• No results found

Psychopathie bij criminele jongeren en jongvolwassenen verklaard vanuit de gehechtheidrelatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Psychopathie bij criminele jongeren en jongvolwassenen verklaard vanuit de gehechtheidrelatie"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Psychopathie bij criminele jongeren en jongvolwassenen

verklaard vanuit de gehechtheidrelatie

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Kim Hulsman, 5737796

Begeleiding: E. Kornelis

Tweede beoordelaar: G.J. Stams

(2)

Inhoudsopgave

Engelse titel Blz. 3 Abstract Blz. 4 Inleiding Blz. 5 Methode Blz. 12 Resultaten Blz. 15 Discussie Blz. 18 Literatuurlijst Blz. 22 ~ 2 ~

(3)

Engelse titel

To what extent can psychopathy in criminal adolescents and young adults be

explained by the attachment relationship with the father and mother.

(4)

Abstract

In this study has been examined to what extent psychopathy in criminal adolescents and young adults can be explained by the attachment relationship with the father and mother and what the influence of age of the juveniles and gender of the parents is. A total of 135 male criminal adolescents and young adults participated. The results showed that age did not relate to psychopathy and to attachment. However, there is a relation between psychopathy and attachment. The boys reported differences between attachment to father and mother. Finally, the relation between attachment and psychopathy is not influenced by age of gender of the parents.

Keywords: Attachment, Psychopathy, Delinquentie, Age effects, Parent effects.

Samenvatting

In deze studie is onderzocht in hoeverre psychopathie bij criminele jongeren en

jongvolwassenen verklaard kan worden vanuit de gehechtheidrelatie met ouders en wat de invloed van leeftijd en het geslacht van ouders hierbij is. Aan het onderzoek hebben 135 mannelijke criminelen meegedaan. Voor het onderzoek hebben zij vragenlijsten ingevuld over onder andere gehechtheid en psychopathie. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de jongeren een betere gehechtheidrelatie hebben met moeder dan met vader. Er is tevens gevonden dat psychopathie en gehechtheid gerelateerd zijn aan elkaar, waarbij de leeftijd van de jongeren en het geslacht van de ouders geen invloed hebben op deze relatie.

Trefwoorden: Gehechtheid, Psychopathie, Delinquentie, Leeftijd effecten, Ouder effecten

(5)

Inleiding

Crimineel gedrag van jongeren heeft grote maatschappelijke en politieke aandacht. Het

vertonen van crimineel gedrag hangt samen met verschillende risicofactoren (Custer & Engels, 2003). Enkele risicofactoren zijn: liefdeloosheid in de opvoeding, gebrek aan toezicht en discipline, risicovolle vrijetijdsbesteding, gedrag van vrienden en factoren gelegen in de persoonlijkheid, vroege gedragsstoornissen en stressvolle gebeurtenissen (Heiden-Attema & Van der Bol, 2000). Met dit onderzoek wordt getracht meer duidelijkheid te krijgen over de samenhang tussen twee risicofactoren voor delinquent gedrag. Onderzocht wordt in hoeverre psychopathie bij delinquente jongeren kan worden verklaard vanuit de gehechtheidrelatie met vader en moeder en of de leeftijd van de jongeren en het geslacht van de ouders daarbij van invloed is.

In 2012 hebben Hoeve et al. in een meta-analyse onderzoek gedaan naar de relatie tussen gehechtheid aan ouders en delinquentie. In deze analyse, bestaand uit 74 studies, is naar voren gekomen dat een onveilige gehechtheidrelatie samenhangt met het vertonen van delinquent gedrag (Hoeve, Stams, van der Put, Semon Dubas, van der Laan, & Gerris, 2012).

Rutenfrans en Terlouw (1994) hebben in hun onderzoek naar de relatie tussen gehechtheid en delinquentie, gehechtheid opgesplitst in 3 indicatoren. De onderzoekers maakten tevens een onderscheid in verschillende leeftijdscategorieën (12-14, 15-17, 18-21 en 22-24 jaar), voor zowel mannen als vrouwen. De eerste indicator van gehechtheid is

gezinsintegratie, deze blijkt negatief gerelateerd te zijn aan delinquentie. Een sterke

gezinsintegratie draagt bij aan geringe delinquentie. Echter, dit geldt alleen voor de mannen en niet voor alle leeftijdscategorieën. De tweede indicator is gezinsklimaat, ook deze blijkt negatief gerelateerd te zijn aan delinquentie. Dit is voor zowel mannen als vrouwen, behalve in de leeftijdscategorie van 22-24 jaar. Rutenfrans en Terlouw (1994) concluderen dan ook dat een goed gezinsklimaat bijdraagt aan geringe delinquentie. De laatste indicator is de affectieve band met de ouders. Ook deze indicator is negatief gerelateerd aan delinquentie. Een sterke band met de ouders draagt bij aan geringe delinquentie. De indicator is echter alleen significant bij vrouwen. Kijkend naar de verschillende leeftijdscategorieën is er geen significant verband gevonden (Rutenfrans & Terlouw, 1994).

Naast gehechtheid hangt ook psychopathie samen met delinquentie. Rice, Harris en Cormier (1992) hebben deze relatie onderzocht en concludeerden dat jongeren die

psychopathische trekken vertonen een sterk verhoogde kans hebben op het plegen van delicten (Rice, Harris, & Cormier, 1992).

(6)

Een recenter onderzoek naar de relatie tussen psychopathische kenmerken en delinquentie is het onderzoek van Flexon en Meldrum (2013). Zij hebben de relatie tussen Callous-Unemotional (CU) (hardheid/ongevoeligheids) kenmerken en traditionele correlaten van delinquentie onderzocht. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat CU trekken belangrijke voorspellers zijn voor gewelddadig gedrag onder de jeugd. Dit verband is tevens sterker dan de verbanden met andere bekende correlaten van delinquentie, zoals geslacht, verkeerde vrienden en een slechte verhouding met school (Flexon & Meldrum, 2013).

Psychopathische trekken bij jongeren worden gezien als het resultaat van

psychosociale problemen, waaronder problemen met de hechting. Dit veronderstelt dat er mogelijk een relatie is tussen gehechtheid en psychopathie (Nakash-Eisikovits, Dutra, & Westen, 2002). Over de relatie tussen de factoren is echter nog veel onduidelijkheid

(Heiden-Attema & Van der Bol, 2000).

Gehechtheid

Het begrip gehechtheid is ontstaan met de gehechtheidtheorie van Bolwby (1973). Bolwby ontwikkelde de theorie nadat hij moeders en hun kinderen observeerde. Hij ontdekte dat kinderen die van hun moeder worden gescheiden veel stress ervaren. De kinderen huilden op het moment dat zij van hun moeder werden gescheiden. Dit gedrag heeft Bowlby gehechtheid gedrag genoemd. Wanneer de gehechtheidrelatie gedurende de kindertijd wordt verstoord heeft dit langdurige negatieve gevolgen (Bolwby, 1973).

