• No results found

Slaap als voorspeller van kwaliteit van leven en depressieve stemming bij kinderen : Sleep as predictor for the quality of life and a depressive mood of children.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Slaap als voorspeller van kwaliteit van leven en depressieve stemming bij kinderen : Sleep as predictor for the quality of life and a depressive mood of children."

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Graduate School of Child Development and Education

Slaap als voorspeller van kwaliteit van leven en depressieve

stemming bij kinderen

Sleep as predictor for the quality of life and a depressive mood of children

Masterscriptie orthopedagogiek 2011-2012

03 november 2012

Naam: Loes van Zweeden Studentnummer: 5738113

Eerste beoordelaar: Annette van Maanen Tweede beoordelaar: Anne Marie Meijer

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3 1. Inleiding 4 2. Methode 2.1 Onderzoeksdesign 10 2.2 Proefpersonen 10 2.3 Procedure 10 2.4 Meetinstrumenten 11 2.5 Data-analyse 12 3. Resultaten 14 3.1 Correlaties 15 3.2 Regressieanalyses 15

3.3 Regressieanalyses depressieve stemming 16

3.4 Regressieanalyses kwaliteit van leven 18

3.5 In welke mate zijn de variabelen voorspellend voor een

depressieve stemming en de kwaliteit van leven? 20

4. Discussie 4.1 Conclusie 21 4.2 Discussie 22 4.3 Beperkingen 23 4.4 Relevantie 24 5. Literatuurlijst 25

(3)

Abstract

The aim of this study was to investigate the effects of sleep duration, sleep quality and chronic sleep reduction on quality of life and depressive mood of children in the age of seven till twelve years. The children had to fill in questionnaires about sleep duration and sleep quality, the Chronic Sleep Reduction Questionnaire, the Children’s Depression Inventory to

determine the presence of a depressive mood, and the Kidscreen-27 to determine the quality of life.

Regression analyses demonstrated relations between sleep duration, sleep quality and chronic sleep reduction with depressive mood. Besides, relations between sleep duration in the weekend, sleep quality and chronic sleep reduction with quality of life were found. The relations between chronic sleep reduction and depressive mood and quality of life were remarkably stronger than the relations between sleep duration and sleep quality with depressive mood or quality of life.

Het doel van deze studie was om te onderzoeken in welke mate slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort voorspellers zijn voor kwaliteit van leven en voor depressieve stemming bij kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar. Om dit te onderzoeken zijn bij 103 kinderen op scholen klassikaal vragenlijsten over de slaapkwaliteit en slaapduur afgenomen. Daarnaast is bij deze kinderen de Chronic Sleep Reduction Questionnaire afgenomen om het chronisch slaaptekort te meten, de Childrens’s Depression Inventory om het al dan niet aanwezig zijn van een depressieve stemming te bepalen en de Kidscreen-27 om de kwaliteit van leven te meten.

Met behulp van regressieanalyses werd er tussen de slaapfactoren slaapduur,

slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort en depressieve stemming een significante samenhang gevonden. Daarnaast werd een significante samenhang tussen kwaliteit van leven en

slaapduur in het weekend, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort gevonden. De samenhang tussen chronisch slaaptekort en een depressieve stemming en de kwaliteit van leven blijkt duidelijk groter dan de samenhang van slaapduur en slaapkwaliteit met deze twee variabelen.

(4)

1. Inleiding

Slaap is belangrijk om goed te kunnen functioneren. Het wereldrecord wakker blijven staat op naam van Gardner. Het lukte hem om 264 uur achter elkaar wakker te blijven. Tijdens deze 264 uur had hij moeite om zich te concentreren, zijn geheugen liet hem in de steek, hij kreeg hallucinaties, begon te dagdromen, sprak met een dubbele tong en het lukte hem niet meer om televisie te kijken (de Vree, 2004).

Onderzoek bevestigt de negatieve gevolgen van te weinig slaap. Van Dongen, Maislin, Mullington en Dinges (2003) onderzochten het effect van slaaptekort door vier groepen proefpersonen met elkaar te vergelijken. De eerste groep sliep veertien dagen lang acht uur per nacht, de tweede groep veertien dagen lang zes uur, de derde groep veertien dagen lang vier uur en de laatste groep sliep drie nachten helemaal niet. Zij vonden dat ongeacht de mate van het tekort (6 uur slaap, 4 uur slaap of geen slaap) – een slaaptekort leidde tot aanzienlijke tekorten in cognitieve prestaties en een gebrek aan alertheid.

Waarom is slaap zo belangrijk? En wat houdt een goede slaap eigenlijk in?

Wetenschappers zijn het eens over het feit dat goede slaap belangrijk is voor het psychische en lichamelijk herstel van de overdag geleverde inspanningen en voor de opbouw van reserves voor de volgende dag (Verbraecken, 2011). Het verlies aan energie moet tijdens de slaap als het ware gecompenseerd worden. Daarnaast is het groeihormoon direct gekoppeld aan de slaap. Dit hormoon zorgt er tijdens de slaap bij kinderen voor dat zij groeien (Coenen, 2006).

Bij een tekort aan slaap en/of een slechte kwaliteit van slaap kan het herstel en de opbouw van reserves onvoldoende plaatsvinden (Coenen, 2006; Verbraecken, 2011). Een tekort aan slaap en/of slaap van onvoldoende kwaliteit kan leiden tot een chronisch slaaptekort (Meijer, 2008). Als gevolg hiervan kunnen problemen met leren,

gedragsproblemen, vermoeidheid, slechtere lichamelijke conditie, motorische onhandigheid en/of een depressieve stemming ontstaan (Breslau, Roth, Rosenthal, & Andreski, 1996). In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort samenhangen met een depressieve stemming en de kwaliteit van leven van Nederlandse kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar.

Slaapstoornissen hangen vaak samen met een depressie. Mensen waarbij een

depressieve stemming wordt gemeten slapen vaak te veel of te weinig. Het is nog niet geheel duidelijk welke richting het verband tussen slaap en depressie heeft, maar 75 tot 90% van de depressieve mensen klaagt over zijn of haar slaap (Weissman, Greenwald, Nino-Murcia, & Dement, 1997). Verschillende studies hebben bij volwassenen slaapproblemen al geassocieerd

(5)

met een significant verhoogd risico op een beginnende depressie (Breslau et al., 1996; Eaton, Badawi, & Melton, 1995; Ford & Kamerow, 1989; Weissman et al., 1997). Naar het verband tussen slaapproblemen en een depressieve stemming bij kinderen is veel minder onderzoek gedaan. Verschillende longitudinale studies vonden al wel een koppeling tussen

