• No results found

De mediërende rol van slaaphygiëne : een onderzoek naar de relaties tussen opvoeding, slaaphygiëne en slaap.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De mediërende rol van slaaphygiëne : een onderzoek naar de relaties tussen opvoeding, slaaphygiëne en slaap."

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De mediërende rol van slaaphygiëne

Een onderzoek naar de relaties tussen opvoeding,

slaaphygiëne en slaap

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam L.A.E. Zwart 1e beoordelaar/begeleider: A. van Maanen MSc 2e beoordelaar: dr. A.M. Meijer Amsterdam, januari2013

(2)

Inhoudsopgave 1. Abstract 3 2. Inleiding 4 Slaap 4 Slaapduur en slaapkwaliteit 4 Chronisch slaaptekort 5 Slaapproblemen 6 Opvoeding 6 Slaaphygiëne 8 Maatschappelijke relevantie 8 Vraagstelling 9 Hypotheses/verwachtingen 9 3. Methode 11 Onderzoeksdesign 11 Procedure 11 Selectie proefpersonen 12 Meetinstrumenten 12 Slaapduur vragenlijst 12 Slaapkwaliteit vragenlijst 13

Chronisch Slaaptekort vragenlijst 13

Parenting Behavior Questionnaire 13

Slaap Hygiëne Balans voor Kinderen 14

Statistische analyse 15

4. Resultaten 17

Beschrijvende analyses 17

Correlaties, gemiddelden en standaarddeviaties 18

Regressieanalyses 20 Aroian-test 24 5. Discussie 25 Conclusie en beperkingen 25 Suggesties 30 6. Literatuurlijst 32

(3)

Abstract

De mediërende rol van slaaphygiëne

Een onderzoek naar de relaties tussen opvoeding, slaaphygiëne en slaap.

Het doel van deze scriptie is inzicht te krijgen in de relaties tussen opvoeding, slaaphygiëne en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort bij Nederlandse kinderen in de

leeftijdsgroep van 7 tot en met 12 jaar. Een ander doel van deze scriptie is te kijken of slaaphygiëne de relatie tussen opvoeding en slaap medieert. 104 kinderen hebben de vragenlijst ingevuld. Om de relaties te onderzoeken, zijn regressieanalyses uitgevoerd. Er werden negatieve relaties gevonden tussen autoritaire controle en slaaphygiëne en tussen slaaphygiëne en chronisch slaaptekort en positieve relaties tussen slaaphygiëne en

slaapkwaliteit en tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort. Slaaphygiëne medieert de relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort. Het blijkt dat slaaphygiëne een belangrijke rol speelt bij slaap en slaapproblemen. Daarom is het belangrijk dat er meer aandacht komt voor de invloed van slaaphygiëne in zowel de klinische praktijk als in onderzoek.

The mediating role of sleep hygiene

A study about the relationships between parenting, sleep hygiene and sleep.

The purpose of this study was to understand the relationships between parenting, sleep hygiene and sleep duration, sleep quality and chronic sleep reduction in Dutch school-aged children and to assess whether sleep hygiene practices mediate the relationship between parenting and sleep. 104 children completed the self-report questionnaire. To investigate these relationships regression analyses were conducted. Negative relationships were found between authoritarian control and sleep hygiene and between sleep hygiene and chronic sleep

reduction, and positive relationships between sleep hygiene and sleep quality and

authoritarian control and chronic sleep reduction. Sleep hygiene mediated the relationship between authoritarian control and chronic sleep reduction. It appears that sleep hygiene plays an important role in sleep and sleep problems. Therefore it is important that more attention is given to the influence of sleep hygiene in clinical practice and research.

(4)

Deze scriptie gaat over de relaties tussen opvoeding, slaaphygiëne en slaap bij kinderen. ‘Slaap wordt in het algemeen beschouwd als een periode van rust en herstel, waaraan we ons regelmatig overgeven in de hoop na enige tijd voldoende uitgerust te zijn om weer aan de slag te kunnen’ (Van Bemmel, Beersma, de Groen, & Hofman, 2001, p. 14). Als men gaat slapen, breekt er een periode van rust en energiebesparing aan. Een tweede functie van slaap is het bevorderen van lichamelijk herstel (Van Bemmel et al., 2001). Daarnaast is een goede hoeveelheid slaap van goede kwaliteit essentieel om te kunnen functioneren en belangrijk voor de algemene gezondheid (Jenni, & O’Connor, 2005; Nixon et al., 2008; Owens, Spirito, McGuinn, & Nobile, 2000). Slaap is dus een belangrijk onderdeel van het menselijk leven en slaap helpt ons goed te functioneren overdag (Spruyt, O’Brien, Cluydts, Verleye, & Ferri, 2005). Voor kinderen is slaap verder nog belangrijk omdat kinderen slaap nodig hebben om te groeien (Li et al., 2010). Op dit moment is er nog weinig bekend over de invloed van slaap op het functioneren van kinderen in de leeftijdscategorie 7-12 jaar. Volgens Spruyt et al. (2005) moet er meer onderzoek gedaan worden naar slaap in bovenstaande leeftijdscategorie. Ook in Owens et al. (2000) wordt aangegeven dat er nog weinig aandacht is voor slaap tijdens de periode 4 tot en met 11 jaar. In deze scriptie wordt ingegaan op slaap bij kinderen van 7 tot en met 12 jaar. In deze scriptie komen de slaapvariabelen slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort naar voren die hieronder besproken worden.

Slaapduur en slaapkwaliteit

Een aspect van slaap is slaapduur. Slaapduur is de tijd die mensen per nacht slapen. Wat betreft slaapduur verschillen mensen veel van elkaar. Er zijn mensen die aan vijf uur slaap per nacht voldoende hebben, de kortslapers. Andere mensen hebben ongeveer tien uur slaap nodig om uitgerust te zijn, deze mensen worden ook wel de langslapers genoemd. Uit onderzoek beschreven in het boek van Van Bemmel et al. (2001) blijkt dat weinig mensen (0.5%) minder dan vijf uur slapen. Ook het aantal mensen dat langer dan tien uur slaapt, is beperkt (1.5%). Dit onderzoek is uitgevoerd bij gezonde 30-jarige Amerikaanse mannen en vrouwen. Verder kwam uit dit onderzoek naar voren dat driekwart tussen de zeven en negen uur slaapt per dag (Van Bemmel et al., 2001). De slaapduur bij kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot en met 11 jaar is langer. Uit onderzoek van Owens et al. (2000) komt naar voren dat een kind in de leeftijdscategorie 4 tot en met 11 jaar gemiddeld 10.16 uren slaapt per nacht. Daarnaast is onderscheid gemaakt binnen deze leeftijdscategorie naar kleinere categorieën. Een kind van 4 of 5 jaar slaapt gemiddeld 10.38 uur, een kind van 6 tot en met 8 10.18 uur en een kind van 9

(5)

tot 11 9.94 uur. Een kind slaapt dus ten opzichte van volwassenen lang. Een kind heeft slaap nodig om te groeien, voor de emotionele ontwikkeling en voor het cognitief functioneren (Li et al., 2010).

Een ander aspect van slaap is slaapkwaliteit. Ook slaapkwaliteit is van belang voor goede slaap. Slaapkwaliteit wordt over het algemeen beschreven als het vermogen om in slaap te vallen en door te slapen (Dewald, Meijer, Oort, Kerkhof, & Bögels, 2010; Meijer, & van den Wittenboer, 2004). Daarnaast heeft slaapkwaliteit te maken met hoe de slaap ervaren wordt en of iemand uitgerust is na het opstaan (Dewald et al., 2010). Beide aspecten van slaap,

slaapduur en slaapkwaliteit, hebben invloed op moeheid, gedrag, cognitief functioneren en emotionele stemming (Dewald et al., 2010; Meijer, 2008). Slaapkwaliteit heeft een grotere invloed op deze aspecten dan slaapduur (Dewald et al., 2010).

Chronisch slaaptekort

Een langdurig slechte slaapkwaliteit of onvoldoende slaapduur kan leiden tot een chronisch slaaptekort (Meijer, 2008). Zoals hierboven beschreven is, zijn er verschillen in de

hoeveelheid slaap per nacht die een kind nodig heeft. Het is daarom per kind verschillend of het een te korte slaapduur heeft (Meijer, 2008). Chronisch slaaptekort houdt hier rekening mee doordat het de symptomen van slechte slaapkwaliteit en een te korte slaapduur in relatie tot iemands slaapbehoefte meet. Chronisch slaaptekort hangt samen met een verminderde gezondheid (Bartlett, Marshall, Williams, & Grunstein, 2008). Lange-termijn studies laten ernstige gevolgen zien van een abnormaal lange of korte slaapduur, waaronder een verhoogde kans op diabetes. Verder is een verhoogd risico op obesitas een consequentie van slechte slaap (Malone, 2011; Nixon et al., 2008; Ohayon, Carskadon, Guilleminault, & Vitiello, 2004; Snell, Adam, & Duncan, 2007). Daarnaast kunnen een kortere slaapduur en een slechte slaapkwaliteit leiden tot cognitieve tekorten en verstoringen van de stemming van een kind (Nixon et al., 2008). Korte periodes van twee uur slaaptekort per nacht gedurende een week leidt al tot verminderde concentratie bij de simpelste taakjes (Nixon et al., 2008). Ook kan te weinig slaap leiden tot permanente slaperigheid en moeheid (Sadeh, Raviv, & Gruber, 2000). Daarnaast kan te weinig slaap leiden tot stress en kan te weinig slaap of slaap van slechte kwaliteit een risicofactor zijn voor het ontwikkelen van een depressie (Sadeh, 1996). Stress en depressie blijken elkaar wederzijds te beïnvloeden (Kaneita et al., 2006; Sadeh, 1996). Het is belangrijk erbij stil te staan dat veel gedragsvariabelen zowel de oorzaak als de consequentie van slaapproblemen kunnen zijn (Smaldone, Honig, & Byrne, 2007).

