• No results found

Gevolgen voor de Belgische bevolking bij het afschaffen van de opkomstplicht: verkiezingsonderzoek Partirep Election Study van 2009 & 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gevolgen voor de Belgische bevolking bij het afschaffen van de opkomstplicht: verkiezingsonderzoek Partirep Election Study van 2009 & 2014"

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEVOLGEN VOOR DE BELGISCHE

BEVOLKING BIJ HET AFSCHAFFEN

VAN DE OPKOMSTPLICHT

VERKIEZINGSONDERZOEK PARTIREP ELECTION STUDY VAN

2009 & 2014

Aantal woorden: 22325

Freija Vandevenne

Stamnummer: 01601757

Promotor: Prof. dr. Anna Kern

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van:

Master of Science in de Bestuurskunde en het Publiek Management

(2)
(3)

Woord vooraf

Voor het schrijven van een masterproef is er heel wat geduld, tijd en energie nodig. Het is het sluitstuk van de opleiding Master of Science in de bestuurskunde en het publiek management aan de Universiteit van Gent die ik volg. Toch kende deze laatste periode van mijn opleiding een vreemde wending. Door het Conoravirus (COVID-19) besliste het UGent-bestuur tot het einde van het academiejaar over te stappen op onderwijs op afstand/digitaal leren. Daarnaast mochten studenten de gebouwen van UGent ook niet betreden. Dit betekent voor mijn masterproef dat er geen inhoudelijke veranderingen waren, de gebruikte data was namelijk digitaal beschikbaar. De enige invloed die ik ondervond in verband met mijn masterproef was dat ik geen boeken meer kon ontlenen uit de bibliotheken van de Universiteit. Ten tweede kon ik ook geen face-to-face gesprekken met mijn promotor hebben. Ik kon dus gelukkig gewoon doorgaan met het schrijven en onderzoeken van mijn masterproef.

Voor deze masterproef wil ik vooral mijn promotor, prof dr. Anna Kern bedanken voor haar mondelinge en schriftelijke feedback. Haar professionele expertise in het onderwerp bezorgde me goede inzichten waardoor ik altijd verder ging nadenken om antwoorden te vinden op de onderzoeksvraag van deze masterproef. Als laatste wil ik graag mijn ouders en vriend bedanken om mij te steunen doorheen het hele proces en ook voor het nalezen van mijn masterproef.

(4)

Abstract

Inleiding: Het debat omtrent het afschaffen van de opkomstplicht voor de verkiezingen lag terug op de onderhandeltafel. De Vlaamse Regering gaat deze afschaffen voor de lokale en provinciale verkiezingen. Toch zijn onderzoekers en politicologen het er niet over eens of dit een goed idee is en welke gevolgen het zal hebben voor de bevolking.

Doelstelling: In deze masterproef wordt onderzocht welke socio-economische en demografische kenmerken van stemgerechtigde burgers gepaard gaan met hun intentie om te gaan stemmen als de opkomstplicht wordt afgeschaft.

Methode: Er werd gebruik gemaakt van de databastanden van de PartiRep Election Study uit 2009 en 2014. Aan de hand van de antwoorden van deze respondenten werd de onderzoeksvraag onderzocht via een beschrijvende en inferentiële data-analyse. Hierbij werd gebruik gemaakt van de statistische testen Chi-kwadraat en Logistische regressie.

Onderzoeksbevindingen: In de data-analyse werden een viertal hypothesen onderzocht. Als eerste is aangetoond dat laag opgeleide mensen (enkel diploma laag onderwijs) minder aanwezig zouden zijn op de stemming zonder opkomstplicht en mensen die hoger onderwijs volgden, juist meer. Als tweede werd gekeken of het geslacht een statistisch verband zou hebben met de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht, maar dit werd niet gevonden. Als derde werd gevonden dat de hoofdactiviteit van stemgerechtigde burgers samenhangt met het wel of niet gaan stemmen zonder opkomstplicht. Als laatste is het lidmaatschap in een vereniging van belang wanneer gekeken wordt naar de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht.

Hoofdconclusies: In deze masterproef werden enkele kenmerken van stemgerechtigden bekeken in verband met de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht. Deze groepen van burgers hebben een lagere bereidheid om te gaan stemmen, waardoor de kans bestaat dat hun noden en voorkeuren niet vertegenwoordigd zullen zijn tijdens de verkiezingen. Dit staat haaks op de essentie van de representatieve democratie. Het is dus belangrijk dat iedereen gaat stemmen wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft. Dit kan bekomen worden door het sensibiliseren en informeren van stemgerechtigde burgers, met grote aandacht voor groepen uit de samenleving waarvan werd aangetoond dat ze minder aanwezig zullen zijn.

(5)

Inhoudsopgave

Inleiding ...1

Theoretisch kader ...3

Conceptspecificatie ...3

Literatuurstudie & theorieontwikkeling ...3

Verkiezingen in België ...3

Opkomstplicht verkiezingen België ...4

Voor- en nadelen opkomstplicht ...5

Gevolgen voor de burgers ...8

Gelijkheid & representativiteit ...12

Onderzoeksopzet ...15 Onderzoeksvraag ...15 Hypothesen ...16 Onderzoeksdesign ...19 Dataverzameling ...19 Operationalisering ...21 Evaluatie methode ...28 Resultaten ...33 Descriptieve data-analyse ...33

Beschrijving van de databank ...33

Intentie om te gaan stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht ...35

Inferentiële data-analyse ...44

Hypothese 1: Laag opgeleide mensen zullen minder aanwezig zijn op de stemming, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft. ...44

Hypothese 2: Vrouwen zullen minder aanwezig zijn op de stemming, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft. ...50

Hypothese 3: Werklozen en handarbeiders zullen minder aanwezig zijn op de stemming, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft. ...51

(6)

Hypothese 4: Niet-actieve leden (niet betrokken in een vereniging) zullen minder

aanwezig zijn op de stemming, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft. ...53

Multivariabele logistische regressie ...57

Analyse in verband met belangrijkste thema voor de stemkeuze ...60

Discussie en conclusie ...64

Discussie...64

Beperkingen in het onderzoek ...69

Relevantie voor de praktijk en aanbevelingen voor verder onderzoek ...70

Conclusie ...72

Referentielijst ... xi

Bijlagen ... xvi

Bijlage 1: Flow diagram selectieprocedure 2009 ... xvi

Bijlage 2: Flow diagram selectieprocedure 2014 ... xvii

Bijlage 3: Frequenties en percentages voor de mate van betrokkenheid in de verschillende soorten verenigingen (2009)... xviii

Bijlage 4: Kruistabellen geslacht en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009 & 2014) ... xix

Bijlage 5: Analyse lidmaatschap in een vereniging zonder de politieke verenigingen en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ... xx

Bijlage 6: Kruistabellen vereniging en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ... xxi

Bijlage 7: Chi-kwadraattesten voor de mate van betrokkenheid per soort vereniging en de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ... xxiv

(7)

Lijst van figuren

Figuur 1. Opkomst bij verkiezingen in België (1946-2019) ...9 Figuur 2. Verklaringen van de bereidheid om te gaan stemmen indien dit vrij zou zijn...11 Figuur 3. Relatie opleidingsniveau, politieke interesse en bereidheid om te stemmen

(dubbele relatie) ...13 Figuur 4. Percentage van intentie om te gaan stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht per soort verkiezing (2014) ...36 Figuur 5. Percentage van opleidingsniveau bij intentie om nooit te gaan stemmen (2009 & 2014) ...37 Figuur 6. Percentage van geslacht bij intentie om nooit te gaan stemmen (2009 & 2014) ....39 Figuur 7. Percentage van hoofdactiviteit bij intentie om nooit te gaan stemmen (2009 & 2014) ...40 Figuur 8. Percentage van lidmaatschap van een vereniging bij intentie om nooit te gaan stemmen (2009) ...42 Figuur 9. Rechtstreekse en onrechtstreekse relatie tussen opleidingsniveau en de bereidheid om te gaan stemmen met odds ratio (2009 & 2014) ...64

(8)

Lijst van tabellen

Tabel 1. Voor- en nadelen van de opkomstplicht uit de literatuur ...8

Tabel 2. Intentie om te stemmen bij afschaffing opkomstplicht (percentage, frequentie, percentage lager en hoger onderwijs) ...10

Tabel 3. Frequentie en percentage van intentie om te gaan stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht (2009) ...21

Tabel 4. Frequentie en percentage van intentie om te gaan stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht: Europese, federale, regionale en lokale verkiezingen (2014) ...21

Tabel 5. Frequentie en percentage van opleidingsniveau in klassen (2009 & 2014) ...23

Tabel 6. Frequentie en percentage van politieke interesse (2009 & 2014) ...24

Tabel 7. Frequentie en percentage van hoofdactiviteit (2009 & 2014) ...26

Tabel 8. Frequentie en percentage van lidmaatschap per soort vereniging (2009) ...27

Tabel 9. Frequentie en percentage van lidmaatschap vereniging (2009) ...27

Tabel 10. Effectieve percentage bevolking België per opleidingsklasse met opkomstplicht (2009 & 2014)...30

Tabel 11. Frequentie en percentage van aantal uitgebrachte stemmen steekproef in 2009 ..34

Tabel 12. Frequentie en percentage van intentie om te gaan stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht (2009 & 2014) ...35

Tabel 13. Kruistabel opleidingsniveau en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ...38

Tabel 14. Kruistabel opleidingsniveau en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2014) ...38

Tabel 15. Kruistabel hoofdactiviteit en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ...41

Tabel 16. Kruistabel hoofdactiviteit en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2014) ...41

Tabel 17. Kruistabel lidmaatschap vereniging en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ...43