slaapproblemen en een depressieve stemming bij kinderen. Johnson, Chilcoat en Breslau (2000) vonden in hun studie onder ruim 700 kinderen in de leeftijd van 6 en 11 jaar, met behulp van de Child Behavior Checklist en de Teacher Report Form, dat problemen die met slapen gerelateerd waren zorgde voor een toename van een depressie met factor 6.9. Gregory en O’Connor (2002) toonden in hun studie met behulp van de Child Behavior Checklist aan dat slaapproblemen op 4 jarige leeftijd resulteerden in hogere depressieve scores in de midden adolescentie. Uit het onderzoek van Gregory, Rijsdijk, Lau, Dahl en Eley (2009) kwam naar voren dat slaapproblemen op 8 jarige leeftijd de ontwikkeling van een depressie op 11 jarige leeftijd voorspelden. Ong, Wickramaratne, Tang en Weissman (2006) vonden in hun studie onder 164 jongeren dat een onregelmatig slaapschema in de leeftijd van 6 jaar relateerde in een 1.3 keer grotere kans op het ontstaan van een depressie in de adolescentie. De jongeren werden voor dit onderzoek onderzocht met met behulp van de Schedule for Affective Disorders and Schizoprenia-Lifetime Version en de Schedule for Affective Disorders and Schizoprenia in School-Age Children op 6 en 23 jarige leeftijd. Gregory, van der Ende, Willis en Verhults (2008) kwamen in hun studie tot de conclusie dat minder slapen dan anderen, oververmoeidheid en problemen om in te slapen in de kindertijd gerelateerd waren aan een grotere kans op

depressieve scores op de leeftijd van 16 jaar. Zij onderzochten dit met behulp van de Child Behavior Checklist en de Youngh Adult Self-Report. In een studie van Rooane en Taylor (2008) werd gevonden dat als er sprake was van insomnia bij kinderen in de leeftijd van 12 jaar dat er een 2.3 keer grotere kans was op het ontwikkelingen van een depressie. Deze studies hebben echter niet onderzocht welke aspecten van de slaap de depressieve stemming voorspellen.

Kinderen met een depressieve stemming kunnen minder plezier hebben in activiteiten en kunnen vastlopen op belangrijke ontwikkelingstaken. Zo kan een kind met een depressieve stemming concentratieproblemen hebben, moeite om mee te komen op school en/of sociale problemen hebben (Glashouwer, 2011). Indien duidelijk wordt welke aspecten van slaap voorspellers zijn voor een depressieve stemming kan de depressieve stemming eerder opgespoord en gerichter behandeld worden. In dit onderzoek wordt om deze reden van verschillende slaapfactoren bekeken of deze samenhangen met een depressieve stemming.

(6)

Lobentanz et al. (2004) hebben gevonden dat – naast een depressieve stemming, vermoeidheid en of een verminderde slaapkwaliteit ook kan leiden tot een verminderde kwaliteit van leven. De kwaliteit van leven wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie omschreven als de perceptie van een individu van haar of zijn positie in het leven ten opzichte van haar of zijn doelen, normen, verwachtingen en zorgen (Eiser & Morse, 2000). Hierbij wordt de nadruk gelegd op de mate van fysiek, mentaal en sociaal welbevinden. De kwaliteit van leven bevat zowel een objectief als een subjectief aspect. Het objectieve aspect gaat over wat een individu kan doen en is belangrijk bij het bepalen van de gezondheid. Het subjectieve aspect omvat de betekenis dat iets voor een individu heeft, het gaat om de beoordeling van de objectieve meting. De kwaliteit van leven hangt in zekere zin samen met een depressieve stemming, aangezien een lage beoordeling van de kwaliteit van leven kan leiden tot een depressieve stemming (Lobentanz et al., 2004). Het begrip kwaliteit van leven is een vrij ruim begrip. In dit onderzoek wordt het begrip gemeten door kinderen vragen in te laten vullen op vijf verschillende domeinen: fysiek welzijn (de mate van activiteit, energiek en fit zijn), psychologisch welzijn (positieve emoties, tevredenheid met leven en het gevoel van

emotionele stabiliteit), ouder-kindrelaties en autonomie (relaties met ouders, de sfeer thuis, gevoel van vrijheid en de tevredenheid met het al dan niet in voldoende mate beschikbaar hebben van financiële middelen), sociale steun en peers (relaties met andere kinderen) en schoolomgeving (perceptie van zijn/haar cognitieve capaciteit, leren en concentratie en de gevoelens over school) (Robitail et al., 2007).

Het is van belang om te kijken welke slaapfactoren voorspellers kunnen zijn voor een depressieve stemming en/of kwaliteit van leven aangezien deze voorlopers kunnen zijn voor een latere depressie (Johnson et al., 2000). Een depressieve stemming en een lage beoordeling van de kwaliteit van leven zouden er op hun beurt voor kunnen zorgen dat kinderen vastlopen op belangrijke ontwikkelingstaken (Glashouwer, 2011). Om deze reden is het van belang om te achterhalen welke aspecten van slaap precies samenhangen met een depressieve stemming en/of een lage kwaliteit van leven, zodat deze problemen gerichter aangepakt kunnen worden.

Ten eerste wordt er in dit onderzoek gekeken naar de slaapduur. Om goed uitgerust te zijn heeft de gemiddelde mens vier tot zes slaapcycli per nacht nodig. Naarmate men ouder wordt neemt de slaapduur af. Zo heeft een tien jarige gemiddeld 8-10 uur slaap nodig en een puber 8-9 uur (Kopasz et al., 2010; Peeters & Kluft, 2009). Gangwisch, Babiss, Malaspina, Tuner, Zammit en Posner (2010) en Meijer, Reitz, Deković, van den Wittenboer en Stoel (2010) hebben gevonden dat een te korte slaapduur bij adolescenten een rol speelt bij de

(7)

een protectieve rol kunnen spelen. In dit onderzoek wordt onderzocht of er bij jonge kinderen ook een samenhang bestaat tussen een te korte slaapduur en een depressieve stemming en de daarmee samenhangende kwaliteit van leven.

Naast voldoende slaapduur is het van belang dat de slaap kwalitatief goed is (Braam,

Didden, Smits, & Curfs, 2008). Onder de slaapkwaliteit wordt verstaan hoeveel tijd er nodig is om in te slapen, hoe vaak men ’s nachts wakker wordt, hoe rustig men slaapt en de

slaapefficiëntie. Slaapefficiëntie is het percentage van de tijd die men daadwerkelijk slaapt ten opzichte van de tijd die men in bed ligt (Lahti, Leppämäki, Lönnqvist, & Partonen, 2006). De slaapkwaliteit kan onder andere verslechteren door een verstoorde biologische klok, het doen van dutjes overdag, een gebrek aan diepe slaap, insomnia bij het inslapen,

doorslaapstoornissen en ’s morgens vroeg ontwaken (Hemert-van der Poel, Arends, & van den Bossche, 2009). Enkele eerdere onderzoeken hebben al een relatie gevonden tussen

slaapkwaliteit en depressie. Arana-Lechunga et al. (2008) en Dahl et al. (1990) vonden door middel van objectieve metingen in hun studies dat het bij kinderen met depressieve symptomen langer duurde voordat zij in slaap vielen, dat ze ’s nachts vaker wakker werden en een kortere REM-slaap vertoonden dan kinderen zonder een depressieve stemming. Een slechte

slaapkwaliteit lijkt er dus toe bij te dragen dat een depressieve stemming ontstaat of blijft bestaan. Deze stemming kan op haar beurt weer de kwaliteit van leven negatief beïnvloeden. In deze studie wordt gekeken of deze samenhang ook gevonden wordt bij kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar, waarbij de slaapkwaliteit subjectief wordt gemeten.

