• No results found

De invloed van emotionele intensiteit op gewenste steun bij het delen van emoties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van emotionele intensiteit op gewenste steun bij het delen van emoties"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Emotionele Intensiteit op Gewenste Steun bij het Delen van Emoties Bachelor These Sociale Psychologie

Noor Lagendijk

Universiteit van Amsterdam Begeleider: Lisanne Pauw Datum: 2 juni 2017

Studentnummer: 10536914 Aantal woorden: 4926

(2)

Abstract

Wanneer negatieve emoties worden ervaren ondervinden veel individuen de neiging om deze te delen. Om een individu hierbij effectief steun te bieden is het van belang te onderzoeken wat voor steun de deler wilt ontvangen. Twee typen steun worden onderscheiden: socio-affectieve- en cognitieve steun. In deze studie is onderzocht of de emotionele intensiteit een invloed heeft op het gewenste type steun. Deelnemers (N= 104) voerden in koppels een gesprek, waarbij de verteller een ervaring deelde waar hij boos of bezorgd over was. Gewenste steun en emotionele intensiteit werden gemeten middels zelfrapportage. Uit de resultaten is gebleken dat er een verband bestaat tussen een hoge mate van emotionele intensiteit en een sterke behoefte aan socio-affectieve steun bij boosheid, echter niet voor gewenste cognitieve steun. De bevindingen tonen aan dat het verband tussen emotionele intensiteit en gewenste socio-affectieve steun afhangt van de ervaren emotie en dat nader moet worden onderzocht wanneer cognitieve steun gewenst is.

(3)

De Invloed van Emotionele Intensiteit op Gewenste Steun bij het Delen van Emoties Individuen proberen op dagelijkse basis het ervaren van negatieve emoties terug te brengen zoals verdriet, boosheid en bezorgdheid (Gross, Richards, & John, 2006). Zij kunnen verschillende manieren gebruiken om zulke negatieve emoties te reguleren (Parkinson & Totterdell, 1999). Emotieregulatie betreft het activeren van een doel om ofwel de omvang ofwel de duur van een emotionele reactie op een gebeurtenis te regelen (Gross, Sheppes, & Urry, 2011). Wanneer emoties niet effectief worden gereguleerd kan dit stress verhogen en problemen opleveren voor relaties met anderen (Gross, 2002). Daarnaast wordt het effectief reguleren van emoties in verband gebracht met de hoge niveaus van welzijn die worden gevonden onder volwassenen (Urry & Gross, 2010). Aangezien naar voren is gekomen dat individuen heviger reageren op negatieve emoties dan op positieve emoties en negatieve emoties hierdoor een grotere impact kunnen uitoefenen op het dagelijks functioneren

(Baumeister, Bratslavsky, & Finkenauer, 2001), is het met name van belang te bestuderen hoe negatieve emoties effectief kunnen worden gereguleerd.

Veel voorgaande onderzoeken richten zich op het reguleren van negatieve emoties in het algemeen, waarbij deelnemers een gebeurtenis ophaalden die verschillende negatieve emoties kan oproepen (Nils & Rimé, 2012). Echter, emoties verschillen van elkaar in de acties en strategieën die ze opwekken om met situaties om te gaan (Roseman, 2013). Deze studie zal zich richten op boosheid en bezorgdheid als specifieke negatieve emoties, omdat op deze manier kan worden onderzocht of negatieve emoties van elkaar verschillen in de

regulatie die zij oproepen. Mogelijk is dat zij verschillende typen gewenste steun oproepen, omdat zij om verschillende regulatietypen vragen (Horowitz et al., 2001).

Wanneer negatieve emoties optreden en een impact op een individu uitoefenen, beogen individuen meestal steun te ontvangen van een ander door de emotie te delen (Zech & Rimé, 2005). Wellicht dat dit verklaart waarom individuen hun emoties zo vaak met anderen

(4)

delen; een fenomeen dat social sharing van emoties genoemd wordt (Rimé, Mesquita,

Philippot, & Boca, 1991). Volgens Horowitz et al. (2001) hebben individuen die hun emoties delen namelijk al bij voorbaat het doel gevormd om een specifieke steunende reactie te verkrijgen. Volgens hun interpersoonlijke model zou de reactie van de luisteraar alleen voldoende steunend zijn indien het doel van de verteller (zoals het ontvangen van sympathie, advies of emotieregulatie) gedurende de interactie wordt bevredigd. Wanneer emoties worden gedeeld is het aan de ander om de emoties van de deler te reguleren; dit betreft extrinsieke of interpersoonlijke emotieregulatie (Gross & Thompson, 2007). Social sharing kan mogelijk dus worden beschouwd als een middel van emotieregulatie. De vraag is hoe personen die hun emoties delen willen dat hun emoties door anderen worden gereguleerd. Kortom; wat voor typen steun wensen personen te ontvangen bij het delen van emoties? Om de emoties van de deler effectief te kunnen reguleren, zal de luisteraar een begrip moeten verkrijgen van de gewenste steun die de deler van hem verlangt.

Uit het theoretisch raamwerk van Rimé (2009) volgen twee typen steun die kunnen worden geboden wanneer negatieve emoties worden gedeeld: cognitieve steun en socio-affectieve steun. Socio-socio-affectieve steun betreft het bieden van begrip, troost en empathie. Cognitieve steun betreft het veranderen van cognities die kleven aan de emotionele ervaring, bijvoorbeeld door de situatie in perspectief te plaatsen of een andere kijk te geven op de ervaring. Hoewel het ervaren van een negatieve emotie beide typen steun kan oproepen, hangt het gewenste steun type af van de emotionele impact van de ervaring. Cognitieve steun wordt gewenst in het geval van een ‘duidelijke emotionele impact’, waarbij de ervaring een impact in stand houdt door het geheugennetwerk dat telkens de emotie en bijbehorende cognities oproept wanneer er wordt teruggedacht aan de situatie. Dit zorgt ervoor dat een persoon blijft peinzen, gedachten aan de situatie zich herhaaldelijk opdringen en de persoon de behoefte voelt erover te praten. Dit wordt ervaren als een emotionele ervaring waarvan iemand niet is

