• No results found

Waarnemingen over de knolzetting en de knolgroei van de aardappelplant

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Waarnemingen over de knolzetting en de knolgroei van de aardappelplant"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

STICHTING VOOR ÀÀRDÀPPELBEWÀRING W A G E N I N G E N Publicatie No 106 Serie A W A A R N E M I N G E N OVER DE K N O L Z E T T I N G EN DE KNOLGROEI VAN DE AARDAPPELPLANT DOOR Mej. N. KRIJTHE Wageningen, September 1955

(2)

INLEIDING.

Ondanks het omvangrijke onderzoek aan aardappelen verricht, is er tot nu toe betrekkelijk weinig aandacht besteed aan de groei van aardappelknol-len vanaf de eerste aanleg tot het tijdstip van de oogst. De uitgebreidste onderzoekingen hierover zijn uitgevoerd in Amerika (Clark 1921 ; Smith 1938), terwijl ook in Duitsland aandacht aan dit vraagstuk werd besteed.

De directe aanleiding tot het volgende onderzoek was het vraagstuk over het verband tussen de voorkiem-methode, het aantal spruiten op de po-ter en de sorpo-tering bij de oogst. Er zijn echpo-ter ook andere vraagstukken op het gebied van het aardappelonderzoek, waarbij de nauwkeurige studie van de knolgroei een steun kan geven. Het huidige onderzoek zal nog over een aantal jaren worden voortgezet, waarbij met een groter aantal aardap-pelrassen zal worden gewerkt dan tot dusver, terwijl ook de omstandigheden, waaronder de planten groeien, zullen worden gevarieerd ; tot nu toe werd alleen gewerkt met aardappelen, die op vochthoudende zandgrond groeiden.

WERKMETHODE.

Het onderzoek werd in de verschillende jaren uitgevoerd met enkele rassen, waarvan het pootgoed 6f op verschillende wijzen was voorgekiemd (1953), öf van verschillende grootte was (1954), bf in de winter onder ver-schillende omstandigheden was bewaard en daarna op verver-schillende wijzen was voorgekiemd (1955)• Dit werd gedaan om de invloed van deze behande-lingen op de knolgroei te bestuderen.

Alle rassen en alle aardappelen van één ras, die verschillend waren behandeld, werden op dezelfde datum in het veld uitgepoot, elk jaar in

vochthoudende zandgrond. Veertien dagen na het poten werden van elk object 10 planten gerooid, daarna werd meestal elke week gerooid. Na het rooien werden de planten nauwkeurig bestudeerd; in 1953 en in 1954 werden alle planten volledig beschreven, in 1955 werd dit laatste alleen gedaan bij de eerstgerooide planten. Bijzondere aandacht werd geschonken aan de ontwik-keling van de stolonen, hun plaats aan de stengels en de pl?.ats, waar de

grootste en de kleinste knollen zich bevinden. Als maat voor de grootte van de knollen werd hun lengte genomen, daar dat voor dit soort werk de meest geschikte methode bleek te zijn.

HET GEIRÜIKTE POOTGOED EN ZIJN BEHANDELING

1953 rassen: Bintje, Eigenheimer, Voran. potergrootte: 35/40 mm 1) ( zie volgende pagina)

(3)

- 2

behandelingen! 1. winterbewaring bij 2 C, voorkiemen bij 20 C -dit object is genoemd "snel voorkiemen" 2 ) . 2. winterbewaring bij 2 C, voorkiemen bij

geleide-lijk hogere temperaturen: 5 -7 -9 C - dit object

1954 rassen:

potergrootte ;

behandeling:

1955 rassen:

is genoemd "geleidelijk voorkiemen" 2 ) ,

Bintje, Voran.

