33
J. F.
Wolterson
/
Populus
nigra
L.
in
Nedertand1)
(l) Stichting BosbouwproeÍstation,,De Dorschkamp", Wageningenlnbidiag
Door
Houtzagers(5)
wordt
Populus nigraL.
(Linnaeus, Species Plantarum1753)
aIs eenvan
de beide voorouders aangemerktvan
de
in
onsland
en
andere Europese landen voorkomende hybriden gebruikspopulieren.De
andere voorouderis
de Ame-rikaanse soort Populus deltoidesMarsh
(1785). Deze hybriden,die
in Europa ontstaan
zijn,
zoudendoor
onderlinge sponranekruising
nieuwe
jongere hybridenvormen opgeleverd hebben. Volgens Houtzagers(5, blz.
I4I
en I42)
zou,bij
het
onrsraanvan
de
groepen'Gelrica'
en
'Brabantica',de
'Marilandica'
als moeder hebben gefungeerd.De
oorsprongvan
deze hybridenligt dus in Europa waar, op
verschillende tijdstippen,in
de achter ons liggende rwee eeuwen stekkenvan
Populus deltoideswerden
ingevoerd.Zij
hebben eengrote
verspreiding gekregen doordatzij
op ruime schaal
door
kwekers werden verbreid, waarroeongetwijfeld
de goedeproduktie
enhun aanrekkelijke vorm
zullen hebben bijgedra-8en.P.
nigra,die
van oudsher door de plattelandsbevolkingin
vele verschillende vormen werd aangeplant, werd, voor zover bekendis, nooit
op
grote
schaalals
kloon door de
kwekersin
hun kweekprogramma opgenomen. Een uitzonderinghierop
maakt Populusnigra 'Italica',
die
als sierboomen
in
nauw
plantver-band als windhaag geplant een grore verbreiding kreeg.De
toe-vallig
ontstane hybriden,die
nu op
grore schaalhet
industrie-hout voor
fineer, emballage, lucifers,pulp, papier
en klompen Ieveren, behoevenniet
de
beste bomente
zi1n,die
men
door kruising van Populus nigra en Populus deltoides kan verkrijgen.Gekontoleerde
kruisingenvan
geselekteerde ouderbomen vanbeide
soortenzullen waarschijnlijk belangrijk beter
materiaal kunnen opleveren.Het
zou zelfs denkbaar kunnenzijn
datin
beide soorren vormente
selekterenzijn,
die de groeikracht en de algemenekwalireit
van de thans gebruikte hybriden overtreffen.Populus nigra doet
wat
groei envorm betreft
zekerniet
ondervoor
de bekende handelskloon 'Marilandica'.Om
betere gege-vens van Populusnigra
te kunnenkrijgen,
vooralmet het
oogop
de
bovenstaande eigenschappen,werd
gedurendede
jaren7959
en
1960 een
inventarisatie gemaaktvan
dezesoort in
Nededand, waarbij echter ook het oogniet
gesloten bleef voor slecht groeiende, slecht gevormde en zieke exemplaren.Hel
aoorkomen uan Popalus nigrain
Nedeiland.Populus
nigra heeft
in Nederland een
grore
verspreiding, die ongetwijfeldin
de eeuwen,die
aan deimport
van Populus del-toides voorafgingen, nog groter moerzijn
geweest.Bij
een inventarisatie,die
werd
uitgevoerdin
i958
en
1959werd
deze
boom
aangetroffendoor
geheel Nededand,
van Twentetot in
de duinen en van het zuidelijkste deel vanLim-burg
tot in
het noordelijkste deel van de provincie Groningen.De inventarisatie,
die wordr
voortgezet, is geenszins volledig geweest en zalin
de komende jaren een nogduidelijker
beeld leveren van de verspreiding van deze soortin
ons land.Uit de bewerking van
het
materiaal bleek dat erin
Nededand een grote vormenrijkdom is re vinden.Veelal
trefr
men de boomsolitair
aanof in
kleine groepen op boerenerven, waarhij
als windhaag fungeerr,ofwel men treft
hem aan als afscheiding van weiland en bouwlandin
de vormvan
knotpopulier.In de duinen
komt
hij
voor
in
groepen, diezich vaak gevormd
hebbenuit
wortelopslagvan
één
enkeleP. nigra
I
1180.boom.
