r4
De lengte van de planten, het aantal takken, de hoogte tot waar de takken voorkomen en daarmee ook de relatieve hoogte tot waar de takken voorkomen was gelijk. Ookin dit opzicht
zijn er dus totaal geen verschillen meer.Vergelijkingen
met de
metingendoor Kolster
aan dezelfde plantenals
eenjarig materiaaltoont dat de
plantenin
1974 meer zijtakkentot
een grotere hoogte hadden danin
1971.Dit
zal vooral zijn veroorzaakt door de krachtige groei van deéén-jarige scheuten na drie maal terug snijden. De overige planten
in het
perceel toonden op het oog duidelijk hetzelfde beeld en werden daarom niet gemeten.Omdat ook
bij
de overige kenmerken, zoals bladvorm en vorm en stand van de knoppen, na herhaalde waarnemingen geen ver-schil werd gevonden, is hierdoor vastgesteld dat de planten tot één ras behoren en wel, op grond van de kenmerken,tot
'DoÍs-kamp'. Het probleem is daardoor opgelost.Met
het voorgaandeis niet de vraag beantwoord,
wat de oor-zaak is van dein I97I
opvallend duidelijke verschillenin
kleur.Zoals reeds vermeld, is het een bekend feit dat planten beho-rend
tot één ras
ondeding steeds enige verschillenin
allerlei kenmerken vertonen. Ook dekleur
van de ontluikende jonge blaadjesin het voorjaar is bij
de rassen van jaartot jaar
enigs-zins wisselend,
zij het minder dan de kleur van de overige delen van de plant. Het grote verschil inl97I
kan mogelijk verklaard worden met behulp van de waarneming door Kolster dat in demoerbomen waaruit de stekken werden gesneden, kleurverschil-len werden gevonden aan de éénjaige twijgen. Onderin deze
moerbomen werden namelijk twijgen aangetroffen die duidelijk minder rood waren dan boven in de ,,kroon".
Dit
kan eenge-volg
zifu van verschilin
de hoeveelheidlicht die
de twijgen bereikte. Een nawerking gedurende enigetijd
op deuit
de stek-ken gekweekte planten isniet
uitgesloten. Samenvattend dient herhaald te worden datbij
de beoordeling van de rasechtheid en raszuiverheid van populieren geen al te grote waarde gehecht dient te worden aan de kleur.H.
Blok
/
Oriënterend onderzoek naar het bewaren van populierestekin
koelruimten RBL ,,De Dorschkamp", Wageningen *Inleiding
In
gekoelde ruimten kunnen, door handhaving van een relatief lage temperatuur en hoge luchwochtigheid, de ademhaling en verdamping van plantenof
delen ervantot
een minimum wor-den beperkt. Hierdoorblijft
de konditie van het materiaal ophet
moment van opslaan gedurende de bewaarperiode behou-den.Uit binnen-
en buitenlandse onderzoekingen is gebleken dat eenbewaartemperatuur van OoC.
tot
+loc.
voor de meestenaald-en loofhoutsoortnaald-en
is aan te
bevelen.Bij
deze temperatuur is de kansop schimmelvorming tijdens de bewaring
gering;ter-wijl met het
opgeslagen materiaal direkt kan worden gewerkt. Om uitdrogen van het materiaal te voorkomen is het handhavenvan een
zo hoog mogelijke luchwochtigheid binnen dekoel-ruimte noodzakelijk. Deze
dient
95%
of
hogerte
zijn.Kan
hieraan niet worden voldaan, dan is het nadzaam het materiaal verpaktin polytheen op te
slaan.Voor her opslaan
in koelruimten
komt uitsluitend materiaal in aanmerking datin
optimale konditie verkeert. Voor populiere-stek betekentdit,
dat alleen stekken kunnen worden gebruikt van voldoende uitgerijpt en verhout materiaal.Een voordeel van het gebruik van koelruimten is, dat het
mate-riaal
gedurendede bewaarperiode
praktischvolledig
in
rustblijft.
