• No results found

Gebruik van kluitplanten bij knolselderij

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gebruik van kluitplanten bij knolselderij"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

"abel 2 1 8 . Aantastingsgraad per veldje en percentage (%) aantal planten op 4/10 ten opzichte van het

aantal planten op 4/6-1985 per drie herhalingen.

Dbject dosering (kg/ha) aantastings-graad per herhaling I II aantastings-graad per herhaling IV V VI Moncereen Moncereen Rizolex Rizolex 3asitac 75% >nbehandeld 2U 10 30 15 25 g v m v v v m m v z V 41 34 40 38 35 29 g m g V g g 43 42 43 50 46 43 iantastingsgraad

= geen ziekte I = licht m = matig v = zwaar z = zeer zwaar aantal planten op 4/11 x -, 0 0% ; totaal van herhaling I, II en III aantal planten op 4/6

idem ; totaal van herhaling IV, V en VI

Conclusie

en grondbehandeling met Moncereen of Rizolex ïoogste dosering) lijkt enig bestrijdingseffectte lebben, echter niet voldoende. Een behandeling net deze dure fungiciden zal in de schorsene-enteelt pas rendabel zijn als een Rhizoctonia-antasting bijna geheel wordt voorkomen. Het

hizoctonia-bestrijdingsonderzoek in schorsene-3n zal voorlopig opgeschort worden, totdat er

meer bekend is over:

— de anastomose groep(en) van Rhizoctonia solani, die de schorseneren aantasten; — de gevoeligheid van deze anastomose

groe-pten) voor fungiciden;

— effect op Rhizoctonia en de werkingsduur van Moncereen en Rizolex, indien toegepast als grondbehandeling.

De in deze proef getoetste fungiciden zijn niet toegelaten in de schorsenerenteelt.

Bebruik van kluitplanten bij knolselderij

J. Neuvel, J. Alblas, PAGV Lelystad en H.P. ersluis, ROC Westmaas

m na te gaan of het gebruik van kluitplanten bij e teelt van knolselderij perspectief biedt is in 383, 1984, 1985 en 1986 onderzoek verricht op et PAGV te Lelystad enophetROCte Westmaas.

1. Proefopzet

In het onderzoek zijn opkweeksystemen met el-kaar vergeleken: perspotplanten, losse planten en kluitplanten. Binnen die opzet kenden de proe-ven vijf aspecten: de effecten van de Quick pill, van de plantleeftijd, van de bemesting tijdens de opkweek, van de bewaring van het plantmateriaal en van beregening na het uitplanten op knolop-brengst en kwaliteit.

(2)

Door het Regionaal Onderzoek Centrum te West-maas zijn in 1983 perspotplanten, losse planten en paperpots opgekweekt zowel met normaal zaad als met de Quick pill. Er is begin juni geplant. In 1984, 1985 en 1986 zijn perspotplanten, losse planten, speedies, super seedlings en paperpot-planten via paperpot-plantenkwekers verkregen, eind mei/ begin juni uitgeplant en na het uitplanten is wel of niet beregend.

Door het PAGVte Lelystad zijn in 1984,1985 en 1985 perspotplanten, losse planten en super seedlings op of rond 1,10,20 en 30 maart gezaaid, in hoofdzaak zelf opgekweekt en begin mei uit-geplant. Verder was er in 1985 en 1986 een proef met bemesting van super seedlings tijdens de opkweek die begin mei is uitgeplant. Tenslotte was er in 1984 en 1985 een oriënterende proef met bewaring van perspotplanten, losse planten en super seedlings die half juni is uitgeplant.

De proeven zijn hoofdzakelijk uitgevoerd met he ras- Monarch. In Westmaas was in 1983 ooi Zwindra in beproeving. In Westmaas was d( plantdichtheid 44.400 planten en in Lelystac 50.000 planten per ha.

2. Oogstresultaten

2.1 Oogstresultaten Westmaas 1983

De Quick pill perspotplanten gaven bij beide zaaidata de hoogste opbrengsten. Bij de eerste zaai (Monarch) leverden Quick pill zaden eer hogere opbrengst dan normaal zaad. De losse planten van beide zaaidata leverden dezelfde opbrengst op. De paperpotplanten leverden knol len met een afwijkende, te lange vorm en bo vendien een zeer lage opbrengst.