Indien een kind veel last ondervindt van een tekort aan slaap en/of slaap van

onvoldoende kwaliteit kan dit een chronisch slaaptekort tot gevolg hebben (Meijer, 2008). Naast te onderzoeken of de slaapkwaliteit en slaapduur samenhangen met een depressieve stemming en/of de kwaliteit van leven wordt er in dit onderzoek ook gekeken of deze samenhang voor chronisch slaaptekort bestaat. Het doel hiervan is om te onderzoeken of slaapduur en slaapkwaliteit samenhangen met depressieve stemming/kwaliteit van leven of dat het vooral van belang is om te kijken naar de slaapduur en slaapkwaliteit in relatie tot de individuele slaapbehoefte van een kind. Een chronisch slaaptekort is namelijk in tegenstelling tot de slaapduur en slaapkwaliteit gekoppeld aan de slaapbehoefte (Meijer, 2008). De

hoeveelheid slaap die iemand nodig heeft verschilt van persoon tot persoon. Of je genoeg slaapt is eigenlijk het best te bepalen aan de hand van hoe je je overdag voelt. Het chronisch

slaaptekort uit zich in vermoeidheid, slaperigheid, verlies aan energie en/of emotionele instabiliteit. (Dahl, 1999; Meijer, 2008; Meijer, Habekothé, & van den Wittenboer, 2000; Pilcher, Ginter, & Sadowsky, 1997; Sadeh, Gruber, & Raviv, 2003).

(8)

In het onderzoek wordt gekeken naar de relatie van slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort met een depressieve stemming en de kwaliteit van leven. Dit wordt onderzocht met behulp van de volgende vraagstelling:

In welke mate zijn slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort van kinderen voorspellers voor hun kwaliteit van leven en een depressieve stemming?

Er wordt geprobeerd een antwoord op deze vraagstelling te vinden met behulp van vier hypotheses:

1. Slaapduur is een negatieve voorspeller voor een depressieve stemming bij kinderen en een positieve voorspeller voor de kwaliteit van leven van deze kinderen.

Op grond van deze hypothese wordt er verwacht dat indien de slaapduur toeneemt, de depressieve stemming zal afnemen en de kwaliteit van leven zal toenemen.

2. Slaapkwaliteit is een negatieve voorspeller voor een depressieve stemming bij kinderen en een positieve voorspeller voor de kwaliteit van leven van deze kinderen.

Op grond van deze hypothese wordt er verwacht dat indien de slaapkwaliteit toeneemt, de depressieve stemming zal afnemen en de kwaliteit van leven zal toenemen.

3. Chronisch slaaptekort is een positieve voorspeller voor een depressieve stemming bij kinderen en een negatieve voorspeller voor de kwaliteit van leven van deze kinderen. Op grond van de derde hypothese wordt er verwacht dat indien de mate van chronisch slaaptekort toeneemt, de depressieve stemming zal toenemen en de kwaliteit van leven zal afnemen.

4. Chronisch slaaptekort is in grotere mate voorspellend voor een depressieve stemming en de kwaliteit van leven, dan de slaapkwaliteit en de slaapduur.

Dit wordt verwacht aangezien chronisch slaaptekort, in tegenstelling tot de overige slaapfactoren rekening houdt met de slaapbehoefte.

De hoeveelheid slaap die iemand nodig heeft, hangt niet alleen van de persoonlijke

slaapbehoefte af, maar wordt ook beïnvloed door de leeftijd. Daarnaast kunnen slaapproblemen seksegevoelig zijn (Cohen-Zion & Ancoli-Israel, 2004; O’Callaghan et al., 2010). Geslacht en leeftijd kunnen ook de depressieve stemming en/of de kwaliteit van het leven beïnvloeden (de Wit, 1997). Om deze redenen worden geslacht en leeftijd in het onderzoek meegenomen als

(9)

controlevariabelen bij het bekijken van de samenhang tussen verschillende slaapfactoren en depressieve stemming en kwaliteit van leven.

(10)

2. Methode

2.1 Onderzoeksdesign

De respondenten zijn op één meetmoment met behulp van vragenlijsten getest.

2.2 Proefpersonen

Aan het onderzoek hebben 104 respondenten in de leeftijd van zeven tot twaalf jaar

deelgenomen. Van één van de kinderen was het vragenlijstboekje echter beperkt ingevuld. Om deze reden is besloten deze data niet te gebruiken, waardoor er 103 respondenten over blijven. Voor het onderzoek is met een powerberekening met een power van 0.80 en een medium effect size voor een lineaire regressieanalyse met zes predictoren bepaald dat er minimaal 98

respondenten nodig waren. Er is voor zes predictoren gekozen, aangezien hypothese vier (de hypothese met de meeste predictoren) er zes heeft (slaapduur weekend, slaapduur doordeweeks, slaapkwaliteit, chronisch slaaptekort en de controlevariabelen leeftijd en sekse).

De respondenten voor dit onderzoek zijn op twee manieren geworven. Allereerst op basisscholen in Haarlem en in Assendelft. Daarnaast zijn er kinderen uit de eigen

kennissenkring benaderd om deel te nemen aan het onderzoek.

2.3 Procedure

Eerst is de opzet van het onderzoek voorgelegd aan de ethische commissie van de afdeling Pedagogische wetenschappen van de Universiteit van Amsterdam. Nadat de commissie toestemming had gegeven om het onderzoek uit te voeren, zijn verschillende basisscholen in Nederland telefonisch benaderd met de vraag of zij mee wilden werken aan het onderzoek. Er werd kort samengevat wat het onderzoek inhield, wat er van de school verwacht werd als zij mee wilden werken en hoeveel tijd het testen in beslag ging nemen. Indien een school aangaf (eventueel) mee te willen werken, werd er een brief met gedetailleerde informatie naar de school gestuurd. Bijgaand werden er een informed consent formulier meegestuurd. Dit is een toestemmingsformulier dat de ouders van de leerlingen dienden te tekenen voordat de

vragenlijsten afgenomen werden.

Twee studenten hebben de vragenlijsten afgenomen op basisscholen. Elke school werd door één student bezocht. Op de basisscholen werden de vragenlijsten in het klaslokaal

individueel op papier ingevuld door de leerlingen. Indien nodig heeft de student de vragen klassikaal voorlezen, waarna de leerling (zonder overleg) zelf het antwoord invulde. Enkele van de respondenten zijn in de eigen kennissenkring geworven. Bij deze kinderen nam de

(11)

student de vragenlijst per kind af of met een klein groepje kinderen op dezelfde manier zoals dit op de scholen gebeurde. Voorafgaand aan de vragenlijst werd er een korte instructie gegeven aan de kinderen. Daarnaast werd er verteld dat de antwoorden van de kinderen anoniem bleven.

2.4 Meetinstrumenten

Demografische gegevens

De vragen naar de achtergrondgegevens van de respondenten betroffen: leeftijd, sekse, opleiding ouders en werk ouders.

Vragenlijst over de slaapkwaliteit en slaapduur

De slaapkwaliteit werd gemeten met een zelfbeoordelingsvragenlijst die is samengesteld door Meijer & van den Wittenboer (2004). Zij hebben deze lijst samengesteld aan de hand van een eerdere vragenlijst van Totterdell, Reynolds, Parkinson en Briner (1994) en de DSMIV-criteria voor slapeloosheid (APA, 1994). De vragenlijst meet aspecten rond het inslapen, het aantal keer wakker zijn per nacht, de tijd tot inslapen na wakker worden, de perceptie van de kwaliteit van de slaap en de mate waarin men zich uitgerust voelt na de slaap. De slaapkwaliteitvragenlijst bestaat uit zeven vragen. Een hoge score betekent een goede slaapkwaliteit. De

betrouwbaarheid van de vragenlijst is voldoende, met een Cronbach’s alpha van 0.670 (Meijer & van den Wittenboer, 2004). De betrouwbaarheid in dit scriptieonderzoek was 0.800.