Tabel 18. Chi-kwadraat: opleidingsniveau en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009 & 2014) ...45

Tabel 19. Het effect van het opleidingsniveau op de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009 & 2014), logistische regressie ...46

Tabel 20. Het effect van het opleidingsniveau op de politieke belangstelling (2009 & 2014), logistische regressie ...48

Tabel 21. Het effect van de politieke belangstelling op de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009 & 2014), logistische regressie ...48

(9)

Tabel 22. Chi-kwadraat: geslacht en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht

(2009 & 2014)...50

Tabel 23. Chi-kwadraat: hoofdactiviteit en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009 & 2014) ...51

Tabel 24. Het effect van de hoofdactiviteit op de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009 & 2014), logistische regressie ...52

Tabel 25. Chi-kwadraat: lidmaatschap van een vereniging en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ...53

Tabel 26. Het effect van het lidmaatschap van een vereniging op de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009), logistische regressie ...54

Tabel 27. Chi-kwadraattest voor elke soort vereniging en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ...55

Tabel 28. Het effect van verschillende onafhankelijke variabelen op de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009 & 2014), meervoudige logistische regressie ...58

Tabel 29. Het effect van opleidingsniveau en geslacht op de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009 & 2014), meervoudige logistische regressie ...59

Tabel 30. Frequentie en percentage van belangrijkste thema voor stemkeuze (2009)...60

Tabel 31. Frequentie en percentage van belangrijkste thema voor stemkeuze (2014)...61

Tabel 32. Kruistabel belangrijkste thema voor stemkeuze en opleidingsniveau (2009) ...62

Tabel 33. Kruistabel belangrijkste thema voor stemkeuze en opleidingsniveau (2014) ...62

Tabel 34. Chi-kwadraat: opleidingsniveau en belangrijkste thema voor stemkeuze (2009 & 2014) ...63

Tabel 35. Frequentie en percentage van mate van betrokkenheid per soort vereniging (2009) ... xviii

Tabel 36. Kruistabel geslacht en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ... xix

Tabel 37. Kruistabel geslacht en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2014) ... xix

Tabel 38. Kruistabel lidmaatschap vereniging zonder politieke verenigingen en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ... xx

Tabel 39. Chi-kwadraat: lidmaatschap vereniging zonder politieke verenigingen en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht (2009) ... xx

Tabel 40. Kruistabel vereniging voor natuur- of milieubescherming en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht ... xxi

Tabel 41. Kruistabel socio-culturele vereniging en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht ... xxi

(10)

Tabel 43. Kruistabel politieke partij en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht xxii Tabel 44. Kruistabel religieuze of kerkvereniging en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht ... xxii Tabel 45. Kruistabel lokale gemeenschapscommissie en intentie om te gaan stemmen

zonder opkomstplicht... xxiii Tabel 46. Kruistabel vereniging die zich inzet voor internationale vrede en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht ... xxiii Tabel 47. Kruistabel familiegerichte vereniging en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht ... xxiii Tabel 48. Chi-kwadraattesten mate van betrokkenheid en intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht per soort vereniging ... xxiv

(11)

Inleiding

“De stemming is verplicht en geheim”, zo staat het in de Grondwet (De Belgische Grondwet, 2019, art. 62). De opkomstplicht voor de stemming in België bestaat al sinds 1893, maar meer en meer wordt de discussie geopend deze verplichting af te schaffen (De kracht van je stem – Vlaams Parlement, z.j.; Vermeulen, 2019). Vooral bij de Vlaamse onderhandelaars van de voorbije verkiezingen lag het debat op tafel om de opkomstplicht bij de lokale en provinciale verkiezingen af te schaffen (Kelepouris, 2019). Jammer genoeg zijn er nog veel onenigheden bij experten omtrent de gevolgen van die afschaffing. Politicologe Ruth Dassonneville verklaart aan De Morgen dat er waarschijnlijk veel mensen uit verschillende lagen van de samenleving niet zouden gaan stemmen, met een groter effect bij bepaalde groepen. Ze geeft echter ook zelf aan dat onderzoek nog steeds alle kanten uitgaat (Kelepouris, 2019). Er zijn dan ook veel voor- en tegenstanders van de afschaffing van de opkomstplicht. Zowel prof. Dassonneville, als ook socioloog Matthias De Vuyst zien vele voordelen aan de opkomstplicht en zouden deze dus behouden in België (De Vuyst, 2018). In de literatuur zijn al verschillende onderzoeken beschreven omtrent de gevolgen bij het afschaffen van de opkomstplicht. Toch zijn veel onderzoekers het nog niet eens wat het werkelijke resultaat zal zijn wanneer het in België wordt afgeschaft voor de lokale en provinciale verkiezingen (Guntermann, Dassonneville, & Miller, 2020; Vlaamse Regering, 2019).

Het participeren aan de verkiezingen wordt gezien als een normatieve verwachting, iedereen wordt verwacht deel te nemen. Als de opkomstplicht daarentegen afgeschaft zou worden, zal die norm en dus de gelijkheid van deelname er waarschijnlijk niet zijn (Jansen, 2005). Daardoor krijgen bepaalde groepen in de maatschappij meer ‘voice’ dan andere, waardoor zij vermoedelijk sterker vertegenwoordigd zullen worden. Dit is minder problematisch moesten de vertegenwoordigers waarop deze groepen hebben gestemd dan ook opkomen voor de noden en zorgen van de anderen. Uit onderzoek blijkt dit echter niet zo te zijn. Hooggeschoolden zouden bijvoorbeeld andere politieke prioriteiten hebben dan laaggeschoolden. Het is dus belangrijk dat iedere groep hun eigen vertegenwoordigers heeft in de politiek, om hun eigen belangen te kunnen behartigen (Verba, Lehman Schlozman, & Brady, 1995). De deelname van burgers aan de verkiezingen is dus belangrijk voor de kwaliteit van de representatieve democratie. Burgers kunnen hierbij namelijk hun voorkeuren en meningen uiten. Wanneer stemgerechtigde burgers niet gaan stemmen is dit nefast voor het vertegenwoordigende karakter van de representatieve democratie (Engelen, 2005; Reuchamps, Caluwaerts, De Winter, Jacquet, & Meulewaeter, 2015).

(12)

Daarnaast wordt er niemand gediscrimineerd wanneer er een verplichting is om te gaan stemmen, iedereen krijgt een stem wat zorgt voor maatschappelijke gelijkheid. Het is dus zeker belangrijk om bepaalde groepen een duwtje in de rug te geven zodat ze er toch voor zouden kiezen om te gaan stemmen wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft (Kelepouris, 2019).

In deze masterproef wordt het debat van de opkomstplicht terug opengezet. Aan de hand van verkiezingsdata van de PartiRep Election Study uit 2009 en 2014 wordt een antwoord geformuleerd op volgende onderzoeksvraag: Welke socio-economische en demografische

kenmerken hebben stemgerechtigde burgers die geen intentie hebben om te gaan stemmen als de opkomstplicht is afgeschaft?

Om dit antwoord te kunnen beschrijven wordt ten eerste een theoretisch kader opgebouwd door in de literatuur op zoek te gaan naar de belangrijkste wetenschappelijke theorieën die betrokken zijn bij dit onderwerp. Hierin wordt verder ingegaan op hoe de verkiezingen in België georganiseerd zijn en hoe de opkomstplicht zich manifesteert in Vlaanderen. De voor- en nadelen van de opkomstplicht worden uitgelicht en daarna komen de belangrijkste gevolgen voor de stemgerechtigden aanbod. De literatuurstudie wordt afgerond met een conclusie over wat het afschaffen van de opkomstplicht doet met de gelijkheid en representativiteit in onze democratie. Dit deel leidt uiteindelijk naar vier hypothesen die later in het onderzoek bevestigd of ontkracht zullen worden. Hierna wordt het onderzoeksdesign voorgesteld. Vervolgens worden de resultaten van de descriptieve en inferentiële data-analyse besproken. Er wordt geëindigd met een discussie en conclusie waarin ook de beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor verder onderzoek worden aangegeven.

(13)

Theoretisch kader

Conceptspecificatie

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om een goed idee te hebben wat opkomstplicht nu eigenlijk betekent. De opkomstplicht wordt dan ook heel vaak verward met stemplicht. Wanneer er opkomstplicht geldt in een land, dan wordt de burger verplicht om zich op de dag van de verkiezingen aan te melden op het stembureau. Niemand kan de kiezer verplichten om een stem ook effectief uit te brengen, wat stemplicht zou betekenen (Engelen, 2005).

Literatuurstudie & theorieontwikkeling

Verkiezingen in België

Bij het ontstaan van de Belgische staat in 1830 gold het cijnskiesrecht. Dit betekent dat enkel Belgische mannen die een bepaalde hoeveelheid belastingen betalen, mochten gaan stemmen. In 1893 werd dan het algemeen meervoudig stemrecht voor mannen ingevoerd. Toen konden enkel mannen van minimum 25 jaar stemmen. Naargelang het opleidingsniveau en de hoeveelheid cijnzen kregen de mannen één, twee of drie stemmen. In ditzelfde jaar ontstond ook de opkomstplicht in België. In 1919 werd een wet goedgekeurd die de leeftijd van 25 jaar naar 21 jaar verlaagde. Daarnaast konden mannen ook allemaal maar één stem meer uitbrengen (algemeen enkelvoudige stemplicht). In 1948 kwamen dan ook de vrouwen erbij. De algemeen enkelvoudige stemplicht bestond toen voor alle Belgische burgers van 21 jaar. Pas in 1981 werd de leeftijd dan verlaagd naar 18 jaar (Arnoudt, 2018; Belgische politiek, 2010; Belgische Senaat, z.j.).