Tabel 219. Oogstresultaten Westmaas (1983).

zaaidatum opkweeksysteem zaad opbrengst (t/ha)

totaal >10 cm C 05-03 05-03 05-03 25-03 25-03 25-03 Monarch Monarch Monarch Zwindra Zwindra Zwindra pers pot losse plant perspot pers pot losse plant paperpot Quick pill Quick pill normaal zaad T0.05 Quick pill Quick pill Quick pill TO,05 58 51 53 6,2 54 51 31 5,3 57 51 52 54 51 26 2.2 Oogstresultaten Westmaas 1984-1986

In 1984 traden er bij sommige objecten schieters op, waardoor de afleverbare opbrengst minder hoog was dan de totaalopbrengst. Vooral bij de perspotplanten was dit het geval, maar ook bij de kluitplanten. In 1985 en 1986 waren er nagenoeg geen verschillen tussen totaalopbrengst en afle-verbare opbrengst. Vrijwel alle knollen waren dikker dan 10 cm 0. In 1986 waren alle knollen afleverbaar (tabel 220).

Effect van beregening op opbrengst

Beregening na het uitplanten gaf in 1984 bij twe opkweeksystemen een geringe opbrengstverho ging: bij de losse planten die onder koud gla waren opgekweekt en bij de paperpots. In 198 was het loof weelderiger in de beregende objec ten, maar dit kwam niet tot uiting in de opbrengs In 1986 werd bij alle opkweeksystemen een gerir ge opbrengstverhoging van beregening na he uitplanten gevonden.

(3)

ra be I 220. Knolopbrengsten (ton/ha) totaal en afleverbaar ( >10 cm 0, zonder schieters) van enkele

opkweeksystemen (NB = niet beregend, B = beregend) ; Westmaas. Dpkweeksysteem opbrengst 1984 opbrengst 1985

totaal afleverbaar totaal afleverbaar

opbrengst 1986 totaal afleverbaar

osse plant (koud) osse plant (warm) verspot speedy super seedling japerpot NB 44 31 43 38 36 31 B 48 29 43 39 36 34 NB 44 30 30 33 30 29 B 47 28 26 28 28 31 NB 30 46 43 B 30 46 41 NB 27 46 42 B 30 45 39 NB 47 47 44 54 51 B 50 50 48 58 52 NB 47 47 44 54 51 B 50 50 48 58 52

Verschillen tussen opkweeksystemen

)e losse planten die onder koud platglas waren ipgekweekt (In deze proef zware planten) gaven ri 1984 de hoogste opbrengsten, qua niveau 'ergelijkbaar met die van perspotplanten. De Dsse planten die warm waren opgekweekt, ga-en ega-en veel lagere opbrga-engst. Paperpotplantga-en, uper seedlings en speedies gaven opbrengsten ie hiertussen lagen. De vorm van de knol van de aperpotplanten was smal en langgerekt. In 1984 iel de opbrengst hiervan tegen, in 1986 mee. In 986 is een korter potje en een andere papiersoort ebruikt (tabel 219).

In 1985 lag de opbrengst van perspotplanten op een hoog niveau; die van speedies was lager. De opbrengst van losse planten viel tegen door een zeer slechte aanslag. In 1986 waren de op-brengsten hoog, vooral die van de super seed-lings. In tabel 221 zijn de totale knolopbrengsten weergegeven in % van het proefveldgemiddelde per jaar.

Perspotplanten gaven gemiddeld 10% en kluit-planten 0-10% hogere opbrengsten dan losse planten.

fabel 221. Relatieve knolopbrengsten totaalgewicht. Knolselderij, Westmaas 1983 t/m 1986.

ipkweeksysteem osse plant (koud) Dsse plant (warm) >erspot peedy luper seedling laperpot 00% = . . . ton/ha 1983 103 113 62 49,7 1984 122 80 114 102 96 86 37,7 1985 76 117 107 39,3 1986 97 97 92 112 102 50,2 gem. 1984-1986 ± 98 ± 109 ± 1 0 0 ± 1 0 4 ± 94 .3 Oogstresultaten Lelystad 1984 t/m 1986 i de tabellen 222, 223 en 224 zijn de resultaten weergegeven van de waarnemingen op de beide ogstdata per jaar. In tabel 225 is de

eindop-brengst in relatieve cijfers uitgedrukt Eerst wor-den de effecten op de opbrengst besproken, later komt de inwendige kwaliteit aan de orde.