Vervolgens werden er dertien open vragen gesteld over de bedtijd tijdens schooldagen, de tijd van opstaan tijdens schooldagen en in hoeverre het kind in staat is om zelf zijn of haar bedtijd te bepalen. De slaapduur wordt bepaald op basis van de tijd dat het kind normaal

gesproken naar bed gaat tot de tijd dat hij of zij ’s ochtends opstaat. Dit wordt apart gedaan voor het weekend en voor de schooldagen.

Chronic sleep reduction questionnaire (CSRQ )

Voor het meten van de aanwezigheid van een chronisch slaaptekort werd de CSRQ gebruikt. De CSRQ bestaat uit 20 items. De vragen werden beantwoord op een driepuntsschaal. De

minimum score is 20 en de maximumscore is 60. Hoe hoger de score, hoe groter de indicatie van een chronisch slaaptekort. De CSRQ bleek betrouwbaar bij kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 13 jaar, met een Cronbach’s alpha van 0.840 (Meijer, 2008). De betrouwbaarheid in dit scriptieonderzoek was 0.748. De CSRQ heeft vier subschalen, namelijk irritatie, verlies van energie, slaperigheid en slaaptekort.

(12)

Children’s Depression Inventory (CDI )

Voor het meten van het aanwezig zijn van een depressieve stemming werd de CDI gebruikt. De CDI is een zelfrapportagevragenlijst die bestaat uit 27 items over cognitieve, affectieve en gedragsmatige depressiesymptomen. De vragen worden beantwoord op een driepuntsschaal. De totaalscore geeft een weergave van de ernst van de door het kind gerapporteerde depressieve symptomen. Hoe hoger de score, hoe groter de kans op het ontwikkelen van een depressieve stoornis. De CDI bleek betrouwbaar bij kinderen en adolescenten in de leeftijd van 8 tot en met 17 jaar, met een Cronbach’s alpha van 0.830 (Kovacs, 2008). De betrouwbaarheid in dit scriptieonderzoek was 0.818.

KIDSCREEN- 27

De KIDSCREEN werd gebruikt om de gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven van kinderen te meten (The KIDSCREEN Group, 2004). Er werd gebruik gemaakt van een vragenlijst die door het kind zelf werd ingevuld. Deze vragenlijst bestaat uit 27 items en meet vijf dimensies van de kwaliteit van leven: fysiek welzijn (vijf items), psychologisch welzijn (zeven items), autonomie en relatie met ouders (zeven items), sociale steun en leeftijdsgenoten (vier items) en schoolomgeving (vier items). Er wordt op een vijfpunts-Likert-schaal

geantwoord in welke mate er de afgelopen zeven dagen tevredenheid op elke dimensie werd ervaren. De betrouwbaarheid van de kinderversie van de totale vragenlijst is met een

Cronbach’s alpha van 0.91 zeer goed. De betrouwbaarheid in dit scriptieonderzoek was 0.780.

2.5 Data-analyse

Eerst worden met behulp van een beschrijvende analyse de demografische variabelen bekeken: de verhouding tussen jongens en meisjes en de leeftijd.

Vervolgens wordt met behulp van vier regressieanalyses gekeken in welke mate slaapduur in het weekend, slaapduur doordeweeks, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort voorspellers zijn voor depressieve stemming en kwaliteit van leven. Hierbij wordt er gecontroleerd voor sekse en leeftijd.

Om te kijken of hypothese 4: “Chronisch slaaptekort is in een grotere mate

voorspellend voor een depressieve stemming en de kwaliteit van leven, dan de slaapkwaliteit en slaapduur” aangenomen of verworpen moet worden, is er een Hiërarchische m multiple Regressieanalyse uitgevoerd. In de resultaten van de hiërarchische regressieanalyse wordt er naar de absloute beta-waarden gekeken om te bepaalden hoe groot de invloed van elke

(13)

onafhankelijke variabelen (slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort) is op de

(14)

3. Resultaten

Er hebben 103 respondenten deelgenomen aan dit slaaponderzoek, waarvan 57 meisjes, 44 jongens en twee waarvan de sekse onbekend is. De kinderen hadden een gemiddelde leeftijd van 10.10 jaar, met een standaardafwijking van 0.44. De minimumleeftijd was zeven jaar en de maximumleeftijd was dertien jaar. Eigenlijk zou de leeftijd variëren tussen de zeven en twaalf jaar, maar aangezien er één dertienjarig kind nog wel in groep acht zat, is besloten om de resultaten van dit kind toch mee te nemen in het onderzoek. In figuur 1 is een histogram te zien van de frequentieverdeling van de leeftijd.

Figuur 1: Frequentieverdeling leeftijd

Door middel van betrouwbaarheidsanalyses zijn de interne consistentie van de slaapkwaliteit vragenlijst, de CSRQ, de CDI en de KIDSCREEN-27 bekeken. De slaapkwaliteitvragenlijst heeft een Cronbrach’s alpha van 0.800, de CSRQ een Cronbach’s alpha van 0.748, de CDI een Cronbach’s alpha van 0.818 en de Kidscreen vragenlijst heeft een Cronbach’s alpha van 0.780. Wanneer de Cronbach’s Alpha groter is dan 0.7 is de betrouwbaarheid van de schaal

acceptabel (Vocht, 2007). De Cronbach’s alpha van al de in dit onderzoek gebruikte vragenlijsten zijn hoger dan 0.7. In tabel 1 zijn van alle vragenlijsten de gemiddelden en standaarddeviaties van de weergegeven.

(15)

Tabel 1: Gemiddelden en standaarddeviaties van de vragenlijsten Gemiddelde Std. Deviatie N Slaapduur doordeweeks 10:03 1.20 103 Slaapduur weekend 10:22 1.77 100 Slaapkwaliteit 15.39 3.20 103 CSRQ 30.33 7.83 101 CDI 8.18 5.90 88 Kidscreen 118.02 13.78 95 3.1 Correlaties

In tabel 2 zijn de correlaties van de totaal scores op de verschillende vragenlijsten

weergegeven. De totaalscores van de slaapduur doordeweeks, de slaapduur in het weekend, de slaapkwaliteit, het chronisch slaaptekort, een depressieve stemming en de kwaliteit van het leven werden op deze manier met elkaar vergeleken om een eerste indruk te verkrijgen van de mogelijke verbanden. Te zien is dat er een significante correlatie is gevonden tussen bijna alle slaapvariabelen met een depressieve stemming en de kwaliteit van leven. Alleen de slaapduur doordeweeks vormde hierop een uitzondering. Deze had geen significante relatie met de vragenlijst die de kwaliteit van leven meet.