Momenteel zijn er in België vijf soorten verkiezingen waar stemgerechtigden aan deelnemen: 1. Europese;

2. Federale (de Kamer van Volksvertegenwoordigers); 3. Regionale (het Vlaams Parlement, Waals Parlement…); 4. Provinciale (de Provincieraad);

5. Gemeentelijke/lokale verkiezingen (de gemeenteraad).

De gemeentelijke en provinciale verkiezingen vinden plaats om de zes jaar waarbij de volgende zullen plaatsvinden in oktober 2024. De Europese, federale en regionale verkiezingen gebeuren om de vijf jaar en zullen eveneens plaatsvinden in 2024 (Vlaanderen, z.j.).

(14)

In de Belgische Grondwet staat dat de stemming geheim en verplicht is (art. 62), niemand kan dus achterhalen of er al dan niet een geldige stem is uitgebracht (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2019; De Belgische Grondwet, 2019). In België werd vroeger overal op papier gestemd, waardoor de kiezer steeds blanco of ongeldig kon stemmen als ze dit wilden. Meer en meer kiezen gemeenten er nu voor om digitaal de stem uit te brengen. Bij de verkiezingen op 26 mei 2019 waren dit al 157 gemeenten. Bij het digitaal stemmen kan niet meer ongeldig gestemd worden, enkel nog blanco (Binnenlandse zaken-Directie van de verkiezingen, 2019). Het blijkt dat in België de groep van fout-stemmers (ongeldig) kleiner wordt doorheen de tijd, in tegenstelling tot het aantal personen dat blanco stemt. Dit kan toegeschreven worden aan het stijgend aantal digitale stembureaus (Schamp, 2014).

Daarnaast kan een Belg er ook voor kiezen om niet te komen stemmen. Dit is gewettigd bij onder andere een verblijf in het buitenland of ziekte. De vrederechter gaat deze afwezigheid gaan beoordelen, en kan hierbij een boete opleggen tot 50 euro. Al is de kans klein in België dat deze ook werkelijk zal uitgeschreven worden (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2019; Engelen, 2005; Hooghe, & Pelleriaux, 1997; Schamp, 2014).

Opkomstplicht verkiezingen België

In België geldt de opkomstplicht sinds 1893. Na Liechtenstein was België het eerste land dat de opkomstplicht ingevoerd had op het einde van de negentiende eeuw (Reuchamps et al., 2015). Vandaag zijn er een dertigtal landen die zoals België ook verplichten dat kiezers opdagen bij verkiezingen, toch zijn hierin heel wat verschillen in hoe dit geformuleerd en afgedwongen wordt. Een land waar de opkomstplicht ook nog steeds geldt, is onder andere Griekenland. Daarnaast is Nederland een goed voorbeeld van een land dat de opkomstplicht afgeschaft heeft in de jaren 70 (Engelen, 2005). Het al dan niet bestaan van opkomstplicht in een land en het soort kiesstelsel spelen een grote rol bij de opkomst van de verkiezingen. Het is evident dat het gemiddeld aantal kiezers hoger ligt in landen waar er opkomstplicht is (Billiet, 2001).

België was heel vooruitstrevend om de opkomstplicht in te voeren. Vrouwen mochten pas in 1948 gaan stemmen, maar de opkomstplicht bestaat al sinds 1893. Sinds 1948 neemt gemiddeld gezien 92,5% van de geregistreerde burgers deel aan de verkiezingen. Dit daalde in 2004 tot 90,81%. Dit cijfer is in vergelijking met andere landen zeker hoog, zelfs (een van) de hoogste in Europa (Billiet, 2001; Engelen, 2005; Lijphart, 1997).

(15)

In het nieuw regeerakkoord van de Vlaamse Regering (2019) staat dat de burger meer inspraak moet krijgen bij de verkiezingen. Daarom werd ervoor gekozen om de opkomstplicht af te schaffen voor de lokale en provinciale verkiezingen in Vlaanderen. De Vlaamse Regering wil op deze manier de overheid burgergericht en toegankelijker maken. Ze willen hiermee het vertrouwen winnen van de Vlaamse burger (Vlaamse Regering, 2019). Toch staat het debat steeds open tot discussie. Zowel negatieve als positieve kenmerken van de opkomstplicht worden aangehaald om een goede beslissing te nemen hieromtrent.

Voor- en nadelen opkomstplicht

Een eerste argument voor de opkomstplicht is dat het de opkomst verhoogt. Burgers kunnen gesanctioneerd worden wanneer ze niet komen opdagen en dit zorgt voor hogere participatiecijfers bij de verkiezingen. De vergelijking tussen landen met en zonder opkomstplicht toont dat de opkomst 10 tot 16 procentpunten hoger ligt wanneer het verplicht is. Zo steeg de opkomst in België van 84% naar 94,6% in 1893 (Billiet, 2001; Engelen, 2005; Hooghe, & Pelleriaux, 1997). Het is zelfs zo dat in veel landen waar de opkomstplicht is afgeschaft, de opkomst blijft dalen tot historische dieptepunten (Engelen, 2005). Zo daalde in Australië de opkomst met 28 procentpunten na de afschaffing (Hooghe, & Pelleriaux, 1997).

Volgens het regeerakkoord van de Vlaamse Regering zou de opkomstplicht afgeschaft worden voor de lokale en provinciale verkiezingen (Vlaamse Regering, 2019). Uit een onderzoek van Marien, Dassonneville, & Hooghe (2015) blijkt echter dat in veel landen de lokale verkiezingen als “tweederangsverkiezingen” gezien worden. De bevolking vindt deze dus minder belangrijk dan de federale verkiezingen en zal dus ook in mindere mate aanwezig zijn. Dat is momenteel minder zo in België omdat we nog verplicht worden om op te komen, maar kan door het afschaffen van de opkomstplicht wel sterker worden. Dit verklaart deels waarom de opkomst dan ook minder zal zijn.

Daarnaast is een hoge opkomst belangrijk voor de democratie. Een hoge deelname van alle doelgroepen in de maatschappij is namelijk nodig om de representatieve democratie optimaal te laten werken (Billiet, 2001; Hooghe, & Pelleriaux, 1997). Concreet gaan de meeste onderzoekers ervan uit dat er een sociale klasse bias optreedt wanneer mensen niet deelnemen aan verkiezingen en dus de opkomstplicht zouden afschaffen (Billiet, 2001; Van Der Kolk, 2015). Lijphart (1997) toonde in zijn onderzoek aan dat er een ongelijke participatie is van de sociale klassen en groepen in de maatschappij. Er ontstaat een maatschappelijke ongelijkheid wanneer er gekeken wordt naar de samenstelling van de kiezers, vergeleken met de totale bevolking. In de Verenigde Staten is dit fenomeen heel sterk aanwezig (Billiet, 2001; Lijphart, 1998; Van Der Kolk, 2015).

(16)

Wanneer er gekeken wordt naar de gevolgen voor het beleid, dan zouden minderbevoorrechten in de maatschappij benadeeld zijn wanneer niet iedereen zou gaan stemmen (Billiet, 2001; Lijphart, 1997; Van Der Kolk, 2015). Zeker burgers die niet gaan stemmen zorgen er ook voor wie verkozen wordt en hoe het beleid zelf er zal uitzien. Beleidsvoorkeuren zijn namelijk heel verschillend tussen stemmers en niet-stemmers (Billiet, 2001; Lijphart, 1998). Toch moet er voorzichtig omgesprongen worden met deze conclusies. Veel van deze onderzoeken hebben betrekking op het verleden (rond 1960) of gaan enkel over het Amerikaanse kiessysteem (Billiet, 2001).

Een volgende argument voor de opkomstplicht is het feit dat kleine partijen de kiesdrempel niet zullen halen als er veel mensen thuisblijven. Het aantal zetels wordt altijd berekend op het totaal geldig uitgebrachte stemmen. Als dit aantal kleiner wordt doordat minder mensen komen stemmen, dan heeft dit een extra voordeel voor de grootste partij en een nadeel voor de kleinste (Schamp, 2014).

Daarnaast komen onderzoekers nog steeds niet overeen of de opkomstplicht nu zorgt voor meer geïnformeerde kiezers of juist minder. In het onderzoek van Dassonneville, Hooghe, & Miller (2017) wordt in het debat omtrent de opkomstplicht verder gekeken naar de wisselwerking tussen enerzijds de hoge opkomst en gelijkheid in de samenleving en anderzijds de kwaliteit van de stemming. Uit de analyse blijkt dat enerzijds de burgers die gedwongen worden om te stemmen vaak blanco en ongeldig stemmen en dus geen bijdrage leveren aan de kwaliteit van de stemming. Zij tonen weinig interesse en kiezen vaak ook voor een partij die hun voorkeuren niet vertegenwoordigen. Anderzijds komt naar voren in het onderzoek dat de opkomstplicht ervoor zorgt dat minder geïnformeerde kiezers toch op zijn minst wat aandacht zouden besteden aan de verkiezingscampagne. Kiezers hebben dus nood aan middelen van de overheid en de politieke partijen om een goed oordeel te kunnen vellen over hun stem en de politieke partij te kiezen die best bij hun ideologische voorkeuren past. Dit is even hoog in landen met, als in landen zonder opkomstplicht. Overheidsinterventies kunnen dus volgens het onderzoek ervoor zorgen dat de stratificatie op basis van socio-economische status verzacht wordt (Dassonneville, et al., 2017).

Het onderzoek van Shineman (2016) toont eveneens aan dat de opkomstplicht ervoor kan zorgen dat het niet enkel de opkomst verhoogt, maar ook burgers motiveert om meer politiek geïnformeerd te worden. Volgens Billiet (2001) en Lijphart (1997) gaan politieke partijen en kandidaten er dan ook alles aan doen om burgers informatie te verschaffen, zodat ze geïnformeerd naar de stemming kunnen gaan.