(5)

hersteld; de emotionele ervaring blijft voelen als recent. Emotioneel herstel wordt beschouwd als het gevolg van cognitieve steun, dat effectiever is op de lange termijn ten opzichte van socio-affectieve steun. Het wensen van socio-affectieve steun zou voortkomen uit een

‘subtiele emotionele impact’; dit betreft het ervaren van mislukking, het verlies van betekenis en het gevoel verslagen te zijn. Dit leidt tot het ervaren van gevoelens zoals angst,

onzekerheid, verminderd zelfvertrouwen en eenzaamheid. Socio-affectieve steun kan worden geboden om deze kwellende gevoelens tijdelijk te reduceren. Hoewel cognitieve steun op de lange termijn effectiever is bij herstellen van de emotionele ervaring, wordt socio-affectieve steun vaker geboden. Dit komt mogelijk doordat de deler telkens verlangt naar directe opluchting en troost en de luisteraar niet als ongevoelig wilt overkomen (Burleson, 2008).

Om emoties effectief te reguleren zal de gegeven steun moeten aansluiten bij de gewenste steun van de deler; het doel van de deler (de specifieke steun die hij bij voorbaat wenst) moet worden bevredigd. Huidig onderzoek zou om deze reden de focus moeten verplaatsen naar de gewenste steun vanuit de ontvanger. Een bijkomend vraagstuk is of de emotionele intensiteit die de deler ervaart een invloed uitoefent op het type steun dat hij verlangt. Socio-affectieve steun zou vaak worden gewenst wanneer de deler op zoek is naar directe troost en verlichting van de pijnlijke gevoelens die worden veroorzaakt door de

ervaring. De persoon lijkt niet open te staan om ‘cognitief aan het werk te worden gezet’ zoals bij het ontvangen van cognitieve steun, om tot emotioneel herstel te komen. Mogelijk kan hiermee worden verwacht dat personen die een hoge mate van emotionele intensiteit ervaren eerder socio-affectieve steun zullen wensen om tot directe opluchting te komen, terwijl zij bij een lage mate van emotionele intensiteit mogelijk cognitieve steun zullen wensen omdat zij openstaan voor het veranderen van hun cognities om tot emotioneel herstel te komen. Zo kwam uit het onderzoek van Sheppes, Scheibe, Suri en Gross (2011) al naar voren dat de intensiteit van emoties een grote invloed heeft op hoe de emotie wordt gereguleerd. Personen

(6)

die een lage emotionele intensiteit ervoeren verkozen het veranderen van hun cognities over afleiding als regulatiestrategie, terwijl personen met een hoge emotionele intensiteit een voorkeur hadden voor afleiding. Geconcludeerd werd dat het veranderen van bestaande cognities niet langer effectief is indien de emotionele intensiteit hoog is. Dit biedt ondersteuning voor de hypothesen dat een hoge emotionele intensiteit zal leiden tot het wensen van socio-affectieve steun en een lage emotionele intensiteit tot het wensen van cognitieve steun, omdat het suggereert dat wanneer emoties niet als heel intens worden ervaren een persoon zijn cognities wil herzien en dus mogelijk openstaat voor cognitieve steun, terwijl hij dit niet wenst of hiertoe in staat is bij een hoge emotionele intensiteit.

Een andere ondersteuning voor het bestaan van verschillende gewenste typen steun bij een lage- en hoge emotionele intensiteit kan worden gevonden binnen het concept van

cognitieve capaciteit. Aansluitend bij de cognitive overload theorie van Sweller (1994) die stelt dat het werkgeheugen een beperkte capaciteit heeft, bleek uit het onderzoek van Fraser en collega’s (2012) dat hoe intenser proefpersonen hun emoties ervoeren, hoe meer er sprake was van een cognitive overload, waarbij het cognitieve werkgeheugen als het ware ‘overvol’ is. Dit suggereert dat wanneer de emotionele intensiteit hoog is, een persoon mogelijk onvoldoende cognitieve capaciteit overhoudt om een ervaring grondiger te verwerken. De persoon is op dat moment enkel gefocust op het ‘stillen’ van de pijn, in plaats van tot emotioneel herstel te komen. Kortom: de persoon wenst bij een hoge emotionele intensiteit niet alleen socio-affectieve steun te ontvangen, maar is mogelijk ook niet in staat om een ander soort steun te ontvangen die om meer capaciteit vraagt.

Aangezien de emotionele impact volgens het theoretisch raamwerk van Rimé (2009) een voorspeller is voor de gewenste steun en binnen het concept van cognitieve capaciteit kan worden verondersteld dat emotionele intensiteit een rol speelt bij verwerkingscapaciteit, kan volgens het huidige onderzoek worden verwacht dat de gewenste steun afhankelijk is van de

(7)

emotionele intensiteit die de deler ervaart. Hieruit volgen twee specifieke hypothesen: vertellers die een hoge emotionele intensiteit ervaren wensen socio-affectieve steun te

ontvangen en vertellers die een lage emotionele intensiteit ervaren wensen cognitieve steun te ontvangen.

Wat de invloed is van de mate van emotionele intensiteit op de gewenste steun voor de deler zal in de huidige studie worden onderzocht door twee personen een kort gesprek te laten voeren, waarbij een deelnemer een emotionele gebeurtenis waar hij boos of bezorgd over is zal delen met de overige deelnemer, die zal luisteren en gevraagd wordt zo natuurlijk

mogelijk te reageren. Vooraf aan dit gesprek zal de emotionele intensiteit die de deler ervaart gemeten worden, evenals het type steun dat hij wenst te ontvangen van de luisteraar tijdens het gesprek. Na afronding van het onderzoek zal worden geanalyseerd of de mate van de emotionele intensiteit een invloed heeft op de gewenste socio-affectieve- en cognitieve steun.