Tabel 2: Correlaties tussen de totaalscores van de slaapdruur, slaapkwaliteit, chronisch slaaptekort, depressieve stemming en kwaliteit van het leven vragenlijsten

Slaapduur doordeweeks Slaapduur weekend Slaapkwaliteit Chronisch slaaptekort Depressieve stemming Slaapduur weekend .57*** Slaapkwaliteit .21* .15 Chronisch slaaptekort -.15 -.01 -.57*** Depressieve stemming -.32** -.26* -.50*** .51**

Kwaliteit van het leven .16 .24* .39*** -.44*** -.77*** * p <0.05 ** p < .01 *** p < .001

3.2 Regressieanalyses

Met behulp van regressieanalyses werd onderzocht in welke mate slaapduur in het weekend, slaapduur doordeweeks, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort van kinderen voorspellers zijn voor de kwaliteit van leven en voor een depressieve stemming. Eerst werd er gekeken naar de voorspellers voor de depressieve stemming en vervolgens naar de voorspellers voor de

(16)

3.3 Regressieanalyses op depressieve stemming

Zowel voor de slaapduur doordeweeks als de slaapduur in het weekend bleek er een negatieve samenhang met een depressieve stemming te bestaan (tabel 3). Indien de slaapduur toenam nam de depressieve stemming af.

Vervolgens werd gekeken in hoeverre de slaapkwaliteit een voorspeller is voor een depressieve stemming bij kinderen. Uit de regressieanalyse kwam naar voren dat de slaapkwaliteit significant samenhangt met een depressieve stemming bij kinderen in deze leeftijd (zie tabel 3). Een betere slaapkwaliteit hangt samen met een minder depressieve stemming.

Met behulp van de CSRQ werd de mate van chronisch slaaptekort gemeten. Er werd gevonden dat chronisch slaaptekort een significante voorspeller is voor de depressieve stemming (tabel 3). Indien chronisch slaaptekort toeneemt, neemt ook de depressieve stemming toe.

Uit de regressieanalyse kwam naar voren dat zowel de slaapduur in het weekend, de slaapduur doordeweeks, de slaapkwaliteit en het chronisch slaaptekort voorspellers zijn voor een depressieve stemming van kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar. Voor de controlevariabelen werd bij alle uitgevoerde regressieanalyses een significante negatieve samenhang gevonden tussen sekse en een depressieve stemming. Dit houdt in dat meisjes gemiddeld depressiever scoren op de vragenlijst dan jongens. Er werd geen samenhang gevonden tussen leeftijd en een depressieve stemming.

(17)

Tabel 3: Resultaat van de regressieanalyse met als afhankelijke variabele de depressieve stemming en als onafhankelijke variabelen slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort

Depressieve stemming B Std. Error Beta p. Slaapduur doordeweeks Leeftijd Geslachta Slaapduur doordeweeks Slaapduur weekend Leeftijd Geslachta Slaapduur weekend Slaapkwaliteit Leeftijd .22 -3.22 -.03 .23 -3.94 -.19 .50 .46 1.24 .01 .47 1.27 .01 .40 .05 -.27* -.31** .05 -.32** -.34** .12 .64 .01 .01 .63 .00 .00 .212 Geslachta -3.15 1.11 -.27** .01 Slaapkwaliteit Chronisch slaaptekort Leeftijd Geslachta Chronisch slaaptekort -.94 .65 -2.61 .34 .17 .43 1.19 .07 -.50*** .15 -.22* .47*** .00 .130 .03 .00 * p <0.05 ** p < .01 *** p < .001 a: 0=meisje 1=jongen

(18)

3.4 Regressieanalyses op kwaliteit van leven

Om te kijken in hoeverre de slaapduur een voorspeller is voor de kwaliteit van leven bij kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar, werd er wederom gekeken naar de slaapduur in het weekend en de slaapduur doordeweeks. De slaapduur in het weekend bleek significant samen te hangen met de kwaliteit van leven: hoe langer de slaapduur des te hoger de kwaliteit van leven (Tabel 4). Bij de slaapduur doordeweeks als voorspeller voor de kwaliteit van leven werd echter geen significante samenhang gevonden (zie tabel 4). Dit veranderde niet als de controlevariabelen leeftijd en geslacht niet worden meegenomen. Vervolgens werd gekeken in hoeverre de slaapkwaliteit een voorspeller is voor de kwaliteit van leven. Uit de regressieanalyse kwam naar voren dat de slaapkwaliteit in positieve zin significant samenhangt met de kwaliteit van leven. Des te hoger de slaapkwaliteit, des te beter de kwaliteit van leven (tabel 4).

Tenslotte werd gevonden dat het chronisch slaaptekort negatief significant samenhangt met de kwaliteit van leven. Des te hoger chronisch slaaptekort, des te lager de kwaliteit van leven wordt gescoord (tabel 4).

Uit de regressieanalyse kwam naar voren dat zowel slaapduur in het weekend, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort voorspellers zijn voor de kwaliteit van leven van kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar. Alleen de slaapduur doordeweeks bleek geen significante voorspeller te zijn. Voor de controlevariabele leeftijd werd er bij de regressieanalyse van de slaapduur in het weekend een significante positieve samenhang gevonden tussen leeftijd en de kwaliteit van het leven. Dit houdt in dat oudere kinderen gemiddeld een hogere kwaliteit van leven scoorden op deze vragenlijst. De controlevariabele leeftijd hing bij de overige vier regressieanalyse niet significant samen met de gemeten kwaliteit van het leven. De controlevariabele sekse hing bij alle vijf de regressieanalyses niet significant samen met de gemeten kwaliteit van leven.

(19)

Tabel 4: Resultaat van de regressieanalyse met als afhankelijke variabele kwaliteit van leven en als onafhankelijke variabelen slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort

Kwaliteit van leven

B Std. Error Beta p. Slaapduur doordeweeks Leeftijd Geslachta Slaapduur doordeweeks Slaapduur weekend Leeftijd Geslachta Slaapduur weekend Slaapkwaliteit Leeftijd Geslachta Slaapkwaliteit Chronisch slaaptekort 1.93 5.20 .03 2.12 5.38 .04 1.29 4.14 1.55 1.07 3.08 .02 1.03 3.07 .02 .96 2.93 .44 .20 .18 .17 .22* .19 .29** .14 .15 .36** .08 .10 .13 .04 .08 .01 .18 .16 .00 Leeftijd Geslachta 1.13 4.35 .99 2.93 .12 .15 .24 .14 Chronisch slaaptekort -.71 .18 -.40*** .00 * p <0.05 ** p < .01 *** p < .001 a: 0=meisje 1=jongen

(20)

3.5 De voorspellende waarde van de slaapvariabelen op een depressieve stemming en de kwaliteit van leven

Tenslotte is onderzocht welke voorspellers de grootste invloed uitoefen op de depressieve stemming en de kwaliteit van leven van kinderen. Als eerste is gekeken naar de samenhang tussen de onafhankelijke variabelen en een depressieve stemming. Uit tabel 5 valt af te lezen dat de variabele chronisch slaaptekort de hoogste absolute Beta-waarde heeft. Het chronisch slaaptekort hing het sterkst samen met een depressieve stemming, gevolgd door de

slaapkwaliteit, de slaapduur doordeweeks en tenslotte de slaapduur in het weekend. Tevens is in tabel 5 een indicatie af te lezen van de relatieve samenhang van de onafhankelijke variabelen slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort met de kwaliteit van leven. Wederom vertoonde het chronisch slaaptekort de grootste samenhang. Deze keer vertoonde de slaapduur in het weekend de op één na grootste samenhang gevolgd door de slaapkwaliteit. De slaapduur doordeweeks vertoonde de kleinste samenhang. Dit viel te verwachten, omdat deze variabele niet significant samen bleek te hangen met de kwaliteit van leven.