(17)

Toch blijkt uit de literatuur dat niet iedereen het eens is met bovenstaande elementen omtrent het informeren van de burgers. Het onderzoek van Van Der Kolk (2015) beweert namelijk dat veel mensen die niet geïnteresseerd of geïnformeerd zijn in politiek, niet meer gaan stemmen als er keuzevrijheid is. Wanneer deze burgers toch zouden stemmen, omdat het hen opgelegd wordt, gaan ze waarschijnlijk niet stemmen op vertegenwoordigers die hun belangen behartigen. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat niet-stemmers een andere stemvoorkeur hebben wanneer ze verplicht zouden worden (Van Der Kolk, 2015). Daarnaast zorgen ongeïnteresseerde of ongeïnformeerde kiezers voor een vertekend beeld. Apolitieke burgers gaan de indruk wekken dat iedereen participeert aan de verkiezingen, ook al is hun stem waardeloos. Tegenstanders van de opkomstplicht vinden dus de politieke belangstelling, wantrouwen en politieke kennis van kiezers heel belangrijk (Billiet, 2001; Lijphart, 1998).

Sommige onderzoekers (Billiet, 2001; Hooghe, & Pelleriaux, 1997) vinden ook dat het afschaffen van de opkomstplicht een uitwerking heeft voor de sterkte van linkse en rechtse partijen. De afschaffing zou de versplintering van het landschap namelijk tegengaan. In Vlaanderen zou deze invloed wel minder groot zijn (Billiet, 2001; Hooghe, & Pelleriaux, 1997; Reuchamps et al., 2015). Veel onderzoekers gaan er ook van uit dat de extreme partijen, zoals Vlaams Belang (toen nog Vlaams Blok) minder sterk zullen worden als de opkomstplicht wordt afgeschaft (Hooghe, & Pelleriaux, 1997).

Er is daarnaast ook een moreel argument tegen de opkomstplicht. Zo mag de overheid burgers niet verplichten te gaan stemmen, dit gaat in tegen de individuele keuzevrijheid (Billiet, 2001; Van Der Kolk, 2015). Daarnaast is die vrijheid ook een van dé steunpilaren van de democratie (Reuchamps et al., 2015). Natuurlijk moet er wel in rekening gehouden worden dat opkomstplicht betekent dat de kiezer aanwezig moet zijn, maar niet dat hij/zij ook effectief verplicht moet stemmen (Lijphart, 1998).

De voor- en nadelen verbonden aan de opkomstplicht bij verkiezingen zijn nog eens samengevat in Tabel 1. Zowel in de literatuur als in de politiek ligt het debat omtrent de opkomstplicht vaak terug op de onderhandeltafel. In het debat worden we vooral geconfronteerd met een wisselwerking tussen enerzijds een hoge opkomst en gelijkheid door de opkomstplicht maar anderzijds met de kwaliteit van de stemming en het respecteren van de individuele keuze van de burgers (Dassonneville et al., 2017). Het is dus nodig om alle gevolgen van de afschaffing in kaart te brengen.

(18)

Tabel 1. Voor- en nadelen van de opkomstplicht uit de literatuur

Voor opkomstplicht = voordelen van

verplichte aanwezigheid

Tegen opkomstplicht = voordelen van de

keuzevrijheid

Opkomst zal verhogen Ongeïnteresseerde en ongeïnformeerde mensen gaan niet stemmen → toch informatie aanbieden

Goed voor representatieve democratie

Sociale klasse bias zal verminderen

Rekening gehouden met politieke belangstelling, wantrouwen en kennis Gevolgen beleid: minderbevoorrechten ook

kansen geven

Enkel voordeel voor grote partijen zal

verminderen Versplintering politiek landschap tegengaan

Burgers gaan zich informeren → informatie

gaan aanbieden Individuele keuzevrijheid

Gevolgen voor de burgers

Op de website van het ‘International Institute for Democracy and Electoral Assistance’ (IDEA) zijn heel wat cijfers te vinden in verband met de verkiezingen van verschillende landen in de wereld. Zo is er op de website ook data te vinden omtrent de opkomst van de kiezers in België (International IDEA, 2020).

In België is er steeds een grote opkomst bij verkiezingen (Billiet, 2001; Engelen, 2005; Lijphart, 1997). Er worden geen sancties gegeven voor mensen die niet opdagen tijdens de stemming en toch blijven burgers plichtsgetrouw stemmen. De opkomst ligt bij ons altijd rond 90% (Billiet, 2001; International IDEA, 2020). In België zorgt de opkomstplicht dus voor een duurzaam en positief effect op de deelname aan verkiezingen (Reuchamps et al., 2015). Toch zien we een lichte daling de laatste jaren (zie Figuur 1, International IDEA, 2020; Reuchamps et al., 2015). Wanneer burgers niet meer verplicht worden om te gaan stemmen, kan die daling nog groter worden (Engelen, 2005). Het is daarom van belang om na te denken welke gevolgen dit zou kunnen geven voor de samenleving.

(19)

Noot. Bron: International IDEA website, 2020 (https://www.idea.int/data-tools/country-view/60/40)

In 1991 en 1995 werd verkiezingsonderzoek uitgevoerd door het Interuniversitair Steunpunt Politieke-Opinieonderzoek (ISPO). Daarin werd onderzocht hoe Vlaanderen er zou uitzien zonder opkomstplicht. Uit de steekproeven van 1991 en 1995 (federale verkiezingen) blijkt dat 28% tot 30% van de kiezers uit het Vlaams Gewest nooit zou gaan stemmen wanneer ze niet verplicht zouden zijn (zie Tabel 2, Hooghe, & Pelleriaux, 1998, p.421). Er is zelfs slechts een derde van de respondenten die altijd zou gaan stemmen (Billiet, 2001; Hooghe, & Pelleriaux, 1997, 1998). Er is daarnaast ook gevonden dat de opkomst in Vlaanderen zou verminderen van 90% naar 60%, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft. Deze cijfers zijn ook te vinden in andere landen, zoals Nederland (Hooghe, & Pelleriaux, 1997, 1998; Lijphart, 1997).

(20)

Tabel 2. Intentie om te stemmen bij afschaffing opkomstplicht (percentage, frequentie, percentage lager en hoger onderwijs)

Percentage (%) Frequentie Lager onderwijs (%) Hoger onderwijs (%) Altijd 34,9 939 26,1 50,1 Meestal 12,1 327 6,2 19,1 Soms 12,5 336 7,8 12,3 Nooit 30,4 819 48,6 9,8

Weet niet/ geen

antwoord 10,0 270 11,2 8,7 Totaal 100,0 2691 100,0 100,0

Noot. Bron: Hooghe & Pelleriaux, 1998, p. 421.

In het onderzoek van het ISPO (1995) zijn ook sociale kenmerken bekeken die samenhangen met de intentie om niet te gaan stemmen. De opleiding van de kiezer is hier de grootste voorspeller, maar dit in interactie met geslacht. Er is dus een verschil tussen mannen en vrouwen wanneer er gekeken wordt naar de relatie tussen de stemintentie en de opleiding van de kiezer. Het is zo dat ongeveer 48% van de mannen die enkel lager onderwijs volgden, beweren nooit te gaan stemmen. Voor de vrouwen is dit ongeveer 51%. Bij hoger opgeleiden is dit verschil kleiner: van de vrouwen gaan ongeveer 11% nooit stemmen en van de mannen ongeveer 10% (Billiet, 2001). Hooghe, & Pelleriaux (1997) concluderen eveneens dat er een verschil is tussen mannen en vrouwen. Mannen zullen namelijk meer bereidheid hebben om te gaan stemmen dan vrouwen. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Reuchamps et al. (2015). Volgens hen zijn vrouwen meer geneigd om afwezig te zijn bij verkiezingen dan mannen. Daarnaast vinden zij ook dat de deelname aan verkiezingen toeneemt naarmate het opleidingsniveau stijgt (Reuchamps et al., 2015). Zoals te zien is in Tabel 2 (Hooghe, & Pelleriaux, 1998, p.421) is er een groot verschil tussen burgers die enkel lager onderwijs volgden en deze die ook aan het hoger onderwijs studeerden (Hooghe, & Pelleriaux, 1998; Reuchamps et al., 2015).

Daarnaast is er ook een effect van kiezers die actief betrokken zijn bij een vereniging. Dit effect is echter kleiner dan bij het opleidingsniveau (21% van actieve leden gaan nooit stemmen en 31% van niet-actieve leden). Als laatste blijkt ook de taalgroep van de kiezer een invloed te hebben op het kiesgedrag. Al is het hierbij niet zeker of dit te wijden is aan de verschillen in de steekproeven (Franstaligen en Nederlandstaligen) of het werkelijke effect (Billiet, 2001; Hooghe, & Pelleriaux, 1997).

(21)

Naast opleiding, geslacht, actief lidmaatschap en taalgroep van de kiezers, spelen volgens het onderzoek van ISPO ook houdingen een rol. Politieke kennis, politieke belangstelling en politieke machteloosheid zijn subjectieve predictoren van de intentie om wel of niet te gaan stemmen. Hierbij heeft het zich politiek onmachtig of onbekwaam voelen de grootste invloed, zo zou ongeveer 46% nooit gaan stemmen (in vergelijking met 8% wanneer men politiek machtig is). Van de kiezers die weinig politieke belangstelling hebben, zou ongeveer 49% nooit stemmen. Als laatste zou er ongeveer 40% van de kiezers met weinig politieke kennis nooit gaan stemmen in vergelijking met 21% van de mensen met veel kennis (Billiet, 2001). De bovenstaande verbanden worden in Figuur 2 ook nog eens in beeld gebracht.