Vooral
in
de
waterleidingduinenvan Den
Haag treft
men hiervan vele voorbeelden aan,waarbij het
blijkt
dat
deze houtsoortin
staatis
om het
vastleggenvan stuifduinen
te
be-vorderen.Duidelijk komt
hier,
evenalsin het
noordenvan
de provincie Groningen, dewind-
en zouuesistentie van deze soorttot
uitdrukking.Door
Houtzagerswordt
Populus nigra beschreven als vrij zeld-zaam. Dezeopvatting is stellig
niet juist
en berustop het
feit
datmen
uit
houtteeltkundig oogpunt,weinig
of in
het
geheel geen belangstelling voor deze soort heeft gehad.Houtzagers
(5,b12.94),
duidtdit
gebrek aan belangstelling even aan:,,In
1826
geeftA.
P.R.
C. van
derBorch
van Verwolde een verhandeling over de Nederlandse woudbomen en beschrijfrdaar
op
blz. 13 de
populieren. Deze
breekt
een lans
voor P. nigra, die steeds meerwordt
verdrongen door de Amerikaan-se popel, Canadaof
Virginische genaamd."Ook vindt
men
een verhandelingvan
L.
Meelker (6)
in
hetTijdschrift der
Nederlandsche Heidemaatschappij(6)
1930,(168), waarin op het
gebrek aan inreresse ouerd,-tíd"li1k *ordt gewez€n: ,,Deze inheemsepopulier is
grotendeelsdoor
de Ca-nadese verdrongenwat
zijn
oorzaakvindt
in
het
feit,
dat deze laatste sneller groeit enhout
levert, dat minder hard en dusge-schikter
is
voor de
klompenmakerij. Dezefactoren
zijn
zeker vangÍoot
gewicht, maar tochkomt
ons voor, dat menmet
het vervangen van de zwartepopulier wel
eenswat
ver gaat.Dit
isbegrijpelijk,
doordathij
wel
eenswat
heel stiefmoederlijk werd behandeld en daardoorniet
in
de gelegenheid werd gesteld zichin
zijn
volle groei te tonen.Hij
isniet altijd
geplanr op de grond, die voor hem paste, vaak ook aan de slootrandenof
smalle wegbermen, waar geen ruimte wasvoor
behoodijke onrwikkeling
der
wortels. Beschadiging door vee, slecht snoeienoÍ
slordig opkronen werden medeoor-1)
Ned. Bosb. Tiidschr. 33 (10),196l
(281-297)34 zaak,
dat men
van
dezehoutsoort
eenminder
goede indruk kreeg en haar verving door de Canada."Verder vermeldt deze schrijver nog een karakteristiek van Popu-lus
nigra:
,,Zijn
neiging om watedoten te vormen is groot.Hij
is
dan
ook
zeer geschiktom
als knotpopulier
te
worden
ge-kweekt, waatyan men geregeld poten kan winnen."En
hier
komenwij
op een weinig bekend en toch zeer veelver-breid
gebruik
van
Populusnigra,
namelijk als
knotpopulier. Zoals reeds werd vermeldtreft
men hemin
dezevorm
vaak aan als afscheidingvan
percelen weilanden minder
vaakook
van percelen bouwland. Volgens oude boeren,die
wij
hierover on-dervroegen, werd het hout van de op deze knotpeppels gegroei-de takkengebruikt voor
het stokenvan
de oude bakovens, dienu
geheeluit de
boerenbehuizingenzijn
verdwennen, maar waarvanmen nog
enkele exemplaren bewaardziet,
zoaisin
Zuid-Limburg (voor
de toeristen) enin
het Openluchtmuseum te Árnhem.De
omloop
van
deze merkwaardige hakhoutbedrijfsvorm be-droeg achttot tien
jaar.ln
de omstreken van Kampen langs de IJsel en op de lage grondenin
het noorden van de Veluwetreft
men deze knotpeppels nogin
grote getale aan, waardoordit
ge-bied als een dorado te beschouwen is voor de botanicus die zich voor deze soort interesseert.Bij
de bouw van dedijken
van de IJselmeerpolders werdin
de zinkstukken veel gebruik gemaakt van de takken aÍkomstig van deze knotpopulieren. Langs de noordwestzijde van dedijk
vanOostelijk
Flevoland tussenHarderwijk en
Roggebotsluis kan men plaatselijk dezetwijgen
zienuitlopen
nu
de polder reeds geruimetijd
droog is.Het
gebruik als brandhout moet al zeer oudzijn
in
de lage stre-P.tigra
l:ij
Vijlen, knotpoprlierP. nigra
bij Voorst,
ken langs de grote rivieren en de Zuiderzeeoever.