(6)

Slaapproblemen

In Nederland heeft ongeveer 25% van de kinderen een slaapprobleem (Van Litsenburg, Waumans, Berg, & Gemke, 2010). Dit komt redelijk overeen met cijfers uit andere onderzoeken uit andere landen. In het onderzoek van Oskar, Jenni, Molinari, Caflisch en Largo (2007) wordt een percentage van 20-30% genoemd. Deze percentages zijn gebaseerd op kinderen van 0 tot en met 18 jaar. Voor de leeftijdsgroep die in deze scriptie besproken wordt (kinderen van 7 tot en met 12 jaar), worden verschillende percentages gegeven, variërend van 1.5% tot en met 43% (Kahn et al. in Sadeh et al., 2000; Meijer et al., 2001; Sadeh et al., 2000; Spilsbury et al., 2004; Wiater et al., 2005).Daarnaast werd in het

onderzoek van Blader, Koplewicz, Abikoff en Foley (1997 in Sadeh et al., 2000) specifieker ingegaan op de verschillende soorten slaapproblemen bij kinderen van 4 tot en met 11 jaar. De grootste groep, 27% van de kinderen, liet weerstand zien tegen de bedtijd. Het blijkt dat veel kinderen last hebben van slaapproblemen maar dat de percentages uiteenlopen. Deze verschillen in percentages zouden onder andere veroorzaakt kunnen worden door de manier van meten (Owens et al., 2000). Sommige onderzoeken zijn gebaseerd op vragenlijsten die afgenomen zijn bij kinderen, andere alleen bij de ouders. Daarnaast zou een verschil in definities een mogelijke oorzaak voor de verschillen in gerapporteerde percentages kunnen zijn.

Opvoeding

Bij het bestuderen van slaap bij kinderen is het belangrijk om de rol van ouders en de opvoeding te bekijken. Er zijn twee belangrijke ouderlijke gedragingen die de opvoeding beïnvloeden: responsiviteit en controle (Baumrind, 2005). Responsiviteit verwijst naar de mate waarin ouders individualiteit en zelfbewustzijn bevorderen door in te gaan op vragen en behoeften van hun kinderen. Het gaat hierbij om warmte, het ondersteunen van de autonomie en communicatie (Baumrind, 2005). Controle verwijst naar de eisen van ouders dat hun kinderen integreren in de maatschappij. Hierbij speelt controle en het toezien op het gedrag van hun kinderen een belangrijke rol (Baumrind, 2005). Ook Wissink, Deković en Meijer (2006) bespreken twee belangrijke opvoedingsgedragingen, zij onderscheiden steun en controle. Er worden twee soorten controle onderscheiden: autoritatieve controle en restrictieve controle. Bij autoritatieve controle gaat het om controle op basis van redeneren en uitleggen. Restrictieve controle is controle gebaseerd op dwang, bedreiging of fysieke straf.

(7)

daarentegen wordt restrictieve controle met negatieve uitkomsten geassocieerd (Wissink et al., 2006).

Deze twee verschillende gedragingen in de opvoeding leiden tot drie verschillende opvoedingsstijlen; een autoritaire, autoritatieve en een toegeeflijke opvoedingsstijl. Autoritaire ouders scoren laag op responsiviteit/steun en hoog op de gedraging controle (Daemen, Van der Vorst, & Engels, 2006). Ze laten weinig warmte en genegenheid zien naar hun kinderen en zijn daarnaast streng en leggen veel regels op. Autoritatieve ouders scoren hoog op responsiviteit/steun en hoog op controle. Deze ouders geven hun kinderen veel warmte maar leggen ook regels op aan hun kinderen. Deze regels zijn er amper bij

toegeeflijke ouders. Zij scoren echter wel hoog op responsiviteit/steun en laten veel warmte zien aan hun kinderen (Baumrind, 2005).

Het is te verwachten dat de opvoedingsstijlen van ouders invloed hebben op slaap bij kinderen. Bijvoorbeeld bij ouders die hun kinderen geen regels opleggen, zouden kinderen door het ontbreken van een bedtijd mogelijk te laat naar bed gaan waardoor zij uiteindelijk een chronisch slaaptekort kunnen ontwikkelen.

Uit het onderzoek van Meijer et al. (2001) blijkt dat ouders inderdaad invloed hebben op de slaap van hun kinderen. Hierbij kan de aanwezigheid van ouders bij het inslapen een

negatieve invloed hebben op de slaap van de kinderen. De aanwezigheid van ouders bij het inslapen, kan leiden tot een latere inslaaptijd, ’s nachts wakker zijn en slaapproblemen (Ottaviano, Giannotti, Cortesi, Bruni, & Ottaviano, 1996). Daarnaast zorgt het delen van een bed ook voor een groter risico op slaapproblemen. Maar ook als kinderen door hun ouders te vroeg naar bed gestuurd worden, kan dat van invloed zijn op het ontwikkelen van een slaapprobleem (Meijer et al., 2001). Als kinderen naar bed gestuurd worden terwijl ze nog niet slaperig zijn, gaan ze dingen doen om zichzelf te amuseren voordat ze in slaap vallen. Hierdoor zou het kunnen dat ze te lang wakker blijven. Daarnaast kan het zijn dat een kind de slaapkamer niet meer ziet als slaapruimte maar als een kamer waarin gespeeld wordt. Door deze verkeerde associatie kan een kind een slaapprobleem ontwikkelen (Meijer et al., 2001). Factoren die bijdragen of interfereren met slaap worden gerekend tot de slaaphygiëne zoals hieronder verder wordt besproken.

(8)

Slaaphygiëne wordt gedefinieerd als gedrag om goede slaapkwaliteit, voldoende slaapduur en alertheid op de dag te bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn het vermijden van cafeïne, alcohol en drugs, het vermijden van korte slaapjes op de avond, het volgen van een vast naar bedgaan routine, ervoor zorgen dat je geen dingen doet die je actief maken voor het slapen gaan zoals tv kijken en ervoor zorgen dat je in bed geen andere activiteiten doet dan slapen. Ook het volgen van een goed bedtijdschema is bevorderlijk voor de slaaphygiëne (Lacks, & Rotert, 1986; LeBourgeois, Giannotti, Cortesi, Wolfson, & Harsh, 2005; Noland, Price, Dake, & Telljohann, 2009). Daarnaast zijn ook bepaalde slaapomstandigheden onderdeel van slaaphygiëne (LeBourgeois et al., 2005). Voorbeelden van slaapomstandigheden zijn in een frisse ruimte slapen die niet te licht, te warm of te koud is. Slaaphygiëne wordt over het algemeen als een belangrijke factor voor slaapkwaliteit gezien. Uit het onderzoek van Li et al. (2007) blijkt dat het spelen van computerspellen voor het slapen gaan kan leiden tot een verlate bedtijd, wat weer kan leiden tot een kortere slaapduur en een slechtere slaapkwaliteit. Daarnaast kwam in het onderzoek van LeBourgeois et al. (2005) naar voren dat slaaphygiëne invloed had op de slaapkwaliteit. Als er meer acties uitgevoerd werden ter bevordering van de slaaphygiëne werd ook de slaapkwaliteit beter.

Maatschappelijke relevantie

Uit onderzoek (Owens et al., 2000; Spruyt et al., 2005) blijkt dat er nog weinig bekend is over slaap in de leeftijdscategorie 7 tot en met 12 jaar. Slaap is belangrijk om goed te kunnen functioneren en belangrijk voor de algemene gezondheid (Jenni, & O’Connor, 2005; Nixon et al., 2008; Owens, et al., 2000). Te weinig slaap of slaap van onvoldoende kwaliteit hangt samen met cognitieve en gezondheidsproblemen (Malone, 2011; Nixon et al., 2008; Ohayon et al., 2004; Snell et al., 2007). Slaaphygiëne wordt als een belangrijke factor gezien voor slaap (LeBourgeois et al., 2005). Uit onderzoeken van Meijer et al. (2001) en Ottaviano et al. (1996) blijkt dat ouders invloed hebben op een aantal onderdelen van slaaphygiëne. Ook kunnen ouders invloed uitoefenen op slaap van hun kinderen (Meijer et al., 2001; Ottaviano et al., 1996). Er is echter nog weinig bekend over de relatie tussen verschillende

opvoedingsgedragingen en slaap. Daarom is het interessant om te kijken naar de relaties tussen opvoeding, slaaphygiëne en slaap. Als laatste is het interessant te kijken naar de rol van slaaphygiëne in de relatie tussen opvoeding en slaap. Deze mediërende rol van slaaphygiëne is nooit eerder onderzocht. Dit is belangrijk omdat slaap een essentieel onderdeel is voor het goed functioneren van een kind. Het is belangrijk inzicht te krijgen in de relaties tussen

(9)

opvoeding, slaaphygiëne en slaap. Als er meer bekend is over deze relaties, is het wellicht mogelijk om slaapproblemen te voorkomen en vroegtijdig in te grijpen bij slaapproblemen.