Noot. Bron: Billiet, 2001, p.15.

Als laatste blijkt aan de hand van data uit het onderzoek van ISPO uit 1991 dat handarbeiders en mensen zonder betaald beroep 6 procentpunten minder aanwezig zouden zijn in vergelijking met de globale kiesgerechtigde bevolking. Daartegenover staan de kiezers met vrije beroepen, kaders en hoofdarbeiders, zij zouden 4,8 procentpunten meer aanwezig zijn. Dit hangt echter wel sterk samen met het genoten onderwijs (Billiet, 2001; Hooghe, & Pelleriaux, 1998).

(22)

Het is algemeen bewezen dat de sociaaleconomische status een heel sterke determinant is in onderzoek naar het afschaffen van het verplicht stemmen. Zoals hierboven beschreven, werd het reeds in 1991 onderzocht en bewezen, maar ook later (1995, 1999) werd dezelfde conclusie teruggevonden (Billiet, 2001; De Winter, & Ackaert, 1998). Echter betekent dit volgens Hooghe en Pelleriaux toch niet altijd dat er grote stemmenverschuivingen zullen zijn in Vlaanderen. Wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft, zullen vooral de blanco en ongeldige stemmen verdwijnen. Deze tellen echter niet mee inzake de zetelverdeling waardoor het volgens hen verwaarloosbaar zou zijn (Hooghe, & Pelleriaux, 1997).

Gelijkheid & representativiteit

De deelname aan de verkiezingen zijn van groot belang voor de kwaliteit van de representatieve democratie. Het aantal deelnemers heeft een directe invloed op de legitimiteit van het systeem (Reuchamps et al., 2015). Uit het onderzoek van het ISPO komt naar voren dat mensen met een laag opleidingsniveau ondervertegenwoordigd zullen zijn bij de verkiezingen. In 1991 bestond de groep lager onderwijs en hoger onderwijs ongeveer uit beide 20% van de bevolking. Bij de verkiezingen zonder opkomstplicht zou de eerste groep echter maar uit 17% van de kiezers bestaan en de andere uit 28% (Hooghe, & Pelleriaux, 1997, 1998). Uit de literatuur blijkt ook dat lager geschoolden vooral aandacht geven aan thema’s zoals werkgelegenheid, sociale zekerheid, veiligheid en de achteruitgang van achtergestelde wijken. Wanneer deze groep minder kiezers zal hebben, zullen politieke partijen dus ook minder geneigd zijn rekening te houden met deze thema’s (Hooghe, & Pelleriaux, 1997; Verba et al., 1995).

Daarnaast zal de afschaffing van de opkomstplicht zorgen voor een oververtegenwoordiging van burgers met een hoger opleidingsniveau. Het is namelijk zo dat de stembereidheid voornamelijk wordt bepaald door de hoeveelheid formeel onderwijs (Hooghe, & Pelleriaux, 1998). In het onderzoek van Hooghe, & Pelleriaux (1998) gaan ze hierna nog een stap verder. Volgens hun onderzoek zal politieke interesse en gevoelens voor een politiek systeem sterk bepaald worden door het opleidingsniveau van de stemmers. Zoals te zien is in Figuur 3 is er een dubbele relatie te vinden in verband met de bereidheid om te gaan stemmen.

(23)

Noot. Bron: Hooghe, & Pelleriaux, 1998, p. 422.

De afschaffing van de opkomstplicht zou er dus voor kunnen zorgen dat de kloof tussen burgers met een verschillend opleidingsniveau nog groter wordt (Hooghe, & Pelleriaux, 1997).

Uit het onderzoek van Dassonneville et al. (2017) blijkt ook dat de opkomstplicht ervoor zou zorgen dat de ongelijkheden in inkomen en daarvan afgeleid de ongelijkheid op basis van opleidingsniveau zouden verminderen. Ook Persson, Solived, & Öhrvall (2013) vonden een gelijkaardige conclusie bij hun onderzoek in Zwitserland. De onderzoekers bewezen dat de ‘wet van de verspreiding’ ook kan toegepast worden bij de verkiezingen. Dit wil zeggen dat wanneer de opkomst bij verkiezingen laag is, de mate van ongelijkheid in politieke participatie hoog is. In hun onderzoek werd dit gevonden voor jong versus oud, rijk versus arm, laag versus hoog opgeleiden en politiek ongeïnteresseerden versus geïnteresseerden.

Volgens Reuchamps et al. (2015) zullen de sociaal zwaksten minder goed vertegenwoordigd zijn wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft. Volgens hen staat dit haaks op wat de essentie van de representatieve democratie is, waardoor het dus geen goed idee is om de opkomstplicht definitief af te schaffen. Reuchamps et al. (2015) concludeert daarnaast dat er volgens hen altijd twee kampen zullen zijn. Een eerste dat argumenteert dat de effecten heel beperkt zullen blijven omdat kiezers die zich anders zouden onthouden een willekeurige stem gaan uitbrengen. Ze brengen dus geen overtuigde stem, wat geen grote verschillen met zich meebrengt voor de politieke partijen en hun gekozen beleid. Daartegenover staat een tweede kamp dat stelt dat er wel heel grote gevolgen zullen zijn, waardoor grote machtsverschillen zullen ontstaan tussen de maatschappelijke groepen. (Reuschamps et al., 2015).

Figuur 3. Relatie opleidingsniveau, politieke interesse en bereidheid om te stemmen (dubbele relatie)

(24)

Uit het onderzoek van Hooghe & Pelleriaux (1997) blijkt dat een bekende uitspraak van Lijphart in verband met de opkomstplicht bevestigd wordt. Hij zegt dat het “een mechanisme is om de democratische representativiteit van het kiezerskorps te vergroten” (p. 14). Volgens Lijphart (1997) zorgt de opkomstplicht dus voor een hogere en meer gelijke opkomst bij de stemming en daardoor een meer gelijke vertegenwoordiging. Toch zijn er in de literatuur en na vele onderzoeken tot op de dag van vandaag nog steeds onzekerheden of er wel degelijk een verband bestaat tussen de waardering van (on)gelijkheid en representativiteit en de keuze om burgers al dan niet verplicht te laten stemmen (Guntermann et al., 2020; Reuchamps et al., 2015).

In een volgend hoofdstuk wordt de extra bijdrage van dit onderzoek uitgelegd en wordt wat dieper ingegaan op de onderzoeksvraag en de hypothesen die hierbij onderzocht worden. Aan de hand van bovenstaande literatuur worden de hypothesen uitgeschreven en besproken. Het hoofdstuk daarna geeft meer informatie weer omtrent de dataverzameling, de operationalisering van de data en als laatste ook een evaluatie van de methode.

(25)

Onderzoeksopzet

Onderzoeksvraag

Uit de literatuur komt naar voren dat de opkomstplicht zowel voor- als nadelen heeft. Daarnaast zijn onderzoekers het nog niet altijd eens omtrent welke gevolgen dit kan hebben voor de gelijke opkomst van de bevolkingsgroepen in België en daardoor de representativiteit van de democratie. Daarom is het belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt om te kijken wat de gevolgen zouden zijn als de opkomstplicht wordt afgeschaft in Vlaanderen.

In deze masterproef wordt gewerkt met verkiezingsdata uit 2009 (regionale en Europese verkiezingen op 7 juni 2009) en uit 2014 (regionale, federale en Europese verkiezingen op 25 mei 2014). Dit zorgt als eerste voor een recentere weergave van hoe de bevolking momenteel is verdeeld dan de meeste onderzoeken. Deze werken met verkiezingsdata uit 1991 en 1995. De bevolking van België verandert doorheen de tijd op vlak van demografie en dit zorgt voor andere antwoorden in de steekproef. Een groot verschil is te zien in de opdeling per opleidingsniveau, zo studeren meer mensen nu verder (hoger onderwijs) in vergelijking met de jaren 90. In 1991 studeerde 14,9% van de bevolking aan het hoger onderwijs, in 2014 was dit al 29,3%. Ook de werkende bevolking zag er in België helemaal anders uit. Het percentage arbeiders in vergelijking met het aantal bedienden was in 1991 50,1% en in 2014 41,1%. De werkloosheidsgraad steeg van 6,2% in 1991 naar 8,6% in 2014 (Statbel, 2017a, 2017b).

Als tweede gaat de bevolking ook anders gaan denken in vergelijking met de jaren 90, daarom is recentere data heel belangrijk. Sinds 1991 en 1995 zijn er heel wat veranderingen geweest in de wereld maar ook op politiek vlak in België is er heel wat veranderd. Denk maar aan de aanslagen van 11 september 2001 en het ontstaan van het World Wide Web. In 1991 was er nog maar éen website online en dit groeide uit tot meer dan 23.000 in 1995. In 2014 waren er éen miljoen websites online (Baricco, 2019; Internet live stats, 2020). Burgers kunnen vandaag heel wat opzoeken omtrent politieke partijen wat hun stemkeuze erg zal beïnvloeden. Door deze digitale wereld is hun gedrag en houding veranderd in vergelijking met 1991. Op politiek vlak is België ook veranderd, in 1993 werd de federale Staat officieel in de Grondwet gecreëerd. Er zijn hiernaast ook al zes staatshervormingen gepasseerd die heel wat gevolgen meebrachten op politiek vlak (Belgische Federale Overheidsdiensten, 2020).