(4)

Tabel 222. Oogstresultaten knolselderij 1984, PAGV Lelystad. opkweek-systeem perspot losse plant super seedling zaai-datum 02-03 09-03 20-03* 30-03 02-03 09-03 20-03* 30-03 02-03 09-03 20-03* 30-03 T0.05 27-08-ton/ha knollen 24 24 28 22 16 16 19 18 15 15 14 16 5,1 -1984 ton/ha knollen incl 53 52 60 49 40 41 45 43 39 38 35 40 9,6 loof ton/ha knollen totaal 51 51 51 49 43 44 44 45 43 43 43 42 5,5 04-10-1984 ton/ha** knollen marktbaar 33 38 17 44 41 43 23 45 41 43 38 42 aantal % knollen met bruine holte** 44 77 100 44 11 11 11 55 22 22 44 55 geplant op 10-05, de rest op 1 7-05 ; zonder schieters ; bij de niet-schieters.

Tabel 2 2 3 . Oogstresultaten knolselderij 1985, PAGV Lelystad.

opkw eek-systeem perspot losse plant super seedling super seedling zaai-datum 01-03 11-03 20-03 29-03 01-03 11-03 20-03 29-03 01-03 11-03 20-03 29-03 T0.05 01-03 01-03 01-03 N t - NutrilloraT ks bemesting gram/liter 4 + 4 + 4 + 4 + 2 + 4 + 5,3 5,3 5,3 5,3 2,7 5,3 8 + 1 0 , 7 2 + 1 6 , 2 4 + 2 + 0 + 0 0 5,3 0 + 1 0 , 7 0 + 1 6,2 05-09-1 985 ton/ha knollen 43 46 43 47 34 33 36 31 37 37 44 36 8,9 36 37 43 38 28 42 22 26 21 = kalksalpeter * Indru ton/ha knollen incl. loof 83 88 87 92 72 69 74 69 75 75 86 73 14,9 72 75 84 80 59 82 52 59 47 < kwaliteit 1 aantal % knollen met holle koppen 14 29 0 14 0 0 0 0 5 0 0 0 5 5 19 14 0 17 0 0 0 aantal % knollen met holte onder 71 67 62 81 57 52 76 81 29 43 62 57 14 29 38 38 0 17 10 50 17 = slecht 9 = zeer goed

9-11-1985 ton/ha knollen 71 72 70 73 67 69 69 57 67 68 68 65 11.0 64 67 72 67 68 82 54 56 59 indruk kwali-teit* 4 4 5 6 7 7 5 6 5 5 5 5 aantal % knollen met holle koppen 18 20 9 8 0 0 4 0 8 6 7 2 2 8 2 5 0 0 0 0 0 aantal % knollen met holte onder totaa 81 78 85 70 67 37 70 59 30 37 63 44 7 30 44 44 15 wv bruin 78 74 67 48 26 15 33 30 19 30 41 37 4 19 30 30 4

(5)

Tabel 224. Oogstresultaten knolselderij 1986, PAGV Lelystad. opkweek-systeem perspot losse plant super seedling super seedling zaai-datum 28-02 10-03 20-03 01-04 28-02 10-03 20-03 01-04 28-02 10-03 20-03 01-04 T0.05 28-02 28-02 28-02 T0.05 bemesting gram/liter Nt + ks 4 + 4 + 4 + 4 + 4 + 5,3 5,3 5,3 5,3 5,3 8 + 10,7 12 + 16,2 8 + 12 + 16 + 0 + 0 0 0 5,3 0 + 10,7 02-09-1986 ton/ha knollen 38 36 35 30 25 36 27 28 32 35 32 31 10,7 33 40 37 32 34 34 31 33 ns ton/ha knollen incl. loof 66 64 63 57 47 65 51 53 48 62 58 59 17,5 59 71 67 57 61 63 57 58 11,7 aantal % knollen met holte onder 39 67 72 72 39 28 28 39 50 44 44 78 50 50 61 50 33 56 50 56 06-11-1986 ton/ha knollen 83 82 85 74 71 81 78 77 82 82 85 83 8,8 81 82 84 79 79 82 76 80 6,0 aantal % knollen met holte onder totaal 60 60 67 67 40 53 40 67 80 73 67 80 60 80 60 47 60 67 67 67 wv bruin 0 7 13 20 20 20 7 7 53 40 40 40 20 27 20 0 13 13 40 40

vit = Nutriflora T ks = kalksalpeter

Effect van oogstdatum op opbrengst

lij een vroege oogst (eind augustus/begin sep-ember) waren de knolopbrengsten gemiddeld