35/4O mm 1), gesorteerd in 3 grootten: "groot", '"midden" en "klein".

winterbewaring bij 2 C, voorkiemen bij 20 C 2 ) ,

Eersteling, Bintje, Eigenheimer, Meerlander, IJsselster.

potergrootte: 35/40 mm ^ ) .

behandelingen: 1. winterbewaring in een glazen poterbewaarplaats. 2. winterbewaring bij 2 C, voorkiemen bij 9 C 2 ) . 3. winterbewaring bij 2 C, voorkiemen bij 20 C 2 ) .

4. winterbev;aring met buitenluchtkoeling, voorkiemen b i j 9 ° C2) .

5« winterbewaring met buitenluchtkoeling, voorkiemen bij 20 C 2 ) .

RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK.

Bij de bestudering van de volledige planten van elke rooiing werd ge-constateerd, dat de plaats aan de plant, waar de grootste knollen groeien steeds ongeveer dezelfde is. Hetzelfde bleek het geval te zijn bij de mid-delgrote en de kleinere knollen. Hoewel de aardappelrassen verschillen vertonen wat betreft aantal en vertakking van de stengels en lengte, aan-tal en vertakking van de stolonen, is er toch een grote overeenkomst in de plaatsing van de grote, middelgrote en kleine knollen aan de planten. Zo is het mogelijk het in Fig. 1 afgebeelde, algemene schema van een

aardap-pelplant te geven. Voor een nauwkeurige beschrijving van een aardapaardap-pelplant wordt verwezen naar een voorgaande publicatie (Krijthe, 194^) •

1) Deze sortering werd op de gewone manier, zoals ook in het commerciële verkeer gebruikelijk is, bepaald.

2) De poters van alle objecten hadden op het moment van poten dezelfde kiemlengte. Dit betekent, dat de tijd van voorkiemen bij 9°C langer was dan die bij 20°C.

(4)

o w > \ •\. > KJ\$*. V * ro N 03 co co o co Cf H - et- c t - * Ö 3 "ö o O . O O 1 P< >1 <* W (-» t-J H> fD M- CD cK O O 3 *i » 3 ai o o crç <?} cç cm 3 3 3 rt- H €+ 4 O«} O O CD < < C 3 C 3 _k cr o o H j P i CO e+ CD 3 M P |D p p . H> P>(H) 3 p t t i » rtO O CD CD H , pu pu 3 * 3 " © CD CD N a» N Ö Ç+ >•• rt H -(-«• ro - » «-». o . r H I O I I O O CO o * CO 3 c+ O ct-© o o P* a> < (0 8 4 4 m 3 » 3 3 P* P< 1 OS 3 CR» W » h H H H c f * ~ s O <•• O <•• O N p . 3 3 M H> CD P - CD P - CD O C-k N CO CD CO CD O CO fD CD 3 CD 3 3 c+ O O Pu » p< 10 ^ H f l ID rt-O et-{0 O t + CD CD CD CD 3 O C0 M 3 M 3 3 *ri C*) CK) p b ' — ' 4 < (D < CD (D <•• (->• i» M {D H1 3 3 3 - » P-C*} 3 0 H OCD c*- P^ CD P J CD N (0 t + 01 d -O CD H • i H - cr & 3 * a* p i O c * O M O H-1 CD 3 O f> O P • et- P J •""> A i H j P* co rD Pv CD P i CD •Ö C0 4 CO 4 • * 3 " c t O c+ CD H - O CD 3 CD 3 3 O 3 3 -(jq HjÇftj <J*} c+ P i (0 P i CD P i (0 M H - M M-C et- • M-CD • M-CD H - CD c+ 3 O O 0*? 3 3 CD CD «+• c * CD M 1 1 3 • CD M *•• P i CD es t * CD 3 a»? CD M P i H -CD *i a <*J CD M 4 CD O er c * C H -c * P. CD B O CD P> CD H !«r 3 O M cr o • 3 O CD CO et-S» 3 p i riH -C l . P i CD » m p . CD K a o M < O H a 3 CK» ca •ö CD H M-O P i CD »-3 O CD CO e-t-P 3 P i 3 p »d j _ , {0 3 c+ CD 3 *• p-CD co c f CD 3 <W CD »-1 !** o s «+ CJ. fi H -CO e+ o* o -1 CD 3 P i CD

