• No results found

De steekproef voor het rentabiliteits- en financieringsonderzoek van de bloembollenteelt in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De steekproef voor het rentabiliteits- en financieringsonderzoek van de bloembollenteelt in Nederland"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

L. van Noort

DE STEEKPROEF VOOR HET RENTABILITEITS- EN FINANCIERINGS-ONDERZOEK VAN DE BLOEMBOLLENTEELT IN NEDERLAND

Interne nota 222

December 1977

(2)

WOORD VOORAF

Door de Afdeling Tuinbouw wordt jaarlijks een onderzoek ver-richt naar de rentabiliteit, de inkomensvorming, het financierings-gedrag en de vermogenspositie in de belangrijkste takken van tuin-bouw.

Het onderzoek van de bloembollenteelt is met ingang van het boekjaar 1975 op een nieuwe steekproef gebaseerd.

In deze publikatie wordt een verantwoording gegeven van de wijze waarop deze steekproef is samengesteld.

De steekproef is samengesteld door A.J.L. van Antwerpen.

Het Hoofd van de Afdeling Tuinbouw,

/ / /

(3)

DE BLOEMBOLLENTEELT IN NEDERLAND

1.1 De populatie

Ten behoeve van het rentabiliteits- en financieringsonder-zoek. - waarvoor eenmaal in de 5 à 6 jaar de steekproef wordt

ver-nieuwd - is voor het jaar 1974 een onderzoek ingesteld naar het aantal bedrijven met bloembollenteelt en de bedrijfsomvang daar-van. Als basis hiervoor is gebruik gemaakt van de Landbouwtelling

1974.

Volgens de Landbouwtelling 1974 waren er in Nederland 7.091 bedrijven met bloembollenteelt. De oppervlakte bloembollenteelt bedroeg op deze bedrijven 13.418 ha. Een specificatie per

provin-cie van de bedrijven en de oppervlakte bloembollen is in bijlage 1 gemaakt.

Het onderzoek naar de rentabiliteit en financiering omvat alleen bedrijven:

a. waarvan de ondernemer een agrarisch hoofdberoep heeft; b. met een bedrijfsomvang van 60 en meer sbe (1968) 1);

c. waarvan 60% en meer van de sbe betrekking heeft op bloembol-lenteelt.

Van de 7.091 bedrijven waren 2.654 bedrijven in eerste in-stantie geschikt om als basis voor de steekproef te dienen; het een en ander blijkt uit tabel 1.1.

Bij de Landbouwtelling wordt het trekken van bolbloemen onder glas niet als een aparte categorie onderscheiden maar onder

"overige" snijbloemen onder glas opgenomen. Aangezien het trekken van bolbloemen aanzienlijk hogere factorkosten per oppervlakte

eenheid (sbe-norm) oplevert dan de categorie "overige" snijbloemen, kan op basis van de Landbouwtelling de bedrijven waarop

bloembol-len en "overige" snijbloemen onder glas voorkomen ernstig worden onderschat. Om deze reden zijn de aanvankelijk "te kleine" bedrij-ven met bloembollen en "overige" snijbloemen onder glas nader on-derzocht. Van 99 te kleine bedrijven met bloembollen en "overige" snijbloemen onder glas bleken na aanvullende berekeningen er 74 een bedrijfsomvang van meer dan 60 sbe's te bezitten.

1) De omvang van een agrarisch bedrijf en van de afzonderlijke produktierichtingen binnen een bedrijf kan worden uitgedrukt

in sbe (standaardbedrijfseenheden). Een sbe komt overeen met een bepaald bedrag aan toegerekende factorkosten (arbeid, rente en netto-pacht) in een basisperiode bij een doelmatige bedrijfsvoering en onder normale omstandigheden.