Hierbij
kwamhet er op
aan een sterke boom te hebbendie
het voortdurend zeer sterke snoeien kon verdragen, snel zware loten voortbracht en die bovendien gemakkelijkuit
poten kon worden gestekt.Klaarblijkelijk
voldeden vele oorspronkelijke zaarlingen aan de-ze eis,terwijl
men geen reden heeft gezienuit
deze natuurlijkerijkdom te
selekterenmer her
oogop
het
producerenvan
in-dustriehout. Daartegenover leverden de kwekers van hun selek-ties van hybridenuniform
materiaal, datbij
uitstek geschikt was voor de populierenhout verwerkende industrieën.Het
is
dusniet
te
verwonderen, dat de twee opwekkingen tor belangstelling voor Populus nigra, die met een tussenruimte van100 jaar
in de
Nededandse bosbouwliteratuur weerklonken, geen resultaat hebben gehad.Dat in
deze verhandeling thans echter toch opnieuw de aandacht op onze inheemse zwartepo-pulier wordt
gevestigd,is
een uitvloeisel van de resulraten van het bosbouwkundig onderzoekin
Nederland van de laatste tien jaar.D e gr o e'iplaats omstanàigh ed.en u an P opulus nigra
De
groeiplaatsomstandighedenvan
Populusnigra
verschillenniet
veel vandie
van de op grote schaal aangeplante hybriden. Uitgezonderdin de
duinen
en op
enkele plaatsenop
hogere zandgrondenkomt hij
het
meestvoor
op
grondenmet
een grondwaterstand van 0,5tot
3 meter onder het maaiveld.Hij
is een bewoner van de grote en kleine rivierdalen en van de ran-den van laagveenmoerasgebieran-den.Door
de intensieve oppervlakkige beworteling en de eigenschap om gemakkelijkuit
die
wortels opslagte
kunnen vormen, was één boomin
staat omver
in
de omtrek, ook op hoger gelegen aangrenzende gronden, iong bos te doen ontstaan. Hierdoor ont-stonden dus kleine opstanden van één kloon.Meyer
Drees(8)
beschrijft de
bosassociatie, waarvan Populus nigra de karaktersoort is en noemt deze het Saliceto Populetum.De
min
of
meernatuurlijke
restentrof
hij
aanin
de uiterwaar-cien van lJsel en \Vaal.De
Maas-uiterwaarden werdenniet
on-derzocht.Hij
vestigt de aandachtop
de rypischevorm van
hetbodemprofiel,
dat
gekenmerkt
is
door
afwisselende laagjes strooisel enklei
(jaarlagen),die
door regelmarige overstroming ontstaan. Verderkomt
Populus nigra voorin
de volgende asso-ciaties:Alnetum
glutinosae typicum (elzenbroekbos) en de ont-waterde fase hiervan, voortsin
het Querceto carpinerumsrachye-tosum en
in
de overgang van deze associatie naar de voorgaande. Meyer Drees vermeldthierbij
dat Populus nigra daaris
aange-plant.35
Populus nigra op de eilanden
in
de Middellandse Zee, waa;van'de standplaats overeenkomt met die, welke
wij
kennen.Hiermede
is
Populus nigra dus gekarakteriseerd als een van de representantenvan
het
zogenaamde ,,Auewald".De
gronden Iangs derivieren
en beken bestaan overhet
algemeenuit
klei-'of
leemafzettingenmet
een naar bosbouwkundige maatstaven goede, datwil
zeggen hogepH.
