tussen fysieke kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek. Er blijkt een zwakke tot matige relatie te zijn tussen emotionele kindermishandeling en externaliserende gedragsproblematiek. Tot slot, blijkt dat een ASS geen moderator is in de relatie tussen kindermishandeling en externaliserend probleemgedrag.

(23)

23 Literatuurlijst

Achenbach, T. M., McConaughy, S. H., Ivanova, M. Y., & Rescorla, L. A. (2011). Manual

for the ASEBA Brief Problem Monitor (BPM). Burlington, VT: University of Vermont,

Research Center for Children, Youth, and Families.

Alink, L., Van IJzendoorn, R., Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2011). Kindermishandeling in Nederland Anno 2010: De tweede nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010). Leiden: Casimir.

Allen, P., & Bennett, K. (2010). PASW Statistics by SPSS: A practical guide version 18.0. Melbourne: Cangage Learning.

Al Odhayani, A., Watson, W. J., & Watson, L. (2013). Behavioural consequences of child abuse. Canadian Family Physician, 59, 831-836. Geraadpleegd op: www.cfp.ca American Psychiatric Association (2013). Neurodevelopmental Disorders. In Diagnostic and

statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

doi:10.1176/appi.books.9780890425596.dsm01

Anderson, D. A. (1999). The aggregate burden of crime. Journal of Law and Economics, 42, 611-642. doi:10.1086/467436

Bartlett, J. D., Kotake, C., Fauth, R., & Easterbrooks, M. A. (2017). Intergenerational transmission of child abuse and neglect: Do maltreatment type, perpetrator, and substantiation status matter? Child Abuse and Neglect, 63, 84-94.

doi:10.1016/j.chiabu.2016.11.021

Berends, I. E., & Guldemond, K. (2014). Passend plaatsen: Een handleiding.

Verantwoording en gebruiksinstructie voor het afgeven van een

toelaatbaarheidsverklaring aan de hand van twaalf overwegingcriteria. Duivendrecht:

PI Research in opdracht van Samenwerkingsverband Amsterdam-Diemen VO. Berg, K. L., Shiu, C.-S., Acharya, K., Stolbach, B. C., & Msall, M. E. (2016). Disparities in

adversity among children with autism spectrum disorder: A population-based study.

Developmental Medicine & Child Neurology, 58, 1124-1131.

doi:10.1111/dmcn.13161

Bernstein, D. P., Ahluvalia, T., Pogge, D., & Handelsman, L. (1997). Validity of the

Childhood Trauma Questionnaire in an adolescent psychiatric population. Journal of

the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 36, 340-348. doi:

10.1097/00004583-199703000-00012

(24)

24

self‐report manual. San Antonio, TX: The Psychological Corporation.

Black, D. A., Smith Slep, A. M., & Heyman, R. E. (2001a). Risk factors for child psychological abuse. Aggression and Violent Behavior, 6, 189-201. doi:10.1016/S1359-1789(00)00021-5

Black, D. A., Heyman, R. E., & Smith Slep, A. M. (2001b). Risk factors for child physical abuse. Aggression and Violent Behavior, 6, 121-188.

doi:10.1016/S1359-1789(00)00021-5

Coppens, L., Schneijderberg, M., & Van Kregten, C. (2016). Lesgeven aan getraumatiseerde

kinderen. Een praktisch handboek voor het basisonderwijs. Amsterdam: Uitgeverij

SWP.

Dudeck, M., Vasic, N., Otte, S., Streb, J., Wingenfeld, K., Grabe, H. J., ... Spitzer, C. (2015). Factorial validity of the short form of the Childhood Trauma Questionnaire (CTQ-SF) in German psychiatric patients, inmates, and university students. Psychological

Reports: Disability & Trauma, 116, 685-703. doi:10.2466/16.03.PR0.116k27w5

Eldering, L. (2011). Cultuur en opvoeding. Rotterdam: Lemniscaat.

Field, A. (2013). Discovering Statistics using IBM SPSS Statistics. Londen: Sage. Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process

analysis: A regression-based approach. New York: The Guilford Press.

Kanne, S. M., & Mazurek, M. O. (2011). Aggression in children and adolescents with ASD: Prevalence and risk factors. Journal of Autism and Developmental Disorders, 41, 926-937. doi:10.1007/s10803-010-1118-4

Karos, K., Niederstrasser, N., Abidi, L., Bernstein, D. P., & Bader, K. (2014). Factor structure, reliability, and known groups validity of the German version of the Childhood Trauma Questionnaire (short-form) in Swiss patients and nonpatients.

Journal of Child Sexual Abuse, 23, 418-430. doi:10.1080/10538712.2014.896840

Klika, J. B., Herrenkohl, T. I., & Lee, J. O. (2013). School factors as moderators of the relationship between physical child abuse and pathways of antisocial behavior.

Journal of Interpersonal Violence, 28, 852-867. doi:10.1177/0886260512455865

Kramer, R., Allen, L., Gergen, P. (1995). Health and social characteristics and children’s cognitive functioning: Results from a national cohort. American Journal of Public

Health, 85, 312-318. doi:10.2105/AJPH.85.3.312

Lev-Wiesel, R., & Sternberg, R. (2012). Victimized at home revictimized by peers: Domestic child abuse a risk factor for social rejection. Child and Adolescent Social Work

(25)

25 Maschi, T., Hatcher, S. S., Schwalbe, C. S., & Rosato, N. S. (2008). Mapping the social

service pathways of youth to and through the juvenile justice system: A comprehensive review. Children and Youth Services Review, 30, 1376-1385. doi:10.1016/j.childyouth.2008.04.006

Nie, Y.-G., Li, J.-B., Dou, K., & Situ, Q.-M. (2014). The associations between

self-consciousness and internalizing/ externalizing problems among Chinese adolescents.