9,39 en 32 ton/ha voor de proefjaren. In 1984 viel e opbrengst laag uit door de relatief late plant-ât urn en de lage temperatuur tijdens de teelt. In 985 was deze opbrengst zeer hoog. De knolop-rengst inclusief loof was voor de proefjaren chtereenvolgens 45,79 en 58 ton/ha.

ij de eindoogst was de gemiddelde knolop-rengst voorde drie proefjaren achtereenvolgens 6, 68 en 80 ton/ha. De opbrengst van 1986 was itzonderlijk hoog. Met name in de laatste groei-îse (september/oktober) is de opbrengst enorm

toegenomen. Bij de eindoogst waren de knollen in alle gevallen dikker dan 10 cm 0.

De toename in opbrengst van de eerste naar de tweede oogst was voor de proefjaren respec-tievelijk 710,390 en 740 kg per ha per dag. In 1985 is vanaf ongeveer 20 oktober de groei sterk ver-traagd door lage temperaturen (nachtvorst). Daardoor was de opbrengsttoename per dag laag.

Effect van zaaidatum op opbrengst

Het effect van de zaaidatum op de opbrengst was gering. Gemiddeld gaf de zaai van 20 maart een geringe opbrengstverhoging. Voor de zaaidata 1,

(6)

10, 20 en 30 maart was de relatieve opbrengst respectievelijk 99, 102,102 en 97, als gemiddel-den over de beproefde opkweeksystemen en jaren.

Effect van opkweeksysteem op opbrengst

De eindopbrengst van perspotplanten was 5 à 14% (gemiddeld 9%) hoger dan die van losse planten. Gemiddeld over de drie proefjaren was de opbrengst van super seedlings slechts 3% hoger dan die van losse planten (in 1984 2% lager, in 1985 3% hoger en in 1986 7% hoger).

De standaardafwijking op het gemiddeld knol-gewicht bij de eindoogst in 1985 was 241,208 en 198 gram voor losse planten, perspotplanten en super seedlings. Dit betekent dat de knollen van losse planten niet zo homogeen waren als die van perspotplanten of super seedlings.

Bij de eindoogst staken de knollen voor een gedeelte boven de grond uit: bij losse planten minder hoog dan bij perspotplanten of super seedlings. Voor losse planten, perspotplanten en super seedlings was het boven de grond

uit-stekende gedeelte in 1985 4,9 en 7 cm hoog en in 1986 9,11 en 13 cm hoog. De verschillen kunnen zijn ontstaan door de geneigdheid tot dieper planten van de losse planten, maar mogelijk meer door de lagere opbrengst (minderforsegroei) van de knollen bij dit object. Het boven de grond uitstekende deel zou bij vorst wellicht eerder kunnen worden beschadigd.

Bij perspotplanten en kluitplanten werd zelfs bi de oogst nog potgrond tussen de wortels gevon den.

Inwendige kwaliteit

De knollen van het ras Monarch zijn inwendig zeei blank. Een karakteristieke eigenschap van dit ra: is een holte boven in de knol. Bij de vroege oogs was deze holte respectievelijk 1 à 2 cm in 1984 er 2 à 3 cm in 1985 en 1986. Bij de eindoogst was deze holte in 1984 en 1985 toegenomen met 1 en en in 1986 met 2 cm. De rand van deze holte blee er gezond en gaaf uitzien.