Later werd er meer onderzoek gedaan o.a. door Ainsworth (1989) naar de gehechtheidrelatie. Ainsworth (1979) heeft gehechtheidgedrag van kinderen empirisch geclassificeerd in drie patronen. De eerste is veilige hechting, waarbij kinderen toenadering zoeken bij hun verzorger. De tweede is de vermijdende hechting, waarbij kinderen de terugkeer negeren van hun verzorger na separatie. De derde is de ambivalente hechting, waarbij kinderen toenadering zoeken na separatie maar niet gekalmeerd kunnen worden door hun verzorger (Nakash-Eisikovits, Dutra, & Westen, 2002).

Bolwby (1973) veranderde zijn focus van de observatie van gehechtheidgedrag naar de mentale representaties van kinderen (Bretherton, 1990). Bolwby geloofde dat kinderen al gedurende hun kindertijd in de omgang met mensen patronen internaliseren en organiseren. Kinderen zijn in staat mentale representaties te maken van hun ervaringen met

gehechtheidfiguren. Daarnaast kunnen ze ideeën en verwachtingen creëren over relaties met gehechtheidfiguren (Bretherton, 1990). Samenvattend, de gehechtheidtheorie is een theorie die zich richt op de gevolgen van zowel de normale als de abnormale ontwikkeling van de

(7)

ouder-kind gehechtheidrelatie, op een gezonde algemene ontwikkeling en psychopathologie (Sroufe et al, 1999).

Niet alleen Bolwby en Ainsworth hielden zich bezig met gehechtheid. Een andere theorie over gehechtheid is ontwikkeld door Hirschi (1969), de sociale controle theorie. Deze theorie richt zich vooral op de abnormale ontwikkeling van de gehechtheidrelatie. Volgens de sociale controle theorie vertonen jongeren uit een gezin met sterke affectieve banden weinig delinquent gedrag. Jongeren die sterk gehecht zijn aan hun ouders geven meer om de

verwachtingen die ouders over hen hebben en dat beschermt hen tegen delinquente impulsen. De kwaliteit van de gehechtheid fungeert als ouderlijke controle (Hirshi, 1969).

Allen, Moore, Kuperminc en Bell (1998) concludeerden dat de kwaliteit van gehechtheid gekoppeld is aan delinquent gedrag, waarbij een goede gehechtheidrelatie kan zorgen voor minder of minder ernstig delinquent gedrag (Allen, Moore, Kuperminc, & Bell, 1998). Jongeren van koude afwijzende verzorgers of ontwrichte gezinnen zijn vaak koud en harteloos, hebben weinig empathie, zijn niet in staat warme relaties te ontwikkelen en zijn snel geneigd tot crimineel gedrag (Nakash-Eisikovits, Dutra, & Westen, 2002).

Uit de meta-analyse van Hoeve et al. (2012) komt naar voren dat naarmate een kind ouder wordt de invloed van gehechtheidrelatie met de ouders op delinquentie afneemt (Hoeve et al., 2012). Hoeve et al. (2009) geven hiervoor als verklaring dat gehechtheid op jonge leeftijd belangrijker is. Gebrek aan ouderlijke controle blijft echter wel een risicofactor voor delinquentie, leeftijd speelde hier geen rol (Hoeve et al., 2009). Hoeve et al. (2012)

concluderen dat zowel de gehechtheidtheorie als de sociale controle theorie, die beiden suggereren dat een verstoorde gehechtheid in relatie staat met delinquentie, worden ondersteund door hun bevindingen (Hoeve et al, 2012).

Daarnaast is ook naar voren gekomen dat bij meisjes de relatie tussen de gehechtheid met de moeder en delinquentie sterker is dan die met de vader. Voor jongens is dit juist andersom. Bij jongens is de relatie tussen gehechtheid met de vader en delinquentie sterker (Hoeve et al., 2012). Gezien delinquentie vaker voorkomt bij jongens vinden Hoeve et al. (2012) dat een verstoorde gehechtheid aan vader moet worden erkend als risicofactor voor jongens,

Psychopathie

Psychopathie bestaat uit drie verschillende facetten: inter-persoonlijk, affectief en gedrag (Cooke & Michie, 2001). Jongeren met psychopathische trekken kunnen verschillende gedragingen laten zien. Enkele van deze gedragingen zijn: een sterk gevoel van eigenwaarde,

(8)

geen gewetenswroeging, geen empathie, liegen en een impulsieve en criminele levensstijl (De Ruiter & Scholing, 2003). Daarnaast hebben deze jongeren een sterk verhoogde kans op het plegen van nieuwe delicten (Rice, Harris, & Cormier, 1992).

Onderzoekers gebruiken echter verschillende modellen voor het vaststellen van

psychopathie. Hare gaat uit van het tweefactor model waarbij psychopathie uit twee dimensies bestaat. De eerste dimensie bestaat uit de emotionele en inter-persoonlijke trekken. De tweede dimensie bestaat uit impulsief en antisociaal gedrag (Hare, 2003). Andere onderzoekers waaronder Cooke gaan uit van driefactor model, zij gaan uit van drie verschillende dimensies. De eerste dimensie is de arrogante en bedrieglijke inter-persoonlijke stijl (ADI). De tweede dimensie is de impulsieve of onverantwoordelijke gedragsstijl (IIB). De derde dimensie is het ontbreken van affectieve ervaringen (DAE). Het onderscheid in drie dimensies wordt

momenteel het meest toegepast. Er zijn echter ook onderzoekers die een vierde dimensie toevoegen. Deze vierde dimensie zou antisociaal gedrag moeten omvatten (Cooke & Michie, 2001; Cooke, Michie, Hart, & Clark, 2004). Het is van belang de structuur van een stoornis te weten gezien deze een bijdrage kan leveren bij de behandeling van de stoornis (Cooke & Michie, 2001).

Voor het vaststellen van psychopathie zijn verschillende vragenlijsten, waaronder de Antisocial Process Screening Device (APSD) en de Psychopathy Checklist-Youth Version (PCL-YV). De vragenlijsten verschillen vooral van elkaar in het meten van de dimensies. Met de PCL-YV zijn de drie dimensies van Cooke te meten, dit is weer niet mogelijk met de APSD. De APSD gaat uit van drie andere dimensies zoals opgesteld door Frick en Hare (2001).

Het vaststellen van de psychopathische trekken kan al op jonge leeftijd gedaan worden. (Forth & Mailloux, 2000). Het is echter van belang voorzichtig te zijn met het labelen van een kind tot psychopaat. Kinderen bevinden zich namelijk nog in de ontwikkelingsfase. In deze fase zijn veel risicofactoren nog beïnvloedbaar. Daarnaast kunnen sommige risicofactoren verdwijnen naarmate een kind ouder wordt (Lodewijks, de Ruiter, & Doreleijers, 2003).

Psychopathie is ook vast te stellen aan de hand van de hersenen. Er is een verschil te zien in de hersenen van jongeren met psychopathische trekken en die van jongeren zonder deze trekken (Blair, 2003). Uit onderzoek van Blair (2003) is naar voren gekomen dat jongeren met psychopathie, subtiele structurele en functionele tekorten hebben in de

prefrontale cortex en gebieden van de hippocampus. Dit zijn de gebieden in de hersenen die betrokken zijn bij de impulsverwerking en de verwerking van emoties (Blair, 2003).