Hierdoor kannog
zeer Taatin
het voorjaar worden ge-stekt, zonder dat de ontwikkeling wordt geschaad.Dit
is vooral van belang voor nachworstgevoelige soorten.Doordat
tot laat in het voorjaar kan worden
gestekt, wordt een berere werkverdeling binnen het kwekerijbedrijÍ mogelijk. Op het Bosbouwproefstation ,,De Dorschkamp" werden enkele jaren achtereeo proeven genomen betreffende het bewaren van zaailingen van bosplantsoenin koelruimten. De voor
Nededand meest belangrijke naald- en loofhoutsoorten werden in dit on-derzoek betrokken. Het onderzoek werd afgesloten met een pu-blikatie.In
één van deze bewaarproeven werden ook een aantal behan. delingenmet stekken
van populier opgenomen.De
resultaten hiervan werden niet in genoemde publikatie vermeld. De hier-mee opgedane ervaringen worden thansin dit artikel
besproken.Proefopzet en uitvoering
In
het voorjaar van 1967 werd een bewaarproef genomen met stekken van Populus trichocarpa (Selekdenr. Bps. 1260-Kanisksu-Sandpoint-Idaho).Onderzocht werd in hoeverre de stekken een bewaarperiode bij een temperatuur van omstreeks
+loc.
zouden kunnen verdra-gen en hoe de aanslag en groei zouden zijnin vergelijking
met op gebruikelijke wijze gekuilde stekken.Op
16 februari 1967 werden 150 stekken klaargemaakt. Hier-van werden 60 stuks buiten gekuild en 90 stuks werden opge-slagenin
een gekoelde ruimre van*1oC. van het
SprengerIn-stituut
te \Tageningen. Van beide partijen werden 30 stekken medio maart en 30 stekken eindapril op
het proefterrein ge-stoken. Van de gekoelde stekken werden beginjuni
nog eens 30 gestoken.De stekken werden uitgezet op een terrein van de boswachterij ,,Oostereng".
Van
elke behandelingen stekdatum
werden destekken in drie herhalingen (3
x 10) op
50 x 50 cm gestoken. Omdat gebruik gemaakt werd van een koelruimte met eendi-rekt
koelsysteem, en de koelruimte veelvoudig werd betreden,kon
de
luchwochtigheid onvoldoendeworden
gehandhaaÍd. Daarom werden de stekkenin
polytheen verpakt opgeslagen in bosjes van tien stuks.Resultaten
Het aantal
geslaagde stekken werd opgenomenin
her. najaar van 1967. De slagingspercentages van de gekuilde stekken ver-schilden nauwelijks van die van de gekoelde stekken.De
ge-kuilde en medio maart en begin
april
gestoken stekken warenvoor
resp. I007o en
)i
/6
aangeslagen.Het lagere
slagings-percentagein
april is begrijpelijk omdat op dit tijdstip de stek-ken gedurende de kuilperiode reeds wortels en scheutjes hadden gevormd. Deze stekken werden dan ook niet normaal gestoken maar voorzichtig geplant. Zonder deze zorgvuldige behandeling zou het slagingspercentage aanmerkelijk lager zijn geweest. De slagingspercentages van de gekoelde en in maart, april en juni gestoken stekken waren gelijk, n.l. 97 %. Op alle drie stektijden bleken deze stekken nog volledigin rust te
zijn. De lengtegroei van de stekken werdin het najaar van
1967 en 1968 gemeten. De resultaten ewan zijn vermeldin
onderstaande tabel.*
RBL:
Rijksinstituut voor onderzoek in de bos- en landschapsbouwL5
gekuild
gekoeld
Gentiddeld.e lengte
in ctn adn 1967
en 1968 en gemiddelde groeitoe-name in cm in 1968.stektijd
maaf t april JUnr
behandeling 1967 1968
toe-
1967 1968toe-
1967 1968toe-name name name
opvolgende jaren steeds groter. Soortgelijke verschijnselen
wer-den ook
in andere
proeven gekonstateerd. Op chemisch rijkere gronden zijn dergelijke invloeden nauwelijks merkbaar. KonklusieDe
resultatenvan
deze oriënterendeproef
kunnen als volgtworden samengevat:
1
Stekkenvan
Populus trichocarpa verdragen eenbewaar-periode van vier maaanden
bij
*1oC.
goed.2
Met gekoelde stekken kunnen hoge slagingspercenrages wor-den verkregen, ookbij
laat sreken in het voorjaar.3
Tegenover een kortere groeiperiode, als gevolgvan
doorkoeling mogelijk gemaakte latere stektijden, staan de voordelen
van een kleinere kans op schade door nachrvorsr en een betere
werkverdeling op het kwekerijbedrijf.
Nadrukkelijk moet worden gesteld dat de
uit
deze proef ver-kregen resultaten niet zonder meer voor de praktijk vanroepas-sing zijn.
De proef is
slechts eenmaligen
mer stekvan één
Populus trichocarpa uitgevoerd.
Het
is mogelijk datin
andere jaren andere resultatenmet
het gekoeld bewaren van stekkenvan deze selektie worden verkregen,
terwijl
stekken van andere selekties verschillendop een bewaarperiode
bij
*1oC.
kunnenfeagefen.