Onderin de knol kwam er in september nog eer holte bij. Deze werd op een gegeven momen

Tabel 225. Relatieve eindopbrengsten knolselderij Lelystad 1984,1985 en 1986.

opkweek-systeem perspot losse plant super seedling proefveldgemiddelde 100% = . zaai-datum 01-03 10-03 20-03 30-03 gem. 01-03 10-03 20-03 30-03 gem. 01-03 10-03 20-03 30-03 gem. ..ton/ha 1984 111 111 111 107 110 94 96 96 98 96 94 94 94 92 94 45,8 1985 104 106 103 107 105 98 101 101 84 96 98 100 100 96 99 68,0 1986 103 102 106 92 101 88 101 97 96 96 102 102 106 103 103 80,3 gemiddek 106 106 107 102 105 93 99 98 93 96 98 99 100 97 99

(7)

Tabel 226. Aantal percentage knollen met een

bruine holte bij de eindoogst. Lelystad 1984, 1985 en 1986.

laar perspot-planten

losse

planten super seedlings

1984 1985 1986 66 67 10 22 26 14 36 32 43

>ruin en ging rotten. Bij de eindoogst was het lantal percentage knollen met een bruine holte 'oor de vier zaaidata respectievelijk 30,33,40 en 17% als gemiddelde over opkweekmethoden en aren. Bij de derde zaai (20 maart) werd het loogste percentage gevonden. Tussen opkweek-nethoden en jaren waren wel frappante verschil-sn (zie tabel 226). In 1984 en 1985 was het %

nollen met een bruine holte bij perspotplanten eer hoog, maar in 1986 bij dit opkweeksysteem enter zeer laag, en juist meer bij super seedlings, /logelijk houdt dit verband met een fase van frijping; in gevallen waar een hoge relatieve

pbrengst werd gehaald was het percentage nollen met een bruine holte hoog.

11985 zijn vooral bij perspotplanten knollen met olie koppen geconstateerd, in de beide andere roefjaren niet.

Effect van bemesting tijdens de opkweek op opbrengst

In 1985 werden goede resultaten behaald zowel bij het object 12 gram/liter Nutriflora Tals bij het object 8 gram/liter Nutriflora T + 10,7 gram/liter kalksalpeter. De uitsluitend met kalksalpeter be-meste objecten gaven relatief lage opbrengsten. In 1986 leverden bij een éan. vroege oogst het object 8 gram/liter Nutriflora T + 10,7 gram/liter kalksalpeter en het object 12 gram/liter Nutriflora T + 16,2 gram/liter kalksalpeter de hoogste op-brengsten op. Bij de eindoogst waren deze objec-ten ook hoog in opbrengst, maar er waren bij dit zeer hoge opbrengstniveau nauwelijks of geen verschillen met de overige objecten.

Het feit dat er in 1985 duidelijke effecten waren van de bemesting op de opbrengst, heeft te maken met de lage bemestingstoestand van de potgrond in 1985. Waarschijnlijk spelen ook an-dere voedingselementen dan stikstof een rol, gezien de lage opbrengsten bij de puur met kalksalpeter bemeste objecten.

Bewaring van het plantmateriaal

De koude weersomstandigheden bij het uitplan-ten in 1984 riepen vragen op over de schietgevoe-ligheid van de diverse objecten. Indien de planten

Tabel 227. Percentage schieters nabewaren van het plantmateriaal gedurende vier weken (15 mei t/m 15

juni 1985) in Lelystad. >pkweek-nethode >erspot Dsse plant lUper seedl zaai-datum 01-03 11-03 20-03 29-03 01-03 11-03 20-03 29-03 ng 11-3, % schieters augustus > 2 0 ° C 0 0 0 0 0 0 0 0 20-3 7°C 75 90 79 85 10 25 80 15 en 24-3 alleen in 1°C 95 100 100 100 5 63 74 53 - 1 ° C 78 -87 83 15 -25 28 % schieters 27 november > 2 0 ° C 7°C 1°C 0 0 0 0 0 0 0 0 75 90 80 90 15 25 90 35 de kas > 2 0 ° C bewaard : geen schieters

95 100 100 100 15 90 79 63

- r e

94 -87 95 15 -45 39 241

(8)

'klaar' zijn om uitgeplant te worden en de weers-of grondomstandigheden laten het niet toe, moet het plantmateriaal soms noodgedwongen wor-den bewaard. In 1984 en 1985 zijn in Lelystad oriënterende proeven genomen om te kijken welk effect de bewaartemperatuur heeft op de schiet-neiging. De planten in kweekbakken zijn in diverse cellen gezet. Perspotplanten bleken in beide jaren schietgevoeligerte zijn dan losse planten. In 1984 gaf bewaren bij 1 ° C minder schieters dan bij 7 ° C; in 1985 was dit omgekeerd. Bewaren in de kas bij een temperatuur hoger dan 20°C leverde geen enkele schieter op. De ervaring is opgedaan dat de planten weliswaar veel blad verliezen, maar als het hart groen blijft kan de plant hierop rustig verder groeien.