(9)

Psychopathie wordt gezien als een stoornis die niet te genezen is, maar wel kan

veranderen met de tijd. Hare, McPherson en Forth (1988) hebben aangetoond dat de criminele activiteiten van psychopathische mannen met de leeftijd afnemen in ernst en frequentie. Zij veronderstellen dan ook dat de psychopathische trekken het meest aanwezig zijn gedurende de adolescentie en dat er daarna een afname vast te stellen is (Hare, McPherson, & Forth, 1988).

Harpur en Hare hebben in 1994 onderzoek gedaan naar de relatie tussen leeftijd en psychopathie. De onderzoekers zijn in hun onderzoek uitgegaan van het tweefactor model. Factor 1 omvat in het onderzoek een cluster van affectieve-interpersoonlijke kenmerken die typerend zijn voor psychopathie. Factor 2 omvat gedragingen en kenmerken die geassocieerd worden met een onstabiele en asociale levensstijl. Uit hun onderzoek is naar voren gekomen dat Factor 1 stabiel is gedurende de jaren, echter factor 2 nam af (Harpur & Hare, 1994).

Geconcludeerd kan worden dat antisociaal gedrag en antisociale

persoonlijkheidstrekken afnemen gedurende de jaren. Ook de drang naar sensatie, het

opzoeken van risico’s, impulsief gedrag en het vermijden van eentonigheid neemt af (Harpur & Hare, 1994; Giambra, Camp, & Grodsky, 1992). Harpur en Hare (1994) suggereerden ook dat deze veranderingen mogelijk niet betekenen dat de psychopathische trekken afnemen.

Gehechtheid en psychopathie

Gehechtheid en psychopathie hangen beide samen met delinquent gedrag van jongeren. Er is echter ook een relatie tussen gehechtheid en psychopathie.

Van der Zouwen (2011) heeft een meta-analyse uitgevoerd waarbij alle 21 studies naar psychopathie en gehechtheid zijn meegenomen. Uit deze meta-analyse is naar voren gekomen dat er een kleine tot gemiddelde relatie (r =.19) is tussen onveilige hechting en psychopathie.

Bogaerts, Buschman, Kunst en Winkel (2010) hebben hun onderzoek bij 84 volwassen mannelijke kinderverkrachters gehouden. Zij hebben gekozen voor deze groep vanwege de grote diversiteit aan persoonlijkheid karakteristieken, levenservaringen en criminele

achtergronden. Uit het onderzoek komt naar voren dat de hoeveelheid ouderlijke sensitiviteit, ontvangen gedurende de eerste 16 jaar, bijdraagt aan de ontwikkeling van een positieve relatie tussen de onderzochten en hun ouders. De positieve relatie bestaat hierbij uit een veilige gehechtheidrelatie en vertrouwen. Tevens voorkomt het de ontwikkeling van

persoonlijkheidsstoornissen, waaronder psychopathie (Bogaerts, Buschman, Kunst, & Winkel, 2010).

(10)

Uit onderzoek van Brody en Rosenfeld (2002), bij 74 mannen met vermoedens van geestelijke problemen, komt naar voren dat psychopathie positief samenhangt met onveilige gehechtheid, egocentriciteit en vervreemding. Onder vervreemding valt in dit onderzoek, een tekort aan vertrouwen, instabiliteit in relaties en problemen met intimiteit. De verklaring voor de samenhang tussen psychopathie en onveilige hechting is volgens Brody en Rosenfeld (2002) dat psychopaten mogelijk leiden aan emotionele pijnen, die hun oorsprong vinden in de vroege ervaring van afwijzing door belangrijke personen, waaronder de ouders, en een gebrek aan liefde (Brody & Rosenfeld, 2002).

Uit het onderzoek van Flight en Forth (2007), bij 51 mannelijke adolescenten die veroordeeld zijn voor geweldsdelicten, komen soortgelijke resultaten naar voren. Flight en Forth vinden in hun onderzoek dat gewelddadige jongeren geen verschil in gehechtheid laten zien met vader, moeder en vrienden. Flight en Forth vonden wel een verschil bij de

adolescenten die psychopathische trekken vertonen. Deze mannelijke adolescenten zijn minder gehecht aan hun vader. Zij vinden geen relatie tussen psychopathische trekken en de gehechtheidrelatie met moeder (Flight & Forth, 2007).

Flight en Forth (2007) hebben in hun onderzoek gebruik gemaakt van de Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA) om gehechtheid vast te stellen. De onderzoekers geven als verklaring voor de resultaten dat er mogelijk te veel gekeken wordt naar de huidige relatie met de ouders. Zij geven dan ook aan dat het waardevoller kan zijn om naar de

gehechtheidrelatie op jonge leeftijd te kijken. Flight en Forth (2007) gaven ook als reden dat de IPPA een zelfrapportage lijst is en dat dit mogelijk geen correct beeld heeft geschetst van de daadwerkelijke relatie (Flight & Forth, 2007).

In het onderzoek van Holmqvist (2008), bij 47 jonge mannelijke criminelen, werd helemaal geen relatie gevonden tussen gehechtheid en psychopathie. Als verklaring voor het vinden van geen relatie heeft Holmqvist (2008) aangegeven dat de jongeren uit het onderzoek ernstig crimineel gedrag vertonen. Het criminele gedrag past niet bij de leeftijd van de

jongeren en hierdoor zijn de jongeren mogelijk atypisch wat betreft hun sociale leven en wellicht ook hun persoonlijkheidsaspecten (Holmqvist, 2008).

Huidig onderzoek

Ondanks dat er al eerder onderzoek is gedaan naar de relatie tussen gehechtheid en psychopathie is een nieuw onderzoek relevant. De onderzoeken hebben namelijk geen

(11)

consistent beeld gegeven over de relatie.

De relatie tussen gehechtheid en psychopathie is te verklaren doordat psychopathische trekken worden gezien als het resultaat van psychosociale problemen waaronder problemen met de hechting (Nakash-Eisikovits, Dutra, & Westen, 2002). Dit veronderstelt dat indien jongeren een kwalitatief slechte gehechtheidrelatie hebben, deze meer psychopathische trekken zouden moeten vertonen dan de jongeren met een goede gehechtheidrelatie.

De relatie tussen psychopathie en gehechtheid kan worden beïnvloed door

verschillende factoren. Een van de factoren die van invloed is, is de leeftijd van een jongere (Harpur & Hare, 1994) en naarmate een kind ouder wordt de invloed van de

gehechtheidrelatie met de ouders minder (Hoeve et al., 2012). Daarnaast is ook het geslacht van de ouders een factor die de relatie kan beïnvloeden (Hoeve et al., 2012).

Het huidige onderzoek tracht bij te dragen aan meer inzicht over de relatie tussen gehechtheid en psychopathie en de factoren die van invloed kunnen zijn op deze relatie. De

onderzoeksvraag van dit onderzoek is daarom: ‘In hoeverre kan psychopathie bij ernstige criminele jongeren en jong volwassenen verklaard worden vanuit de gehechtheidrelatie met de vader en moeder en wat is de invloed van de leeftijd van de jongere en het geslacht van ouders hierbij?’