3

o 3 P< & O H 0 CD «+ ta *n H p H -C*"

£w 4^cn en

U)

ro

(5)

3

-Een pootaardappel ontwikkelt een spruit (Fig. 1 A ) ; dit is een com-pacte stengel met kleine bladeren en kleine knoppen in de oksels van de bladeren. Na het poten gaat de spruit zich strekken en beginnen de knoppen in de oksels van de kleine bladeren zich te ontwikkelen (Fig. 1 B ) , Deze zich ontwikkelende knoppen kunnen uitgroeien tot stolonen (Fig, 1 C-4) of tot stengels, die uit de grond komen en zich ontwikkelen tot stengels met bladeren (Fig. 1 C-3). De stolonen en de ondergrondse delen van deze sten-gels dragen op hun beurt weer kleine (rudimentaire) bladeren met knoppen in de oksels (Fig. 1 B ) , en deze knoppen kunnen zich ontwikkelen tot sto-lonen van de 23 orde (Fig. 1 C-5).

De plaats van de knollen.

Aan de top van elke stoloon kan zich een knol ontwikkelen.

De grootste knollen v/orden niet gevonden aan de stolonen» die zich dicht bij de basis van de spruiten bevinden maar ?.an de stolonen, die de 38, 42 of 5= plaats vanaf de basis van de spruiten innemen (Fig. 1 C-a).

De knollen van gemiddelde grootte worden gevonden:

1 aan stolonen van de 1 S orde meer of minder ver van de basis van de spruiten?

aan stoloj

de grootste knollen aan hun uiteinde;

2 aan stolonen van de 23 orde, die zijn voortgekomen uit stolonen met

3 aan stolonen van de 29 orde, die zijn voortgekomen uit een ondergrond-se zijstengel.

Deze 3 typen van knollen van gemiddelde grootte zijn afgebeeld in Fig, 1 C-b. De kleinere en kleinste knollen bevinden zich aan de andere stolonen; in het algemeen aan secundaire stolonen en aan stolonen van de 12 orde, die een ongunstige plaats hebben.

Alvorens over te gaan tot bespreking van de resultaten van de metingen der geoogste knollen op de verschillende rooidata, zij de aandacht geves-tigd op de volgende algemene tendenzen:

1 Het schijnt, dat een grote knol aan het uiteinde van een stoloon een

voedselstroom aantrekt, welke voedselstroom tegelijkertijd een betere ontwikkeling veroorzaakt van de knollen aan stolonen van de 2 3 orde

in de nabijheid van de grote knol.

2 Als een plant verschillende stengels heeft, bevinden de grote knollen zich aan elk van deze stengels. Zo bevinden er zich van de 10 groot-ste knollen van een plant met 5 groot-stengels 2 aan elke groot-stengel. Dit is althans de regel; bij aanwezigheid van afwijkingen is hiervoor een

(6)

tijJi

na.

S verlùoo

(7)

oorzaak aan te wijzen, bijvoorbeeld dat een der 5 stengels achterlijk is gebleven, in v/elk geval hij allicht niet twee van de grootste

knollen zal dragen.

De knolzettinfiç en de knolgroei.

In Fig. 2 zijn van het object Bintje 1955 de resultaten van de me-tingen der geoogste knollen grafisch weergegeven. Op de abcis is uitgezet het tijdsverloop tussen poten en rooieni n.1. 2 v/eken, 4 weken, 5 'weken etc. Op de ordinaat is uitgezet de lengte in mm van de geoogste knollen. De cijfers 0, 10, 160 392 geven het totaal aantal aanwezige knollen per rooiing van 10 planten. De knollen zijn ingedeeld in verschillende grootteklassen s

, lengte van de grootste knol van 10 geoogste planten;