(4)

Tabel 1.1 Bedrijven met bloembollen

Aantal Oppervlakte bedrijven met

bloembol-len (in ha)

1. Totaal aantal bedrijven met

bloem-bollen 7.091 100 13.418 100 2. Gemengde bedrijven met minder dan

60% van de sbe (1968) aan

bloem-bollen 1) 2.98J 42 2.378 18 3. Bedrijven met 60% en meer van de

sbe aan bloembollen 4.110 58 11.040 82 4. Bedrijven met handel 2) 209 3 1.330 10 5. Bedrijven met 60% en meer van de

sbe aan bloembollen (excl.handel) 3.901 55 9.710 72 6. Te kleine bedrijven (minder dan

60 sbe) 1.247 18 670 5_ 7. Basis voor de steekproef 2.654 37 9.040 67

1) Bedrijven waarvan de ondernemer een niet agrarisch hoofdberoep heeft.

2) D.w.z. ƒ 10.000,- en meer aan verkopen van bloembollen die door inkoop zijn verkregen.

In tabel 1.2 en bijlage 2 zijn de 2.654 bloembollenbedrijven naar bedrijfsomvang - op basis van sbe - ingedeeld.

De 27% relatief "grotere" bedrijven (240 en meer sbe) verte-genwoordigen 57% van het aantal sbe en 58% van de oppervlakte met bloembollen. De "kleinere" bedrijven (60 - 120 sbe) vertegenwoor-digden met 38% van het aantal bedrijven 15% van het totaal aantal sbe.

Tabel 1.2 Bedrijven met 60% en meer van de sbe aan bloembollen (indeling naar bedrijfsgrootteklasse)

Bedrij fsgrootte-klasse (in standaard-bedrij fseenheden) 60 - 120 120 - 240 240 - 480 480 en meer Totaal Aantal bedrij 1.004 926 533 191 2.654 ven % 38 35 20 7 100 Aantal sbe x 100 846 1.571 1.747 1.366 5.530 % 15 28 32 25 100 Oppervl. met bloem-bollen (in ha) % 1.364 15 2.495 27 2.851 32 2.330 26 9.040 100 Waarvan tulpen (in ha) % 608 15 1.183 29 1.302 32 985 24 4.078 100

(5)

In tabel 1.3 zijn voornoemde 2.654 bloembollenbedrijven geografisch onderscheiden. Het blijkt dat de bloembollenteelt het sterkst is geconcentreerd in Noord-Holland (gebieden 1 en 3); in deze gebieden 1) is 62% van het totaal aantal bedrijven (met 60% en meer bloembollenteelt) gelegen. Deze 62% van de bedrijven namen in

1974 70% van de totale oppervlakte tulpen voor hun rekening.

Tabel 1.3 Bedrijven met 60% en meer van de sbe aan bloembollen (indeling naar gebied)

Gebieden Aantal Aantal Oppervl. Waarvan bedrijven sbe met bloem- tulpen

x 100 bollen (in ha) (in ha)

1. Amsteldieppolders Land van Zijpe Texel en Wieringen Noord Kennemerland 642 24 1.584 29 2.673 29 997 24 2. Zuid Kennemerland De Bloembollenstreek Rijnland 3. Overige gebieden in Noord-Holland 4. Overige gebieden in Nederland 700 994 318 2.654 26 38 12 100 1.125 1.953 868 5.530 20 35 16 100 1.815 2.858 1.694 9.040 20 32 19 100 738 1.861 482 4.078 18 46 12 100

Een specificatie van de oppervlakte bloembollen per bedrij fs-grootteklasse is opgenomen in tabel 1.4. De oppervlakte met tulpen bedroeg op deze bedrijven 4.078 ha, dat is 45% van de oppervlakte met bloembollen. De teelten van hyacinten en gladiolen komen op de "grotere" bedrijven relatief meer voor dan op de "kleinere" bedrijven. Bij de teelt van narcissen was het precies andersom; deze teelt maakte op de "grootste" bedrijven voor 10%, op de "kleinste" bedrijven voor 20% deel uit van de totale oppervlakte met bloembollen.