De eerste deelvraag is: Is er een verband tussen de leeftijd en de gehechtheidrelatie van de jongeren met de ouders? De hypothese is dat de gehechtheidrelatie afneemt. De oudste jongeren in de onderzoeksgroep zullen een minder sterke gehechtheidrelatie hebben dan de jongste uit de groep.

De tweede deelvraag is: Is er een verband tussen de leeftijd van de jongeren en psychopathie? De hypothese is dat er een verband is, de oudere jongeren zullen lager scoren op de

totaalscore door de mogelijke afname van bepaalde factoren.

De derde deelvraag is: Verschilt de kwaliteit van de gehechtheid van de jongeren aan vader en aan moeder? De hypothese van deze vraag is dat de er een verschil is en dat de jongeren een sterkere gehechtheidrelatie hebben met hun vader.

De vierde deelvraag is: Is er een verband tussen de gehechtheidrelatie van de jongere met de ouders en psychopathie? De hypothese is dat er een relatie is tussen de gehechtheidrelatie van de jongere en psychopathie.

(12)

De vijfde deelvraag is: Wordt de gehechtheidrelatie van de jongeren met de ouders en psychopathie beïnvloed door de leeftijd van de jongere en het geslacht van de ouder? De hypothese is dat de relatie beïnvloed wordt door de leeftijd van de jongere en door het geslacht van de ouders.

Methode

Participanten

De participanten in dit onderzoek waren jongeren die meedoen aan het onderzoek naar de effectiviteit van Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT). NPT is een intensief

nazorgtraject van negen maanden of een jaar dat ingezet wordt om de recedivekans van jongeren en jongvolwassenen te verminderen. NPT wordt aangeboden in Den Haag, Amsterdam en Utrecht. De jongere krijgt gedurende het traject van NPT een

interventiemedewerker toegewezen die met de jongere bepaalt welke hulp nodig zal zijn om de kans op recidive te verminderen. Er wordt getracht delictgerelateerde denkpatronen en gedrag te veranderen en sociale vaardigheden te vergroten. De intensiteit van de begeleiding is in het begin zeer groot en neemt gedurende het traject af. Tijdens het traject wordt er samengewerkt met de familie, school en werk van de jongere.

De jongeren die in aanmerking komen voor NPT zijn in de leeftijd van 16 tot en met 23 jaar en keren zij na een periode van minimaal 3 maanden vrijheidsbeneming terug in de maatschappij. Daarnaast hebben zij minimaal 3 delicten op hun naam staan, waarvan minimaal 1 ernstig delict. Tevens moet er sprake zijn van een gemiddeld tot hoog recidive risico en de jongeren moeten enigszins gemotiveerd zijn om te stoppen met criminaliteit.

Aan het onderzoek hebben 140 jongeren meegedaan. Het merendeel van de

participanten was mannelijk (N=135), maar er hebben ook meisjes meegedaan (N=5 ). Dit aantal was echter zo laag dat deze niet meegenomen zijn in het onderzoek. De jongens in het onderzoek waren gemiddeld 19,4 jaar oud met een minimum van 15 jaar en een maximum van 26 jaar. Aan het onderzoek hebben jongeren van verschillende opleidingsniveaus en etnische achtergronden meegedaan. 50 procent van de jongeren heeft MBO gedaan en 33 procent heeft VMBO gedaan. De jongeren uit het onderzoek hebben een verschillende etniciteit. Van de jongeren is 23 procent Nederlands. De overige jongeren zijn onder andere Turks (6 procent), Marokkaans (16 procent) of Surinaams (10 procent). Meer dan de helft van de jongeren kwamen uit een gebroken gezin. Bij 54 procent van de jongeren waren de ouders gescheiden.

(13)

Procedure

De gegevens die gebruikt zijn in dit onderzoek, werden verzameld voor het onderzoek naar de effectiviteit van NPT aan de Universiteit van Amsterdam. NPT wordt uitgevoerd door Spirit te Utrecht en Amsterdam en door het JIT te Den Haag. Jongeren die aangemeld zijn bij Spirit of het JIT, zijn at random, dus per toeval, aangewezen aan NPT of aan de controle groep die de gebruikelijke behandeling krijgt.

Voor het onderzoek naar de effectiviteit van NPT vullen de jongeren in ongeveer anderhalf uur verschillende gestandaardiseerde vragenlijsten in over sociaal demografische kenmerken, sociale wenselijkheid, delinquentie, gehechtheid en psychopathie. De

vragenlijsten worden ingevuld onder begeleiding van onderzoeksassistenten en Master scriptiestudenten bij de jongere thuis of op een locatie van het JIT of Spirit. Het onderzoek bestaat uit vier meetmomenten waarbij telkens vragenlijsten worden afgenomen. Het eerste meetmoment van het onderzoek is als een jongere in de laatste fase van zijn detentie zit of bij de start van de nazorginterventie. Het tweede meetmoment vindt plaats gedurende hun interventie. Meetmoment drie vindt plaats na afloop van de interventie. Het laatste

meetmoment is een jaar na het einde van de interventie. Voor het huidige onderzoek zal alleen gebruik worden gemaakt van relevante vragenlijsten op meetmoment één.

De jongeren die meedoen aan het onderzoek krijgen na afloop van iedere meting een vergoeding van twintig euro. Tevens ondertekenen de jongeren voor aanvang van het onderzoek een informed consent formulier, waarmee de jongere aangeeft te begrijpen waar het onderzoek over gaat en toestemming geeft voor het gebruik van de data voor het onderzoek (James, van der Laan, Stams, & Asscher, 2011).

Meetinstrumenten Psychopathie

Frick en Hare (2001) hebben de Antisocial Process Screening Device (APSD) ontwikkeld om de psychopathie van kinderen en adolescenten te bepalen. De APSD bestaat uit twintig items die door de kinderen en adolescenten zelf worden ingevuld. Naast de versie voor kinderen en adolescenten is er een versie voor ouders en leraren.

Toen de APSD is ontwikkeld richtte deze zich op twee kenmerken: Callous-Unemotional (CU) (hardheid/ongevoeligheids) kenmerken en impulsief probleemgedrag. Later is er een derde kenmerk aan toegevoegd. Hierdoor meet de APSD nu ook narcistische kenmerken. Voor het meten van de CU kenmerken zitten er zes items in de vragenlijst,

(14)

impulsiviteit beslaat vijf items en narcistische kenmerken beslaat zeven kenmerken. Twee items hebben geen invloed op deze factoren. De items worden beantwoord op een 3-punts likertschaal, met antwoorden van helemaal niet waar tot helemaal waar (Frick & Hare, 2001; Vitacco, Rogers, & Neumann, 2003).

De Inventory of Callous-Unemotional traits, ICU, bestaat uit 24 items die worden beantwoord op een 4-punts likertschaal. De vragenlijst is onderverdeeld in drie schalen: hardheid, ongevoeligheid, zorgeloosheid (Essau, Sasagawa, & Frick, 2006).