De
duingrondenmet
hogepH
en hoge waterstand
zijn
eveneens geschikt voor Populus nigra.In
de Biesbos, waar griendkultuur wordt bedreven, ztjn de voor-waarden voor het ontstaan van ,,Auewald" nog aanwezig. Popu-lus nigra, die daar ongetwijfeld van oudsher aanwezig was, heefrmen
gebruikt
als grensboom russen de percelen.Men kan
daar knoryeppels aantreffen van weilichr meer dan een eeuw oud. Deze populier kan aileen daar kiemen waar de waterstandperio-diek
wisselt. Ideaalzijn
daarbij afgesneden rivierarmen,die bij
hoge waterstanden onder
water
komen.Hier kiemt
zaad vartPopulus
nigra op
de drooggevallen oevers, samenmet
dat vanwilgen,
elzenen
essen.Bij
het
bedijkenvan
de warerstromenen
het
regulerenvan
de waterstand werden de mogelijkhedenvoor
het
kiemen
van
dezepopulieren
v/eggenomen.Het
boswerd geleidelijk gekapt en
in
weiland omgezer en verdween ten slotte geheei.Toch is
in
de
laatstetijd in
de
waterieidingduinenvan
Den Haag weernatuudijke
bezaaiingmogelijk,
omdatmen
kunst-matig
de grondwaterstand van de duinen opvoerr door er watervan
deLek
in
te
pompen.Voordat
deduinen door de
water-leidingbedrijven werden geëxploiteerd, kon men er overal kleine
meertjes en vochtige duinpannen mer een periodiek wisselende waterstand aantreffen.
Dit
waren uitgestoven laagten diein
dro-ge perioden met sterkewind
waren ontstaan. Op de randen van deze meertjes konden popuiieren kiemen.Dit
verschijnsel komt ook nu weer voor en is beschreven door Boerboom (2).Bij
het teruglopen van de grondwaterstand, tijdens herwegpom-pen van het water, handhaafde Populus
nigra
zich.Hij
speeldezelfs door
middel van
zijn wortelopslag een belangrijkerol
bij
het vastleggen
van
de duinen, samen mer de grauwe abeel, dekruipwilg,
het duinroosje en vele andere planten.In
vroeger eeuwen werden deduinen
langs de helekust
door schapen beweid. Hiertegenis
Populusnigra
bestand gebleven,omdat
hij
gemakkelijk wortelopslagvormr.
Dit
is
danook
de reden dat deze boomin
de duinenniet
is uitgeroeid. Verder ishij
resistent tegen ,,zoute" westenwind, waardoorhij
grotewaar-de heeft
bij
duinbebossing.In
het plantschemain
het
rappotrvan de
AdviescommissieDuinbeplanting
(1)
neemt
Populusnigra dan ook een grote plaats in.
Het
waterleidingbedrijf van
Den
Haag
verzochtir.
J.
T.
M.Broekhuizen van het
Instiruut
voor Bosbouwkundig Onderzoekvan
de Landbouwhogeschoolte
\Tageningenom
hulp te
ver-lenen
bij
het
identificerenvan de
in dit
gebied voorkomende Populus nigra. Samen met hem werdhier
een inventarisatie van de voorkomende Populus nigra klonen uitgevoerd.ld,entifi.katie uan
Populu
nigraDe
identifikatie
van de populierenklonen,die
in
Europavoor-handen
zijn, vergt
een zeer nauwgezerre botanischestudie
en dezekan
alleen worden gegrondvestop
een gedetailleerdebe-schrijving. De populieren hebben, zoals veel andere houtsoorten, zeer verschillende bladeren.
Het
jeugdstadium onderscheidr zich sterk van het volwassen stadium.Zowelbij
het jeugdstadium alsbij
het
volwassen stadiumzijn
de bladeren,die
een belangrijkkomplex van
botanische kenmerken leveren,op
verschillendeplaatsen aan de verschillende scheuten bovendien nog
verschil-iend van vorm.
ITil
men dus een groepering en determinarie van de populieren tot stand brengen, dan dient men overeenkomstige bladeren metelkaar te vergelijken. Houtzagers geeft een overzichr
(5,blz. I79
en 180), onrleend aan Dode, van die plaatsen aan de boom waar
men
verschillende bladvormenkan
onderscheiden.Hij
onder-scheidt: 1.
oudere bomenen 2. jong
plantsoen(dit
materiaalwordt
uitgeschakeld voor determinatiewerk).1. splitst
hij
nu
opin:
A.
Langloten (auxiblastes), B. Secundairetwijgen
(mesoblastes) en C.Korrioten
(leptoblastes).Bij
groep
A
onderscheidthij
nu
nog:
krachtige
ropscheuren(lamproblastes).