(6)

en co ra <U o o 60 CO • • - l X> 0) r O M <U o . c eu o

1

o Ö ra > ö 01 • U M O O CO co •r-1 •H u 60 e ra r - l 0) r O 0) Q 0> ra H (U , o co O 00 <T I O <r • r - CM •H r-l T3 CU l-l <u CJ\ en o en es CN r o <r oo O m O m o ö <U > •<—> • H u T 3 CU - O r - l ra 4-> fi ra < ^ fi • i - i c CU > " - } •r-l l-l X I CU r O l - l ra + j e ra <; &-s B-S &•« oo CN O CN —• CN — in m » 00 N - ffi N \D O o a\ u-i m vo cN m <t- — —. en en <n co 0 0 CN 0 0 vO i n CN| en o en <r o CN — en en «* — m r~- en en < ) • •—• «—* cN en CM m eyi o-•— 0 0 CN CN 0 0 VD — —« m en <r CN en en •o- O CN CN —• * r -00 Os —• —' O r-» v£> m l û N -CN <n CN &-S en vo -* oo <t r^ r- o ~tf o — 90 en -cr m en en o o o en en o o m oo o o o o en o o o o e <u t i e •r-l O ra > - i « a <u a r - l 3 H fi <u co co • H U r-l ra 53 fi 0) r - l O •r-l -d ra r - l O CO cu •r-l r - l <U r J T » CU O M •<~> •r-l « 01 0 CU • u r * i ra I - I fc <U fi P* <u O , r - l O r H O CU J 3 "-• a ra cu •U o O r - l H X I

(7)

STEEKPROEF BLOEMBOLLENTEELT

2.1 De theoretische steekproef

Voor de samenstelling van de steekproef zijn de 2.654 bloem-bollenbedrijven naar bedrijfsgrootteklasse onderscheiden. Per be-drijf sgrootteklasse zijn de bedrijven naar gebied gesorteerd.

Binnen elke onderscheiden groep van bedrijven is een volgorde naar bedrijfsomvang - op basis van sbe - aangebracht. Uit deze voorge-sorteerde bedrijven is vervolgens een willekeurige keuze gedaan door voor elke grootteklasse een aantal bedrijven in de steekproef te betrekken. De steekproefpercentages zijn als volgt:

bedrijfsgrootteklasse percentages aantal bedrijven

60 - 120 sbe 1,69 17 120 - 240 sbe 3,35 31 240 - 480 sbe 6,57 35 480 en meer sbe 14,14 27

110 Hieruit blijkt dat de "grotere" bedrijven veel sterker in de steekproef zijn vertegenwoordigd dan de "kleinere" bedrijven 1). Bij de berekening van de gemiddelde cijfers van het grondgebruik, de kosten en de opbrengsten, het inkomen en de gegevens met betrek-king tot de financiering wordt uiteraard met de verschillende steekproefpercentages rekening gehouden.

Op basis van de gegevens uit de Landbouwtelling werden 5

steekproeven volgens bovenstaande uitgangspunten getrokken. Een van deze steekproeven diende voor de uiteindelijke bedrijfskeuze.

2.2 De gerealiseerde steekproef

Uitgaande van voornoemde steekproefpercentages per grootte-klasse werden 110 bedrijven voor deelname aan het onderzoek

be-1) Door rekening te houden met de verschillende mate waarin "grotere" en "kleinere" bedrijven tot de totale produktie bijdragen, wordt de betrouwbaarheid van de informatie over de resultaten van de tuinbouw, die op basis van een beperkt aantal waarnemingen kan worden gegeven, verbeterd.

(8)

zocht. Het resultaat van het bezoek aan de 110 aldus gekozen be-drijven is als volgt:

Steekproef bedrijven 57 28 2 87 7 Populat aantal bedrijven 1.384 779 22 2.185 127 ie in % 52 29 1 82 5 1. Geschikt voor en bereid tot

deelneming

2. Geschikt voor, doch niet bereid tot deelneming

3. Om administratieve redenen niet geschikt voor deelname

Sub-totaal

4. Gemengd met landbouw en/of vee-teelt

5. Gemengd met andere takken van be-drijf of beroep buiten de

agra-rische sector 5 142 5 6. I.v.in. een te verwachten

onteige-ning niet geschikt voor deelname 1 30 1 7. Bedrijf is opgeheven 5 127 5 8. Gemengd met handel, waardoor niet

geschikt voor deelname 5 43 2 110 2.654 100 Ter vervanging van de onder punt 2 en 3 genoemde bedrijven

werden 30 bedrijven van nagenoeg dezelfde grootte bezocht; hiervan werden 15 bedrijven in de tweede en derde rondgang en het

reste-rende aantal in de volgende ronden gerealiseerd. De voor het onder-zoek ongeschikte 23 bedrijven, zie punt 4 t/m 8, zijn niet vervan-gen. Bij de vaststelling van de omvang van de "theoretische" steekproef is rekening gehouden met het feit dat niet alle bedrij-ven voor het onderzoek geschikt zouden zijn.

In tabel 2.1 zijn de cijfers van de steekproef 1) m.b.t. het aantal sbe, de totale oppervlakte met bloembollen en de belang-rijkste soorten van bloembollen vergeleken met de streefcijfers. Deze streefcijfers zijn ontstaan door voor de onderscheiden be-drijf sgrootteklasse, de sbe's de totale oppervlakte bloembollen en de oppervlakte van de hoofdsoorten te vermenigvuldigen met de: steekproefpercentages en deze uitkomsten te sommeren. Het biijkt dat de hyacinten wat sterker in de steekproef zijn vertegenwoor-digd, dit in tegenstelling tot de tulpen en narcissen die iets minder sterk worden gerepresenteerd in de steekproef.

1) Inclusief de 23 niet vervangen bedrijven.

(9)

Tabel 2.1 Vergelijking van de steekproef met de streefcijfers

Streefcijfers Steekproef Kolom 2 in % van kolom 1 Kolom 1 2 3 Aantal bedrijven

Aantal sbe

Totale oppervlakte bloembollen w.v. hyacinten

w.v. tulpen w.v. narcissen

üe mate waarin de bedrijven van de steekproef over de be-drijf sgrootteklasse zijn verdeeld, blijkt uit bijlage 2 waarin zowel t.a.v. het aantal bedrijven, het aantal sbe, de oppervlakte met bloembollen en die van tulpen, de steekproef met de populatie is vergeleken. Hierbij zij opgemerkt dat in deze vergelijking ook de 23 voor het onderzoek ongeschikt bevonden bedrijven zijn begre-pen.

De 87 uiteindelijk in het onderzoek betrokken bedrijven ver-tegenwoordigen een populatie van naar schatting 2. 185 bedrijven met een oppervlakte van ca. 7.060 ha met bloembollen.

110 37.487 62.340 4.038 27.473 6.951 are are are are 110 37.663 64.858 4.104 26.184 6.727 are are are are 100 100 104 102 95 97 11

(10)

Bijlage 1. Bedrijven met bloembollen

Provincies en IJsselmeerpolders Aantal bedrijven Totale oppervlakte bloembollen ha 16,3 134,1 0,8 4,4 6,6 8,2 7.720,1 3.583,4 706,6 332,0 192,0 713,7 % 0,1 1,0 -0,1 0,1 57,5 26,7 5,3 2,5 1,4 5,3 Groningen Friesland Drenthe

Overijssel (excl. N.O.P.) Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg IJsselmeerpolders Totaal Nederland 16 98 7 5 30 23 4.051 1.911 413 141 142 254 0,2 1,4 0,1 0,1 0,4 0,3 57,1 27,0 5,8 2,0 2,0 3,6 7.091 100,0 13.418,2 100,0 Bron: C.B.S. Landbouwtelling 1974

(exclusief bedrijven met minder dan 10 sbe)

(11)