Vraagstelling

In deze scriptie zijn de volgende vragen gesteld met betrekking tot opvoeding, slaaphygiëne en slaap.

Vraag 1: Zijn er relaties tussen opvoeding en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort?

Vraag 2: Zijn er relaties tussen opvoeding en slaaphygiëne?

Vraag 3: Zijn er relaties tussen slaaphygiëne en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort?

Vraag 4: Medieert slaaphygiëne de relaties tussen opvoeding en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort?

Hypotheses

Vraag 1: Zijn er relaties tussen opvoeding en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort?

Uit onderzoek blijkt dat ouders invloed kunnen hebben op de slaap van kinderen (Meijer et al., 2001; Ottaviano et al., 1996). In deze onderzoeken zijn vooral de negatieve effecten van bijvoorbeeld de ouderlijke aanwezigheid bij het inslapen besproken. De verwachting in deze scriptie is dat een hogere score op de subschalen steun en autoritatieve controle samenhangt met een langere slaapduur, betere slaapkwaliteit en minder chronisch slaaptekort. Een negatief verband wordt verwacht bij de subschaal autoritaire controle: een hoge score op deze

subschaal hangt samen met een kortere slaapduur en een slechtere slaapkwaliteit. Als laatste wordt een positief verband verwacht voor de subschaal autoritaire controle en chronisch slaaptekort.

Vraag 2: Zijn er relaties tussen opvoeding en slaaphygiëne?

De verwachting is dat opvoeding samenhangt met slaaphygiëne. Uit onderzoek blijkt dat ouders een rol kunnen spelen bij veel onderdelen van de slaaphygiëne, zoals het op een vaste tijd naar bed gaan (Lacks, & Rotert, 1986; LeBourgeois et al., 2005; Noland et al., 2009).

(10)

Maar ook kunnen ouders invloed hebben op de slaapruimte van het kind, bijvoorbeeld het verbieden van elektronische apparatuur in de slaapruimte of het ventileren van de slaapruimte. De verwachting in deze scriptie is dat een hoge score op de subschalen steun en autoritatieve controle samenhangt met een betere slaaphygiëne. Voor de subschaal autoritaire controle is de verwachting dat een lage score gerelateerd is aan een betere slaaphygiëne.

Vraag 3: Zijn er relaties tussen slaaphygiëne en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort?

De verwachting is dat slaaphygiëne samenhangt met slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort. Een hoge score op slaaphygiëne hangt samen met een langere slaapduur, betere slaapkwaliteit en minder chronisch slaaptekort (LeBourgeois et al., 2005; Noland et al., 2009).

Vraag 4: Medieert slaaphygiëne de relaties tussen opvoeding en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort?

Uit de literatuur is nog onduidelijk wat te verwachten is bij de mediërende rol van

slaaphygiëne in de relatie tussen opvoeding en slaap. Wel is bekend dat opvoeding invloed heeft op slaaphygiëne en de verschillende slaapvariabelen en dat slaaphygiëne op haar beurt invloed heeft op de verschillende slaapvariabelen (Lacks & Rotert, 1986; LeBourgeois et al., 2005; Meijer et al., 2001; Noland et al., 2009; Ottaviano et al., 1996). Daarom is de

verwachting in deze scriptie dat slaaphygiëne een mediërende rol heeft in de relatie tussen opvoeding en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort.

(11)

2. Methode

Onderzoeksdesign

In deze scriptie is gebruik gemaakt van een cross-sectioneel design.

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek werd toestemming verkregen van de ethische commissie van de afdeling Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam om dit onderzoek te mogen doen.

De kinderen zijn geworven via scholen. Er is gebeld naar verschillende scholen in de

omgeving van Haarlem om uitleg te geven over het onderzoek. Daarbij werd gevraagd of de groepen drie tot en met acht mee wilden doen aan het onderzoek. Er zijn meer dan 50 scholen benaderd waarbij er helaas maar 4 scholen bereid waren mee te werken aan het onderzoek. De twee belangrijkste redenen die genoemd werden om niet mee te werken aan het onderzoek waren dat scholen al meedoen aan veel andere onderzoeken en de kinderen het al druk genoeg hebben.

Als de scholen aangaven mee te willen werken aan het onderzoek, werden brieven en toestemmingsformulieren voor de ouders langs gebracht. Deze brieven en

toestemmingsformulieren werden uitgedeeld en ouders werd gevraagd de brief door te lezen en het toestemmingsformulier na toestemming ondertekend weer terug te geven aan de school. De kinderen met schriftelijke toestemming van hun ouders mochten meedoen aan het onderzoek. Kinderen die mondelinge toestemming of geen toestemming hadden van hun ouders, mochten niet meedoen. De vragenlijsten zijn afgenomen in groepjes op school waarbij gelegenheid was om vragen te stellen.

Als laatste is er aan kinderen van vrienden en kennissen gevraagd mee te doen aan het onderzoek. Aan deze mensen werd dan zowel het toestemmingsformulier als de vragenlijst meegegeven. Bij toestemming van de ouders werd de vragenlijst ingevuld in bijzijn van de ouders.

De vragenlijsten zijn ingevoerd in SPSS en uiteraard bleef in alle gevallen de anonimiteit gegarandeerd.

(12)

Selectie proefpersonen (inclusie- en exclusiecriteria)

Om te bepalen hoeveel proefpersonen er nodig waren, is een powerberekening uitgevoerd. Er is gekozen voor een F-test (Linear multiple regression: Fixed model: R² deviation from zero) in het programma G*Power 3.1.3. De effectsize was .15, de α .05, de power .95 en het aantal voorspellers 1. De dataset moest minimaal bestaan uit 89 kinderen. De dataset bestond uiteindelijk uit 103 kinderen.

Als inclusiecriterium voor deelname aan het onderzoek werd gehanteerd dat de kinderen in de leeftijdscategorie 7 tot en met 12 jaar oud moesten zijn. Daarnaast moest het kind in staat zijn om de vragenlijst te lezen en te begrijpen. Bij de leraar van de klas is nagegaan of de klas in staat was om de vragenlijst te maken. Verder mochten alle kinderen meedoen met het onderzoek.

Zowel meisjes als jongens mochten meedoen aan het onderzoek, waarbij gehoopt werd op een 50/50 verdeling op basis van geslacht. Ook is een gelijke spreiding op basis van leeftijd gewenst. Het ontwikkelingsniveau van het kind is niet belangrijk voor dit onderzoek.

Meetinstrumenten

Door middel van een aantal gesloten vragen werden vooraf een aantal demografische factoren gemeten als leeftijd en geslacht.

Slaapduur vragenlijst

Deze vragenlijst bestaat uit 13 open vragen. Het doel van deze vragenlijst is om bed- en slaaptijden van kinderen te bepalen. In deze vragenlijst worden twee variabelen gemeten voor deze scriptie: de slaapduur doordeweeks en de slaapduur in het weekend. Zowel de slaapduur doordeweeks als de slaapduur in het weekend werden op twee verschillende manieren

bepaald. De eerste manier was de zelfgerapporteerde slaapduur door het kind zelf. Door antwoord op de vragen ‘Hoe lang slaap je meestal op dagen dat je naar school moet’ en ‘Hoe lang slaap je meestal in het weekend’ worden de slaapduren bepaald. Deze slaapduren werden weergegeven in seconden waardoor deze slaapduren nog vermenigvuldigd werden met 60 om de slaapduren weer te kunnen geven in minuten. Deze slaapduren worden in de tabellen beschreven als slaapduur doordeweeks1 en slaapduur weekend1. In de scriptie worden deze slaapduren beschreven als de zelf gerapporteerde slaapduren. De tweede manier waarop de twee slaapduren bepaald werden, was door een berekening van verschillende antwoorden uit

(13)

de vragenlijst. Voor de slaapduur doordeweeks werd deze berekening gebruikt: 86400 – antwoord op de vraag ‘Hoe laat doe je meestal het licht uit op de dagen voordat je naar school moet’ + antwoord op de vraag ‘Hoe laat word je meestal wakker op de dagen dat je naar school moet’ – (antwoord op de vraag ‘Hoe lang duurt het voordat je in slaap valt op de dagen voordat je naar school moet’ * 60). Dit antwoord werd weergegeven in seconden. Om de slaapduur in minuten te bepalen werd het getal dat uit bovenstaande berekening kwam gedeeld door 60. Op een vergelijkbare manier is de slaapduur in het weekend berekend. Hiervoor werd de volgende formule gebruikt: 86400 – antwoord op de vraag ‘Hoe laat doe je in het weekend (vrijdag en zaterdag) meestal het licht uit’ + antwoord op de vraag ‘Hoe laat word je in het weekend (zaterdag en zondag) meestal wakker’ – (antwoord op de vraag ‘Hoe lang duurt het voordat je in slaap valt in het weekend’ * 60). Ook dit antwoord werd gegeven in seconden. Daarom is ook dit antwoord nog gedeeld door 60 om de slaapduur in minuten weer te kunnen geven. Deze slaapduren worden in tabellen beschreven als slaapduur

doordeweeks2 en slaapduur weekend2. In de tekst worden deze slaapduren beschreven als de berekende slaapduren. Er is gekozen om twee manieren van slaapduur te bepalen omdat een zelf gerapporteerde waarde lastig te bepalen is voor een kind. Daarnaast is het interessant om te kijken of deze twee manieren andere resultaten opleveren. De slaapduur wordt

weergegeven in minuten.