Methode Deelnemers

In totaal hebben 104 proefpersonen deelgenomen aan het onderzoek, waarvan er na het uitsluiten van de deelnemers in de luisterconditie 52 deelnemers werden meegenomen in de analyses. De gemiddelde leeftijd van deelnemers was 24.1 jaar (SD= 9.16), variërend van 18 tot 65 jaar. Er waren 36 vrouwen en 16 mannen. Personen werden geworven middels advertenties op sociale media, een aanmeldwebsite voor onderzoekdeelname en benadering van het sociale netwerk van de onderzoekmedewerkers. Deelnemers ontvingen voor hun deelname een proefpersoonpunt of een bedrag van 10 euro. Er zijn geen deelnemers uitgevallen.

(8)

Twee deelnemers van dezelfde sekse werden voor deelname aan elkaar gekoppeld. Bij aankomst werden de deelnemers aan elkaar voorgesteld en werden zij willekeurig in

rolcondities verdeeld door een nummer te trekken, waarbij een oneven nummer stond voor de vertelconditie en een even nummer voor de luisterconditie. De emotieconditie werd al voor aankomst bepaald door deze emotie (bezorgdheid en boosheid) om en om te gebruiken per koppel. Eerst werden de twee deelnemers in individuele ruimtes geplaatst. Zij kregen digitaal de informed consent te lezen, dan konden zij persoonsgegevens invullen (geslacht, opleiding, moedertaal en nationaliteit) en vervolgens ontvingen zij individuele instructies aansluitend bij hun condities. De verteller werd gevraagd een emotionele ervaring op te halen die recent was en waarover iemand zich op dat moment nog boos of bezorgd over voelde; de luisteraar te luisteren naar de ervaring en zo natuurlijk mogelijk te reageren. Hierna vulden zij het eerste deel van de vragenlijst in, waarbij de emotionele intensiteit, de gewenste steun en overige constructen werden gemeten1. Hierna konden zij de proefleider ophalen en werden zij naar een gezamenlijke kamer verplaatst, waarbij ze plaatsnamen in comfortabele stoelen schuin tegenover elkaar. Allereerst kregen zij instructies voor een kennismakingsoefening om aan de setting te wennen en vervolgens gingen zij deze oefening uitvoeren door vijf minuten te converseren over aangereikte dilemma-situaties. Een voorbeeld van een dilemma-situatie is: ‘Liever voor de rest van je leven 25 kilo wegen of één jaar in de gevangenis blijven’. Hierna keerde de proefleider terug naar de ruimte en herhaalde zij de instructies voor het gesprek. Zij kregen de instructies een gesprek te voeren op natuurlijke wijze voor 8 minuten, waarna zij nog 1 minuut ontvingen voor het afronden. De individuele instructies die de personen al hadden gelezen werden ook door de proefleider herhaald. Dit gesprek werd opgenomen, maar de deelnemers werden hiervan op de hoogte gesteld en kregen de instructies dat alleen zij de opnamen individueel zullen terugkijken, maar dat de beelden eventueel zullen worden

1De huidige studie vormt een onderdeel van een uitgebreider onderzoek. Om deze reden zijn er vooraf aan het gesprek ook constructen gemeten die niet relevant zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag die in de huidige studie wordt gesteld. Deze constructen betreffen de recentheid van de gebeurtenis, in welke mate een set aan negatieve emoties werd ervaren en de huidige stemming.

(9)

bekeken door de hoofdonderzoekster. Nadat het gesprek was afgerond bracht de proefleider iedere deelnemer terug naar zijn individuele ruimte om de vragenlijst af te maken. Bij dit tweede deel werden weer verschillende constructen gemeten2 . Een tweede onderzoeker converteerde ondertussen de opnames, zodat de deelnemers na het afronden van de vragenlijst de opnames konden terugkijken. Deze opnames werden na het afronden van de vragenlijst klaargezet door de proefleider. Deelnemers kregen het gehele gesprek terug te zien in

fragmenten aan de hand van Video-Mediated Recall (VMR)3. Hierna kregen zij de debriefing te lezen, waarna zij het onderzoek hadden afgerond en zij zich konden melden bij de

proefleider voor het ontvangen van de beloning.

Materialen

Deze studie betrof een 2 (Emotie: bezorgdheid of boosheid) x 2 (Rol: verteller of luisteraar) mixed design. Zowel emotieconditie als rolconditie werden tussen deelnemers gemanipuleerd. De vragenlijsten werden ingevuld op een computer of laptop. Enkel metingen van voor het gesprek werden meegenomen, om de gewenste steun te meten.

Rol. Deelnemers konden worden toegewezen aan één van de twee mogelijke

rolcondities: de vertelconditie of de luisterconditie. Proefpersonen in de vertelconditie werden geïnstrueerd tijdens het gesprek te vertellen over een emotionele gebeurtenis waar hij boos of bezorgd over is. Proefpersonen in de luisterconditie werden geïnstrueerd tijdens het gesprek te luisteren naar de ander en zo natuurlijk mogelijk te reageren. De instructies werden voor het gesprek digitaal gegeven en nogmaals door de proefleider herhaald. De exacte instructies per rolconditie kunnen worden gevonden in Appendix A.

Emotie. Koppels werden voor aankomst als paar om en om toegewezen aan één van

de emotiecondities: de bezorgdheidconditie of de boosheidconditie. Om mogelijke fysieke

2 De huidige studie vormt een onderdeel van een uitgebreider onderzoek. Om deze reden zijn er ook constructen gemeten nadat het gesprek is

gevoerd, die niet relevant zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag die in de huidige studie wordt gesteld. Deze constructen waren de emotionele intensiteit (na het gesprek), de gekregen steun, de gegeven steun, verbondenheid, stemming en zelfvertrouwen.

3 Na ieder fragment van 20 seconden werd de deelnemer drie vragen gesteld, afhankelijk van de conditie. Een voorbeeldvraag die de verteller

bij de VMR ontving was ‘hoe boos [of bezorgd] voelde u zich in het afgelopen fragment?’. Een voorbeeldvraag die de luisteraar bij de VMR ontving was: ‘hoe boos [of bezorgd] leek de ander in het afgelopen fragment?’. Deze metingen waren echter niet relevant voor de huidige studie maar een onderdeel van een uitgebreider onderzoek. Om deze reden zal de VMR niet verder worden uitgelicht.