CU u ca c • H w n CU o. i—i 3 4-1 C et) > M CT) CT) S M ( X ^! eU CU 4-1 OT 1 ^ <u <u 4-1 en 1 3 CX O . > tî-S c • l-l »4-1 CU O U ex eu • r - l 4-1 CT) ( X r-1 4-1 n) r-4 3 a. o ( X , ^ - s <u n ce! 4J G <U « H Fi v - ' <U C 4-1 <U r * r - l CI) r-H r - l O > -S n y eu eu CX O a , r-i o x> u ( X ,*s eu eu 4-1 en 1 J<! (U eu 4-1 en 1 3 f X O ( X > fr* C •r-l »M eu o t-j ex eu • W 4-1 et) r - l 4-1 et) 1-1 3 ( X O ex eu J=> en r - l et) 4-1 C et) < M rx rüi (U (U 4-1 en 1 ^ (U eu 4-1 en 1 3 ex O ex > (Ne C • H <4-l eu O U ex eu • H 4-1 CD r-< 4-1 CT) i—1 3 ex o ex Ö eu > U eu e CT) I eu 4-1 4-1 O O U 60 en eu U • 4J ex > eo , * : r-l eu 6-s 3 eu Ci *-> C O en T-4 a (U eu en e x I eu 3 -r-t ex 4J o cfl CX rH Ö -r-l •r-) eu •H en 1-4 en T3 et) CU r-l PQ ^ U ^ N X ) c tu eu rÛ TS T ) eu U j C et) a et) CU TJ eu r^ «« v O CN O m •—« O o * CO o CO so co LO 0 0 CN —« 0 0 * so r^ CTi r~ 0 0 < f r~-*-• O co o • V CN CO r-• O l 0 0 m m 0 0 CTi -* 0 0 —' s O CN CN CO 0 0 r-^ o 3 -0 -0 W\ 00 o-CN CNI co C l n C l 00 m CNI CO 0\ o-CN 0 0 #s sO CNI 00 CN e^ sO sO O m 00 CN o * in o t-» 00 -3-co S O o co co CN 00 en 00 so O o 0> 0 0 M CN —« m « 0 0 •—• v O < f oo < t « 1 CO en SO CN i n r-~ O r^ m * • * m A sO co i — < f _ ~~ CN CN r~-< f r-. ~" co *A <r m r~-< f CTv '—' VJO CJ> m v O co *"• C l s D SO r^ co CO <r o CO m m f*» -tf vO — «* A • * *> — co vD O-—• CO m co CN O" VO CO r— O CN CO <J\ o o m — m so o CN

7

o v O O <* CN 1 O CN O 0 0 I o <r CN M CU QJ S c CU O 0 0 < t i—i et) et! 4J O H 13

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Metronidazole of ornidazole moet enkel aan het regime worden toegevoegd in geval van (vermoeden van) abdominale infectie. Amikacine: doses van 25 tot 30 mg/kg iv toegediend met

De opsommingen van stakeholders, beleid en financiering in voorgaande hoofdstukken geven aan dat de Marker Wadden in alle opzichten een complex project is. Er zijn in het

De contouren van het ontwerp voor de verlengde nevengeul zijn neergezet in twee ontwerpsessies met inbreng hydrologie en ecologie van het waterschap Vechtstromen en begeleid

Hierbij is dus uitgegaan van een vast middenpeil van +20 cm NAP (40 cm hoger dan het huidige winterpeil) om inzicht te geven in de gevolgen van zeespiegelstijging voor het

In de meeste land- en tuinbouwsectoren moeten de bedrijven een omvang hebben die ruim boven de gemiddelde bedrijfsgrootte ligt, om enigszins aanspraak te kunnen maken op een

Hij bepaalt welke werkzaamheden wanneer uitgevoerd moeten worden en hoeveel medewerkers en middelen hiervoor nodig zijn en stelt op basis van deze informatie planningen en

- Onderhoudt materialen en middelen zorgvuldig en zorgt dat materialen en informatie per klant bij elkaar blijven - Werkt bij de vervaardiging van het model volgens de afspraken met

Vlak voor het onderzoek wordt meestal gevraagd dat je kind nog eens plast, zodat de blaas leeg is.. • Indien de begeleider van het kind zwanger is, meld dit dan op voorhand even