• No results found

nemery

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "nemery"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEZONDHEID EN LUCHTVERONTREINIGING. GEEN VUILTJE AAN DE LUCHT? Benoit Nemery

Faculteit Geneeskunde

Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg (Centrum voor Preventieve Gezondheidszorg, Afdeling Arbeids-, milieu- en verzekeringsgeneeskunde) en Departement Pathofysiologie (Pneumologie)

Samenvatting

Er bestaan vele bronnen van luchtverontreiniging. Met betrekking tot de menselijke gezondheid is de belangrijkste vorm de verontreiniging die mensen zichzelf aanrichten door sigaretten te roken. Luchtverontreiniging vindt zowel binnenshuis als buitenshuis plaats, maar we zullen het hier vooral hebben over de industriële of stedelijke vervuiling van de buitenlucht. Hierin bevinden zich zowel gassen als partikels. Bepaalde stoffen zoals koolmonoxide (CO), kooldioxide (CO2), stikstofoxiden

(NO en NO2), zwaveldioxide (SO2), vluchtige organische stoffen (VOS) en stof- en roetdeeltjes

worden als dusdanig uitgestoten (primaire polluenten). Andere stoffen zoals ozon (O3) en ook

partikels worden geleidelijk worden door chemische reacties in de atmosfeer (secundaire polluenten). De samenstelling van de luchtverontreiniging en de hoeveelheid van de verschillende componenten worden beïnvloed door de aard en activiteit van de emissiebronnen, door

topografische eigenschappen en door meteorologische factoren.

Verbranding van (zwavelrijke) fossiele brandstoffen zoals steenkool en zware stookolie leidt tot de uitstoot van zwaveldioxide (SO2) en roetdeeltjes. Deze Αtraditionele≅ luchtvervuiling, ook

Αwintersmog≅ genoemd, treedt op bij koud en stabiel weer met temperatuursinversie. De eerste wetenschappelijke beschrijving van de gevolgen en mechanismen van wintersmog werd

gepubliceerd naar aanleiding van de zogenaamde dodelijke mist van de Maasvallei in december 1930. Het is echter de London smog van december 1952 die leidde tot een bewustwording van wetenschappers en politici dat die vorm van stedelijke luchtvervuiling bestreden moest worden. Verschillende maatregelen hebben er sindsdien toe geleid dat deze traditionele vorm van

luchtverontreiniging, gekenmerkt door hoge concentraties van SO2, minder belangrijk is geworden in

de Westerse landen.

Dit betekent echter niet dat er nu Αgeen vuiltje meer aan de lucht≅ zou zijn. Er zijn nog altijd industriële emissies van vervuilende substanties en bovendien zorgt het toenemende autoverkeer nu voor een zeer belangrijk deel van de luchtverontreiniging. De problematiek van deze moderne vorm van luchtverontreiniging stelde zich aanvankelijk in de streek van Los Angeles en is vooral belangrijk tijdens de zomer, vandaar de termen ΑLos Angeles-type pollution≅ en Αzomersmog.≅ Die

vervuiling is gekenmerkt door de fotochemische productie van ozon, onder invloed van het zonlicht door vrij complexe chemische reacties waarbij zuurstof, stikstofoxiden en vluchtige organische stoffen betrokken zijn.

Zowel de traditionele als de moderne luchtverontreiniging bevat naast gasvormige chemische producten ook partikels. Deze deeltjes worden onder de gemeenschappelijke noemer Αparticulate matter≅ (PM) ondergebracht en ingedeeld in fracties volgens hun grootte (PM10, PM2.5, PM0.1).

(2)

luchtverontreiniging, blijkt uit verschillende epidemiologische studies dat die effecten vooral verband houden met de hoeveelheid PM10 en PM2.5. Een belangrijk deel van het fijn stof (PM2.5) is afkomstig

van het autoverkeer, vooral van dieselmotoren.