(10)

aantrekkingskracht en ruis te voorkomen waren koppels van dezelfde sekse en dienden zij elkaar niet te kennen. In de instructies werd de verteller gevraagd een situatie op te halen die recent is en waar hij gedurende het onderzoek nog bezorgd, of boos over is. De luisteraar werd niet ingelicht over de emotieconditie. Van de 52 deelnemers die zijn meegenomen in de analyse waren er 26 deelnemers toegewezen per emotieconditie. De exacte instructies per emotieconditie kunnen worden gevonden in Appendix B.

Emotionele intensiteit. Dit werd gemeten aan de hand van items die kunnen worden

beantwoord door middel van verschuifbare balken, variërend van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel). Hierbij is de maximum score 100, hetgeen overeenkomt met een extreem hoge mate van emotionele intensiteit. De minimum score is hierbij 0, hetgeen overeenkomt met een extreem lage mate van emotionele intensiteit. Het item dat de emotionele intensiteit voor de bezorgdheidconditie mat was: ‘geef aan in welke mate u op dit moment bezorgdheid voelt wanneer u nu (terug)denkt aan de beschreven situatie’. Het item dat de emotionele intensiteit voor de boosheidconditie mat was: ‘geef aan in welke mate u op dit moment boosheid voelt wanneer u nu (terug)denkt aan de beschreven situatie’. De emotionele intensiteit werd ook gemeten over schuld, verdriet, angst en schaamte, echter werden deze metingen enkel gebruikt voor de manipulatiecheck.

Steun. Uit een principale componenten analyse is naar voren gekomen dat er twee

subschalen voor het gewenste steuntype bestaan. Een subschaal voor gewenste

socio-affectieve steun (α= .88) werd opgemaakt door de scores op vier items. Deze items maten het gewenste medeleven, begrip, empathie en steun. Ieder van de items kon worden beantwoord middels een verschuifbare balk, variërend van 0 (helemaal niet) tot 100 (helemaal wel). Hierbij is er een minimale score van 0, hetgeen overeenkomt met helemaal geen gewenste socio-affectieve steun, en een maximale (som)score van 400, hetgeen overeenkomt met een extreem hoge mate van gewenste socio-affectieve steun. De overige subschaal voor gewenste

(11)

cognitieve steun (α= .82) werd ook opgemaakt door de gecombineerde scores op vier items. Deze items maten of de verteller wenste geholpen te worden anders naar de situatie te kijken, betekenis te vinden in wat er is gebeurd, een perspectief van buitenaf wenste te ontvangen en of de situatie in perspectief werd geplaatst. Hoe de scores werden berekend en het scorebereik waren idem aan de meting van gewenste socio-affectieve steun. De exacte items kunnen worden gevonden in Appendix C.

Resultaten

Aangezien voor het beantwoorden van de huidige onderzoeksvraag enkel de data van de participanten in de vertelconditie relevant zijn, zijn alleen deze data meegenomen in de analyses (N=52). Allereerst zijn er standaardisatiechecks gedaan om te controleren of

geslacht, leeftijd en stemming gelijk verdeeld waren over de emotiecondities. Voor geslacht is niet aan de assumptie van normaliteit voldaan, F(1,49)= 5.47, p = .023. Daarom moet er voor de onafhankelijke t-toets worden gekeken naar de waarden voor ongelijk verdeelde varianties, t[49]= -1.20, p= .238. De gemiddelde leeftijd in de bezorgdheidconditie (M= 25.31, SD= 10.78) en in de boosheidconditie (M= 22.96, SD= 7.22) mogen worden beschouwd als gelijk, t[50]= .92, p= .361. Hetzelfde geldt voor de gemiddelde stemming in de bezorgdheidconditie (M= 1.35, SD= 2.35) en in de boosheidconditie (M= 2.27, SD= 1.95), t[50]= -1.54, p= .129.

Vervolgens is er gecontroleerd of de manipulatie geslaagd is. Deelnemers in de

boosheidconditie scoorden significant hoger (M= 66.81, SD= 5.44) op boosheid dan op andere emoties, zoals op schuld (M= 15.62, SD= 5.19, p < .001), bezorgdheid (M= 37.27, SD= 5.12, p= .012) of angst (M= 21.73, SD= 5.51, p < .001). Deelnemers in de bezorgdheidconditie scoorden significant hoger (M= 61.46, SD= 5.12) op bezorgdheid dan op schuld (M= 27, SD= 5.19, p < .001), angst (M= 33.54, SD= 5.51, p < .001) en schaamte (M= 26.54, SD= 5.99, p < .001). Deze deelnemers in de bezorgdheidconditie scoorden echter niet significant hoger op

(12)

bezorgdheid dan op boosheid (M= 44.12, SD= 5.44, p= .614) en ook niet significant hoger dan op verdriet (M= 45.19, SD= 6.21, p= .464). Hiermee kan worden geconcludeerd dat de manipulatie van boosheid in grotere mate geslaagd is dan de manipulatie van bezorgdheid.

Vervolgens was er een principale componenten analyse uitgevoerd over 8 items die de gewenste steun hadden gemeten vooraf aan het gesprek. Hieruit volgden 2 subschalen. Om de interne consistentie van iedere schaal te meten werd voor iedere subschaal een

betrouwbaarheidsanalyse gedaan. De eerste schaal bestaat uit 4 items die de gewenste socio-affectieve steun maten (α= .88) en een tweede schaal bestaat uit de overige 4 items die de gewenste cognitieve steun maten (α= .82). De betrouwbaarheid van iedere schaal kan worden beschouwd als ruim voldoende (Field, 2009).