Journal of Adolescence, 37, 505-514. doi:10.1016/j.adolescence.2014.04.002

Norman, R. E., Byambaa, M., De, R., Butchart, A., Scott, J., & Vos, T. (2012). The long-term health consequences of child physical abuse, emotional abuse, and neglect: A

systematic review and meta-analysis. Plos Medicine, 9. doi:10.1371/journal.pmed.1001349

Ong, D. C. (2014). A primer to bootstrapping; And an overview of doBootstrap. Geraadpleegd op web.stanford.edu

Pijl, S. J. (2016). Fighting segregation in special needs education in the Netherlands: The effects of different funding models. Discourse: Studies in the Cultural Politics of

Education, 37, 553-562. doi:10.1080/01596306.2015.1073020

Rege, M., Telle, K., & Votruba, M. (2011). Parental job loss and children’s school performance. The Review of Economic Studies, 78, 1462-1489.

doi:10.1093/restud/rdr002

Roberts, A. L., Koenen, K. C., Lyall, K., Robinson, E. R., & Weisskopf, M. G. (2015). Association of autistic traits in adulthood with childhood abuse, interpersonal victimization, and posttraumatic stress. Child abuse and Neglect, 45, 135-142. doi:10.1016/j.chiabu.2015.04.010

Robertson, L. M., Bates, M. P., Wood, M., Rosenblatt, J. A., Furlong, M. J., & Casas, J. M. (1998). Educational placements of students with emotional and behavioral disorders served by probation, mental health, public health, and social services. Psychology in

the Schools, 35, 333-345.

doi:10.1002/(SICI)1520-6807(199810)35:4<333::AID-PITS4>3.0.CO;2-J

Scher, C. D., Stein, M. B., Asmundson, G. J. G., McCreary, D. R., & Forde, D. R. (2001). The Childhood Trauma Questionnaire in a community sample: Psychometric properties and normative data. Journal of Traumatic Stress, 14, 843-857. doi:10.1023/A:1013058625719

(26)

26 Scott, K. L., Wolfe, D. A., & Wekerle, C. (2003). Maltreatment and trauma: Tracking the

connections in adolescence. Child and Adolescent Psychiatric Clinics of North

America, 12, 211-230. doi:10.1016/S1056-4993(02)00101-3

Smeets, E. (2007). Speciaal of apart. Onderzoek naar de omvang van het speciaal

onderwijs in Nederland en andere Europese landen. Nijmegen: ITS

Stoutjesdijk, R., & Scholte, E. M. (2009). Cluster 4 speciaal onderwijs: Een vergelijking tussen leerlingen op cluster 4 scholen en cluster 4 rugzakleerlingen. Tijdschrift

voor Orthopedagogiek, 48, 161-169. Geraadpleegd op: www.horizon.eu

Sullivan, P. M., & Knutson, J. F. (2000). Maltreatment and disabilities: A population-based epidemiological study. Child Abuse & Neglect, 24, 1257-1273.

doi:10.1016/S0145-2134(00)00190-3

Tabachnik, B. G., & Fidell, L. S. (2007). Using multivariate statistics. Boston: Pearson Education.

Ten Berge, I., Addink, A., De Baat, M., Bartelink, C., Van Rossum, J., & Vinke, A. (2012). Stoppen en helpen. Een adequaat antwoord op kindermishandeling. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut / Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Thombs, B. D., Bernstein, D. P., Lobbestael, J., & Arntz, A. (2009). A validation study of the Dutch Childhood Trauma Questionnaire – Short Form: Factor structure,

reliability, and known-groups validity. Child Abuse and Neglect, 33, 518-523. doi:10.1016/j.chiabu.2009.03.001

Veltman, M. W. M., & Brownie, K. D. (2001). Three decades of child maltreatment research. Trauma, Violence, & Abuse, 2, 215-239.

doi:10.1177/1524838001002003002

Vissing, Y. M., Straus, M. A., Gelles, R. J., & Harrop, J. W. (1991). Verbal aggression by parents and psychosocial problems of children. Child Abuse and Neglect, 15, 223-238. doi:10.1016/0145-2134(91)90067-N

Wicks-Nelson, R., & Israel, A. C. (2014). Abnormal Child and Adolescent Psychology. Essex: Pearson

Widom, C. S. (1989). Child abuse, neglect, and violent criminal behavior. Criminology, 27, 251-271. doi:10.1111/j.1745-9125.1989.tb01032.x

Woodman, A. C., Mailick, M. R., & Greenberg, J. S. (2016). Trajectories of internalizing and externalizing symptoms among adults with autism spectrum disorders. Development

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

They were research question 2a: To which extent do we observe or can we construct differ- ences in general and subject based performance?, research question 2b: How well can

Major components of this programme comprise the computerisation of all land records including mutations, digitisation of maps and integration of textual and spatial

Vanwege het veelvoudig voorkomen van de categorie ‘Onconventioneel gebruik van spaties, interpunctie, diakritische tekens en hoofdletters’ in de reacties van de respondenten werd

Een mogelijke verklaring hiervoor was dat geen van de afbeeldingen aan de twee eisen voldeed om interesse op te wekken: daar waar de afbeeldingen het meest complex werden (dat

Om daadwerkelijk scherpere aanbevelingen te kunnen doen voor het beleid dat gevoerd dient te worden ten aanzien van het parkeerdomein, zal meer onderzoek gedaan moeten worden naar de

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

To this end, we propose the Ball-I3D method, which consists of a conversion of player positions to a video of coordinate histograms, which are used as inputs to the I3D video encoder