Slaapkwaliteit vragenlijst

De vragenlijst over slaapkwaliteit is beschreven in het onderzoek van Meijer en van den Wittenboer (2004). De oorspronkelijke vragenlijst bestaat uit zeven items met drie

antwoordmogelijkheden. De minimale score is zeven, wat duidt op slecht slapen; 21 is de hoogste score en dat betekent dat een kind goed slaapt. De kinderen moesten deze vragenlijst zelf invullen. De betrouwbaarheid van deze vragenlijst is .67 (Meijer, & van den Wittenboer, 2004). De betrouwbaarheid in deze scriptie is .80.

Chronisch Slaaptekort Vragenlijst (CSRQ)

De CSRQ is een Nederlandse vragenlijst ontwikkeld door Meijer (2008). Het doel van de CSRQ is symptomen van chronisch slaaptekort te meten (Dewald, Short, Gradisar, Oort, & Meijer, 2012). De CSRQ bestaat uit 20 items met drie antwoordmogelijkheden (Meijer, 2008). De minimale score voor deze vragenlijst is 20, wat betekent dat er geen indicatie is voor chronisch slaaptekort, de maximale score is 60 waarbij er een sterke indicatie is voor chronisch slaaptekort. De vragenlijst diende door de kinderen ingevuld te worden. Deze

(14)

vragenlijst bestaat uit vier subschalen: slaaptekort, slaperigheid, verlies van energie en irritatie (Dewald et al., 2012). De interne consistentie van de vragenlijst is .84. Daarnaast is ook de test-hertest betrouwbaarheid goed met een score van .78 (Meijer, 2008). De betrouwbaarheid in deze scriptie is .87.

Parenting Behavior Questionnaire (PBQ)

Deze vragenlijst is ontwikkeld door Wissink et al. (2002)om te kijken naar drie aspecten van opvoeding: steun, autoritatieve en autoritaire controle. Deze aspecten worden door de PBQ gemeten. Alle drie de aspecten bestaan uit twee subschalen, respectievelijk warmte,

responsiviteit, uitleggen, autonomieverlening, striktheid en discipline. De PBQ bestaat uit 30 items met vijf antwoordmogelijkheden. Een lage score duidt op weinig steun, autoritatieve en autoritaire controle. Een hoge score laat veel steun, autoritatieve en autoritaire controle van de ouder zien. Hierbij moet aangetekend worden dat een hoge score op autoritaire controle als negatief gezien kan worden waar een hoge score op steun en autoritatieve controle als positief gezien wordt. De vragenlijst moest ingevuld worden door een kind over zijn

ouders/verzorgers. De betrouwbaarheden in deze scriptie zijn voor de subschaal steun .68, de subschaal autoritatieve controle .75 en voor de subschaal autoritaire controle .79.

Slaap Hygiëne Balans voor Kinderen (SHBK)

Deze vragenlijst is vertaald door Van der Heijden, Smits en Gunning en is oorspronkelijk ontwikkeld door Harsh, Easley en LeBourgeois (2002). De SHBK bestaat uit 25 items met zes antwoordmogelijkheden. De minimale score die behaald kan worden, is 25, wat een slechte slaaphygiëne betekent. 150 is de maximale score en dan is er sprake van een goede

slaaphygiëne. De oorspronkelijke vragenlijst moet ingevuld worden door de ouder over het kind. Echter diende de vragenlijst in deze scriptie ingevuld te worden door het kind. De vragenlijst is aangepast voor het kind omdat alle vragenlijsten in dit onderzoek ingevuld werden door het kind. Hierdoor was er geen actieve medewerking van de ouders vereist. De verwachting was dat dit meer ingevulde vragenlijsten oplevert. De betrouwbaarheid in deze scriptie is .69.

(15)

Statistische analyse

Allereerst zijn een aantal beschrijvende analyses gedaan. Daarna zijn een aantal Pearson correlaties uitgevoerd om de correlaties te berekenen tussen de verschillende variabelen. De eerste drie vragen zijn beantwoord door een regressieanalyse uit te voeren. Bij de eerste vraag (lijn a in figuur 1) was opvoeding de onafhankelijke variabele en waren slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort de afhankelijke variabelen. Hierbij is per

opvoedingsvariabele een regressieanalyse gedaan met elke slaapvariabele apart. Opvoeding was ook bij de tweede vraag (lijn b in figuur 1) de onafhankelijke variabele en slaaphygiëne de afhankelijke variabele. Hierbij werd per opvoedingsvariabele een regressieanalyse uitgevoerd met slaaphygiëne. Bij de derde vraag (lijn c in figuur 1) was slaaphygiëne de onafhankelijke variabele en waren slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort de afhankelijke variabelen. Ook voor slaaphygiëne is per slaapvariabele apart een

regressieanalyse uitgevoerd.

Om een mediërende rol vast te stellen, moet er voldaan worden aan een aantal voorwaarden (Baron, & Kenny, 1986). De eerste voorwaarde is dat de onafhankelijke variabele de mediator moest beïnvloeden (lijn b in figuur 1). Als tweede moet de onafhankelijke variabele de afhankelijke variabele beïnvloeden (lijn a in figuur 1). Als laatste moet de mediator invloed hebben op de afhankelijke variabele (lijn c in figuur 1). Als er aan deze voorwaarden voldaan wordt, dan moet de invloed van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele kleiner worden als de mediator wordt toegevoegd.

(16)

Er is sprake van een perfecte mediërende rol als de onafhankelijke variabele geen invloed meer heeft zodra de mediator wordt toegevoegd (Baron, & Kenny, 1986).

Als blijkt dat er sprake is van een mediërende rol, moet er nog een controle uitgevoerd worden om te zien of de indirecte route ook significant is. Dit gebeurt door middel van de Aroian-Test (Baron, & Kenny, 1986). Als blijkt dat ook bij deze test een significante relatie gevonden wordt dan kan er geconcludeerd worden dat er inderdaad sprake is van mediatie.

(17)

3. Resultaten

Beschrijvende analyses

Er hebben 104 kinderen meegewerkt aan het onderzoek. Eén kind had minder dan de helft van de vragen ingevuld. Om deze reden is besloten dit kind niet op te nemen in het databestand waardoor de totale dataset bestaat uit 103 kinderen. Aan de hand van de geboortedatum van het kind is de leeftijd bepaald op het moment van afname van de vragenlijst. Bij 9 kinderen is de leeftijd onduidelijk omdat zij alleen een geboortedag en –maand aangaven. Daarnaast heeft één kind van 13 jaar deelgenomen aan het onderzoek. Dit kind zat echter nog in groep 8 en is daarom wel meegenomen in de dataset.

Tabel 1 Frequentieverdeling leeftijd Leeftijd Frequentie 7 3 8 13 9 23 10 15 11 19 12 21 13 1 missing 9 Totaal 103

In tabel 1 is de leeftijdsverdeling binnen de dataset te zien. De grootste groep kinderen was 9 jaar, gevolgd door de 12-jarigen. De gemiddelde leeftijd was 10.06 jaar. Naast de leeftijd is ook gekeken naar het geslacht. Er deden 57 meisjes mee aan het onderzoek en 44 jongens. Van 3 kinderen is het geslacht onbekend.

Correlaties, gemiddelden en standaarddeviaties

Voordat de regressieanalyses uitgevoerd werden, werden eerst de correlaties tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen berekend om te kijken of er een samenhang was.

(18)

In tabel 2 zijn de correlaties weergegeven tussen de vier slaapvariabelen, slaaphygiëne en de opvoedingsvariabelen. Er zijn een aantal verbanden significant. Zo is er een positief verband tussen slaapkwaliteit en slaaphygiëne. Daarnaast is er een negatief verband tussen

slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort. Een hogere score op slaapkwaliteit hangt samen met een lagere score op de variabele chronisch slaaptekort. Verder is er een positief verband tussen slaapkwaliteit en de zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks, de berekende doordeweeks en de berekende slaapduur in het weekend. Slaaphygiëne hangt positief samen met de berekende slaapduur doordeweeks en in het weekend en slaaphygiëne hangt negatief samen met chronisch slaaptekort en de opvoedingsvariabele autoritaire controle. Ook is er een positief verband tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort, de opvoedingsvariabele steun en de opvoedingsvariabele autoritatieve controle. De zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks hangt positief samen met de zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend, de berekende slaapduur doordeweeks en de berekende slaapduur in het weekend. De berekende slaapduur doordeweeks hangt positief samen met de zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend en de berekende slaapduur in het weekend en de berekende slaapduur doordeweeks hangt negatief samen met chronisch slaaptekort. Daarnaast hangt de zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend positief samen de berekende slaapduur in het weekend. Als laatste is er een positief verband tussen de opvoedingsvariabelen steun en autoritatieve controle. In tabel 2 staan de gemiddelden en de standaardafwijkingen van de zelf gerapporteerde en de berekende slaapduren. Hierbij valt op dat de gemiddelden van de zelf gerapporteerde

slaapduren ongeveer 30 minuten hoger liggen dan de berekende slaapduren. Verder is het opvallend dat de standaardafwijkingen bij de slaapduren in het weekend groter zijn dan bij de slaapduren doordeweeks.