Tabel 5: Resultaat van de multiple regressieanalyse met als afhankelijke variabelen depressieve stemming & kwaliteit van leven en als af onafhankelijke slaapduu, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort Depressieve stemming Kwaliteit van leven

B Std. Error Beta p. Std. B Error Beta p. Slaapduur doordeweeks -.01 .01 -.15 .17 -.00 .02 -.02 .90 Slaapduur weekend -.01 ,01 -.14 .18 .03 .02 .22 .06 Slaapkwaliteit Chronisch slaaptekort -.60 .27 .01 .20 -.30** .34** .00 .00 .88 -.64 .51 .21 .20 -.35* .09 .00 * p <0.05 ** p < .01 *** p < .001

(21)

4. Discussie

4.1 Conclusie

In dit onderzoek werd onderzocht in welke mate slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort bij kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar voorspellers zijn voor een depressieve stemming en de kwaliteit van leven en. Om tot een conclusie te komen over de vraagstelling zullen eerst kort de in de inleiding geformuleerde hypotheses nagelopen worden.

De eerste hypothese: “Slaapduur is een negatieve voorspeller voor een depressieve stemming bij kinderen en een positieve voorspeller voor de kwaliteit van leven van deze kinderen” wordt slechts gedeeltelijk ondersteund. Om de hypothese te beantwoorden werd er zowel naar de slaapduur doordeweeks als de slaapduur in het weekend gekeken. Uit de

regressieanalyses blijkt dat beide variabelen significant samenhangen met een depressieve stemming. Indien de slaapduur toeneemt, neemt de depressieve stemming af. Met de kwaliteit van leven blijkt echter alleen slaapduur in het weekend significant samen te hangen: hoe langer de slaapduur des te hoger de kwaliteit van leven.

De tweede hypothese: “Slaapkwaliteit is een negatieve voorspeller voor een depressieve stemming bij kinderen en een positieve voorspeller voor de kwaliteit van leven van deze kinderen”, kan ondersteund worden. Des te beter de slaapkwaliteit, des te minder de depressieve stemming en des te beter de kwaliteit van leven.

Voor hypothese drie: “Chronisch slaaptekort is een positieve voorspeller voor een depressieve stemming bij kinderen en een negatieve voorspeller voor de kwaliteit van leven van deze kinderen” wordt met behulp van de regressieanalyse ook een significant resultaat gevonden. Indien de mate van chronisch slaaptekort toeneemt, neemt de depressieve stemming toe en de kwaliteit van leven af.

Met behulp van hypothese vier is vervolgens gekeken hoe groot de samenhang van de voorspellers slaapduur, slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort is met een depressieve stemming en de kwaliteit van leven. Er werd gevonden dat chronisch slaaptekort het sterkst samenhangt met zowel een depressieve stemming als de kwaliteit van leven.

Een chronisch slaaptekort blijkt dus een grotere samenhang te vertonen met zowel een depressieve stemming als de kwaliteit van leven in vergelijking tot de slaapdomeinen

(22)

4.2 Discussie

De al eerder gevonden samenhang tussen slaapproblemen en een depressieve stemming (Gregory & O’Connor, 2000; Gregory et al., 2008; Gregory et al., 2009; Johnson et al., 2000; Johnson et al., 2010; Ong et al., 2006; Rooane & Taylor, 2008) wordt in dit onderzocht bevestigd. Slaapproblemen lijken inderdaad in relatie te staan tot een depressieve stemming. Concluderend kan gesteld worden dat er in dit onderzoek tussen alle onderzochte

slaapfactoren en een depressieve stemming een significante samenhang gevonden wordt. De samenhang die Gangwisch et al. (2010) en Meijer et al. (2010) vonden tussen een te korte slaapduur bij adolescenten en de ontwikkeling van een depressie lijkt ook bij kinderen in de leeftijd van zeven tot en met twaalf jaar te bestaan. Ook het vermoeden dat Arana-Lechunga et al. (2008) en Dahl et al. (1990) in hun onderzoek uitspraken wordt hiermee bevestigd. Namelijk dat de slaapkwaliteit van kinderen bijdraagt aan de mate van aanwezigheid van een depressieve stemming. Daarnaast wordt er een samenhang gevonden tussen het chronisch slaaptekort en een depressieve stemming.

In dit onderzoek is er ook een significante samenhang tussen de kwaliteit van leven en vrijwel alle onderzochte slaapfactoren aangetoond. De verwachtingen uit het onderzoek van Lobentanz et al. (2004) worden hier mee bevestigd. Alleen de slaapduur doordeweeks lijkt geen significante samenhang te vertonen met de kwaliteit van leven. Een hypothese hiervoor zou kunnen zijn dat het door de regelmaat van de schooldagen gedurende de week niet uitmaakt of je genoeg of iets minder slaapt om tevreden te zijn met de kwaliteit van je leven. Het weekend is bedoeld om uit te rusten, wat bereikt kan worden door uit te slapen (meer te slapen). Als dit niet lukt heb je voor je gevoel geen goed weekend en is de kwaliteit van je leven lager. Dit zou een verklaring kunnen zijn waarom er wel een samenhang lijkt te bestaan tussen de slaapduur in het weekend met de kwaliteit van het leven en niet tussen de slaapduur doordeweeks en de kwaliteit van het leven. Er is echter meer onderzoek nodig naar hoe dit verschil ontstaan kan zijn.

De invloed van het chronisch slaaptekort op een depressieve stemming en kwaliteit van leven blijkt duidelijk groter dan de invloed van slaapduur en slaapkwaliteit op deze twee variabelen. Er zijn hier een aantal verklaringen voor. Ten eerste is het chronisch slaaptekort een slaapaspect dat gedurende langere tijd aanwezig is. Aannemelijk is dat het lang aanwezig zijn van een slaapprobleem een groter gevoel van onmacht op kan roepen. Dit zou op zijn beurt een depressievere stemming en een lagere beoordeling van de kwaliteit van leven kunnen veroorzaken. Ten tweede is er een groot verschil met het begrip chronisch slaaptekort

(23)

slaaptekort is een gevolg van een te korte slaapduur en/of onvoldoende slaapkwaliteit en geeft aan hoe goed iemands slaap is in vergelijking met zijn of haar slaapbehoefte (Meijer, 2008). De andere variabelen houden geen rekening met de slaapbehoefte, maar kijken naar feitelijke aspecten van slaap. Deze feitelijke aspecten moeten echter relatief gezien worden. Iemand die elke nacht zes uur slaapt en vaak wakker wordt kan voor zijn of haar gevoel toch voldoende slapen en goed uitgerust zijn. Terwijl een ander persoon die 8 uur aan één stuk door slaapt het gevoel heeft niet goed genoeg geslapen te hebben. Toch zal de eerste persoon lager scoren op de vragenlijsten over slaapkwaliteit en slaapduur. Hierdoor is er voor de variabelen slaapduur en slaapkwaliteit mogelijk een minder grote samenhang gevonden. Doordat er bij het

chronisch slaaptekort wel rekening gehouden wordt met de slaapbehoefte en daarmee op het gevoel wordt ingegaan is de relatie tussen het chronisch slaap tekort en een depressieve stemming en de kwaliteit van leven het sterkst. Het lijkt daarbij van groot belang om bij de indirecte aanpak van een depressieve stemming en/of de kwaliteit van leven door middel van de aanpak van slaapproblemen, rekening te houden met de slaapbehoefte van een individueel kind. Er wordt echter wel degelijk een significante samenhang gevonden van de slaapduur en de slaapkwaliteit met een depressieve stemming en de kwaliteit van leven. Ondanks dat de domeinen duidelijk een kleinere invloed lijken te hebben is het daarom wel degelijk van belang om in vervolgonderzoek te bestuderen of een verbetering van de slaapduur en

slaapkwaliteit van kinderen daadwerkelijk een gevolg heeft voor hun gevoel van depressieve stemming en kwaliteit van leven.