Bij
groepB
onderscheidthij:
,,langloten" diezich
in
de
zomerals zijtakken onrwikkelen
uit
de
kortloten(schemioblasres).
Bij
groep Cwordt
voorts nog onderscheidge-maakt tussen: 1.
kortloten
op de oudererwijgen
(brachyblastes) en 2. kortloten welke zich ontwikkelen op de mesoblastes.Voorts maakt Houtzagers nu weer
op
iederlor
of
scheur onder-scheid tussen twee bladrypen: a. het kortlortype en b. herlang-lottype. Daarna geeft
hij
een opsommingwelk van
deze beide biadtypen op verschillende te onderscheiden scheuten voorkomt.Uit
deze opsommingblijkc
dathij
met
a bedoelt hetvoorjaars-blad en mer
b
zomerblad.In
het kort kan men
zeggen datzomerblad aan alle
twijgen
voorkomt, die grote lengtegroeiver-tonen en
niet
bloeien.Hij
waarschuwt dan regen herdoor
elkaar gebruikenvan
ve!-gelijkingsmateriaaldat van
verschillende soorten takkengeno-men is en ror verschillende soorten blad behoort.
Bij
de
inventarisatie,die
door her
Bosbouwproefstation werd ondernomen, werden steeds van volwassen bomen bladeren ver-zameld.De
bomen makenin
het voorjaar aan lang-, secundaire en kortloten verschillende biaderen.Her
eerste blad,dat
aan aIIedrie soorten loten
wordt
gevormd, isklein
en breed, daarnavol-gen
enkele bladeren,die
langeren
breder
zijn en
vervolgens enkele lange smalle, meerruitvormige
of
driehoekige bladeren; tenstrottewordt
eenklein
smai blad gemaakt.Daarna
vormt
depiant
de zomerbladeren,die
worden gekarak-teriseerddoor het
feir dat zij
niet
in
dewinterknop
geprefor-meerd zijn. Deze bladerenzijn
grorer en breder en bezittenveel-al een kortere punt. Vaak herkent men deze nauwelijks meer als
tot
dezelfdepiant
behorend.Om uniformiteir te
kunnen
brengenin
het
materiaal werden steeds van goed groeiendeakken uit
dezijkant van
de kroon,op plaatsen,
die
direcrzonlicht
ontvingen,loten
verzameld. Devoorjaarsbladeren werden van
kort-
en langloren geplukt en wel36
van elk het
tweede blad, het middelsteblad
enop
één na het laatst gevormde blad.Door
van verschillendeloten
reeksenvan
deze bladeren onder elkaar te leggen, was hetmogelijk
een gemiddeld blad voor elktype te
kiezen.Opmerkelijk is
hoezeer dedrie hier
boven ge-noemde bladeren van de reeksen van overeenkomstigeloten
op elkaar gelijken.Het
blad, datbij
deidentifikatie
werd gebruikt,is het middelste voorjaarsblad van een langlot geweest.
Op
een bijzonderheiddient
nog de aandachtte
wordengeves-tigd.
Bij
de
ontwikkeling
van de
voorjaarsbladeren,zien
wij
steeds, zoals boven werd beschreven,
in
de volgorde vanontwik-keling:
klein
breed bladgroot breed blad
groot smal
ruitvormig
bladklein
zeer smalruitvormig
blad.Bij
het bestuderen van gebreksverschijnselenbij
populieren namir. H. A.
van der Meiden waar, datbij
onvoldoende bemesting,vooral
bij
stikstofgebrek,de
bladerenklein
worden met
wig-vormige basis. Volgens hem mogen we als vaststaand
veronder-stellen,
dat
de
voorjaarsbladerenzich ontwikkelen
uit
het
re-servevoedsel datin
de late herfstin
de bomen werd opgetast.De laatste voorjaarsbladeren beschikken niet meer over voldoen-de voedsel en worden smal
ruitvormig
enklein.
Daarna begintde kroon volop te assimileren en
voÍmt
dan krachtige scheutenmet
grote zomerbladeren.Uiteraard
zijn
deze bladeren door de sterke wisselingvan het klimaat
in
de zomer,en
omdatzij in
die
periodenieuw
worden gevormd, veel meer aanvariatie in
vorm onderhevig dan de voorjaarsbladeren.