(19)

Tabel 2

Gemiddelden, standaarddeviaties en correlaties van de slaapvariabelen en de opvoedingsvariabelen

Item Gem. St.

dev.

Slaapkwaliteit Slaaphygiëne Chronisch slaaptekort Slaapduur doordeweeks1 Slaapduur weekend1 Slaapduur doordeweeks2 Slaapduur weekend2 Steun Autoritatieve controle Autoritaire controle Slaapkwaliteit 15.39 3.20 XXX .61** -.63** .21* .15 .50** .32** -.07 -.04 -.14 Slaaphygiëne 114.44 12.63 XXX -.60** .15 .19 .31** .34** -.10 .07 -.40** Chronisch slaaptekort 30.03 6.77 XXX -.16 -.02 -.38** -.14 .17 .05 .27** Slaapduur doordeweeks1 (uu:mm) 10:03 1:12 XXX .57** .73** .56** -.09 -.19 .13 Slaapduur weekend1 (uu:mm) 10.21 1.46 XXX .35** .85** .17 .12 .01 Slaapduur doordeweeks2 (uu:mm) Slaapduur 9.33 1.18 XXX .49** -.09 -.15 .10 Weekend2 (uu:mm) 9.57 1.40 XXX .02 -.11 -.17 Steun 38.43 5.52 XXX .60** .21* Autoritatieve controle 33.58 5.57 XXX . 25* Autoritaire controle 23.46 5.74 XXX

*significant bij .05, **significant bij .01 Slaapduur doordeweeks1 = zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks, slaapduur doordeweeks2 = berekende slaapduur doordeweeks, slaapduur weekend1 = zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend, slaapduur weekend2 = berekende slaapduur in het weekend

(20)

Regressieanalyses

Na het berekenen van de correlaties worden regressieanalyses uitgevoerd om de

onderzoeksvragen te beantwoorden. Allereerst wordt onderzocht of er een relatie is tussen opvoeding en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort.

Tabel 3

Regressieanalyses tussen de opvoedingsvariabelen en de slaapvariabelen

Slaapduur doordeweeks1 Slaapduur weekend1

B SE p* B SE p*

steun -1.20 1.34 .37 3.16 1.93 .11

autoritatieve controle -2.46 1.35 .07 2.31 1.95 .24

autoritaire controle 1.59 1.28 .22 .26 1.89 .89

Slaapduur doordeweeks2 Slaapduur weekend2

steun -1.26 1.44 .39 .36 1.89 .85

autoritatieve controle -2.09 1.44 .15 -2.01 1.90 .29

autoritaire controle 1.28 1.39 .36 -3.00 1.85 .11

Slaapkwaliteit Chronisch slaaptekort

steun -.04 .06 .52 .20 .12 .10

autoritatieve controle -.02 .06 .71 .07 .14 .60

autoritaire controle -.08 .06 .16 .32 .12 .01

*significant bij een p<.05

Nb. Slaapduur doordeweeks1 = zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks, slaapduur doordeweeks2 = berekende slaapduur doordeweeks, slaapduur weekend1 = zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend, slaapduur weekend2 = berekende slaapduur in het weekend

Uit tabel 3 blijkt dat er voor de opvoedingsvariabelen steun en autoritatieve controle geen significante relaties zijn gevonden met de slaapvariabelen. Wel is er een positieve significante relatie gevonden tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort. Een hogere score op autoritaire controle hangt samen met meer chronisch slaaptekort.

In tabel 3 zijn verder een aantal grensscores voor significantie zichtbaar. Met een grensscore wordt bedoeld dat er geen sprake is van significantie maar dat het wel bijna significant is. In dit geval gaat het om een negatieve samenhang tussen de zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks en autoritatieve controle. Ook is er een grensscore te zien tussen steun en chronisch slaaptekort. Meer steun lijkt samen te hangen met meer chronisch slaaptekort. De tweede vraag betreft de relatie tussen opvoeding en slaaphygiëne.

(21)

Tabel 4

Regressieanalyses tussen de opvoedingsvariabelen en slaaphygiëne

Slaaphygiëne

B SE p*

Steun -.24 .24 .31

Autoritatieve controle .17 .25 .50

Autoritaire controle -.87 .21 <.01

* significant bij een p<.05

Uit tabel 4 komt naar voren dat er een significante relatie is tussen autoritaire controle en slaaphygiëne. Er is sprake van een negatieve relatie. Meer autoritaire controle hangt samen met een slechtere slaaphygiëne van een kind. De andere opvoedingsvariabelen hebben geen significante relatie met slaaphygiëne.

(22)

De derde vraag gaat over de relatie tussen slaaphygiëne en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort.

Tabel 5

Regressieanalyses tussen slaaphygiëne en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort

Slaapduur doordeweeks1 Slaapduur weekend1

B SE p B SE p*

Slaaphygiëne 51.45 34.87 .14 99.44 53.39 .07

Slaapduur doordeweeks2 Slaapduur weekend2

Slaaphygiëne 1.97 .62 <.01 2.89 .84 .01

Slaapkwaliteit Chronisch slaaptekort

Slaaphygiëne .16 .02 <.01 -.32 .04 <.01

*significant bij een p<.05

Nb. Slaapduur doordeweeks1 = zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks, slaapduur doordeweeks2 = berekende slaapduur doordeweeks, slaapduur weekend1 = zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend, slaapduur weekend2 = berekende slaapduur in het weekend

Uit tabel 5 blijkt dat slaaphygiëne significant samenhangt met de berekende slaapduur

doordeweeks en in het weekend, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort. Betere slaaphygiëne is gerelateerd aan een langere berekende slaapduur doordeweeks en in het weekend.

Daarnaast hangt betere slaaphygiëne samen met betere slaapkwaliteit en minder chronisch slaaptekort. Voor de zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks en in het weekend zijn geen significante resultaten gevonden. In tabel 5 is echter wel een grensscore van significantie te zien tussen de zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend en slaaphygiëne. Een langere zelf gerapporteerde slaapduur lijkt samen te hangen met een betere slaaphygiëne.

(23)

Tabel 6

Mediatiemodel met chronisch slaaptekort

B SE p*

Autoritaire controle .05 .11 .67

Slaaphygiëne -.31 .05 <.01

*significant bij een p<.05

Vraag 4 betreft de mediërende rol van slaaphygiëne in de relatie tussen opvoeding en slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort. Aan de voorwaarden voor mediatie is alleen voldaan voor autoritaire controle met chronisch slaaptekort. Daarom is er een regressieanalyse gedaan met autoritaire controle en slaaphygiëne als voorspellers van chronisch slaaptekort. Hieruit blijkt dat autoritaire controle geen significante relatie meer heeft met chronisch slaaptekort als slaaphygiëne wordt toegevoegd. De regressiecoëfficiënt in de regressieanalyse waarbij autoritaire controle als enige voorspeller is opgenomen voor chronisch slaaptekort is .32 (zie Tabel 3). In de regressieanalyse waarbij ook slaaphygiëne als voorspeller toegevoegd is, is de regressiecoëfficiënt .05 (zie Tabel 6). De regressiecoëfficiënt is dus afgenomen na toevoeging van slaaphygiëne als voorspeller en de relatie tussen

autoritaire controle en chronisch slaaptekort is niet meer significant. Daarnaast is de relatie tussen slaaphygiëne en chronisch slaaptekort significant (zie Tabel 6).

Hierdoor lijkt er sprake te zijn van mediatie in de relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort met slaaphygiëne als mediator. In Figuur 2 en 3 is te zien hoe

slaaphygiëne als mediator de regressiecoëfficiënt in de relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort laat afnemen. In Figuur 3 is ook de significante relatie tussen

(24)

Figuur 2: Directe relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort *significant bij .05

Figuur 3: Indirecte relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort via slaaphygiëne *significant bij .05

Aroian-test

Volgens bovenstaande resultaten medieert slaaphygiëne de relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort. Om dit met zekerheid te zeggen, moet er een Aroian-test uitgevoerd worden om te kijken of de indirecte route via slaaphygiëne ook significant is (Baron & Kenny, 1986). Uit deze test blijkt dat ook de indirecte relatie van slaaphygiëne significant is (p<.01). Er is inderdaad een mediërende rol van slaaphygiëne in de relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort. Uit bovenstaande blijkt dat de significante relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort die in Figuur 2 zichtbaar is eigenlijk loopt via de mediator slaaphygiëne.