A. de gemiddelde lengte bij 10 planten van de 4§ knol, d.w.z. de op 3 na

g r o o t s t e k n o l p e r p l a n t ; a d o g e m i d d . l e n g t e bij 1 0 p l a n t e n v . d . 88 k n o l y ii H H M it " 1 2 2 0 H ii it it ii " 1 6 8 M H M H n H 2 0 8 H H H M H M 2 4 S 11 n 11 ti tt 11 5 2 § ti tt ti ti 11 11 40 8 II II II tl It II 5QS it M 11 » 11 H 6 0 8

0

m

verkregen als te voren;

Door de overeenkomstige tekens van de verschillende rooidata te verbinden, worden lijnen verkregen, die de groei weergeven van de knollen van de di-verse lengteklassen.

In de Figuren 3 "t/m 8 zijn van enkele objecten van verschillende ras-sen de resultaten van de metingen der geoogste knollen in 1953» 1954 en 1955, op gelijke wijze uitgezet.

Om deze grafieken te kunnen samenstellen wordt van de veronderstelling uitgegaan, dat de grootste knollen vanaf de knolzetting tot aan de oogst de grootste blijven, evenzo voor alle andere knolgrootten. Zoals reeds werd uiteengezet, bevinden zich de grootste knollen bij elke rooiing op dezelf-de plaats aan dezelf-de plant. Dit laatste naakt do geopperdezelf-de verondezelf-derstelling waarschi jnii jk.

Uit de grafieken Kunnen de volgende conclusies worden getrokkens I De initiële ontwikkeling (knolzetting) voltrekt zich over het

(8)

c 'S. »

'«e

o O) •f Ck Ui

h

u

<0 •O 03

IC

-4x1-i s 5

1

1 3J-, 3 " E E -c & S Vi 5-2 -o

3

•a <0 « «

s

g.$

i

H •0 •0

z

«1 / V 9 ^ / -- _ . « Ps V ' V

I '^

1 cl *• »1 ry o ' M «^ "^ - I . o"* c

s

il 1 • » . •> > :sr» ' « J Ä " ^ * - * 4 ~ A — i n«^ « ' & 3 «o ^ k S _ . - i » L* 1 * * j

5

w

V » • V - * • K« " i in en 32 M LU Z CO o'

i^J-fV

(9)

5

-zoals bijv. in Fig. 2, het aantal knollen dat op 7 Juni aanwezig is, later nooit meer wordt overtroffen en dat op deze datum alle

catego-rieën zijn vertegenwoordigd (zie de verschillende tekens in de grafiek). II De lijnen divergeren hetgeen betekent, dat de grootste knollen het

snelst groeien; hoe kleiner de knollen, hoe langzamer de groei. De knollen, die 209 of 248 in grootte zijn, of nog kleiner, groeien na

de zetting helemaal niet meer en verdwijnen soms vóór het rooien in Augustus .

III Er worden vele knollen gevormd, doch slechts ongeveer de helft van het totale aantal groeit uit tct een grootte van economisch belang. Bij telling bleken niet meer dan 16 tot 20 uit een totaal van 35 tot 50 knolzettingen, uit te groeien tot voldoende grootte.

Wat betreft de eerste conclusie zij nog het volgende opgemerkt. De periode van knolzetting begint 5 of 6 weken na het poten. Fig. 9 en Fig. 10 tonen

respectievelijk Bintje 1955 en Eersteling 1955 i n het veld tijdens het

be-gin van de periode van knolzetting.

Fig. 9. Bintje 1955 in het veld op 24 Mei, 6 weken na het poten.

Fig. 10. Eersteling 1955 in het veld op 24 Mei, 6 we-ken na het poten.

(10)

6

-Een aantal planten gerooid op 24 Mei, zijn afgeboeid op Fig. 11 en 12.

Fig. 11. Bintje 1955» gerooid op 24 Mei. Deze plant had 16 knollen waarvan de grootste knol 8 mm lang was.

Fig. 12. Eersteling 1955» gerooid op 24 Mei. Deze plant had 47 knollen waarvan de grootste knol 10 mm

lang was.