4.3 Beperkingen

Er moet in beschouwing worden genomen dat dit onderzoek slechts een samenhang aantoont en geen causaal verband. Er zou een longitudinaal onderzoek uitgevoerd moeten worden om te kijken of de gevonden verbanden causaal zijn.

Een tweede beperking aan dit onderzoek is dat het resultaat beïnvloed kan zijn door het gebrek van jonge kinderen aan tijdsbesef. Veel kinderen gaven tijdens het afnemen van de vragenlijsten aan niet precies te weten wanneer zij naar bed gaan en gaven bijvoorbeeld aan dat ze naar bed gaan als papa zegt dat ze naar boven moeten gaan. Een oplossing hiervoor zou kunnen zijn om zowel het kind als de ouders vragen in te laten vullen over bedtijd en

slaapritme. Echter blijft in dat geval de informatie over slaap subjectief. Het zou daarom het meest ideaal zijn om de slaap door middel van objectieve metingen in een laboratoriumsetting te onderzoeken. Dit brengt echter hoge kosten en ethische bezwaren met zich mee. Een goedkoper alternatief zouden actometers kunnen zijn. Een actometer meet bewegingen. Aan

(24)

de hand van het meten van bewegingen kan de actometer bepalen of je wakker bent, of je slaapt en of je veel beweegt in je slaap. Een actometer kan thuis gedragen worden. Aan deze manier van onderzoeken kleeft daarom niet het bezwaar dat een kind meerdere nachten in een slaaplaboratorium moet doorbrengen (Otsuka, Cornelissen, & Halberg, 1994).

Een ander gebrek van dit onderzoek heeft de maken met de controlevariabelen. In eerste instantie was het de bedoeling om de voorspellende waarde van slaapduur,

slaapkwaliteit en chronisch slaaptekort op een depressieve stemming en de kwaliteit van leven te corrigeren voor het geslacht, de leeftijd en de sociaaleconomische status. De

sociaaleconomische status werd gemeten door naar de opleiding en het werk van de ouders te vragen. Het bleek echter dat veel van de kinderen geen of niet een juist antwoord konden geven op deze vragen. Hierdoor kon de sociaaleconomische status van de kinderen niet betrouwbaar worden vastgesteld en is deze waarde niet meegenomen als controlevariabele. Aangeraden wordt om bij vervolgonderzoek ook de ouders een korte vragenlijst in te laten vullen, waaruit de sociaaleconomische status opgemaakt kan worden.

Tenslotte is de genomen onderzoeksgroep eigenlijk te klein. Er hebben voor de berekende power en effect size precies voldoende kinderen deelgenomen aan het onderzoek, namelijk 103. Echter op veel vragenlijsten hebben enkele kinderen een vraag niet ingevuld waardoor niet over het hele onderzoek heen de respons van 103 respondenten meegenomen kon worden. Aangeraden wordt om in vervolgonderzoek een grotere groep respondenten te nemen, zodat de uitval op enkele vragen opgevangen kan worden.

4.4 Relevantie

Uit dit onderzoek blijkt dat vrijwel alle slaapfactoren samenhangen met een depressieve stemming en de kwaliteit van leven. Uit eerder onderzoek is gebleken dat slaapproblemen vooraf kunnen gaan aan het ontwikkelingen van een depressie op late leeftijd (Gregory en O’Connor, 2002; Gregory et al., 2005; Gregory et al., 2008; Ong et al., 2006; Rooane & Taylor, 2008). Een depressieve stemming en een lage beoordeling van de kwaliteit van leven kunnen er op hun beurt voor zorgen dat kinderen vastlopen op belangrijke ontwikkelingstaken doordat zij bijvoorbeeld concentratieproblemen hebben, moeite om mee te komen op school of sociale problemen hebben (Glashouwer, 2011). Het is daarom van belang om

slaapproblemen bij kinderen vroegtijdig aan te pakken, zodat indirect geprobeerd kan worden om de depressieve stemming en de kwaliteit van leven te beïnvloeden.

(25)

5. Literatuurlijst

APA (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (Fourth Edition) American Psychiatric Association, Washington, DC.

Arana-Lechuga, Y., Nunez-Ortiz, R., Teran-Perez, G., Castillo-Montoya. C., Jimenez- Anguiano, A., Gonzalez-Robles. R. O., et al. (2008). Sleep-EEG patterns of

school children suffering from symptoms of depression compared to healthy controls. World Journal of Biological Psychiatry, 9, 115-120.

Braam, W., Didden R., Smits M. & Curfs L. (2008). Melatonin treatment in individuals with intellectual disability and chronic insomnia: a randomized placebo-controlled study. Journal of Intellectual Disability Research, 52, 256–64.

Breslau, N., Roth, T., Rosenthal, L., & Andreski, P. (1996). Sleep disturbance and psychiatric disorders: a longitudinal epidemiological study of young adults. Biological Psychiatry, 39, 411–418.

Coenen, A. M. L. (2006). De slaap en het bed: een psychobiologische beschouwing. Medische Antropologie, 11, 133–148.

Cohen-Zion, M., & Ancoli-Israel, S. (2004). Sleep in children with attention-deficit hyperactivity disorder (ADHD): a review of naturalistic and stimulant intervention studies. Sleep Medicine Reviews, 8, 379-402.

Dahl, R. E. (1999). The consequences of insufficient sleep for adolescents. Phi Delta Kappan, 80, 354–359.

Dahl, R. E., Puig-Antich. J., Ryan, N. D., Nelson, B., Dachille, S., Cunningham, S.L., et al. (1990). EEG sleep in adolescents with major depression e The role of suicidality and inpatient status. Journal of Affective Disorders, 19, 63-75.

Dement, W. C., & Vaughan, C. (2000). Gezond slapen. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam. De Vocht, A. (2007). Basishandboek SPSS 14, Statistiek met SPSS 14. Utrecht: Bijleveld

Press.

De Vree, J. (2004). Nooit meer slapen. Noorderlicht. Geraadpleegd van

http://www.wetenschap24.nl/nieuws/artikelen/2004/januari/nooit-meer-slapen.html De Wit, C. A. M. (1997). Depressies bij kinderen en adolescenten. De stand van zaken na

vijfentwintig jaar onderzoek. Kind en Adolescent, 18, 166-184.

Eaton, W. W., Badawi, M., & Melton, B. (1995). Prodromes and precursors: epidemiological data for primary prevention of disorders with slow onset. American Journal of

(26)

Psychiatry, 152, 967–972.

Eiser, C., & Morse, R. (2000). Can parents rate their child’s health-related quality of life? Results of a systematic review. Quality of Life Research, 10, 347-357.

Ford, D. E., & Kamerow, D.B. (1989). Epidemiological study of sleep disturbances and psychiatric disorders. Journal of the American Medical Association, 262, 1479–1484. Gangwisch, J. E., Babiss, L .A., Malaspina, D., Tuner, J. B, Zammit, G. K., & Posner, K.