(26)

In deze masterproef worden bepaalde variabelen die reeds onderzocht werden nog wat verder in detail bekeken. Omtrent het opleidingsniveau van de respondenten wordt onderzocht of de dubbele (rechtstreeks en onrechtstreekse) relatie die beschreven werd door Hooghe en Pelleriaux (1998) gevonden kan worden. Een tweede variabel die verder uitgewerkt wordt, is de hoofdactiviteit van de respondenten. In dit onderzoek wordt de mening van studenten, huismannen en -vrouwen en gepensioneerden ook bekeken. Verder wordt ingegaan op het lidmaatschap van verenigingen, zo wordt onderzocht of het soort vereniging ook een invloed heeft. Als laatste wordt een extra analyse uitgevoerd omtrent het thema dat burgers aangeven als belangrijkste om hun stemkeuze te maken. Dit zou een samenhang vertonen met het opleidingsniveau van de burgers en wordt hier verder onderzocht. Er wordt dus geprobeerd om nog een stap verder te gaan dan de reeds beschreven onderzoeken die de socio-economische en demografische kenmerken van de stemgerechtigde burgers al beschreven.

De onderzoeksvraag die hierbij onderzocht wordt, is: Welke socio-economische en

demografische kenmerken hebben stemgerechtigde burgers die geen intentie hebben om te gaan stemmen als de opkomstplicht is afgeschaft?. Uit deze onderzoeksvraag en uit de

gevonden literatuur worden vier hypothesen gehaald. Deze worden in de masterproef verder onderzocht.

Hypothesen

De meeste onderzoekers zijn het er over eens dat de opkomst zal dalen nadat de opkomstplicht is afgeschaft (Engelen, 2005; Hooge, & Pelleriaux, 1997). Als België de opkomstcijfers uit Nederland zou volgen na de afschaffing van de opkomstplicht, zou er een verschil tot 30 procentpunten kunnen zijn (Hooghe, & Pelleriaux, 1997, 1998; Lijphart, 1997). Bepaalde groepen van mensen in België gaan dus minder/niet de intentie hebben om te gaan stemmen. Verschillende socio-economische en demografische kenmerken kunnen aan de basis liggen van dit gedrag.

Onderzoekers Hooghe, & Pelleriaux (1997, 1998) vinden in hun onderzoek dat het genoten onderwijs van stemmers een belangrijke invloed heeft op de stembereidheid. Volgens hen zullen mensen met een laag opleidingsniveau minder aanwezig zijn en personen met een hoog opleidingsniveau eerder meer aanwezig. Hierboven blijkt dat dit fenomeen aangetoond is met verkiezingsdata uit 1991 (Hooghe, & Pelleriaux, 1998, p. 421). Andere studies (Billiet, 2001; Reuchamps et al., 2015) tonen hetzelfde fenomeen ook aan: de deelname aan verkiezingen neemt toe naarmate het opleidingsniveau van stemgerechtigden stijgt.

(27)

Zoals Hooghe en Pelleriaux (1998) aangeven, bestaat er een rechtstreekse relatie tussen het opleidingsniveau en de bereidheid om te gaan stemmen. Het zijn de burgers met een hoge welvaart, hoger inkomen en betere opleiding die voornamelijk zouden gaan stemmen zonder opkomstplicht. Dit wordt het bevoorrechte deel van de bevolking genoemd. Daarnaast is er ook een onrechtstreekse relatie waarin politieke interesse een groot belang speelt. Zo zouden dus laagopgeleide mensen een lagere interesse hebben in politiek en daardoor minder intentie hebben om te gaan stemmen (Hooghe, & Pelleriaux, 1998). Deze dubbele relatie wordt in dit onderzoek verder bekeken.

In deze masterproef wordt ingegaan op de relatie tussen het opleidingsniveau en de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht en ook de onrechtstreekse relatie die hierboven beschreven werd, wordt onderzocht (Hooghe, & Pelleriaux, 1998). In een extra analyse op het einde van de beschrijving van de resultaten wordt verder ingegaan op de thema’s die respondenten aanduiden als belangrijkste voor hun stemkeuze, dit kan per opleidingsniveau verschillend zijn en een gevolg geven aan de latere beleidskeuzes gemaakt door de vertegenwoordigers (Hooghe, & Pelleriaux, 1997; Verba et al., 1995).

Hypothese 1: Laag opgeleide mensen zullen minder aanwezig zijn op de stemming, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft.

In 1991 en 1995 werd uit het verkiezingsonderzoek van ISPO gehaald dat er een verschil is tussen mannen en vrouwen wanneer er gekeken wordt naar de intentie om te gaan stemmen na het afschaffen van de opkomstplicht. Uit de studies (Hooghe, & Pelleriaux, 1997; Reuchamps et al., 2015) blijkt dat het vooral de mannen zijn die meer bereidheid hebben om te gaan stemmen. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat vrouwen minder actief zijn in alle soorten van participatie. Dit kan voornamelijk toegeschreven worden aan de mannelijke stempel die gedrukt staat op het politieke gebeuren. Vrouwen zien politiek dan ook als een machtsstrijd waarbij mannen het domineren. Vrouwen zijn dus ondervertegenwoordigd in de politiek en hebben daarnaast een lager niveau van politieke kennis dan mannen (Dassonneville, & McAllister, 2018; Hooghe, 2003).

Hypothese 2: Vrouwen zullen minder aanwezig zijn op de stemming, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft.

(28)

De hoofdactiviteit van de burgers heeft ook een effect op de intentie om wel of niet te gaan stemmen wanneer de opkomstplicht afgeschaft is. Uit verkiezingsonderzoek in 1991 blijkt dat kiezers met vrije beroepen, kaders en hoofdarbeiders voornamelijk zullen gaan stemmen. Handarbeiders en mensen die werkloos zijn, zullen minder aanwezig zijn (Billiet, 2001; Hooghe, & Pelleriaux, 1998). Deze effecten worden vooral toegeschreven aan de maatschappelijke status die voort komt uit het soort beroep. Hoe hoger de maatschappelijke status, hoe hoger de kans dat iemand blijft stemmen, ook na afschaffing van de opkomstplicht (Hooghe, & Pelleriaux, 1997).

Deze relatie wordt in de masterproef verder onderzocht. In vorige onderzoeken werd vooral de aandacht gelegd op de invloed van het soort beroep, daarom wordt in deze studie verder gekeken naar mensen zonder job. Er wordt onderzocht of er ook een effect te vinden is bij studenten, huismannen en -vrouwen en gepensioneerden.

Hypothese 3: Werklozen en handarbeiders zullen minder aanwezig zijn op de stemming, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft.

Uit studies (Billiet, 2001; Hooghe, & Pelleriaux, 1997) blijkt dat kiezers die betrokken zijn bij een vereniging meer bereid zijn om te gaan stemmen dan niet-actieve burgers. Dit fenomeen is wel minder groot dan het effect van andere variabelen. Uit onderzoek van Billiet (2001) blijkt dat dit verschil tussen leden en niet-leden vooral te maken heeft met het sociaal kapitaal van een burger. Met sociaal kapitaal worden bepaalde aspecten van sociale relaties bedoeld die ervoor zorgen dat individuen deelnemen aan maatschappelijke activiteiten. De deelname aan het verenigingsleven zou er dus voor kunnen zorgen dat er meer interesse is en hierdoor meer politieke participatie. Het lid zijn van een vereniging zou dus van belang kunnen zijn om wel of niet te gaan stemmen, ook al is er geen opkomstplicht (Billiet, 1998).

In deze masterproef wordt onderzocht of er een significante relatie is tussen het wel of niet lid zijn van een vereniging en het gaan stemmen zonder opkomstplicht. Daarnaast wordt ook verder gekeken naar het belang van de soort vereniging en of de mate van betrokkenheid ook een invloed heeft op het wel of niet gaan stemmen zonder opkomstplicht.

Hypothese 4: Niet-actieve leden (geen lid in een vereniging) zullen minder aanwezig zijn op de stemming, wanneer de opkomstplicht wordt afgeschaft.

(29)

Onderzoeksdesign

Dataverzameling

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden en de hypothesen al dan niet te ondersteunen, wordt gebruik gemaakt van de databestanden van de PartiRep Election Study uit 2009 en 2014. PartiRep is een acroniem voor Participation & Representation. Het is een onderzoek dat gefinancierd wordt door Belspo (Belgian Science Policy), het Federaal Wetenschapsbeleid. Bij de verkiezingen in 2009 (7 juni 2009) en in 2014 (25 mei 2014) werd door het panel van PartiRep verkiezingsonderzoek uitgevoerd, dit zowel voor als na de verkiezingen. In 2009 waren er twee electorale golven en een postelectorale. In 2014 was er maar één pre-electorale en een postpre-electorale vragenlijst. Voor beide periodes werd een steekproef gehaald uit de kiezers van zowel Vlaanderen als Wallonië. De kiezers werden op een random manier geselecteerd voor de steekproef (Dassonneville, Falk Pedersen, Grieb, & Hooghe, 2014; IAP PartiRep, 2014; PartiRep Election Study/Regional, 2009).