Om de verwachtingen te toetsen zijn er twee lineaire multiple regressies uitgevoerd. Allereerst werd verwacht dat een persoon die een lage emotionele intensiteit ervaart

cognitieve steun zal wensen. Om te toetsen of de gewenste cognitieve steun daadwerkelijk toenam indien de emotionele intensiteit laag was en of de emotieconditie hier een invloed op uitoefende, is een eerste regressieanalyse uitgevoerd voor de afhankelijke variabele ‘gewenste cognitieve steun’. Deze had als onafhankelijke variabele emotionele intensiteit (1) en

emotieconditie (2) en in een tweede blok de interactie tussen deze variabelen meegenomen. Allereerst werd onderzocht of aan de assumpties van homoscedasticiteit (lineariteit en normaliteit), onafhankelijkheid, de afwezigheid van uitbijters en multicollineariteit was voldaan. Aan al deze assumpties was voldaan. Dit model bleek echter geen significante voorspeller voor de gewenste cognitieve steun, R²= .01, F(2,49)= .23, p= .796. Er bestond geen significant hoofdeffect voor emotieconditie (β= -.09, p= .539) en ook niet voor

emotionele intensiteit (β= -.03, p= .845). In een tweede model was de interactie tussen beiden bijgevoegd, maar ook deze toonde geen significant effect (β= -.24, p= .134). Deze resultaten wijzen uit dat de nulhypothese niet kan worden verworpen; er bestaat geen significante

(13)

toename van gewenste cognitieve steun indien de emotionele intensiteit afneemt en ook het type emotie speelt hierbij geen significante rol.

Een tweede verwachting was dat een persoon die een hoge emotionele intensiteit ervaart socio-affectieve steun zal wensen. Of de gewenste socio-affectieve steun

daadwerkelijk toenam indien de emotionele intensiteit toenam en of de emotieconditie hier een invloed op uitoefende werd getoetst door middel van een tweede regressieanalyse met als afhankelijke variabele ‘gewenste socio-affectieve steun’. Dezelfde variabelen en interactie werden meegenomen en ook deze regressieanalyse voldeed aan alle assumpties. Uit dit model is gebleken dat er wel significante voorspellers bestaan voor de gewenste socio-affectieve steun, R²= .16, F(3,48)= 3.13, p= .034). Er bestond geen significant hoofdeffect voor emotieconditie (β= .05, p= .732) maar wel een significant hoofdeffect voor emotionele

intensiteit (β= .42, p= .007). Echter was de belangrijkste bevinding dat de twee onafhankelijke variabelen emotionele intensiteit en emotieconditie een significante interactie vertoonden (β= .30, p= .048). Dit interactie-effect verklaart mogelijk het gevonden effect voor emotionele intensiteit. Wanneer nader werd gekeken naar deze interactie werd gevonden dat er wel een significant positief verband bestaat tussen de emotionele intensiteit en gewenste

socio-affectieve steun in de boosheidconditie (β= .57, p= .002), maar niet in de bezorgdheidconditie (β= .14, p= .508). Dit betekent dat naarmate de emotionele intensiteit toeneemt in het geval van een situatie waarin een persoon boos is, deze persoon meer socio-affectieve steun wenst te ontvangen. Dit geldt echter niet voor een situatie waarin een persoon bezorgd is. De hoeveelheid socio-affectieve steun die werd gewenst bij verschillende maten van emotionele intensiteit is voor beide emotiecondities weergegeven in Figuur 1.

(14)

Figuur 1. Gewenste Socio-affectieve Steunscores voor Verschillende Maten van Emotionele Intensiteit voor de Verschillende Emotiecondities. 4

Uit Figuur 1 blijkt dat de mate van emotionele intensiteit en de gewenste socio-affectieve steun positief samenhangen: hoe hoger de emotionele intensiteit, hoe hoger de behaalde scores voor gewenste socio-affectieve steun. In lijn met de significante resultaten die alleen zijn gevonden voor de boosheidconditie, is te zien dat dit verband veel sterker is voor personen die boos zijn dan voor personen die bezorgd zijn.

Discussie

In deze studie werd de relatie tussen de emotionele intensiteit van boosheid of bezorgdheid en de gewenste socio-affectieve en cognitieve steun onderzocht. De eerste

(15)

hypothese was dat mensen een toenemende behoefte aan cognitieve steun ervaren wanneer de intensiteit van hun emotionele ervaring afneemt. Vooraf aan het onderzoek waren er geen verwachtingen opgesteld voor deze relatie per emotie. Uit de resultaten is gebleken dat de gewenste cognitieve steun niet was toegenomen wanneer de intensiteit van de emotionele ervaring afnam. Kortom: mensen wensten niet meer cognitieve steun te ontvangen wanneer hun emotionele ervaring als minder intens werd ervaren. Bovendien verschilde dit niet per emotie. De tweede verwachting binnen deze studie was dat de gewenste socio-affectieve steun toeneemt wanneer de emotionele intensiteit groter wordt. Uit een exploratieve

bevinding is gebleken dat deze hypothese alleen opging voor boosheid. Hieruit kan worden geconcludeerd dat bij boosheid de mate van emotionele intensiteit een invloed had op de gewenste socio-affectieve steun; personen die boosheid ervoeren wensten in toenemende mate socio-affectieve steun te ontvangen wanneer de emotionele ervaring voor hun intenser werd. Dit was niet het geval wanneer mensen bezorgd waren en ook niet voor gewenste cognitieve steun. De invloed van emotionele intensiteit op gewenste steun blijkt af te hangen van het type emotie.