(25)

4. Discussie

Conclusie en beperkingen

Deze scriptie onderzocht de relatie tussen opvoeding, slaaphygiëne en slaap. De

opvoedingsvariabelen die zijn onderzocht waren steun, autoritatieve controle en autoritaire controle van de ouders. De slaapvariabelen waren slaapduur doordeweeks, slaapduur in het weekend, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort. Daarnaast werd de mediërende rol van slaaphygiëne in de relatie tussen de opvoedingsvariabelen en de slaapvariabelen onderzocht. De eerste vraag betrof de relatie tussen de opvoedingsvariabelen en de slaapvariabelen. De verwachting bij deze vraag was dat meer steun en autoritatieve controle van ouders

gerelateerd is aan een langere slaapduur doordeweeks en in het weekend, een betere

slaapkwaliteit en minder chronisch slaaptekort. Daarnaast werd verwacht dat meer autoritaire controle van ouders samenhangt met een mindere slaapduur doordeweeks en in het weekend, een slechtere slaapkwaliteit en meer chronisch slaaptekort. Uit de resultaten bleek dat er voor de opvoedingsvariabelen steun en autoritatieve controle geen significante relaties zijn met de slaapvariabelen. Er bleek wel een significante relatie te zijn tussen de opvoedingsvariabele autoritaire controle en chronisch slaaptekort. Meer autoritaire controle van ouders hing samen met meer chronisch slaaptekort. Daarnaast zijn er twee grensscores voor significantie

gevonden, er leek een positief verband te zijn tussen autoritatieve controle en de zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks en een positief verband tussen steun en autoritaire controle. Het laatste positieve verband is in tegenstelling met de gestelde hypothese. De hypothese over de relatie tussen de opvoedingsvariabelen en de slaapvariabelen wordt deels bevestigd.

Ten tweede werd de relatie tussen de opvoedingsvariabelen en slaaphygiëne onderzocht. De verwachting was dat er een positieve relatie zou zijn tussen steun en slaaphygiëne en tussen autoritatieve controle en slaaphygiëne. Een negatieve relatie werd verwacht tussen autoritaire controle en slaaphygiëne. Voor de opvoedingsvariabelen steun en autoritatieve controle zijn geen significante relaties gevonden. Er is wel een significante relatie gevonden voor

autoritaire controle en slaaphygiëne. Meer autoritaire controle van ouders was gerelateerd aan een slechtere slaaphygiëne. De hypothese over de relatie tussen de opvoedingsvariabelen en slaaphygiëne wordt deels bevestigd.

(26)

De derde vraag betrof de relatie tussen slaaphygiëne en de verschillende slaapvariabelen. De verwachting was dat een beter slaaphygiëne samenhing met een langere slaapduur

doordeweeks en in het weekend, een betere slaapkwaliteit en minder chronisch slaaptekort. De resultaten laten geen samenhang zien tussen slaaphygiëne en de zelf gerapporteerde slaapduur. Voor de berekende slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort zijn wel significante relaties gevonden. Een betere slaaphygiëne hing samen met een langere

berekende slaapduur doordeweeks en in het weekend. Een betere slaaphygiëne van een kind was gerelateerd aan een betere slaapkwaliteit. Daarnaast hing minder chronisch slaaptekort samen met een slechtere slaaphygiëne. Als laatste werd er een grensscore voor significantie gevonden voor de relatie tussen slaaphygiëne en de zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend. Het ging hierbij om een positieve relatie, een betere slaaphygiëne leek samen te hangen met een langere zelf gerapporteerde slaapduur in het weekend. De hypothese over de relatie tussen slaaphygiëne en de slaapvariabelen wordt bevestigd.

Als laatste werd de mediërende rol van slaaphygiëne onderzocht in de relatie tussen de opvoedingsvariabelen en de slaapvariabelen. De verwachting was dat slaaphygiëne de relatie tussen de opvoedingsvariabelen en de verschillende slaapvariabelen zou mediëren. In deze scriptie bleek dat er een mediërende rol was van slaaphygiëne in de relatie tussen de

opvoedingsvariabele autoritaire controle en de slaapvariabele chronisch slaaptekort. De relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort loopt eigenlijk indirect via de mediator slaaphygiëne. Bij de andere variabelen werd geen mediërende rol gevonden van slaaphygiëne. De hypothese over de mediërende rol van slaaphygiëne wordt hiermee deels bevestigd. De gevonden resultaten komen deels overeen met ander onderzoek. De relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort en de relatie tussen autoritaire controle en slaaphygiëne komt meer algemeen naar voren in de onderzoeken van Meijer et al. (2001) en Ottaviano et al. (1996). Uit deze onderzoeken blijkt dat de aanwezigheid van ouders bij het inslapen kan leiden tot slaapproblemen en een latere inslaaptijd. De aanwezigheid van ouders bij het inslapen is een onderdeel van slaaphygiëne. Ouders hebben invloed op de slaaphygiëne van hun kinderen en ouders hebben daardoor ook invloed op de slaap van hun kinderen. Er wordt in deze onderzoeken echter niet gekeken naar autoritaire controle. In het onderzoek van LeBourgeois et al. (2005) is de relatie tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit terug te vinden, hoe beter de slaaphygiëne, hoe beter de slaapkwaliteit. In dit onderzoek is echter een andere leeftijdsgroep onderzocht, namelijk adolescenten. De relatie tussen slaaphygiëne en

(27)

relatie tussen slaaphygiëne en chronisch slaaptekort evenals de mediërende rol van

slaaphygiëne in de relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort zijn eveneens niet terug te vinden in de literatuur. Er is nooit eerder onderzoek gedaan naar de mediërende rol van slaaphygiëne in de relatie tussen opvoeding en slaap.

Om van een mediërende rol te kunnen spreken, moest er aan drie voorwaarden voldaan worden. Alleen voor de relatie tussen autoritaire controle en slaapkwaliteit is aan twee voorwaarden voldaan, daarbij was alleen de relatie tussen autoritaire controle en

slaapkwaliteit niet significant. Bij de mediatiemodellen waarbij slaapkwaliteit de afhankelijke variabele is en steun of autoritatieve controle de onafhankelijke variabele, is aan één

voorwaarde voldaan. Alleen de relatie tussen slaaphygiëne en slaapkwaliteit was in deze mediatiemodellen significant.

In deze resultaten worden voor alle opvoedingsvariabelen bijna geen significante relaties gevonden met slaaphygiëne en de slaapvariabelen. Autoritaire controle hing samen met chronisch slaaptekort, autoritatieve controle leek samen te hangen met de zelf gerapporteerde slaapduur doordeweeks en steun leek samen te hangen met chronisch slaaptekort. Wellicht heeft dit te maken met de leeftijden van de proefpersonen, in dit onderzoek is een brede leeftijdsgroep gebruikt. Het is mogelijk dat de invloed van opvoeding bij 7-jarigen groter is dan bij 12-jarigen. In dit onderzoek zijn de resultaten van alle leeftijden samengenomen wat wellicht geleid heeft tot een gemiddelde score van twee uitersten waardoor er minder

significante relaties gevonden zijn. Dit zou ook kunnen verklaren waarom er één mediërende rol gevonden is en niet meerdere. Daarnaast zou het kunnen dat de invloed van opvoeding op slaap niet zo groot is maar dat er andere variabelen zoals slaaphygiëne een belangrijkere rol spelen. Uit dit onderzoek komt duidelijk naar voren dat slaaphygiëne een belangrijke rol speelt bij slaap.

Daarnaast is het opvallend dat er voor de berekende slaapduur meer significante relaties gevonden zijn dan voor de zelf gerapporteerde slaapduur. Dit zou te maken kunnen hebben met het bepalen van de slaapduur. Het kan vooral voor jonge kinderen lastig zijn om in te schatten hoeveel uur ze per nacht slapen. Wellicht dat kinderen gegokt hebben bij die vraag omdat ze de vraag niet begrepen. De vragen die gebruikt zijn om de slaapduur te berekenen, zijn waarschijnlijk makkelijker voor kinderen. De vragen hoe laat ze naar bed gaan en hoe laat ze opstaan, zijn misschien voor kinderen makkelijker dan de vraag hoe lang ze per nacht slapen. Het zou kunnen dat kinderen de vraag over hoe lang ze slapen niet begrepen.

(28)

Sommige kinderen gaven dat ook aan tijdens het onderzoek dat ze vragen niet helemaal begrepen of vonden de vragen onduidelijk. De interpretatie van de vraag door het kind is van belang bij het antwoorden (Schwarz, & Oyserman, 2001). Bijvoorbeeld de vraag: ‘Ik ga elke avond op ongeveer dezelfde tijd naar bed’. Het ene kind zal bij ongeveer denken aan 10 minuten rondom de bedtijd. Een ander kind zal ongeveer misschien interpreteren als binnen een uur van de bedtijd. Uit hetzelfde onderzoek (Schwarz, & Oyserman, 2001) blijkt dat het voor kinderen soms lastig is om gebeurtenissen goed te herinneren. Er wordt bij een

vragenlijst bijvoorbeeld gevraagd naar de afgelopen maand. Dat is een lange tijd en een kind zal misschien moeite hebben goed te beoordelen of het bijvoorbeeld cola gedronken heeft voor het naar bed gaan. Ook de vragenlijst over de ouders vonden kinderen lastig in te vullen. Het zou kunnen dat kinderen hier sociaal wenselijke antwoorden gegeven hebben. Uit

onderzoek (Schwarz, & Oyserman, 2001) blijkt dat mensen bij moeilijke vragen het antwoord kiezen waarvan ze denken dat dat het meest sociaal wenselijke antwoord is. Het zou kunnen dat dit de onderzoeksresultaten beïnvloed heeft. Hierbij moet echter aangetekend worden dat er ook een aantal variabelen zijn die het aantal sociaal wenselijke antwoorden verkleinen (Schwarz, & Oysterman, 2001). Het blijkt dat een vragenlijst op papier ervoor zorgt dat mensen minder snel sociaal wenselijk willen antwoorden. Ook het garanderen van de anonimiteit zorgt voor minder sociaal wenselijk antwoorden (Schwarz, & Oyserman, 2001). In deze scriptie zijn de vragenlijsten op papier afgenomen en ook de anonimiteit werd

gegarandeerd dus de kans op sociaal wenselijke antwoorden is verkleind. Desalniettemin zou vertekening van antwoorden door verkeerde interpretatie van de vraag en het sociaal

wenselijk antwoorden van invloed kunnen zijn op de resultaten.