Epidemiologisch onderzoek heeft aangetoond dat zelfs kleinere pieken van stedelijke

luchtverontreiniging ten gevolge van weersveranderingen geassocieerd zijn met statistisch significante stijgingen in mortaliteit en morbiditeit. Wanneer men alle studies poolt, verkrijgt men een stijging van de dagelijkse sterfte met ongeveer 1 % voor een stijging van 10 µg/m3

in PM10. Tijdens die pieken

van luchtverontreiniging stijgt de mortaliteit niet alleen door respiratoire aandoeningen , maar ook door hart- en vaatziekten. Het gaat hierbij vooral om het oudere deel van de bevolking, maar studies in arme landen tonen aan dat kindersterfte ook beïnvloed wordt door luchtverontreiniging. Naast stijgingen in mortaliteit, treden er ook meer ziekenhuisopnames voor die ziekten op. Er zijn ook meer astma-aanvallen, meer ademhalingssymptomen en meetbare dalingen van de longfunctie. Er zijn veel minder gegevens over de gevolgen van langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging. Toch zijn er een aantal epidemiologische studies die erop wijzen dat mensen die leven in steden met hogere PM10 of PM2.5 significant meer sterfte ondervinden tengevolge van respiratoire en

cardiovasculaire oorzaken. Zo werd er berekend dat een gemiddelde stijging van PM2.5 met 10

µg/m3

geassocieerd was met een stijging van 4 % in de totale sterfte, zelfs wanneer er rekening wordt gehouden met bekende risicofactoren zoals roken, voedingsgewoonten, lichaamsgewicht, opleidingsniveau en beroep. Een recente studie uit Nederland wijst erop dat personen die dicht bij autowegen en grote verkeersaders wonen ook een verhoogd risico hebben op sterfte door cardiopulmonale aandoeningen.

Een vraag die nog niet is opgelost, betreft de oorzaak van de aanzienlijke stijging van de incidentie van astma in de Westerse wereld in de voorbije decennia. Luchtverontreiniging leidt ongetwijfeld tot een verergering van symptomen bij personen die astma hebben, maar er zijn totnogtoe weinig argumenten om het ontstaan van astma en de stijgende trend in de frequentie van astma toe te schrijven aan verontreiniging van de buitenlucht. Als mogelijke andere oorzaken worden de

volgende factoren aangehaald: veranderingen in het binnenhuismilieu (meer isolatie, minder ventilatie van de woningen), minder contacten met parasieten, bacteriën en virussen tijdens de kinderjaren (de zogenaamde Αhygiene hypothesis≅), andere voedingsgewoonten.

Hoewel de bijdrage van luchtverontreiniging aan de totale sterfte in de bevolking nogal beperkt lijkt in vergelijking met bekende risicofactoren zoals roken of voeding, is het aantal doden tengevolge van die factor toch aanzienlijk. Volgens berekeningen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zouden er in de wereld jaarlijks 600.000 mensen vroegtijdig sterven door luchtvervuiling. Meer dan de helft van die doden vallen in de derde wereld. Luchtverontreiniging wordt verantwoordelijk gesteld voor een verkorting van de gemiddelde levensduur met naar schatting 1 tot 3 jaar.

(3)

Vragen

1. Beschrijf vanuit uw eigen discipline hoe belangrijk de problematiek van luchtverontreiniging is. 2. ΑLuchtverontreiniging is de laatste jaren enorm gestegen.≅ Bespreek kritisch.

3. ΑDe gezondheidseffecten van luchtverontreiniging beperken zich tot de luchtwegen en longen.≅ Bespreek kritisch.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze hypothese wordt door Jansen (1981) niet overgenomen, omdat er volgens hem geen zinnen voorkomen die niet grammaticaal, maar wel acceptabel zijn, waarmee de

Voor verschillende substraten (o.a. voor perliet, kleikorrels, kokos, zand, gewone kasgrond, water) worden de substraateigenschappen geïnventariseerd en vastgesteld in hoeverre

Alhoewel die moederlike sterftesyfer van 26,72 per 100 000 van die wat gesteriliseer is klaarblyklik beter is as die van 65,77 per 100 000 by moeders wat nie gesteriliseer is nie,

• Specifieke (lokale) bron (“point source”) • Plotse uitstoot van chemische stof(fen).. • industriële ongevallen (explosies, lekken, ...) • ongevallen

CyA and PRO increased the area under the plasma concentration-time curve (AUC) of PTX and MTX, respectively, whereas Phela had no effect on the AUC of PTX or MTX. Overall, no

Time motion analysis has demonstrated that rugby backs can perform a large number of sprints within a game, with an average duration of 3 seconds and cover greater distance at

Het aantal draaiuren was echter in werkelijkheid veel lager (bijlage 1, tabel B1.2). Vanaf 1988 werden de onderhoudkosten bepaald door het aantal draaiuren van de warmtepomp. In

The objective of this study is to apply secondary data analysis to this survey to compare older adults’ time spent on unpaid care work in urban and in rural areas of South