Het theoretisch raamwerk van Rimé (2009) weergeeft hoe het ervaren van een negatieve emotie bij een persoon een behoefte aan beide typen steun kan oproepen, maar dat de gewenste steun afhankelijk is van de emotionele impact. Het wensen van cognitieve steun zou voortkomen uit een situatie die iemand niet ervaart alsof hij daarvan is hersteld en die voelt als recent (Rimé, 2009). Hierdoor heeft iemand de behoefte om over de situatie te praten, de gedachten die zich herhaaldelijk opdringen te delen en het peinzen te doen veranderen in emotioneel herstel. Hoewel naar de verwachtingen is gebleken dat de

emotionele intensiteit bepalend is voor gewenste socio-affectieve steun wanneer een persoon boosheid ervaart, blijkt de emotionele intensiteit niet bepalend voor het wensen van

(16)

gecontroleerd voor de situatie die een deelnemer ophaalde. Hoewel de instructies de

deelnemers vroegen om een situatie op te halen die recent was en waarbij de emotie nog als aanwezig werd ervaren, kan het zijn dat dit in veel gevallen niet is geslaagd. Het is niet uitgesloten dat deelnemers een situatie ophaalden die niet recent was en die hij ervoer als afgerond. De deelnemers moesten tenslotte de situatie terplekke ophalen. Om deze reden is de vraag in hoeverre de emoties nog speelden op het moment van de studie. Concluderend; omdat er niet kan worden vastgesteld of de deelnemers de situatie daadwerkelijk ervoeren als recent en niet afgerond en in hoeverre de emoties daadwerkelijk nog speelden, kan de

behoefte aan cognitieve steun zijn beperkt omdat deze volgens de theorie juist zou voortkomen uit het gevoel dat de situatie recent en niet afgerond is.

Daarnaast is het mogelijk dat deelnemers vaker aan hebben gegeven socio-affectieve steun te willen ontvangen in vergelijking tot cognitieve steun, ongeacht emotionele intensiteit of het type emotie, omdat zij niet open stonden om cognitief ‘aan het werk te worden gezet’ door een vreemde luisteraar. Hoewel dit in het geval van therapie in feite idem gebeurt (Beck, 2011), was bij deze studie geen sprake van deelnemers die actief opzoek waren naar

cognitieve hulp zoals dat wel het geval is bij therapie. Een groot aantal deelnemers werden opgemaakt door studenten die deelnamen voor het verkrijgen van studiepunten, geld of omdat het hen interessant leek; niet omdat zij actief opzoek waren naar hulp of steun. Kortom, met een vreemde was het mogelijk eenvoudiger socio-affectieve steun te wensen dan cognitieve steun. Daarnaast wordt door het onderzoek van Curci en Rimé (2012) al toegelicht dat de socio-affectieve route dominanter aanwezig lijkt te zijn dan de cognitieve route bij het wensen van steun. Personen die hun emotionele ervaring delen neigen naar het wensen van socio-affectieve steun omdat zij op zoek zijn naar geruststelling op de korte termijn door te worden behandeld met empathie, troost en steun. Wanneer hier geen cognitieve benadering door de luisteraar wordt bijgevoegd, zal de deler niet van de emotionele ervaring kunnen herstellen en

(17)

zal hij het delen van de situatie mogelijk herhalen om opnieuw gerust te worden gesteld. Op die manier kan het zijn dat socio-affectieve steun opnieuw wordt gewenst.

Uit de exploratieve analyse was ook gebleken dat de gewenste socio-affectieve steun toenam naarmate de emotionele intensiteit toenam, echter alleen wanneer boosheid werd ervaren. Uit het onderzoek van Wetzer, Zeelenberg en Pieters (2007) was echter al gebleken dat verschillende typen steun werden gewenst wanneer spijt of boosheid werd ervaren; boosheid bleek ook bij dit onderzoek een sterkere wens voor socio-affectieve steun op te roepen, terwijl de voorkeur bij spijt uitging naar cognitieve steun. Een mogelijke verklaring voor het feit dat de gewenste steun afhankelijk is van het type emotie is de emotie-respons congruentie hypothese (Wetzer et al., 2007), die stelt dat het ervaren van een specifieke emotie leidt tot een neiging om een specifieke actie uit te dragen. Het ervaren van angst wordt bijvoorbeeld gerelateerd aan wegrennen en boosheid tot het slaan van anderen (Roseman, Wiest, & Swartz, 1994). Zo zou het delen van een specifieke emotie mogelijk ook kunnen leiden tot een specifieke actie, zoals wanneer iemand die zijn boosheid deelt de behoefte zou kunnen hebben om negatief te praten over datgeen dat zijn boosheid heeft veroorzaakt. De reactie die iemand verlangt van de luisteraar hangt op deze manier af van de emotie die hij ervaart.

Een beperkende factor is dat niet alle data van iedere variabele bij benadering normaal verdeeld zijn. Deze beperking geldt voor de variabele emotionele intensiteit en de interactie tussen emotionele intensiteit en emotieconditie. Dit betekent dat de resultaten voorzichtig zullen moeten worden geïnterpreteerd. Een oplossing hiervoor bij vervolgonderzoek zou zijn gebruik te maken van een robuuste regressieanalyse om de relatief lage statistische power van deze variabelen te ondervangen.

Een andere beperking binnen deze studie betreft de manipulatie van emotie. Uit de manipulatiecheck was namelijk gebleken dat deelnemers in de bezorgdheidconditie niet meer

(18)

bezorgdheid ervoeren bij het terugdenken aan de situatie dan dat zij boosheid of verdriet ervoeren. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat de invloed van de emotionele intensiteit op de gewenste steun werd beïnvloed door ervaren boosheid of verdriet, in plaats van bezorgdheid. Om deze reden kan er bij vervolgonderzoek worden gekozen om emoties op alternatieve wijze te manipuleren, zoals het laten zien van emotie-inducerende

filmfragmenten (Nils & Rimé, 2012). Deze alternatieve manipulatie roept echter gemengde negatieve emoties op, terwijl bij de huidige studie de invloed van de specifieke typen emoties op de gewenste steun afzonderlijk kon worden onderzocht.