Naast deze beperking zijn er nog een aantal andere algemene beperkingen. Allereerst was er sprake van een specifieke steekproef in deze scriptie waardoor het lastig is om de gevonden resultaten te generaliseren naar een grotere populatie. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in Nederland en binnen Amsterdam en omgeving. De resultaten kunnen dus niet gegeneraliseerd worden naar andere landen en culturen.

De vragenlijsten zijn door de kinderen zelf ingevuld en dus subjectief. Het zou kunnen dat ouders of objectieve tests andere resultaten laten zien dan de kinderen zelf. Uit onderzoek van Sadeh et al. (2000) blijkt dat het percentage kinderen dat last heeft van slaapproblemen ver uiteen kan lopen als er gebruik gemaakt wordt van subjectieve meetinstrumenten. Het onderzoek van Sadeh et al. (2000) heeft een vergelijking gemaakt tussen objectieve en subjectieve meetinstrumenten. Hierin kwam naar voren dat objectieve instrumenten soms

(29)

slaapproblemen ontdekken waar het kind en de ouders niets hierover vermelden in de subjectieve vragenlijsten. Ook in het onderzoek van Lockley, Skene en Arendt (1999) is gekeken naar de verschillen tussen subjectieve en objectieve meetinstrumenten voor slaap. Het objectieve meetinstrument dat in dit onderzoek gebruikt werd, is actigrafie. Hierbij wordt een polsbandje om de arm gedaan en dan kan de activiteit van de arm gemeten worden. Afhankelijk van de activiteit van de arm wordt bepaald of iemand slaapt of niet (Lockley et al., 1999). Uit dit onderzoek kwamen grote verschillen naar voren. Vooral het aantal keren wakker zijn in de nacht, lengte van deze periodes en de begintijd van het slapen verschillen veel van subjectieve meetinstrumenten. Uit deze onderzoeken (Lockley et al., 1999; Sadeh et al., 2000) blijkt dat het meetinstrument van belang is voor de resultaten.

Een andere beperking zou kunnen zijn dat slaapduur gemeten is in het aantal uren dat iemand slaapt. De duur van de slaap is niet het belangrijkste. Het zou kunnen dat iemand die aangeeft 6 uur per nacht te slapen voldoende geslapen heeft. Aan de andere kant zou iemand die aangeeft 9 uur te slapen dit te kort kunnen vinden en hiervan overdag last kunnen hebben. Volgens Van Bemmel et al. (2001) zijn er kortslapers en langslapers en verschillen mensen in de hoeveelheid slaap die ze nodig hebben. In deze scriptie is alleen de slaapduur bepaald zonder navraag of dit voor iemand voldoende is. Er zijn wisselende resultaten gevonden voor slaapduur doordeweeks en in het weekend, mogelijk zouden er meer significante relaties zijn geweest als nagevraagd was of de slaapduur ook voldoende was. Wellicht was het beter geweest om slaapschuld te meten. Bij slaapschuld wordt rekening gehouden met de

hoeveelheid slaap die iemand nodig heeft (Van Dongen, Rogers, & Dinges, 2003). Het is een soort som waarbij de hoeveelheid slaap die iemand nodig heeft afgetrokken wordt van de geslapen hoeveelheid. Bij een negatieve uitkomst is er sprake van een slaapschuld (Van Dongen et al., 2003). Een andere variabele die in deze scriptie gemeten is, houdt wel rekening met de slaapbehoefte, dat is chronisch slaaptekort. Voor deze variabele zijn meer significante relaties gevonden. Hieruit kan opgemaakt worden dat er een kans is dat er voor slaapschuld meer significante relaties te vinden zijn dan voor slaapduur zonder rekening te houden met de slaapbehoefte van een kind.

Dit onderzoek is gebaseerd op één meetmoment. Hiermee valt een mediërende rol niet te bewijzen (Baron, & Kenny, 1986). Daarvoor zijn meerdere meetmomenten nodig. Het zou kunnen dat er met de drie gemeten variabelen andere modellen denkbaar zijn. In

(30)

kunnen worden door middel van meerdere meetmomenten. Er zou dan gekeken kunnen worden naar causale relaties.

Suggesties

Er zijn een aantal suggesties te noemen voor vervolgonderzoek. In deze scriptie is gekeken naar een groep van 7- tot en met 12-jarigen. Het zou kunnen dat een kind van 7 hele andere resultaten laat zien dan een kind van 12. Er zijn verschillen te zien tussen de slaapduur en bedtijd op verschillende leeftijden (Owens et al., 2000; Spilsbury et al., 2004). Mogelijk speelt opvoeding bij 7-jarigen een grotere rol dan bij bijvoorbeeld 12-jarigen die al meer hun eigen gang gaan. Daarom is het interessant in toekomstig onderzoek te kijken naar de

verschillen per leeftijd.

Daarnaast zou er ook onderzoek gedaan kunnen worden naar het verschil tussen jongens en meisjes. Uit onderzoek blijkt dat er verschillen zijn tussen slaap bij jongens en meisjes wat betreft slaapduur en bedtijd (Sadeh, Gruber, & Raviv, 2003; Spilsbury et al., 2004). Dus is het interessant te kijken of dit verschil veroorzaakt wordt door verschillen in opvoeding of slaaphygiëne.

Verder is het aan te bevelen om ook objectieve meetinstrumenten te gebruiken. In deze scriptie geeft een kind zelf aan hoe lang het slaapt. Uit onderzoek blijkt ook dat er grote verschillen zijn in bijvoorbeeld slaapduur afhankelijk van het meetinstrument (Lockley et al., 1999; Sadeh et al., 2000). Zowel de subjectieve als de objectieve instrumenten hebben nog tekortkomingen (Lockley et al., 1999). Bij een subjectief meetinstrument wordt het als een nadeel gezien dat het voor sommige mensen moeilijk is bijvoorbeeld de tijd die ze ’s nachts wakker liggen te beoordelen. Als nadeel van de actigrafie wordt de interpretatie van

activiteitslevels genoemd, het is lastig verschillende activiteitslevels te onderscheiden met actigrafie (Lockley et al., 1999). Als een kind bijvoorbeeld wel wakker is maar rustig in zijn bed ligt, zal de actigrafie aangeven dat een kind slaapt. Door gebruik te maken van zowel subjectieve als objectieve meetinstrumenten kan slaap zo goed mogelijk gemeten worden. Als laatste zou het ook interessant zijn om te kijken naar een specifieke groep kinderen die last hebben van een slaapprobleem. In hoeverre zijn er dan relaties tussen opvoeding,

slaaphygiëne en verschillende slaapvariabelen. Dit zou op termijn ook kunnen helpen bij het behandelen van een slaapprobleem als bijvoorbeeld blijkt dat bepaalde onderdelen van slaaphygiëne invloed hebben op slaapduur, slaapkwaliteit of chronisch slaaptekort.

(31)

Het doel van deze scriptie was om inzicht te krijgen in de relaties tussen opvoeding, slaaphygiëne en slaap en daarnaast om te kijken naar de mediërende rol van slaaphygiëne. Deze mediërende rol is gevonden voor de relatie tussen autoritaire controle en chronisch slaaptekort. Het belang van slaaphygiëne blijkt uit de samenhang met zowel chronisch slaaptekort als slaapkwaliteit. Het is daarom belangrijk dat er meer aandacht komt voor slaaphygiëne bij slaapproblemen in de klinische praktijk en in onderzoek naar slaap. Ook is aandacht voor de invloed van ouders op slaaphygiëne belangrijk. Door slaapproblemen vroegtijdig aan te pakken, kunnen slaapproblemen in de toekomst voorkomen worden.

Daarnaast kan de ernst van de slaapproblemen verminderd worden. Dit is belangrijk gezien de negatieve gevolgen van slaapproblemen.

In deze scriptie komt naar voren dat slaap belangrijk is in het leven van een kind maar dat er nog weinig onderzoek gedaan is naar de invloed van opvoeding en slaaphygiëne op de

verschillende slaapvariabelen. Uit dit onderzoek blijkt dat vooral slaaphygiëne een belangrijke rol speelt bij slaap. Het lijkt erop dat slaaphygiëne belangrijker is dan opvoeding en ook dat de invloed van de opvoeding op slaaphygiëne en slaap gering is. De veronderstelde relatie tussen opvoeding en slaap komt in dit onderzoek niet naar voren. Op basis van dit onderzoek lijkt het erop dat slaap vooral samenhangt met slaaphygiëne. Hierbij is het interessant te kijken naar welke gedragingen van slaaphygiëne voor die positieve invloed op slaap zorgen. Als er specifiekere gedragingen naar voren komen, is dat belangrijk voor de preventie en behandeling van slaapproblemen.