Conclusies

— Kluitplanten en perspotplanten gaven bij dro-ge omstandigheden (in de proeven te

West-maas) een 20% hogere aanslag dan losse planten. Door te beregenen werd slechts in een enkel geval bij losse planten de aanslag verbeterd.

— Bij een goede aanslag (Lelystad) waren er geen noemenswaardige opbrengstverschillen tussen kluitplanten en losse planten; perspot-planten gaven een 9% hogere opbrengst. — Wat opbrengst betreft was er in de proeven te

Westmaas geen duidelijke voorkeur voor een bepaald type kluitplant. De paperpotplant gaf een slechte vorm van de knol. Wat hanteer-baarheid op de plantmachine betreft kunnen er verschillen zijn tussen opkweeksystemen. — Bij alle typen kluitplanten en perspotplanten

blijft er in de wortelkrans potgrond aanwezig tot de oogst. Dit kan moeilijkheden geven bij de schoning.

— Bewaring van plantmateriaal in de koelcel kar schieters veroorzaken. Om aan te kunnen ge-ven bij welke temperatuur plantmateriaal be-waard kan worden is nader onderzoek nodig.

Invloed zaaitijd van waspeen op de opbrengst en

kwaliteit

A.H.J. Rops, ROC "De Waag'

projector. WG 105-124 en 142

De problemen in waspeen voor de consumptie-industrie nemen toe naarmate het gewas langer in de grond blijft. Dit heeft vooral betrekking op een aantasting door Alternaria en Sclerotinia. Om dit te voorkomen, zou het misschien zinvol zijn om het zaaitijdstip aan te passen aan het rooitijdstip. Naarmate later wordt gerooid, zou ook later ge-zaaid kunnen worden. In de praktijk wordt onge-veer 90% van de peen rond half april gezaaid, met

het resultaat dat de peen na september nauw« lijks in opbrengst toeneemt. Ook sterft dan het loc af en neemt het gevaar van ziekteaantastinge steeds sterker toe.

Om het een en ander in de praktijk te toetsen i een onderzoek uitgevoerd in de jaren 1984,198 en 1986.

Doel van het onderzoek

Het effect nagaan van de zaaitijd van de waspee op de opbrengst, sortering en kwaliteit van he produkt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In Vlaanderen komt de soort vooral voor in de Kempen (Kalmthoutse Heide, Groot en Klein Schietveld, valleigebied van de Kleine en de Grote Nete, de heidegebieden

Sommige planten zijn zelfs onder extreme omstandigheden in staat tot fotosynthese en de daarop volgende voortgezette assimilatie. CAM(Crassulacean Acid Metabolism)-planten

Voor het eerst sinds de ontkoppeling van het veertiendaagse PvdA-opinieblad Voorwaarts een complete jaargang PvdA-ledenkranten, die onder politieke ver- antwoordelijkheid

U hebt op dit moment een boekje in handen dat voor de JOVD van zeer groot belang is. Niet alleen omdat er maanden intensief gediscussieerd is in af- delingen en districten, voordat

Onderzoekthema : Geavanceerde teelt- en productiesystemen (http://www.wageningenur.nl/nl/Expertise Dienstverlening/Onderzoeksinstituten/Wag UR-

Men is begonnen met het meest intacte gedeelte, nameliilce rondom de 'meerstal' , en heeft dit door de jaren heen steeds verder uitgebreid.. Het resultaat is dat op het ogenblik

Gebieden Aantal Aantal Oppervl. Zuid Kennemerland De Bloembollenstreek Rijnland 3. Overige gebieden in Noord-Holland 4. De oppervlakte met tulpen bedroeg op deze bedrijven

Aan het begin van de proef werd weinig stikstof in het grondmonster aangetroffen (1,3 mmol NO3 + NH4 per 1 extract), maar waar het hier een gestoomde klei­ grond betreft moet het