Ondanks deze beperkingen heeft deze studie kunnen aantonen dat emotionele

intensiteit een effect heeft op de gewenste steun bij boosheid. Geconcludeerd kan worden dat naarmate een persoon bozer wordt, hij meer socio-affectieve steun zal wensen van de

luisteraar. In tegenstelling tot wat werd verwacht heeft deze studie geen verband kunnen aantonen tussen emotionele intensiteit en gewenste cognitieve steun. Het is echter relevant nader te onderzoeken wanneer cognitieve steun gewenst is, omdat deze vorm van steun vereist is voor het uiteindelijk kunnen herstellen van de emotionele ervaring (Rimé, 2009).Wanneer vervolgonderzoek uitwijst wanneer cognitieve steun gewenst is en welke factor hiervoor voorspellend is, kan men elkaar steun bieden zoals de deler dat wenst. Op deze manier kunnen luisteraars de emoties van een persoon in nood effectief reguleren gedurende de sociale interactie die social sharing werkelijk is en mogelijk de weg naar emotioneel herstel versnellen.

(19)

Literatuurlijst

Burleson, B. R. (2008). What counts as effective emotional support? Explorations of

individuals and situational dif. In M. T. Motley (Ed.), Studies in applied interpersonal communication (pp. 207-227). CA: Sage: Thousand Oaks.

Beck, J. S. (2011). Cognitive behavior therapy: basics and beyond (2nd Ed.). New York, NY: Guilford Press. ISBN: 9781609185046

Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., & Finkenauer, C. (2001). Bad is stronger than good. Review of General Psychology, 5, 323-370. https://doi.org/10.1037//1089-2680.5.4.323

Curci, A., & Rimé, B. (2012). The temporal evolution of social sharing of emotions and its consequences on emotional recovery: A longitudinal study. Emotion, 12(6), 1404-1414. https://doi.org/10.1037/a0028651

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (4th Ed.). Thousand Oaks: Sage Publications. ISBN: 9781446249185

Fraser, K., Ma, I., Teteris, E., Baxter, H., Wright, B., & McLaughlin, K. (2012). Emotion, cognitive load and learning outcomes during simulation training. Medical

Education, 46, 1055-1062. https://doi.org/10.1111/j.1365-2923.2012.04355.x Gros, J. J. (2002). Emotion regulation: Affective, cognitive, and social consequences.

Psychophysiology, 39, 281-291. https://doi.org/10.1017/S0048577201393198

Gross, J. J., Richards, J. M., & John, O. P. (2006). Emotion regulation in everyday life. In D. K. Snyder, J. A. Simpson, & J. N. Hughes (Eds.), Emotion regulation in couples and families: Pathways to dysfunction and health (pp. 13-35). Washington, DC: American Psychological Association.

Gross, J. J., Sheppes, G., & Urry, H. L. (2011). Emotion generation and emotion regulation: A distinction we should make (carefully). Cognition and Emotion, 25, 765-781.

(20)

Gross, J. J., & Thompson, R. A. (2007). Emotion regulation: Conceptual foundations. In J. J. Gross (Ed.), Handbook of emotion regulation (pp. 3-24). New York, NY: Guilford Press.

Horowitz, L. M., Krasnoperova, E. N., Tatar, D. G., Hansen, M. B., Person, E. A., Galvin, K. L. & Nelson, K. L. (2001). The way to console may depend on the goal: experimental studies of social support. Journal of Experimental Social Psychology, 37, 49-61. https://doi.org/10.1006/jesp.2000.1435

Nils, F., & Rimé, B. (2012). Beyond the myth of venting: social sharing modes determine the benefits of emotional disclosure. European Journal of Social Psychology, 42, 672-681. https://doi.org/10.1002/ejsp.1880

Parkinson, B., & Totterdell, P. (1999). Classifying affect-regulation strategies. Cognition and Emotion, 13, 277-303. https://doi.org/10.1080/026999399379285

Rimé, B. (2009). Emotion elicits the social sharing of emotion: Theory and empirical review. Emotion review, 1, 60-85. https://doi.org/10.1177/1754073908097189

Rimé, B., Mesquita, B., Philippot, P., & Boca, S. (1991). Beyond the emotional event: six studies on social sharing of emotion. Cognition & Emotion, 5, 435-465.

https://doi.org/10.1080/02699939108411052

Roseman, I. J. (2013). Appraisal in the emotion system: Coherence in strategies for coping. Emotion Review, 5(2), 141-149. https://doi.org/10.1177/1754073912469591

Roseman, I. J., Wiest, C., & Swartz, T. S. (1994). Phenomenology, behaviors, and goals differentiate discrete emotions. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 106-221.

(21)

Learning and Instruction, 4, 295-312. https://doi.org/0959-4752/94

Sheppes, G., Scheibe, S., Suri, G., & Gross, J. J. (2011). Emotion regulation choice. Psychological Science, 22, 1391-1396.

Urry, H. L., & Gross, J. J. (2010). Emotion regulation in older age. Current Directions in Psychological Science, 19, 352-357. https://doi.org/10.1177/0963721410388395 Wetzer, I. M., Zeelenberg, M., & Pieters, R. I. K. (2007). Consequences of socially sharing

emotions: Testing the emotion-response congruency hypothesis. European Journal of Social Psychology, 37, 1310-1324. https://doi.org/10.1002/ejsp

Zech, E., & Rimé, B. (2005). Is talking about an emotional experience helpful? Effects on emotional recovery and perceived benefits. Clinical Psychology & Psychotherapy, 12, 270-287. https://doi.org/10.1002/cpp.46

(22)

Appendix A

Instructies voor de Rolcondities

De onderstaande instructies werden gegeven bij het toewijzen van de rolcondities, in

onderstaand geval voor de emotieconditie boosheid. Een koppel werd altijd opgemaakt door een persoon in de vertelconditie en een persoon in de luisterconditie.

Instructies voor de Vertelconditie

U heeft voor het gesprek dat hierna zal plaatsvinden de rol van Persoon A toegewezen

gekregen. Als persoon A bent u de verteller van een persoonlijke, emotionele gebeurtenis. Dit betreft een recentelijke gebeurtenis die u zelf heeft meegemaakt (maximaal 5 jaar geleden), en die u boos heeft gemaakt.

Let op! Het gaat om een gebeurtenis waar u nog niet overheen bent. Dat wil zeggen dat als u er nu weer aan denkt, u nog steeds emoties heeft. U zit er nog steeds mee: u hebt er geen vrede mee, maar bent nog steeds boos.