De Figuren 13 en 14 tonen Bintje één, respectievelijk twee weken later.

Fig. 13. Bintje 1955 op 31 Mei, 7 reken na het poten. Deze plant had 32 knollen, waarvan do groot-ste, knol 15 mn lang was.

Fig. 14. Bintje 1955» op 6 Juni. Deze plant had 40 knollen, waarvan de grootste knol 3 cm lang was

In 1955 werd als gemiddeld aantal knollen per plant "bij Bintjo gevonden 39« In verband met de tweede conclusie zij aangehaald een opmerking, die Ir A. Rozendaal maakte, toen hij de hierboven gepubliceerde grafieken zag: "de grote knollen groeien het hardst, dat verklaart waarom wij aan een

plant altijd in de grootste knollen virus vinden en niet in de kleine". De derde conclusie geeft aanleiding op te merken, dat wanneer een aardappelras of een op enigerlei wijze behandelde partij aardappelen te weinig knollen levert bij de oogst, dit niet daaraan moet worden geweten, dat de plant niet een voldoende groot aantal knollen vormde, maar dat een

(11)

7

-te klein aantal van de gevormde knollen tot bruikbare knollen uitgroeide. Wij zijn er van overtuigd, dat voor elk aardappelras een behandeling, tij-dens de bewaring en op het veld, te vinden is, waarbij een voldoende aan-tal knollen tot uitgroeien kont.

Verder kan over do grafieken nog de volgende opmerking worden gemaakt. Zij vertonen alle in 1953 en 1954 (ook de vele niet gepubliceerde) in de

derde week van Juli een knik in de knolgroei-lijnen. Dit betekent dus, dat in deze derde week van Juli de knolgroei heeft stilgestaan. Daar tussen medio Juni en medio Juli niet werd gerooid (1953 » 1954)» is het niet be-kend of deze stilstand eerder dan midden Juli is begonnen. Echter, 'de rich-ting en de mate van stijging van de lijnen in 1953> 195,4 e n in 1955 duiden

er wol op, dat de factor, die deze knik heeft veroorzaakt, niet veel eer-der kan zijn gaan werken. Een verklaring voor dit verschijnsel kan niet v/orden gegeven doch wordt gezocht in twee verschillende richtingen:

1 in deze tijd hebben de arjrdappelplanten nieuwe groei vertoond uit de okselknoppen van de hoogste blaadjes aan de stengels; "het veld wordt weer groen";

2 in de derde v/eek van Juli is in Nederland voor de aardappel het kri-tieke moment bereikt, waarop de watervoorraad in de grond niet voldoende meer is voor een gewas aardappelen, gemiddeld berekend over -vele jaren (mondelinge mededeling van onderzoekers betrokken bij het " onderzoek inzake klimaat-analyse - Laboratorium voor Natuurkunde, Wageningen en K.N.M.I. de Bilt).

Als slotopmerking over de knolvormingsperiode van 2 à 3 weken zij vermeld, dat wij de indruk hebben, dat juist in deze periode de plant zeer gevoelig is. Door in het veld elke week een rij planten weg te halen, zo-wel bij het begin als aan het eind van de knolvorming, kregen de overblij-vende rijen de beschikking over een dubbele rijafstand. Het bleek, dat de planten, die deze dubbele ruimte kregen bij het begin van de knolvorming (1 Juni 1954)» veel meer opbrachten dan de planten, die 14 dagen later vrij kwamen te staan. Hiervoor zijn 5 verklaringen mogelijk:

1 de grotere ruimte in een vroeg stadium '.verkt gunstig?

2 de wortelbeschadiging (door wegnemen van de belendende rijen) werkt op 14 Juni veel ongunstiger dan op 1 Juni (grotere droogte?);

'3 de onder 1 en 2 genoemde factoren werken gelijktijdig.