(32)

5. Literatuurlijst

Baron, R.M., & Kenny, D.A. (1986). The Moderator-Mediator Variable Distinction in Social Psychological Research: Conceptual, Strategic, and Statistical Considerations. Journal of

Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Bartlett, D.J., Marshall, N.S., Williams, A., & Grunstein, R.R. (2008). Sleep health New South Wales: chronic sleep restriction and daytime sleepiness. Internal Medicine Journal,

38, 24-31.

Baumrind, D. (2005). Patterns of Parental Authority and Adolescent Autonomy. New

Directions for Child and Adolescent Development, 108, 61-69.

Bemmel, A.L. van, Beersma, D.G.M., Groen, J.H.M. de, & Hofman, W.F. (2001). Handboek

slaap en slaapstoornissen. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg.

Daemen, C., Vorst, H. van der, & Engels, R. (2006). Opvoedingsstijlen, ouderlijk

alcoholgebruik en alcoholgebruik van adolescenten: een longitudinale studie. Pedagogiek,

26, 192-208.

Dewald, J.F., Meijer, A.M., Oort, F.J., Kerkhof, G.A., & Bögels, S. (2010). The influence of sleep quality, sleep duration and sleepiness on school performance in children and

adolescents: A meta-analytic review. Sleep Medicine Reviews, 14, 179-189.

Dewald, J.F., Short, M.A., Gradisar, M., Oort, F.J., & Meijer, A.M. (2012). The Chronic Sleep Reduction Questionnaire (CSRQ): a cross-cultural comparison and validation in Dutch and Australian adolescents. Journal of Sleep Research, DOI: 2869.2012.00999.x

Dongen, H.P.A. van, Rogers, N.L., & Dinges, D.F. (2003). Sleep Debt: Theoretical and empirical issues. Sleep and Biological Rhythms, 1, 5-13.

Harsh, J.R., Easley, A., & LeBourgeois, M.K. (2002). An instrument to measure children’s sleep hygiene. Sleep, 25, 316.

Heijden, K.B. van der, Smits, M.G., & Gunning, W.B.. Slaap Hygiëne Balans voor Kinderen. Vertaling van Harsh, Easley, & LeBourgeois (2002).

(33)

Jenni, O.G., & O’Connor, B.B. (2005). Children’s Sleep: An Interplay Between Culture and Biology. Pediatrics, 115, 204-216.

Kaneita, Y., Ohida, T., Uchiyama, M., Takemura, S., Kawahara, K., Yokoyama, E., … Fujita, T. (2006). The Relationship Between Depression and Sleep Disturbances: A Japanese Nationwide General Population Survey. Journal of Clinical Psychiatry, 67, 196-203. Lacks, P., & Rotert, M. (1986). Knowledge and practice of sleep hygiene techniques in insomniacs and good sleepers. Behavior research and technology, 24, 365-368. LeBourgeois, M.K., Giannotti, F., Cortesi, F., Wolfson, A.R., & Harsh, J. (2005). The Relationship Between Reported Sleep Quality and Sleep Hygiene in Italian and American Adolescents. Pediatrics, 115, 257-265.

Li, S., Yin, X., Wu, S., Jiang, F., Yan, C., & Shen, X. (2007). The Impact of Media Use on Sleep Patterns and Sleep Disorders among School-Aged Children in China. Sleep, 30, 367.

Li, S., Zhu, S., Yin, X., Yan, C., Wu, S., Jiang, F., & Shen, X. (2010). Risk factors associated with short sleep duration among Chinese school-aged children. Sleep Medicine, 11, 916.

Litsenburg, R.R.L. van, Waumans, R.C., Berg, G. van den, & Gemke, R.J.B.J. (2010). Sleep habits en sleep disturbances in Dutch children: a population-based study. European

Journal of Pediatrics, 169, 1009-1015.

Lockley, S.W., Skene, D.J., & Arendt, J. (1999). Comparison between subjective and actigraphic measurement of sleep and sleep rhythms. Journal of Sleep Research, 8, 183.

Malone, S.K. (2011). Early to Bed, Early to Rise?: An Exploration of Adolescent Sleep Hygiene Practices. The Journal of School Nursing, 27, 348-354.

Meijer, A.M. (2008). Chronic sleep reduction, functioning at school and school achievement in preadolescents. Journal of Sleep Research, 17, 395-405.

(34)

Meijer, A.M., Habekothé, R.T., & Wittenboer, G.L.H. van den (2001). Mental health, parental rules and sleep in pre-adolescents. Journal of Sleep Research, 10, 297-302. Meijer, A.M., & Wittenboer, G.L.H. van den (2004). The joint contribution of sleep, intelligence and motivation to school performance. Personality and Individual

Differences, 37, 95-106.

Nixon, G.M., Thompson, J.M.D., Yeo Han, D., Becroft, D.M., Clark, P.M., Robinson, E., … Mitchell, E.A. (2008). Short Sleep Duration in Middle Childhood: Risk Factors and Consequences. Sleep, 31, 71-78.

Noland, H., Price, J.H., Dake, J., & Telljohann, T.K. (2009). Adolescents’ Sleep Behaviors and Perceptions of Sleep. Journal of School Health, 79, 224-230.

Ohayon, M.M., Carskadon, M.A., Guilleminault, C., & Vitiello, M.V. (2004). Meta-analysis of quantitative sleep parameters from childhood to old age in healthy individuals:

developing normative sleep values across the human life span. Sleep, 27, 1255-1273. Oskar, G., Jenni, M.D., Molinari, L., Caflisch, J.A., & Largo, R.H. (2007). Sleep Durations From Ages 1 to 10 Years: Variability and Stability in Comparison with Growth.

Pediatrics, 120, 769-776.

Ottaviano, S., Giannotti, F., Cortesi, F., Bruni, O., & Ottaviano, C. (1996). Sleep

Characteristics In Healthy Children From Birth To 6 Years Of Age In The Urban Area Of Rome. Sleep, 19, 1-3.

Owens, J.A., Spirito, A., McGuinn, M., & Nobile, C. (2000). Sleep Habits and Sleep Disturbance in Elementary School-Aged Children. Developmental and Behavioral

Pediatrics, 21, 27-36.

Sadeh, A. (1996). Stress, Trauma, and Sleep in Children. Child and Adolescent Psychiatric

Clinics of North America, 5, 685-700.

Sadeh, A., Gruber, R., & Raviv, A. (2003). The Effects of Sleep Restriction and Extension on School-Age Children: What a Difference an Hour Makes. Child Development, 74, 455.

(35)

Sadeh, A., Raviv, A., & Gruber, R. (2000). Sleep Patterns and Sleep Disruptions in Age Children. Developmental Psychology, 36, 291-301.

Schwarz, N., & Oyserman, D. (2001). Asking Questions About Behavior: Cognition, Communication, and Questionnaire Construction. American Journal of Evaluation, 22,

127-160.

Smaldone, A., Honig, J.C., & Byrne, M.W. (2007). Sleepless in America: Inadequate Sleep and Relationships to Health and Well-being of Our Nation’s Children. Pediatrics, 119, 37.

Snell, E.K., Adam, E.K., & Duncan, G.J. (2007). Sleep and the Body Mass Index and Overweight Status of Children and Adolescents. Child Development, 78, 309-323. Spilsbury, J.C., Storfer-Isser, A., Drotar, D., Rosen, C.L., Kirchner, L.H., Benham, H., & Redline, S. (2004). Sleep Behavior in an Urban US Sample of School-aged Children. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 158, 988-994.

Spruyt, K., O’Brien, L.M., Cluydts, R., Verleye, G.B., & Ferri, R. (2005). Odds, prevalence and predictors of sleep problems in school-age normal children. Journal of Sleep

Research, 14, 163-176.

Wiater, A.H., Mitschke, A.R., Widdern, S. von, Fricke, L., Breuer, U., & Lehmkuhl, G. (2005). Sleep Disorders en Behavioral Problems among 8- to 11-Year-Old Children. Somnologie, 9, 210-214.

Wissink, I.B., Deković, M., & Meijer, A.M. (2006). Parenting Behavior, Quality of the Parent-Adolescent Relationship, and Adolescent Functioning in Four Ethnic Groups. Journal of Early Adolescence, 26, 133-159.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

By electrical characterization and imaging of concentra- tion profiles of systems with different hydrogel geometries, we found that a heterogeneous charge selective interface

In contrast, de  Villiers et al.’s (2014) preliminary results showed that 60% of five- to six-year-olds’ answers were based on the zero-order ToM strategy, and only around 20%

Chapter 5: The Role of Simple and Complex Working Memory Strategies in the Development of First-order False Belief Reasoning: A Computational Model of Transfer of Skills..

rotation speed for wet particles with 100% (V/V) water (case 7) and we present the data with cross red symbols in Fig. We also vary the capillary force for drum rotation speed of 25

The combination of superconductivity and surface states in Dirac semimetal can produce a 4π-periodic supercurrent in a Josephson junction configuration, which can be revealed by

Hypothesis 5 added a moderation by product category to this effect, predicting that this difference in brand image between creative and-non creative

Abbreviations: Mild Cognitive Impairment (MCI), subjective cognitive decline (SCD), Geriatric Depression Scale (GDS), Rowland Universal Dementia Assessment Scale (RUDAS),

Maar naast dit principe behelst de regeling nog een drietal doelstellingen, namelijk het aantrekken van werknemers uit het buitenland met een specifieke