Verder onderzoek ten aanzien van gekoeld bewaren van
popu-lierestek van diverse soorten en herkomsren is noodzakelijk. Literatuar
Oldenkamp, L., H. Blok en B. C. M. van Elk. 1969. Opslagperiode en
bewaarmethode van zaailingen van bosplantsoen. Ned. Bosb. Tijdschr.
4l
(1): 23-29: Meded. Bosbouwproefstation, nr.!!.
100 106 178 208 111 84 78 10279
19088
1727t
119*
In
het eerste groeiseizoenblijkt de
lengtegroei van de gekuildeen de gekoelde stekken weinig te verschillen.
De stektijd daarentegen is duidelijk van invloed op de lengte-groei
in
het eerste groeiseizoen.
Dit
geldt
zowel voor dege-kuilde als voor de gekoelde stekken. Naarmate de stekken later
worden gestoken, is de lengtegroei minder. Opvallend is dat bij
de gekoelde stekken deze invloed van
het
late stekken in het tweede groeiseizoen nog versterktwordt
bij
dein
april, maarvooral
bij
dein
juni gestoken stekken.
T.o.v. dein
maart ge-stekte stekkenzijn
in
1967 de groeiverschillen van dein
april resp. juni gestoken stekken 18 en 35 cm.Voor
l)68
zijn
deze verschillen 36 en 89 cm.In
dezeproef
zijn
de door de
latere stektijden veroorzaaktegroeiverschillen
in
het
tweede groeiseizoenvan de gekoeld'e
stekken extreem groot.Dit
kan verklaard worden door het feit dat dezeproef
werd uitgevoerdop
een chemisch-arme grond(Holtpodzol).
Verschillen die door bepaalde behandelingen
in
het eerste jaar ontstaan, worden op dergelijke gronden het tweede en dedaar-Verslag van de exkursle van de Brabantse Populieren Vereniging gehouden op 9 oktober 1974 naar Weert - Hunsel - Born H. A. van lersel, Udenhout
Vanuit
Eindhovenvertrok
de bus met
42
deelnemers naar til7eert. Aldaar sprak de voorzittertot
allen een welkomstwoord. Het eerste objekt was de demonstratiebeplanting van Stichting Industrie-Hout, waar we werden rondgeleid door de heer Eppen-ga, medewerkerbij
genoemde Stichting.Dit
perceel,in
eigen-dom van de heer
V.
Timmermans te Kaatsheuvel en met een oppervlakte van Trlz ha, werd door Stichting Industrie-Hout inl)67
beplant met éénjarige populieren.(Zie her
hierna volgen-de artikel.)De
heerDe
Leyer, werkzaambij
de StichtingHet Limburgs
Deehetners exkursie tijdens het bezoeÈ aan de denonstratiebeplantingaan de Sticbting hdastrie-Hotfi te Vtreelt.
Landschap, nam hierna de rondleiding over en kregen
wij
nogeeÍ
aangÍenzende beplantingte
zien,die
eigendomis
van de stichting,,Het Limburgs Landschap".Tijdens de busrit naar Hotel Juliana te N7eert, waar de
koffie-pauze werd gehouden,
gaf de
heerDe
Leyer nog een kleinebeschouwing over het \Teerterbos.
Daarna werd de exkursie voorrgezet onder leiding van de heer Leenders, provinciaal medewerker bosbouw van
het
Staarsbos-beheer
in
de provincie Limburg, naar de Gemeentebossen vanHunsel, genaamd ,,Het Heykersbroek", totaal J0 ha groot, met
als exkursieobjekt een populierenproefveld van
het
Bosbouw-proefstation re N7ageningen. Dic proefveld, op voormalig gras-land, werd
in
1965 ingeplant met éénjarig planrmateriaal,voor-namelijk om gegevens te verzamelen over de houtteeltkundige mogelijkheden van diverse populiererassen op beekdalgronden,
in dit geval
met een zomergrondwaterstand van ca. 1.20 m. Derassen werden
in rijen
geplantin
driehoeksverbandop
eenaf-stand
in
derij
van 7 mecer en russeo derijen
van 31lz meter.Om
enom
met elkerij
te onderzoeken populiererassen
werdeen
rij
'Robusta' als standaardras geplant. Het perceel werd voor de aanleg van de beplanting geploegd. De zeer natte delen vanhet terrein werden ondiep begreppeld met een greppelfrees. De greppels monden
uit op
afwateringssloten,die
lozenop
deTungelroysche beek.
In de
jaren na de aanleg ontstond op het terrein weer een weligegrasgroei, die de eerste twee jaren alleen rond de bomen bestre-den