Het staat echter wel vast, dat dit knolvormingsstadium belangrijk is voor de plant. Misschien mag zelfs worden gezegd, dat in deze periode voor de aardappelen in Nederland de beslissing valt over de grootte van de oo^st.

(12)

Afwijkende knolvorming;.

Het bovenstaande heeft betrekking op wat men zou kunnen noemen, de normale knolvorming. Ook hierover bestaan, bijv. in Nederland, menings-verschillen. Als tijdstip van de knolvorming wordt daar soms aangeduid: het begin van de bloei, Fig. 9 en 10 laten evenwel duidelijk zien, dat

dit tijdstip veel vroeger valt. Echter moet "worden bedacht, dat ons onder-zoek betrekking heeft op voorffekiemde pootaardappelen, terwijl de zojuist medegedeelde mening misschien slaat op niet voorgekiemde poters; de laat-ste zijn niet in het onderzoek betrokken.

In de boven aangehaalde publicatie van Clark ( 1921 ) wordt gezegd; "tuberformation begins, in general, at about the end of the period of flowerbud development for late varieties when the buds have started to open". Dit was dus in Amerika, in Colorado (Greely) en Maine. Waarschijnlijk zijn in dit Amerikaanse onderzoek ook niet-voorgekiemde poters gebruikt, terwijl mogelijkerwijs ook andere invloeden een rol kun-nen spelen, bijv. bodem- en klimaatvorschillen.

Het is overigens gemakkelijk genoeg om naast de normale knolvorming ook een knolvorming te krijgen, die hetzij wat het tijdstip betreft, het-zij anderszins, afwijkend kan worden genoemd.

De literatuur vermeldt een aantal mogelijkheden om de aardappelplant tot nieuwe knolvorming te stimuleren (Schacht 1854; Hugo de Vries 1878; Vô'chting 1887).

Wij noemen thans enkele zelf waargenomen gevallene 1. In Fig. 15 is een Eerstoling -plant afgebeeld,

die reeds 15 dagen na het planten in het open veld knollen had gevormd en toch nauwelijks boven de grond kwam. Het was gedurende deze 14 dagen opvallend zonnig weer en er trad geen vorst op. In Januari was de eerste kiem ver-wijderd, waarna zich de "2 9" kiemen ontwik-kelden waarmede werd geplant.

Fig. 15. Eersteling geplant 7 A-pril, geoogst 22 April 1942 . Po-ter bewaard vanaf 1 October 1941 bij 15°C in licht (kunstlicht 14 uur per etmaal).

(13)

2.

3.

9

-Opgemerkt moet worden, dat niet alleen de temperatuur na het planten hoger was dan normaal, doch dat ook de bewaartemperatuur van de poter veel hoger is geweest dan in Nederland gebruikelijk, In een ander jaar weid het pootgoed van Eersteling op dezelfde wijze bewaard, maar was de grond na het planten koud (nachtvorst). In dat geval begon de knol zetting pas na 6 v/eken.

Ook Fig. 16 geeft een voorbeeld van nieuwe knolvorming, pit is een plant (Voran) waarvan bij het rooien de bovengrondse stengeldelen zijn afgesneden en alle knollen, ook de allerkleinste tor grootte van

n speldeknop, zijn verwijderd. De plant word daarna in een papieren zak bij 16 C droog weggezet.

Fig. 16. Voran, gerooid in Augustus 1954, gefotografeerd in October 1954.

Een afzonderlijk verschijnsel of groep van verschijnselen vormt de zgn. "doorwas". Dit verschijnsel moet o.i. geheel los van de normale knolvorming worden gezien.

Er zijn twee typen van "doorwas" bekends

"Doorwas" v/aarbij alleen enkele ogon van de nieuwe knol, soms zijn dit topogen, soms doet ook het basisoog mee (Voran), doorgroeien en een apart knolletje vormen boven op de eerste knol. Dit geeft "poppe-righeid". Dit verschijnsel zal over het algemeen niet worden beschouwd als een nieuwe periode var. knolvorming.

