1
OORSPRONG, VERLEDEN EN TOEKOMST VAN ONZE HUISDIEREN prof. E. Decuypere
SAMENVATTING I. OORSPRONG
Wanneer wij het hebben over de oorsprong van onze huisdieren komen wij vanzelf bij de term “domesticatie” uit. Het is één van de meest omvangrijke, oudste en wellicht ook één van de meest fascinerende biologische “experimenten” van de mensheid. Toch is het bijna nooit een echt planmatig experiment geweest, behalve in uitzonderlijke gevallen in de 20e eeuw.
Huisdieren zijn niet alleen grondig verschillend van hun wilde voorouders maar vertonen ook typische huisdierkenmerken.
Vandaar de dubbele vraagstelling of
- huisdieren en hun wildtype nog één soort vormen en steeds monophyletisch d.w.z. van één en dezelfde soort afstammen?
- de zeer uiteenlopende huisdierrassen binnen een soort nog wel als één soort te beschouwen zijn?
De buitengewoon veelzijdige en diepgaande veranderingen die tijdens de domesticatie optreden, blijken anderzijds soms merkwaardig gelijklopend over de grenzen van soorten of genera heen. Deze “homologe variabiliteit” roept heel wat vragen op betreffende het mechanisme van het domesticatieproces. De experimenten van Novosibirsk zijn hierin van een uitzonderlijke betekenis.
II. VERLEDEN
Men zou kunnen veronderstellen dat er tussen de domesticatie (5.000 – 10.000 jaar geleden) en het einde van de 19e eeuw weinig veranderd is in de mens-dier relatie. Toch is dit allerminst het geval, en er zijn merkwaardige parallellen tussen de houding van de middeleeuwse en van de hedendaagse mens in deze relatie; er zijn echter ook grote verschillen en de betrokkenheid van de middeleeuwse mens op de dierenwereld was ongetwijfeld sterker en veelzijdiger dan nu.
De Verlichting en het Rationalisme openden de weg voor wetenschap en technologie, tevens tot een aantal crisissen in de landbouw en tot een instrumentele visie op dieren.
De veeteelt wordt meer een marktgestuurde activiteit en productie- en productiviteitstoename worden belangrijker. Dit proces komt in een
2
stroomversnelling na W.O. II en er komt een kloof tussen de producent van dierlijke producten en de consument ervan.
De vraag naar de “waarde” van een dier wordt erg belangrijk, deels ook uit reactie tegen een verregaande “instrumentalisatie” van nutsdieren.
III. TOEKOMST
De mogelijkheden van de kennis van het genoom laten zien dat er nog een zeer grote genetische variabiliteit is bij nutsdieren en er bijgevolg nog geen grenzen te bespeuren vallen naar verdere selectie. Doch allerhande gecorreleerde neveneffecten roepen een dubbele vraag op: namelijk zijn deze te vermijden door een beter afstellen van de fokdoeleinden of zijn deze helemaal niet te vermijden en moeten wij derhalve wat gas terugnemen wat betreft productiviteit voor vlees, melk en eieren?
Het voorbeeld van het Belgische Witblauwe rundveeras toont duidelijk de complexiteit van deze materie, met inbegrip van de ethische aspecten in deze discussie. Is een in vitro vleesproductie dan een alternatief ofwel science fiction? Misschien moeten we wel een nieuw verhaal “Van den Vos Reynaerde” bedenken voor onze tijd.
EXAMENVRAGEN
1. Waarin ligt de uitzonderlijke betekenis van de experimenten van Novosibirsk op vossen in het begrijpen van de parallelle domesticatiekenmerken van erg uiteenlopende soorten?
2. Wat zijn de verschil- en gelijkenispunten in de houding t.o.v. dieren of in de mens-dier relatie tussen de middeleeuwse mens en de mens van de 21e eeuw? Typeer dit met een drietal trefwoorden en leg deze uit.
3. Kunnen wij ongestoord verdergaan met selectie naar hogere productiviteit en waar lopen wij eventueel tegen grenzen aan?