Van
51
verschillende typen bomen werden naastbladbeschrij-vingen
en bladmetingen eveneens beschrijvingen gemaakt vande stam, de kroon, de takken, de bast en ziekten en beschadi-gingen.
Op
deze wijze kwam materiaal ter vergelijkingbij
elkaar,waar-uit
bleek dat men Populus nigra kan onderscheiden van anderetot
de Aigeiros groep behorende soorten en hybriden, doordatFig.
1
Blad, oan Popalu nigra.gezamenlijk ai, nter d.e booÍdnerfDe eente ,wee grore zijnerum komen ait d,e blad,ooet.
de eerste twee grote zijnerven aan het blad samen met de hoofd-nerf aan de basis van het blad,
uit
de bladsteel komen(figuur
1).Bij
alle andere Aigeiros populieren komen deze nervenduidelijk
uit
dehoofdnerf
en meestalop
enige afstand van de bladbasis.Voor
deidentifikatie van
in
het
bijzonderdit
kenmerk,is
hetmiddelste voorjaarsblad van de langloten het meest geschikte.
Het
kenmerkdat
Houtzagers opgeeft,namelijk het
ontbrekenvan kliertjes
aande
bladvoet,is
onjuist.
Bij
sterkegroei
vanjong
materiaal, bijvoorbeeldbij
blad van
waterlotenop
afge-kapte
stammenof
op
moerstoven,onrwikkelen
zich
volgenswaarnemingen
van
ir.
J.
T. M.
Broekhuizen,wel
dergelijke kliertjes aan de bladvoet vlak naast de hoofdnerf.Ook
bii
enten van Populus nigra, die wegens de droogteh
L959te lang
in
de kas van het Bosbouwproefstation moesten wordengehouden,
ontwikkelden zich
op
de
abnormaalgrote
bladerendie
ontstonden,kliertjes
bij
de bladvoet.Op blad van
Populusdeltoides,
dat
steedskliertjes heeft,
namen dezein
de
kas devorm
aan van oortjes.Het
vermogenom kliertjes
te vormen is dusbij
Populus nigra weldegelijk
aan:wezíg.Door
dr. E. Sauer van het,,Instirut
fiir
Forstgenetikund
Forst-pflanzenziichrung"
te
Schmalenbeck, werdenter
onderscheidingvan
Populusnigra en de
anderepopulieren
uit
de
Aigeiros groePnog de
volgende kenmerken opgegeven,die
voldoendekarakteristiek
zijn om
verwarring
te
voorkomen
(mondelingemededeling):
1
Ontbreken
van
wimpers
aande
bladrand,of, indien
aan-wezig,
recht
uit
de bladrand komend, meestal één, zelden ook twee harenuit
eenpunt
komend.2
Bladrand gekarteld.Bij
de klieren, die aan de uiteinden van de uitsrulpingen van de bladrand zítten, zijn dezeuitsdpingen
vaak uitgebogen
uit
het vlak van het blad.3
Het
eenjarigelot,
o,p eenjarigeof
tweejarigewortel,
is in
augustus onder
het midden van
de scheutrond,
zonder lijsten,en boven het midden met afgeronde gleuven.
4
Krachtig
gegroeide bladerenvan
eenjarigeplanten
hebbennooit
eenduidelijke
inhambij
de aanhechting van de bladsteel.5
Bij
jonge eenjarige scheutenmet
hartvormig blad, heeftdit
bijna altijd
eenkort
toegespitste, vaak stompe, slechtuitgegroei-de, punt.
6
In
de katjeszijn
steeds twee caqpellen (vruchtbladen) aan-wezig.N.B.
De
laatste bloemuit
het katje
is
afwijkend en
daardoorongeschikt voor identifikatie.
7
De
bractee van Populusnigra
heeft meestal een donkerge-kleurd
vlak
cenffum
waaromheen onregelmatige uitstulpingenvoorkomen.
8
Bij
oudere bomen treden dilatatiescheurenop,
die op
eenopzwelling liggen. Tussen de ribbels vertoonr de bast
hier
eenoranje bruine kleur.
9
In
de
zomerzijn op
de bladsteelvrijwel altijd
aantastingente vinden van de galluis (Pemphigus spirothecae Pass.) die zich
uitsluitend