Om de respondenten te selecteren werd een eerste selectie gedaan aan de hand van het Rijksregister, dit is een officiële lijst van alle inwoners van België. Daaruit werden enkel de burgers die ouder dan 18 jaar zijn, geselecteerd. Op die manier maakten enkel stemgerechtigde burgers deel uit van de steekproef. Er werden voor de eerste steekproef van 2009 in totaal 4363 mensen aangeschreven. Deze waren geclusterd in 240 steekproefpunten, elk punt bevatte dus tussen de 17 en 22 random geselecteerde adressen. Het is ook een inwonersaantal gestratificeerde steekproef, waarbij het aantal steekproefpunten per arrondissement proportioneel is aan het aantal inwoners. Deze methode werd gebruikt om de reistijd en kosten van het pre-electorale onderzoek te beperken. Er werd op voorhand vastgelegd dat zeker 2400 personen moeten deel uit maken van de effectieve steekproef. In 2009 werd er door het lage responsepercentage daarom gekozen om nog 500 extra kiezers te selecteren uit het Rijksregister, in totaal werden dus 4863 mensen aangeschreven. Uiteindelijk werden in de periode van 21 februari 2009 tot en met 23 mei 2009 2331 face-to-face vragenlijsten voltooid (+/- 45 minuten). Na deze ondervraging werden de respondenten gevraagd om ook deel te nemen aan de twee follow-uponderzoeken (telefonisch). Van 25 mei 2009 tot en met 6 juni 2009 werden 1845 personen met succes gecontacteerd voor de tweede pre-electorale vragenlijst. Dezelfde kiezers werden dan tussen 22 juni 2009 en 24 augustus 2009 opnieuw gecontacteerd voor het laatste onderzoek. Hierbij werden 1698 respondenten succesvol gecontacteerd voor de laatste vragenlijst (postelectoraal). In Bijlage 1 is deze procedure gevisualiseerd in een flow diagram (Dassonneville, et al., 2014; IAP PartiRep, 2014; PartiRep Election Study/Regional, 2009).

(30)

Bij de ondervragingen uit 2014 werd voor de pre-electorale golf een vragenlijst face-to-face bevraagd aan de respondenten. De kortere postelectorale vragenlijst verliep via de telefoon. De steekproef voor deze bevragingen werd overgenomen van deze uit 2009. Enkel mensen die overleden zijn of geïmmigreerd zijn naar een ander land, werden hieruit verwijderd. Er werden toen in totaal 4511 respondenten aangeschreven voor het verkiezingsonderzoek uit 2014. De eerste periode liep van 20 maart 2014 tot en met 17 mei 2014 en hierbij hadden 2019 respondenten de vragenlijst volledig beantwoord. Voor de face-to-face bevragingen (golf 1) werd een geprogrammeerde vragenlijst gebruikt die op de laptop van de enquêteur werd geïnstalleerd. Respondenten uit de eerste ondervraging konden hierbij ook hun telefoonnummer doorgeven voor de postelectorale ondervraging. In totaal werden deze 2019 mensen terug opgebeld voor een korte vragenlijst van 20 minuten. Deze telefoons werden door 1532 respondenten beantwoord. Deze bevragingen vonden plaats tussen 26 mei 2014 en 6 augustus 2014. Ze waren uitvoerbaar door een uitgebreide infrastructuur die computergestuurd telefonisch enquêteren mogelijk maken. Dit wordt een CATI (Computer Assisted Telephone Interviewing) systeem genoemd. In Bijlage 2 is een flow diagram te zien van deze selectieprocedure (Dassonneville, et al., 2014; IAP PartiRep, 2014).

Voor de steekproef uit 2014 werd dus uitgegaan van de steekproef uit 2009. Het is wel zo dat er mensen waren die hadden deelgenomen in 2009 maar niet meer wilden meedoen in 2014 en ook omgekeerd. Sommige burgers hadden niet deelgenomen in 2009, werden dan opnieuw gecontacteerd in 2014 en deden dan wel mee aan het verkiezingsonderzoek (Dassonneville, et al., 2014).

(31)

Operationalisering

Voor deze masterproef is vooral de vraag omtrent de afschaffing van de opkomstplicht belangrijk. De antwoorden op deze vraag worden gebruikt als afhankelijke variabele. Deze vraag luidt als volgt: “Als stemmen niet meer verplicht was in België, zou u dan altijd, meestal, soms of nooit gaan stemmen voor elk van de volgende soorten verkiezingen?”. Voor de bevraging van de verkiezingen van 2009 werd deze vraag algemeen gesteld voor alle soorten verkiezingen, er werd dus maar éen vraag gesteld. In 2014 werd dit onderverdeeld voor de verschillende soorten verkiezingen: Europese, federale, regionale en lokale verkiezingen. Voor beide data konden de respondenten kiezen uit volgende antwoordmogelijkheden: nooit, soms, meestal en altijd. Enkele mensen hebben deze vraag ook niet beantwoord. Voor beide databanken worden de frequenties en percentages per antwoord weergegeven (Tabel 3 en Tabel 4). Zoals te zien is, moesten de respondenten in 2009 deze vraag algemeen beantwoorden, in 2014 was dit opgesplitst per soort verkiezing.

Tabel 3. Frequentie en percentage van intentie om te gaan stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht (2009)

Tabel 4. Frequentie en percentage van intentie om te gaan stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht: Europese, federale, regionale en lokale verkiezingen (2014)

Europees Federaal Regionaal Lokaal

N % N % N % N % Nooit 582 28,8 463 22,9 444 22,0 371 18,4 Soms 293 14,5 233 11,5 218 10,8 163 8,1 Meestal 258 12,8 280 13,9 270 13,4 234 11,6 Altijd 875 43,3 1037 51,4 1082 53,6 1248 61,8 Geen antwoord 11 0,5 6 0,3 5 0,2 3 0,1 Totaal 2019 100,0 2019 100,0 2019 100,0 2019 100,0 Verkiezingen 2009 Frequentie Percentage (%) Nooit 641 27,5 Soms 348 14,9 Meestal 258 11,1 Altijd 1082 46,4 Geen antwoord 2 0,1 Totaal 2331 100,0

(32)

In deze masterproef worden de antwoorden op deze vraag meestal beschreven als de intentie om te gaan stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht. Hierbij wordt de aandacht voor een groot deel gevestigd op de groep van mensen die aangeven nooit te gaan stemmen zonder opkomstplicht. Er is namelijk een grote kans dat ze dit werkelijk niet zouden doen en dus geen intentie hebben om te gaan stemmen. Het is van belang om te gaan kijken hoe de gegeven socio-economische en demografische kenmerken op deze groep een invloed hebben. In 2009 bestaat deze groep uit 27,5% van de respondenten (641 respondenten) en in 2014 is dit verschillend per niveau van verkiezing:

o Europese verkiezingen: 28,8% (582 respondenten) o Federale verkiezingen: 22,9% (463 respondenten) o Regionale verkiezingen: 22,0% (444 respondenten) o Lokale verkiezingen: 18,4% (371 respondenten)

Daarnaast bevatten de twee datasets antwoorden op heel wat andere vragen die aan de respondenten werden voorgelegd. De bevraging uit 2009 bestaat uit ten eerste een introductie, waarin uitgelegd wordt wat er verwacht wordt. Daarna volgen verschillende vragen die onderverdeeld worden in categorieën. Zo worden er in de eerste pre-electorale golf vragen gesteld in verband met de sociodemografische kenmerken, het electoraal gedrag, de politieke kennis, de politieke attitude, evaluatie en tevredenheid, politieke problemen, de attitude omtrent burgerschap en democratie, het gebruik van de media en politieke participatie. Hierna komen de vragen van de tweede pre-electorale golf en postelectorale golf, deze zijn minder interessant voor de masterproef. Hierin worden vragen gesteld in verband met onder andere het gebruik van de media, electorale gedrag en informatie over de politieke partijen. De vragen uit de ondervraging van 2014 zijn voor een groot deel gelijk aan deze uit 2009. Er werden soms extra vragen of een extra antwoordmogelijkheid toegevoegd.

De meeste vragen uit de interviews zijn gesloten vragen, er zijn slechts enkele open vragen. In deze masterproef worden enkel de antwoorden van de gesloten vragen gebruikt. De respondenten moeten hierbij dus kiezen tussen de antwoordmogelijkheden die worden aangegeven door de interviewer. De onafhankelijke variabelen die in de hypothesen naar voren komen en besproken zullen worden in deze masterproef zijn: het opleidingsniveau, het geslacht, de hoofdactiviteit en het lidmaatschap van de respondent in een vereniging.

(33)

Een eerste onafhankelijke variabele is het opleidingsniveau van de respondent, dit wordt als volgt bevraagd: “Wat is uw hoogst behaalde opleidingsniveau?”. In beide databestanden worden volgende klassen gebruikt om het opleidingsniveau aan te duiden:

o Geen

o Lager onderwijs

o Algemeen secundair, niet volledig afgewerkt (lager ASO) o Technisch secundair, niet volledig afgewerkt (lager TSO) o Beroeps secundair, niet volledig afgewerkt (lager BSO) o Algemeen secundair, volledig afgewerkt (hoger ASO) o Technisch secundair, volledig afgewerkt (hoger TSO) o Beroeps secundair, volledig afgewerkt (hoger BSO) o Hoger, niet-universitair onderwijs

o Universitair onderwijs

In deze masterproef wordt ervoor gekozen om de klassen wat meer samen te nemen en gebruik te maken van de onderverdeling zoals in het onderzoek van Billiet (2001): lager onderwijs, lager secundair, hoger secundair en hoger onderwijs. Op die manier kan een duidelijker beeld gevormd worden van deze variabele en de relaties ermee. In Tabel 5 zijn de frequenties en percentages te vinden voor de databank van 2009 en 2014.

Tabel 5. Frequentie en percentage van opleidingsniveau in klassen (2009 & 2014)

Verkiezingen 2009 Verkiezingen 2014

Frequentie Percentage (%) Frequentie Percentage (%)

Lager onderwijs 277 11,9 175 8,7 Lager secundair 490 21,0 446 22,1 Hoger secundair 838 36,0 721 35,7 Hoger onderwijs 725 31,1 677 33,5 Geen antwoord 1 0,0 0 0,0 Totaal 2331 100,0 2019 100,0

(34)

Naast het directe verband dat zal onderzocht worden tussen het opleidingsniveau en de intentie om te gaan stemmen zonder opkomstplicht, wordt de onrechtstreekse relatie ook onder de loep genomen. Zoals hierboven beschreven werd, zou de politieke interesse van burgers ook een invloed kunnen hebben. De interesse of belangstelling in politiek van de respondenten wordt ook bevraagd in de vragenlijsten, daarom wordt in Tabel 6 de frequenties en percentages hiervoor getoond. De respondenten werden gevraagd om op een schaal van 0 tot 10 te antwoorden op deze vraag.