"Door-.: a" ..aarbij uit de top van de knol en soms ook uit enkele ogen dicht bij de top;

a. eerst stolonen groeien waaraan zich knollen ontwikkelen, of b. stolonen groeien met knollen aan de top en knollen aan de

zijsto-lonen van deze stozijsto-lonen, of

c. stengels groeien, die boven de grond bladeren vormen en onder de grond een enkele stoloon r ! n knol hebben.

(14)

10

-Deze "doorwas" - waarvan de typen 1 en 2 -a in Nederland elk .jaar wel er-o er-o gens worden aangetroffen, terwijl de typen 2 -b en 2 -c als zoer hevige, maar gelukkig zeldzaam voorkomende doorwasvormen zijn te beschouwen - is dus een verschijnsel v/aarbij een tweede periode van knolvorming wordt g e -constateerd.

•De oorzaak van "doorwas" wordt gezocht in stilstand van de knolgroei door ongunstige omstandigheden, waaronder droogte de hoofdrol speelt. Dit jaar kon echter worden geconstateerd, dat niet het vochtgehalte van de grond alleen het belangrijkste i s , maar dat waarschijnlijk de verhouding

tussen verdamping door de plant en de vochtopname door de wortels van grote invloed is

In 1955 werd door het wegnemen van rijen planten naast de planten, de verdamping van de overgebleven planten verhoogd. Tevens werd de vocht-opname door de wortels verminderd doordat waarschijnlijk enkele wortels door het 'weghalen van do belendende rijen werden beschadigd, terwijl te-gelijk de grond rondom de overblijvende planten meer vocht kon verliezen door verdamping. Het bleek, dat onder deze omstandigheden de doorwas werd gestimuleerd.

LITERATUUR,

Clark, C.F. (1921) Development of tubers in the potato. U.S.D.A. Buil. NS 9 5 8 .

Krijthe, N (1946) De invloed van de bewaring der aardappelknollen op de bouw van de knoppen en op de ontwikkeling tot volwas-sen p l a n t . Med. f 1 Lab. v. Plantenphys. Onderz. IVage-ningen.

Schacht, H. (1854) Beiträge zur Anatomie und Physiologie der Gewächse. Smith, 0. (1938) Growth and development of the potato as influenced

especially by soil reaction. Cornell University A g r i c . Exp t. S ta. Memo ir 2 1 5 .

Vöchting, H. (1887) Ueber die Bildung der Knollen. Bibliotheca Botanica 4 . V r i e s , H. de (1878) Wachstumgeschichte der Kartoffelpflanze. Landw. Jahrb.

Bd. 7 .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Werd de behandeling met dit middel voorafgegaan door 24 uur weken in water, dan werkte deze stof niet op de mate van ontkieming in het donker (7).. De werking

The interpretation of contracts has evolved towards a practical, common-sense approach not dominated by technical rules of construction. The overriding concern is to

Zorgaanbieder committeert zich eraan zoveel mogelijk de reguliere zorg te blijven leveren, met aandacht voor doelmatigheid en gepast gebruik Zorgaanbieder is in periode

ZiNL bevestigde in die brief ook dat zorgkantoren de bevoorschotting kunnen ophogen voor gemaakte extra kosten door de uitbraak van het coronavirus, vooruitlopend op

Formaties duren langer naarmate de raad meer versplinterd is, gemeenten groter zijn, er na verkiezingen meer nieuwe raadsleden aantreden en anti-elitaire partijen meer

Dat de kostprijs hetzelfde is als alleen rundvlees wordt verkocht of als de winkelkosten verdubbelen is verklaarbaar, doordat in beide gevallen de kosten voor de winkel 2x zo

J.E.. In this report an analysis will be given of the radial heat flow in two coaxial cylindrical disks which have different thermo-dynamical properties. Of

Van belang is evenwel dat een ontbinding wegens een wei- gering van de werknemer om zich in te spannen voor zijn re-integratie dient te worden gegrond op de ontslaggrond