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een samengevoegde vragenlijst van de APSD en de ICU. Doordat enkele items van de vragenlijsten overlap vertoonden zijn deze items verwijderd uit de vragenlijst. Zo is er een vragenlijst ontstaan bestaand uit 37 items. De 37 items worden beantwoord op een 4-punts likertschaal van helemaal oneens tot helemaal mee eens. Een voorbeeld item van de Callousness schaal is: ‘Ik uit mijn gevoelens

gemakkelijk’. Een voorbeeld van de Uncaring schaal is: ‘Ik geef gemakkelijk fouten toe’. Een voorbeeld van de Impulsivity schaal is: ‘Ik verveel me snel’. Een voorbeeld van de Narcissism schaal is: ‘Ik schep behoorlijk op over alles’. Een voorbeeld van de Unemotional schaal is: ‘Ik laat mijn gevoelens niet aan anderen zien’. Een voorbeeld van de Callous-unemotional schaal is: ‘Ik ben bezorgd over de gevoelens van anderen’. (Van Vugt, 2011). De interne

consistentie van de samengestelde vragenlijst is met een Cronbachs alpha van .67 prima. De interne consistentie van de subschalen varieerde van .63 tot 1.00.

Gehechtheid

De Inventory of Parent and Peer Attachment (IPPA) meet de kwaliteit van de gehechtheidrelaties van adolescenten met hun vader en moeder. De vragenlijst bestaat uit twaalf items over de gehechtheidrelatie moeder en twaalf over deze relatie met vader, die beantwoord worden op een 4-punts likertschaal van helemaal oneens tot helemaal mee eens. De IPPA bestaat uit drie schalen. De eerste subschaal is de Communicatieschaal, die nagaat of een adolescent in staat is om goed met zijn/haar ouders te communiceren. Een item van deze schaal is: ‘Ik vertel mijn vader over mijn problemen en zorgen’. De tweede schaal is de Vertrouwenschaal, die meet in hoeverre een adolescent vertrouwen heeft in dat zijn/haar gevoelens en wensen gerespecteerd en geaccepteerd worden door zijn/haar ouders. Een item van deze schaal is: ‘Mijn moeder accepteert mij zoals ik ben’. De laatste schaal is de

vervreemding/warmte-schaal die meet of een adolescent negatieve gevoelens heeft ten opzicht van ouders. Een item van deze schaal is: ‘Ik krijg te weinig aandacht van mijn moeder’

(Armsden & Greenberg, 1987). De IPPA is valide en betrouwbaar voor het meten van de

(15)

gehechtheid aan gehechtheidfiguren (Lopez & Gover, 1993; Lyddon, Bradford, & Nelson, 1993). De interne consistentie van de samengestelde vragenlijst is uitstekend met een

Cronbachs alpha van .80. De interne consistentie van de subschalen varieerden van .64 tot .80

Analyses

Om vast te kunnen stellen of er een relatie is tussen de leeftijd van de jongeren en de gehechtheidrelatie is er gebruik gemaakt van de Pearson correlatie. Deze analyse is tevens gebruikt om vast te stellen of er een relatie is tussen de leeftijd van de jongeren en

psychopathie. Om te bepalen of de gehechtheidrelatie van de jongeren met vader en moeder verschilt, is er gepaarde T-toets uitgevoerd. Er is met de Pearson correlatie vastgesteld of er een relatie is tussen de gehechtheidrelatie van de jongere en psychopathie. Als laatste is er een regressieanalyse uitgevoerd om vast te stellen of de relatie tussen de gehechtheidrelatie en psychopathie wordt beïnvloed door leeftijd en geslacht van de ouder. Daarnaast zijn de beschrijvende statistieken bijgevoegd. Alle statistische berekeningen zijn uitgevoerd met het statistische programma SPSS. 19.0

Resultaten

In tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken van de IPPA weergegeven. Deze gegevens zijn niet vergeleken met een normscore. Voor de gebruikte vragenlijst zijn de normgegevens nog niet bekend.

Tabel 1. Beschrijvende statistieken van de IPPA.

N M SD Gehechtheid 96 68.54 9.15 Gehechtheid ouders Moeder 120 32.79 4.49 Vader 102 29.60 6.03 Subschalen Communicatie 95 21.04 4.74 Vertrouwen 96 22.98 4.16 Vervreemding 96 28.15 3.61

In tabel 2 zijn de beschrijvende statistieken van de APSD-ICU weergegeven. Deze gegevens zijn niet vergeleken met een normscore. De gebruikte vragenlijst is een samengestelde lijst en normgegevens zijn nog niet bekend.

(16)

Tabel 2. Beschrijvende statistieken van de APSD-ICU. N M SD Psychopathie 127 73.59 13.25 Subschalen Caloussness 129 17.12 4.70 Unemotional 130 13.80 3.32 Uncarring 128 18.84 5.35 Impulsivity 130 8.34 2.99 Narcissism 130 9.11 3.27 CU 129 9.40 2.65

Om het verband tussen de leeftijd van de jongeren en de gehechtheidrelatie te analyseren is de correlatie berekend (zie Tabel 3).

Tabel 3. De relatie tussen leeftijd en gehechtheid. Leeftijd r Gehechtheid -.088 Gehechtheid ouders Moeder -.174 Vader .003 Subschalen Communicatie -.070 Vertrouwen -.016 Vervreemding -.130

Er is geen significant verband gevonden tussen de leeftijd van de jongere en gehechtheid. Er zijn tevens geen significante verbanden gevonden tussen de gehechtheid aan beide ouders en de leeftijd van de jongeren en tussen de subschalen van de IPPA en de leeftijd van de jongere. De uitkomsten laten echter wel zien dat de geringe verbanden bij alle factoren behalve met vader negatief waren. Geconcludeerd kan worden dat de leeftijd van de jongere geen invloed had op de gehechtheidrelatie.

Om het verband tussen de leeftijd van de jongeren en psychopathie te analyseren is ook de correlatie berekend (zie Tabel 4).

(17)

Tabel 4. De relatie tussen leeftijd en psychopathie Leeftijd r Psychopathie -.051 Subschalen Caloussness -.094 Unemotional .043 Uncarring -.045 Impulsivity .022 Narcissism -.098 CU -.040

Er is geen significant verband gevonden tussen psychopathie en de leeftijd van de jongere. Er zijn tevens geen verbanden gevonden tussen de subschalen van de APSD-ICU en de leeftijd van de jongere. De geringe verbanden zijn bijna allemaal negatief behalve de schalen

Unemotional en Impulsivity. Concluderend: de leeftijd van de jongere bleek niet van invloed te zijn op het vertonen van psychopathische trekken.

Met de gepaarde t-toets is geanalyseerd of er een verschil is in de kwaliteit van de gehechtheid aan moeder en aan vader (zie Tabel 5).

Tabel 5. Verschil tussen de kwaliteit van de gehechtheid aan moeder en vader

M SD t df Sig. (2-zijdig)

Moeder-Vader 2.91 5.80 4.91 95 .000

Uit de analyse is naar voren gekomen dat er een verschil is tussen de gehechtheid van de jongere aan moeder (M= 32.79, SD= 4.53) en aan vader (M= 29.89, SD= 5.83), het verschil is significant; t(95) = 4.91, p = .000. Concluderend: De gehechtheid aan de moeder was sterker dan aan de vader.