Tabel 6. Frequentie en percentage van politieke interesse (2009 & 2014)

Verkiezingen 2009 Verkiezingen 2014

Frequentie Percentage (%) Frequentie Percentage (%)

Helemaal geen belangstelling = 0 261 11,2 239 11,8 Code 1 112 4,8 98 4,9 Code 2 178 7,6 127 6,3 Code 3 259 11,1 191 9,5 Code 4 209 9,0 150 7,4 Code 5 467 20,0 303 15,0 Code 6 270 11,6 269 13,3 Code 7 302 13,0 312 15,5 Code 8 181 7,8 192 9,5 Code 9 34 1,5 74 3,7 Heel veel belangstelling = 10 56 2,4 62 3,1 Geen antwoord 2 0,1 2 0,1 Totaal 2331 100,0 2019 100,0

Ten tweede is het geslacht van de respondent een belangrijke onafhankelijke variabele. Hierbij kan gekozen worden tussen man en vrouw. Let wel op, er kan hier niet gekozen worden voor ‘overige’ of ‘x’. In deze masterproef bestaan de databanken van 2009 en 2014 uit ongeveer evenveel mannen en vrouwen. Voor 2009 zijn dit namelijk 1146 mannen (= 49,2%) en 1185 vrouwen (= 50,8%). In 2014 deden 1018 mannen (= 50,4%) en 1001 vrouwen (= 49,6%) mee aan de ondervraging.

(35)

De hoofdactiviteit van de respondenten is de derde onafhankelijke variabele en wordt in de twee verschillende databanken op een iets wat andere manier bevraagd. In 2009 wordt eerst bevraagd of de respondent een beroep uitoefent als hoofdactiviteit (ja of neen) en daarna wordt dieper ingegaan op de job: zelfstandige, bediende of arbeider. Voor de mensen die aangeven zelfstandige of bediende te zijn, wordt dit nog verder bevraagd.

o Zelfstandige: ‘Bent u 1. boer;

2. ondernemer met 5 personen of minder; 3. ondernemer met 6 personen of meer;

4. zelfstandige waarvoor specifieke vaardigheden vereist zijn (arts, advocaat, accountant…);

5. overige zelfstandige?’ o Bediende: ‘Bent u

1. lid van het directiecomité of senior manager; 2. middle manager (geen lid van het directiecomité); 3. overige bediende met voornamelijk bureauwerk; 4. andere bediende, geen bureauwerk?’

Aan de mensen die geen job uitoefenen, wordt gevraagd of ze gepensioneerd, werkloos, student, huisman of -vrouw of andere, niet actief zijn. In 2014 wordt bevraagd of de respondent momenteel een beroepsactiviteit uitoefent als hoofdberoep (ja/neen) en daarna wordt in een open vraag gevraagd wat de naam of titel is van dit hoofdberoep. Daarna kan de respondent kiezen uit zelfstandige, bediende of arbeider. De mensen die geen hoofdberoep hebben, kunnen kiezen uit: gepensioneerd, werkloos, student, huisman of huisvrouw en andere, niet actief. Hierna wordt nog een vraag gesteld omtrent het wel of niet leiding geven op de job en het aantal werknemers de zelfstandige onder zich heeft. In deze masterproef worden alle klassen voor zowel mensen die een hoofdberoep uitoefenen als degene die niet-actief zijn, samengenomen zodat alle antwoorden in 1 kolom staan. In Tabel 7 zijn de frequenties voor deze klassen terug te vinden zoals ze verder gebruikt worden in dit onderzoek.

(36)

Tabel 7. Frequentie en percentage van hoofdactiviteit (2009 & 2014)

Verkiezingen 2009 Verkiezingen 2014

Frequentie Percentage (%) Frequentie Percentage (%)

Beroep: zelfstandige 171 7,3 147 7,3 Beroep: bediende 755 32,4 669 33,1 Beroep: arbeider 294 12,6 262 13,0 Niet-actief: gepensioneerd 567 24,3 457 22,6 Niet-actief: werkloos 138 5,9 120 5,9 Niet-actief: student 153 6,6 175 8,7 Niet-actief: huisman of huisvrouw 167 7,2 87 4,3 Niet-actief: andere, niet actief 82 3,5 98 4,9 Geen antwoord 4 0,2 4 0,2 Totaal 2331 100,0 2019 100,0

Als laatste is het wel of niet lid zijn van een vereniging een belangrijke onafhankelijke variabele in deze masterproef. In 2009 werd dit als volgt bevraagd: “In ons land zijn veel mensen lid van verenigingen. Ik zal u nu een lijst met verenigingen voorlezen. Kunt u mij voor elke vereniging vertellen of u al dan niet lid bent geweest?”. Voor elke soort vereniging konden de respondenten aangeven of ze momenteel wel of niet lid zijn. In Tabel 8 zijn de frequenties en percentages per soort vereniging weergegeven. Daarnaast wordt ook nog bevraagd of de respondenten als actief lid, passief lid of als lid van de leiding in deze vereniging zetelen. De frequenties en percentages van deze bevraging zijn in Bijlage 3 te vinden omdat deze cijfers minder belangrijk zijn voor het onderzoek. Om de hypothese in verband met het lidmaatschap van de burgers verder te bespreken, wordt vooral gekeken naar het wel of niet lid zijn van een vereniging. In Tabel 9 staan de frequenties en percentages voor de databank uit 2009. Hier worden de antwoorden van alle soorten verenigingen dus samen bekeken en speelt het soort vereniging geen rol.

In 2014 werd deze vraag niet zo uitgebreid bevraagd aan de respondenten. Er werd zelfs enkel gevraagd of de respondenten lid zijn van een politieke partij of vereniging. Het is dus heel moeilijk om hierover verdere uitspraken te doen in verband met de intentie om te gaan stemmen. Mensen die lid zijn van een politieke vereniging zullen sowieso al veel meer interesse hebben in de politiek en waarschijnlijk zeker willen gaan stemmen. Voor de dataset van 2014 gaan we dus niet verder in op deze factor.

(37)

Tabel 8. Frequentie en percentage van lidmaatschap per soort vereniging (2009)

Momenteel lid van een vereniging

Geen lid van een vereniging

N % N %

Jeugdgroep of jeugdbeweging 67 3,0 2262 97,0

Vereniging voor natuur- of milieubescherming

124 5,3 2206 94,7

Vereniging voor hulp aan bevolking

130 5,6 2201 94,4

Vrijetijds- of artistieke club 300 12,9 2030 87,1

Vrouwenvereniging 107 4,6 2224 95,4 Sociaal-culturele vereniging 170 7,3 2161 92,7 Sportclub 485 20,8 1846 79,2 Politieke vereniging 132 5,7 2196 94,2 Religieuze of kerkvereniging 88 3,8 2239 96,1 Wijk- of buurtcomité of adviserend lokale raad

156 6,7 2173 93,3

Vereniging die zich inzet voor internationale vrede of

ontwikkeling van 3e wereld

105 4,5 2225 95,5 Vakbond of werkgeversorganisatie 625 26,8 1705 73,2 Gezondheidsgerichte vereniging 114 4,9 2216 95,1 Organisatie voor gepensioneerden 140 6,0 2186 94,0 Familiegerichte vereniging 221 9,5 2109 90,5

Tabel 9. Frequentie en percentage van lidmaatschap vereniging (2009)

Verkiezingen 2009

Frequentie Percentage (%)

Momenteel lid van een vereniging 1524 65,4

Geen lid van een vereniging 807 34,6

Geen antwoord 0 0,0

Afbeelding

Tabel 1. Voor- en nadelen van de opkomstplicht uit de literatuur  Voor opkomstplicht = voordelen van
Tabel 2. Intentie om te stemmen bij afschaffing opkomstplicht (percentage, frequentie,  percentage lager en hoger onderwijs)
Figuur 2. Verklaringen van de bereidheid om te gaan stemmen indien dit vrij zou zijn
Figuur 3. Relatie opleidingsniveau, politieke interesse en bereidheid om te stemmen  (dubbele relatie)
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the periodical table, Ag forms part of the copper triad in group 11, and is located two groups from Rh and Co, which are in group 9. Rh and Co are known hydroformylation

Het probleem is dat de hogeropgeleiden hun levenswijze tot norm hebben verheven voor iedereen – er moet en er zal een ge- neratie mensen worden gekweekt die volledig de regie

Maar niet tevreden met zijn nieuwe leven, keert Jonathan terug naar de aarde om anderen zoals hij te vinden om hen te vertellen wat hij had geleerd en om zijn liefde voor het

De jaarrekening van een vereniging doorgelicht.book Page i Tuesday, October 9, 2012 4:01 PM... DE JAARREKENING VAN EEN

Voor het project Balunda-ba-Mikalayi kan ik daar samen met de rest van het team zowel mijn technische kennis als mijn liefde voor Congo 100 % inzetten, en dat zal ik met

47, lid 3 en 4, van het hUJis- houdelijk reglement, waarin wordt be- paald, dat op de algemene vergadering der Partij geen stemrecht kan worden uitgeoefend door

Ook mag volgens de KRW toekom- stige economische groei geen toename van verontreiniging en belasting van water tot gevolg hebben.Om dit te realiseren is een integrale aanpak van

De intentie van consumenten om te gaan teleshoppen wordt beïnvloed door hun beoorde­ ling van teleshoppen langs de dimensies van relatief voordeel, compatibiliteit