(2010). Earlier parental set bedtimes as a protective factor against depression and suicidal ideation. Sleep 33, 97–106.

Glashouwer, K. ( 2011). Pak aan: Cognitieve gedragstherapie bij kinderen met een depressie. Psychopraktijk, 3, 27-29.

Gregory, A. M., & O’Connor, T. G. (2002). Sleep problems in childhood: a longitudinal study of developmental change and association with behavioral problems. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 41, 964–971.

Gregory, A. M., Rijsdijk, F. V., Lau, J. Y., Dahl, R. E., & Eley, T. C. (2009). The direction of longitudinal associations between sleep problems and depression symptoms: a study of twins aged 8 and 10 years. Sleep, 32, 189–199.

Gregory, A. M., Van der Ende, J., Willis, T. A., & Verhulst, F. C. (2008). Parent-reported sleep problems during development and self-reported anxiety/depression, attention problems, and aggressive behavior later in life. Archives of Pediatrics & Adolescent Medicine, 162, 330–335.

Hemert-van der Poel, J.C., Arends, W., & van den bossche, R. (2009). Zakboek ziektebeelden neurologie. Bon Stafleu van Loghum, Houten.

Jenkins, J. G., & Dallenbach, K. M. (1924). Obliviscence during sleep and waking. American Journal of Psychiatry, 35, 605-612.

Johnson, E., Chilcoat, H., & Breslau, N. (2000). Trouble sleeping and anxiety/depression in childhood. Psychiatry Research, 94, 93–102.

Kopasz, M., Loessl, B., Hornyak, M., Riemann, D., Nissen, C., Piosczyk, H., & Voderholzer, U. (2010). Sleep and memory in healthy children and adolescents: A critical review. Sleep Medicine Revieuws, 14, 167-177.

Kovacs, M. (2008, copyright 1992, 2003). Children’s Depression Inventory (CDI). Technical Manual Update. Toronto: Multi-Health Systems.

Lahti, T. A., Leppämäki, S., Lönnqvist, J., & Partonen, T. (2006). Transition to daylight saving time reduces sleep duration plus sleep efficiency of the deprived sleep.

(27)

Lobentanz, I.S., Asenbaum, S., Vass, K., Sauter, C., Klosch, G., Kollegger, H., et al. (2004). Factors influencing quality of life in multiple sclerosis patients: Disability, depressive mood, fatigue, and sleep quality. Acta Neurologica Scandinavica, 110, 6–13.

Meijer, A. M. (2008). Chronic sleep reduction, functioning at school and school achievement in preadolescents. Journal of Sleep Research, 17, 395–405.

Meijer, A. M., Habekothe´ , H. T. and Van den Wittenboer, G. L. H. (2000). Time in bed, quality of sleep and school functioning of children. Journal of Sleep Research, 9, 145– 153.

Meijer, A. M., Reitz, E., Deković, M., Van den Wittenboer, G. L. H., & Stoel, R. D. (2010). Longitudinal relations between sleep quality, time in bed and adolescent behaviour. Journal of Child Psychology, 51, 1278-1286.

Meijer, A. M., & Van den Wittenboer, G. L. H. (2004). The joint contribution of sleep, intelligence and motivation to school performance. Personality and Individual Differences, 37, 95–106.

O’Callaghan, F. V., Mamun, A. A., O’Callaghan, M., Clavarino, A., Williams, G. M., Bor, W., … Najman, J.M. (2010). The link between sleep problems in infancy and early childhood and attention problems at 5 and 14 years: Evidence from a birth cohort study. Early Human Development, 86, 419-424.

Ong, S. H., Wickramaratne, P., Tang, M., & Weissman, M. M. (2006). Early childhood sleep and eating problems as predictors of adolescent and adult mood and anxiety disorders. Journal of Affective Disorder, 96, 1–8.

Otsuka, K., Cornelissen, G., & Halberg, F. (1994). Broad scope of a newly developed actometer in chronobiology, particularly chronocardiology. Chronobiologial, 21, 251–264.

Peeters, E. A .J., & Kluft, C. (2009). Somatische problemen. Bon Stafleu van Loghum, Houten. Pilcher, J. J., Ginter, D. R. and Sadowsky, B. (1997). Sleep quality versus sleep quantity:

relationships between sleep and measures of health, wellbeing and sleepiness in college students. Journal of psychosomatic research, 42, 583–596.

Roane, B. M., & Taylor, D. J. (2008). Adolescent insomnia as a risk factor for early adult depression and substance abuse. Sleep, 3, 1351–1356.

Robitail, S., Ravens-Sieberer, U., Simeoni, M. C., Rajmil, L., Bruil, J., Power, M. P., et al. (2007). Testing the structural and cross-cultural validity of the KIDSCREEN-27 quality of life questionnaire. Quality of Life Research, 16, 1335-1345.

Sadeh, A., Gruber, R. and Raviv, A. (2003). The effects of sleep restriction and extension on school-age children: what a difference an hour makes. Child Development, 74, 444–

(28)

455.

The KIDSCREEN Group (2004). Manual for the KIDSCREEN questionnaires. Healthrelated quality of life questionnaires for children and adolescents from ages 8-18. The

KIDSCREEN Group.

Totterdell, P., Reynolds, S., Parkinson, B., & Briner, R.B. (1994). Associations of sleep with everyday mood, minor symptoms, and social interaction experience Sleep, 17, 446– 475.

Van Dongen, H. P. A., Maislin, G., Mullington , J. M., & Dinges, D. F. (2003). The

cumulative cost of additional wakefulness: Dose-response effects on neurobehavioral functions and sleep physiology from chronic sleep restriction and total sleep

deprivation. Sleep, 26, 117 – 126.

Verbraecken, J. (2011). De fysiologie van slapen en dromen. Bijblijven, 27, 17-23.

Weissman, M. M., Greenwald, S., Nino-Murcia, G., & Dement, W. C. (1997). The morbidity of insomnia uncomplicated by psychiatric disorders. General Hospital Psychiatry, 19, 245–250.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In contrast, de  Villiers et al.’s (2014) preliminary results showed that 60% of five- to six-year-olds’ answers were based on the zero-order ToM strategy, and only around 20%

A, a small sensory nerve action potential in response to weak stimulation of the index finger (at 11.3 mA) recorded using surface electrodes over the median nerve at the wrist..

29 In order to correlate with the analyte concentration, the equilibrium responses were normalized to the relative dielectric constant ( ε r,Water = 78.3, ε r,Methanol = 32.7,

A combined intervention is more effective than a single intervention in home healthcare When combining interventions – a home healthcare intervention with a community-based

If balance and objectivity dictate the processes of traditional news, previous studies suggest that the use of more emotional, partisan content in fake news could explain why

Boeken over individuele herinneringen van Indiëveteranen bestaan al langer, maar het eerste boek geschreven door een kleinkind van een Indiëveteraan komt pas in 2012 uit: in

the sum of R_PROD, R_CFO and R_DISCEX; R_PROD reflects the abnormal production cost.; R_CFO reflects the abnormal operational cash flows; R_DISEXC reflects the abnormal

Davis (3) (1) Behavioural Science Institute, Radboud University Nijmegen, The Netherlands (2) Institute for Behavioral Research, Twente University, The Netherlands (3) Department