Met de Pearson correlatie is gekeken of er een relatie is tussen de gehechtheidrelatie en psychopathie (zie Tabel 6).

Tabel 6. Relatie tussen gehechtheid en psychopathie

Psychopathie

Gehechtheid -.411*

* = p < .01

(18)

Uit de analyse is naar voren gekomen dat er een significant negatief verband is tussen de gehechtheidrelatie met de ouders en psychopathie is. Concluderend: een sterke hechting resulteert in minder psychopathie.

Om vast te stellen of de relatie tussen de gehechtheidrelatie en psychopathie beïnvloed wordt door de leeftijd van de jongere en het geslacht van de ouders zijn er regressieanalyses uitgevoerd (zie Tabel 7).

Tabel 7. Regressieanalyses gehechtheid en psychopathie

B SE(B) β Vader Leeftijd -.967 1.385 -.068 Vader -4.285 1.297 -.320* Leeftijd x Vader .591 1.412 .041 Moeder Leeftijd -.661 1.194 -.051 Moeder -3.716 1.200 -.286* Leeftijd x Moeder -.340 1.355 -.023 * = p < .05

Uit de analyse is naar voren gekomen dat leeftijd en het geslacht van de ouder geen

significante bijdragen leveren. Het model voor zowel moeder [F(3,114) = 3,23, p < .05] als vader [F(3,95) = 3,90 p < .05] is significant en verklaren 7,8 en 11,0 procent. Concluderend: leeftijd en het geslacht van de ouder zijn niet van invloed op de relatie tussen de

gehechtheidrelatie en psychopathie.

Discussie

In het huidige onderzoek is onderzocht in hoeverre psychopathie bij ernstige criminele jongeren en jong volwassenen verklaard kan worden vanuit de gehechtheidrelatie met de vader en moeder en wat de invloed is van de leeftijd van de jongeren en het geslacht van de ouders.

Als eerste is onderzocht of leeftijd van invloed is op de gehechtheidrelatie en op psychopathie. Tevens is er onderzocht of er een verschil is in de kwaliteit van de gehechtheid aan vader en aan moeder. Daarna is er onderzocht of er relatie is tussen de gehechtheidrelatie en psychopathie. Als laatste is onderzocht of de relatie tussen de gehechtheidrelatie en psychopathie beïnvloed wordt door de leeftijd van de jongere of door het geslacht van de ouders. Op basis van het huidige onderzoek kunnen er verschillende conclusies getrokken

(19)

worden.

Als eerste is er geen relatie gevonden tussen de leeftijd van de jongere en

gehechtheidrelatie van de jongere met zijn ouders. Dit komt niet overeen met wat Hoeve et al. (2012) vonden in hun meta-analyse. In hun onderzoek kwam naar voren dat naarmate een kind ouder wordt de invloed van de gehechtheidrelatie met de ouders op delinquentie minder wordt.

Een verklaring voor het niet overeenstemmen van de resultaten kan mogelijk gezocht worden bij de jongeren zelf. De jongeren uit het huidige onderzoek hebben meerdere delicten op hun naam waarvan er minimaal een ernstig is. Het gedrag dat de jongeren laten zien, waaronder het plegen van ernstige delicten, past volgens Holmqvist (2008) niet bij hun leeftijd en hierdoor zijn de jongeren mogelijk atypisch wat betreft hun sociale leven en wellicht ook hun persoonlijkheidsaspecten.

Daarnaast is een mogelijke verklaring dat, doordat de gehechtheidrelatie slechts op één moment is afgenomen en de IPPA een zelfrapportage lijst is, er een vertekenend beeld is ontstaan over de daadwerkelijke relatie (Flight & Forth, 2007). De jongeren uit het onderzoek hebben zich bijna allemaal vrijwillig aangemeld voor NPT, wat duidt op motivatie om te veranderen. Gedurende het programma wordt er aandacht besteed aan het verbeteren van de relatie met de ouders. Dit kan er toe hebben geleid dat de jongeren de relatie met hun ouders als goed hebben gerapporteerd terwijl deze mogelijk jaren niet goed was.

Uit het onderzoek komt ook naar voren dat er geen relatie is tussen de leeftijd van de jongere en psychopathie. Dit komt overeen met wat Harpur en Hare (1994) concluderen in hun onderzoek. Zij concludeerden dat slechts bepaalde factoren waaronder de drang naar sensatie, het opzoeken van risico’s, impulsief gedrag en het vermijden van eentonigheid afnemen (Harpur & Hare, 1994). Echter Harpur en Hare (1994) suggereerden ook dat deze veranderingen mogelijk niet betekenen dat er een afname is van de psychopathische trekken.

In het huidige onderzoek werd echter verwacht dat de totaal score op psychopathie wel zou afnemen met de leeftijd, door bijvoorbeeld de verminderde impulsiviteit bij de oudste jongeren (Harpur & Hare, 1994). Echter de factor impulsiviteit is in het huidige onderzoek niet afgenomen. Mogelijk is dit te verklaren doordat er te weinig spreiding was in de leeftijd van de jongeren. De gemiddelde leeftijd van de jongeren was 19 jaar oud en pas na de

adolescentie nemen enkele factoren, waaronder het opzoeken van sensatie af (Giambra, Camp, & Grodsky, 1992). Het kan zijn dat ook impulsiviteit pas na de adolescentie afneemt.

(20)

Als derde is onderzocht of de gehechtheidrelatie van de jongere met moeder verschilt van die met vader. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de gehechtheidrelatie verschilt. De jongeren hebben een betere gehechtheidrelatie met moeder dan met vader. Dit komt niet overeen met het onderzoek van Hoeve et al. (2012). In hun onderzoek waren de criminele jongeren meer gehecht aan vader dan aan moeder. Echter, de resultaten stemmen wel overeen met wat Flight en Forth (2007) in hun onderzoek hebben gevonden.

In het huidige onderzoek is geen onderscheid gemaakt tussen jongeren die gehechtheid hebben gerapporteerd over één ouder of over beide. Er is daarom een controle analyse

uitgevoerd, waarbij alleen de jongeren zijn meegenomen die over beide ouders de vragenlijst hebben ingevuld. Echter na de analyse te hebben uitgevoerd, is er geen verschil gebleken. De gehechtheidrelatie van de jongeren met moeder is nog steeds beter dan die met vader.

Een mogelijke verklaring voor de resultaten is, dat de vaders van de jongeren vooral de rol van gezagdrager hebben gehad en minder die van gehechtheidfiguur (Verschueren, 1998). Daarnaast is een mogelijke verklaring te vinden in de gezinssamenstelling van de jongeren. Veel van de jongeren (54%) komen uit gezinnen waarvan de ouders zijn gescheiden. Na een scheiding trekken veel vaders zich terug in een passieve rol (Verschueren, 1998). Dit kan de gehechtheidrelatie van de jongeren met vader negatief beïnvloed hebben.