U zult straks gevraagd worden hierover te vertellen aan een andere deelnemer. Kies dus een gebeurtenis waarover u met iemand anders kunt praten tijdens dit onderzoek.

Neemt u nu twee minuten de tijd om de belangrijkste details over de situatie te beschrijven, zodat u voor uzelf weer kunt terughalen waar u precies boos om bent. Wat gebeurde er precies? Waarom maakte de gebeurtenis u boos? Hoe heeft het u en uw leven beïnvloed? Waar zit u nu nog steeds mee?

Instructies voor de Luisterconditie

U heeft voor het gesprek dat hierna zal plaatsvinden de rol van Persoon B toegewezen gekregen. Als persoon B zult u gaan luisteren naar uw gesprekspartner, die u straks zult ontmoeten. Uw gesprekspartner zal u gaan vertellen over een emotionele gebeurtenis uit zijn of haar leven, en uw rol is om hiernaar te luisteren en te reageren zoals u in het dagelijks leven ook zou doen. Stelt u zich voor dat een vriend(in), collega of bekende naar u toekomt omdat hij of zij ergens mee zit. Hoe zou u reageren? De situatie waarover uw gesprekspartner vertelt, is persoonlijk. Daarom vragen wij u om hier respectvol en op een serieuze manier mee om te gaan. Verder bent u vrij om te reageren zoals u denkt dat het beste is.

Gedurende het gesprek zal de proefleider zich niet in dezelfde ruimte bevinden. Tijdens het gesprek zullen er video-opnames gemaakt worden, zodat jullie deze terug kunnen kijken. Deze zullen strikt vertrouwelijk behandeld worden door de onderzoekers en niet gedeeld worden met andere partijen.

Na het gesprek zal er een kort rustmoment plaatsvinden en zullen u en uw gesprekspartner individueel het beeldmateriaal terugkijken en korte vragen beantwoorden over fragmenten uit de video.

(23)

Appendix B

Instructies voor de Emotiecondities

De onderstaande instructies werden gegeven bij het toewijzen van de emotiecondities.

Koppels werden om en om toegewezen aan de emotieconditie bezorgdheid of boosheid. Enkel de participanten die waren toegewezen aan de vertelconditie kregen in hun instructies te lezen om welke emotie het zou gaan, de luisteraars werden hier niet van op de hoogte gesteld.

Instructies voor de Boosheidconditie

U heeft voor het gesprek dat hierna zal plaatsvinden de rol van Persoon A toegewezen

gekregen. Als persoon A bent u de verteller van een persoonlijke, emotionele gebeurtenis. Dit betreft een recentelijke gebeurtenis die u zelf heeft meegemaakt (maximaal 5 jaar geleden), en die u boos heeft gemaakt.

Let op! Het gaat om een gebeurtenis waar u nog niet overheen bent. Dat wil zeggen dat als u er nu weer aan denkt, u nog steeds emoties heeft. U zit er nog steeds mee: u hebt er geen vrede mee, maar bent nog steeds boos.

U zult straks gevraagd worden hierover te vertellen aan een andere deelnemer. Kies dus een gebeurtenis waarover u met iemand anders kunt praten tijdens dit onderzoek.

Neemt u nu twee minuten de tijd om de belangrijkste details over de situatie te beschrijven, zodat u voor uzelf weer kunt terughalen waar u precies boos om bent. Wat gebeurde er precies? Waarom maakte de gebeurtenis u boos? Hoe heeft het u en uw leven beïnvloed? Waar zit u nu nog steeds mee?

Instructies voor de Bezorgdheidconditie

Deze instructies waren idem aan de bovenstaande instructies, echter kan boosheid worden vervangen door bezorgdheid.

(24)

Appendix C

Gewenste Socio-affectieve- en Cognitieve Steun Items

Om te meten in welke mate de participanten in de vertelconditie ieder type gewenste steun wensten, werd de verteller voordat hij het gesprek voerde 8 items gegeven. De 8 items dekken 2 schalen, één voor de gewenste socio-affectieve steun (items 1, 2, 4 en 7) en de ander voor de gewenste cognitieve steun (items 3, 5, 6 en 8). De onderstaande items waren hetzelfde voor de bezorgdheidconditie en de boosheidconditie.

Lees onderstaande stellingen alstublieft aandachtig door. Als u zich nu voorstelt dat u de ander straks zult vertellen over de gebeurtenis en hoe u zich daarbij voelt, in hoeverre wilt u dat de ander:

1. U troost. 2. Begrip toont.

3. U helpt om een ander perspectief op de situatie te verkrijgen. 4. Empathie toont.

5. U helpt om betekenis te vinden in wat er is gebeurd. 6. Een perspectief van buitenaf biedt.

7. Steun biedt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4p 10 Bereken op algebraïsche wijze het jaar waarin volgens dit exponentiële model de totale hoeveelheid verbruikte olie de grens van 750 miljard vaten passeerde.. Er zijn in

(2) A candidate referred to in subregulation (1) who has not passed the examination in General Nursing Science and Art I or Psychiatric Nursing Science and Art I or the

Este resul- tado incentivó la aplicación del método para monitorear cambios en habilidad corporal para jugar exergames, en periodos largos de tiempo (meses) y para evaluar el

De overtuiging dat zonder moord geen liefde bestaat, sluit aan bij Hofmeester die de dood inzet als middel van liefde voor zijn dochter, en Beck die zijn vrouw met zijn liefde

Er kan geen conclusie getrokken worden over de invloed van de gemiddelde diepte en de hoek op de MEP bij proefpersonen die vaginaal zijn bevallen en proefpersonen die met behulp van

Therefore, we investigated the relationship of three frequent SP-D single nucleotide polymorphisms, Met11Thr, Ala160Thr or Ser270Thr, with primary graft dysfunction and mortality in

Some of the positive effects associated with multiple identity in the intergroup context, such as intergroup bias reduction, have been found to only take place among minority groups