In het huidige onderzoek is naar voren gekomen dat er een relatie is tussen

psychopathie en de gehechtheidrelatie van de jongeren met de ouders. Gehechtheid hangt negatief samen met psychopathische trekken. Een sterke hechting resulteert dus in minder psychopathie. Dit komt overeen met eerdere onderzoeken waaronder de meta-analyse van Van der Zouwen (2011).

Als laatste is onderzocht of de relatie tussen de gehechtheidrelatie en psychopathie beïnvloed wordt door de leeftijd van de jongeren en het geslacht van de ouders. Echter, uit de analyses is gebleken dat leeftijd niet van invloed was op de gehechtheidrelatie en op

psychopathie. Er is ook gebleken dat de gehechtheidrelatie van de jongeren met moeder en vader wel verschilde. Hierdoor is de verwachting bijgesteld. De verwachting is daardoor geworden: alleen het geslacht van de ouders zal invloed hebben op de relatie tussen de gehechtheidrelatie en psychopathie.

In het onderzoek is naar voren gekomen dat de leeftijd van de jongeren en het geslacht van de ouders beiden niet van invloed zijn op de relatie tussen de gehechtheidrelatie en psychopathie.

Een mogelijke verklaring is gezocht bij de relatie die de jongeren uit het onderzoek met hun ouders hadden. De jongeren uit het onderzoek hebben een goede relatie met moeder

(21)

wat volgens Van den Bogaard (2007) bij jongeren met psychopathie als beschermende factor zou kunnen fungeren. Kijkend naar de relatie met vader vinden Hoeve et al. (2012) dat een verstoorde gehechtheid aan vader moet worden erkend als risicofactor voor jongens. Mogelijk is de relatie van de jongeren met moeder en vader niet sterk genoeg om van invloed te kunnen zijn op de relatie tussen psychopathie en gehechtheid.

De conclusie die op basis van dit onderzoek gesteld kan worden is: dat psychopathie verklaard kan worden vanuit een verstoorde gehechtheidrelatie. Echter de leeftijd van de jongeren en het geslacht van de ouders is niet van invloed op de relatie tussen de

gehechtheidrelatie en psychopathie.

Zwakke en sterke kanten van het onderzoek

Het huidige onderzoek kent zwakke en sterke kanten. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de vragenlijsten voor het onderzoek naar NPT. Het onderzoek naar NPT maakt enkel gebruik van zelfrapportagelijsten. Zelfrapportagelijsten hebben als nadeel dat zij mogelijk geen correct beeld schetsen. Jongeren overschatten of onderschatten relaties of hetgeen dat zij kunnen (Flight & Forth, 2007).

Een ander nadeel van dit onderzoek is dat er voor de vragenlijst waarmee psychopathie is gemeten geen klinische scores zijn. Hierdoor is niet vast te stellen of de jongeren meer psychopathische trekken vertonen dan jongeren uit de normale populatie.

Daarbij is het echter een voordeel dat de jongeren wisten dat er geen negatieve

consequenties zaten aan het onderzoek. Dit kan ervoor hebben gezorgd dat de jongeren eerlijk hebben geantwoord.

Vervolgonderzoek en implicaties voor de praktijk

Het huidige onderzoek zou gerepliceerd moeten worden maar dan bij niet-delinquente jongeren. Veel van de onderzoeken naar psychopathie worden uitgevoerd bij delinquente jongeren of volwassenen. Onderzoek bij niet delinquente jongeren zou meer duidelijkheid kunnen scheppen over het ontstaan van psychopathische trekken en in dit geval over factoren die de relatie tussen gehechtheid en psychopathie beïnvloeden.

Het is tevens aan te bevelen een longitudinaal onderzoek te doen. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat de relatie tussen jongeren en hun ouders verandert naarmate de jongeren ouder worden (Hoeve et al., 2012). Het is interessant te onderzoeken hoe deze relatie verandert en wat dit voor een invloed heeft op het vertonen van psychopathische trekken.

(22)

Ook longitudinaal onderzoek naar de relatie tussen leeftijd en psychopathie is

wenselijk. Hare en Harpur (1994) concludeerden in hun onderzoek dat slechts enkele factoren van psychopathie afnemen naarmate jongeren ouder worden echter over het effect van deze afname is weinig bekend.

Er kunnen voor de praktijk verschillende aanbevelingen worden gedaan. Uit het

huidige onderzoek is gebleken dat de gehechtheidrelatie van de jongeren met vader en moeder verschilt. Hoeve et al. (2012) vonden in hun onderzoek ook een verschil tussen de

gehechtheid met moeder en vader. De onderzoekers concludeerden dat een verstoorde

gehechtheid met vader erkend moet worden als risicofactor voor jongens. Het kan daarom van belang zijn dat hulpverleners meer aandacht besteden aan de gehechtheidrelatie van jonge kinderen en hun ouders.

In het huidige onderzoek is gebleken dat veel van de jongeren gescheiden ouders hebben (54%). Uit onderzoek van Spruijt en Duindam (2004) is gebleken dat jongens na de scheiding van hun ouders meer riskante gewoonten vertonen dan jongens uit intacte gezinnen. Tevens scoren de jongens hoger op delinquentie. Mogelijk leid de scheiding van ouders tot een grotere kans op een verstoorde gehechtheidrelatie tussen vaders en zonen. Meer aandacht voor jongens met gescheiden ouders kan mogelijk bijdragen aan een vermindering van riskante gewoonten en van het plegen van delicten.

Literatuur

Allen, J.P., Moore, C., Kuperminc, G., & Bell, K. (1998).Attachment and Adolescent Psychosocial Functioning.Child Development, 69(5), 1406-1419.

Armsden, G.C., & Greenberg, M.T. (1987). The inventory of parent and peer attachment: individual differences and their relationship to psychological well-being in

adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 16, 427-454.

Blair, R.J.R. (2003). Neurobiological basis of psychopathy. British Journal of Psychiatry, 182, 5-7.

Boogaard van den, M. (2007). Gezondheidsraad, Preventie en behandeling van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Den Haag: Gezondheidsraad. In: pedagogiek, 27(2), 176-178. Bogaerts, S., Buschman, J., Kunst, M., & Winkel, F. (2010). Intra- and extra-familial child

molestation as pathways building on parental and relational deficits and personality disorders. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 54(4), 478-493.

(23)

Bolwby, J. (1973). Attachment and loss. New York: Basic Books. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 44(6). 400-411.

Bretherton, I. (1990). Communication patterns, internal working models, and the intergenerational transmission of attachment relationships. Infant Mental Health

Journal, 11(3), 237–252.

Brody, Y., Rosenfeld, B. (2002). Object relations in criminal psychopaths. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology,46(4), 400-411. Buist, K.L., Dekovic, M., Meeus, W., & Aken van, M.A.G. (2004). Gehechtheid en

internaliserend en externaliserend probleemgedrag bij adolescenten. Kind en

Adolescent, 25, 80-90.

Cooke, D. J., & Michie, C. (2001). Refining the construct of psychopathy: Towards a hierarchical model. Psychological Assessment, 13, 171–188.

Cooke, D. J., Michie, C., Hart, S. D., & Clark, D. A. (2004). Reconstructing psychopathy: Clarifying the significance of antisocial and socially deviant behavior in the diagnosis of psychopathic personality disorder. Journal of Personality Disorders, 18, 337–357.

Custer, K.E.P.T., & Engels, R.C.M.E. (2003). Delinquentie van adolescenten:De rol van delinquente vrienden en emotionele problemen. Pedagogiek, 2, 137-155.

Essau, C.A., Sasagawa, S. & Frick, P.J. (2006). Callous-unemotional traits in a community sample of adolescents. Assessment, 13, 454-469.

Farrington, D.P. (2005). The importance of child and adolescent psychopathy. Journal of Abnormal Child Psychology, 33, 489-497.

Fite, P.J., Greening, L., & Stoppelbein, L. (2008). Relation between parenting stress and psychopathic traits among children. Behavioral Sciences and the Law, 26(2), 239-248. Flight, J.I., & Forth, A.E. (2007). Instrumentally violent youths. Criminal Justice and

Behavior, 34(6), 739-751.

Forth, A.E., & Mailloux, D.L. (2000). Psychopathy in youth: What do we know? In C.B. Gacono (Ed.), The clinical and forensic assessment of psychopathy (pp. 25-54). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Flexon, J.L., & Meldrum, R.C. (2013). Adolescent Psychopathic Traits and Violent

Delinquency: Additive and Nonadditive Effects With Key Criminological Variables. Youth Violence and Juvenile Justice. Gepubliceerd door SAGE online op 07-01-2013. Frick, P.J., & Hare, R.D. (2001). The antisocial process screening device. Toronto, Canada:

Multi-Health Systems.

(24)

Giambra L, Camp C, Grodsky A. 1992. Curiosity and stimulation seeking across the adult life span: Cross sectional and 6 to 8 year longitudinal findings. Psychology and Aging, 7, 150-157.

Hare, R. D. (2003). Manual for the Revised Psychopathy Checklist. Toronto, Canada: Multi Health Systems.

Hare, R.D., McPherson, L.M., & Forth, A.E. (1988). Male Psychopaths and Their Criminal Careers. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 56(5),710-714.

Harpur, T.J., & Hare, R.D. (1994). Assessment of Psychopathy as a Function of Age. Journal of Abnormal Psychology, 103(4), 604-609.

Heiden-Atteman, N., & Van der Bol, M.W. (2000). Moeilijke jeugd: Risico- en protectieve factoren de ontwikkeling van delinquent gedrag in een groep risicojongeren. WODC, Rapport nr.:183.

Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press.

Hoeve, M., Dubas, J. S., Eichelsheim, V. I., Van der Laan, P. H., Smeenk, W. H., & Gerris, J. R. M. (2009). The relationship between parenting and delinquency: a meta-analysis.

Journal of Abnormal Child Psychology, 37(6), 749–775.

Hoeve, M., Stams, G.J.J.M., Put, van der C.E., Semon Dubas, J., Laan, van der P.H., & Gerris. J.R.M. (2012). A Meta-analysis of Attachment to Parents and Delinquency.

Journal of Abnormal Child Psychology. 40, 771–785.

Holmqvist, R (2008). Psychopathy and affect consciousness in young criminal offenders. Journal of Interpersonal Violence, 23(2), 209-224.

James, C., Laan, P. van der., Stams, G.J., & Asscher, J. (2011). Onderzoeksprotocol: evaluatieonderzoek Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Lodewijks, H. (2007). Interventies bij jongeren in justitiële behandelinrichtingen. De stand van zaken. Tijdschrift voor Psychotherapie, 33, 82-101.

Lodewijks, H., Ruiter de, C., & Doreleijers, T. (2003). Risicotaxatie en risicohantering van gewelddadig gedrag bij adolescenten. Directieve Therapie, 23, 13-21.

Lopez, F.G., & Gover, M.R. (1993). Self-report measures of parent-adolescent attachment and seperation-individuation: a selective review. Journal of Counseling and Development, 71, 560-569.

Lyddon, W.J., Bradford, E., & Nelson, J.P. (1993). Assessing adolescent and adult attachment: a review of current self-report measures. Journal of Counseling and Development, 64, 237-243.

(25)

Nakash-Eisikovits, O., Dutra, L., & Westen, D. (2002). Relationship between attachment patterns and personality pathology in adolescents. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41, 1111-1123.

Rice, M.E., Harris, G.T., & Cormier, C.A. (1992). An evaluation of a maximum security therapeutic community for psychopaths and other mentally disordered offenders. Law and Human Behavior, 16, 399-412.

Ruiter de, C., & Scholing, A. (2003). Diagnostiek en behandeling in een forensische setting: een kwestie van aan- en afleren. Directieve therapie, 23, 1, 2-4.

Rutenfrans, C.J.C., & Terlouw, G.J. (1994). Delinquentie, sociale controle en 'life events'. Eerste resultaten van een longitudinaal onderzoek. In: Onderzoek en beleid. Den Haag: WODC.

Spruijt, E., & Duindam, V. (2004). Jongens en jonge mannen na ouderlijke scheiding. Pedagogiek, 24(1), 72-82.

Sroufe, L. A., Carlson, E. A., Levy, A. K., & Egeland, B. (1999). Implications of attachment theory for developmental psychopathology. Development and Psychopathology, 11, 1–13.

Verschueren, K. (1998). Vaders, vaders kritisch bekeken. Kind en adolescent, 19, 148-153. Vitacco, M.J., Rogers, R., & Neumann, C.S. (2003). The Antisocial Process Screening

Device: An Examination of its Construct and Criterion-Related Validity.Assessment, 10, 143-150.

Vugt, van E.S. (2011). Moral Development and Juvenile Sex Offending. Proefschrift: Amsterdam.

Weijers, I. (2008). Het gaat niet slecht met de Nederlandse jeugd. In: Justitiële verkenningen: Twaalfminners. Den Haag: WODC.

Zouwen, van der M. (2011). The relation between attachment and psychopathy: A Meta Analysis. Master thesis: Amsterdam.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To determine the detection limit of the nanogap IDEs, we applied a step-function with different levels of acetone concentration (Fig.. For high concentrations that are depicted in

Bouwmeester (2010) explains this by different advisory epistemologies of academic experts (trained policy analysts focusing on descriptive and causal analysis in line with

Op twee bedrijven (Bosma Zathe en Cranendonck) levert witvuilen de belangrijkste bijdrage aan vruchtbaarheidsaan- doeningen en op één bedrijf (De Vlierd) zijn even- veel

Given that the current research found that religion is seen as a core part of Muslims’ identity and that previously conducted studies (Chapman, 2010; Fisher et al., 2010;

The objective of this research is firstly to investigate the relationship between work and dignity according to working children of the cities of La Paz and El Alto,

De gebruikers, de aanbieders en de verzekeraars vormen daarbij het zo- genaamde middenveld. Het EVA Zorg en Welzijn wordt aangestuurd door een eigen raad van bestuur. De actoren

De chirurg neemt voor de ingreep foto’s en maakt een tekening op uw borsten die gebruikt wordt als richtlijn tijdens de ingreep.. Nadat de anesthesist u in slaap heeft gebracht voert

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*