• No results found

Probleemoplossend onderzoek, een benadering vanuit de systeemleer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Probleemoplossend onderzoek, een benadering vanuit de systeemleer"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Probleemoplossend onderzoek, een benadering vanuit de

systeemleer

Citation for published version (APA):

Kramer, N. J. T. A., & Leeuw, de, A. C. J. (1976). Probleemoplossend onderzoek, een benadering vanuit de systeemleer. (TH Eindhoven. Vakgr. organisatiekunde : rapport; Vol. 28). Technische Hogeschool Eindhoven.

Document status and date: Gepubliceerd: 01/01/1976

Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record

Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at: openaccess@tue.nl

providing details and we will investigate your claim.

(2)

Technische Hogeschool Eindhoven Afdeling der Bedrijfskunde Vakgroep Organisatiekunde

Probleemoplossend onderzoek,

een benadering vanuit de systeemleer.

Ir.N.J.T.A.Kramer

Dr.lr.A.C.J.de Leeuw (I)

.-~~

-.:::....,.-..

...

. . . - - - - - ~

(l)De hier ontvouwde gedachten zijn mede tot stand gekomen in vruchtbare gesprekken met Prof.ir.W.Monhemius.

(3)

Inhoud

I. Inleiding

2. Over problemen

3. Over probleemoplossen

4. Probleemoplossen als besturing

5. Het besturingsparadigma

6. Het oplossen van problemen

7. Slot Literatuur. 1 2 7 1 1 13 19 27 28

(4)

1 • Inleiding

Ret aanpakken van problemen en het doen van onderzoek in dat kader vormt zonder twijfel een belangrijke bezigheid van de bedrijfskundige. Ret gaat om doelgerichte analyses en ontwerp van organisaties en de

zich daarin afspelende processen. Vanzelfsprekend is niet aIleen de bedrijfskundige gericht op probleemoplossing. In beginsel geldt dit voor vele beroepsbeoefenaren.

Ret grote belang van deze kwesties zou doen vermoeden dat ze reeds lang in het middelpunt van de wetenschappelijke belangstelling staan. Niets is minder waar. Ret oplossen van problemen werd uitsluitend gezien als een "kunst" die men hooguit kan leren door het te doen. En oefening baart kunst.

Voor de bedrijfskunde is in dit opzicht tekenend het (thans weer afnemende) belang van cases en bedrijfsspelen. Vooral wanneer die niet worden gehanteerd als illustratie en toepassingsvoorbeelden van theorie zijn ze exemplarisch voor de opvatting dat men bedrijfs-kundige problemen leert oplossen door het te doen.

Nu is het duidelijk dat de ervaring in het oplossen van problemen zal bijdragen tot de vaardigheid daarin. Daarom is oefening on-misbaar. De vraag is echter of er niet een stelsel theoretisch onderbouwde richtlijnen kan worden gegeven die de bedrijfskundige onderzoeker behulpzaam kunnen zijn. Deze zouden hem een gedeeltelijk antwoord moeten verschaffen op de vraag hoe een zeker probleem kan worden aangepakt.

In de literatuur stuit men dan spoedig op beschouwingen als "methodology of O.R." (Ackoff en Sasieni.1968), "A system-based methodology for real-word problem solving" (Checkland, 1972) en "The rational manager. A systematic approach to problem solving and decision making" (Kepner and Tregoe, 1965).

Ret is dus niet zo dat er geen richtlijnen bestaan. Ret theoretisch fundament van die richtlijnen is echter zwak of afwezig. Zij zijn gebaseerd op ervaringsfeiten en "common sense".

In dit artikel zullen richtlijnen worden ontworpen voor het toege-past onderzoek op basis van de systeemleer en weI in het bijzonder het besturingsparadigma.

(5)

Ret doel van dit artikel is nu tweeeriei.

1. Ret leveren van een bijdrage aan de methodische tak in de systeemleer (Kramer, 1975, de Leeuw 1974).

2. Ret leveren van een bijdrage aan de methoden voor het bedrijfs-kundig toegepast onderzoek.

Daartoe zal achtereenvolgens aan de orde komen:

- Een beschouwing over de vraag wat men onder een probleem moet verstaan (2)

- Een beschouwing over het oplossen van problemen (3) - Een interpretatie van probleemoplossen als besturing (4) - Een uiteenzetting van het besturingsparadigma (5)

- Ret oplossen van problemen gebaseerd op het besturings-paradigma (6)

2. Over problemen

Een eerste omschrijving van wat een probleem is, luidt: Er is sprake van een probleem indien een individu iets wenst (of niet wenst) en niet (onmiddellijk) weet welke acties hij moet ondernemen om de wens te realiseren (Newell en Simon, 1972).

Dit "willen" kan varieren van een doelbewust expliciet streven tot een onbewuste geneigdheid. Een probleem wordt in dat laatste geval niet bewust ervaren. Men heeft een onbestemd gevoel van onbehagen omtrent een bepaalde zaak of situatie. Dikwijls wordt een individu ook met een probleem geconfronteerd in de vorm van een opdracht die aan hem verstrekt wordt of die hij zichzelf stelt. Dan bestaan er eigenlijk twee problemen: het probleem van de opdrachtgever en het probleem van de oplosser. In het algemeen zullen deze niet het-zelfde zijn. Zo kunnen als problemen o.a. de volgende situaties aangemerkt worden. Ret regent, ik wil droog thuiskomen, maar heb

mijn regenjas of paraplu verge ten. Bij een partij schaak is een speIer aan zet, zijn probleem is het vinden van de beste volgende zet

gegeven de stelling, zijn strategie en spelvoorkeur. Ook het oplossen van kruiswoordpuzzles is in die zin een probleem.

Problemen zijn echter dikwijls veel minder expliciet, zoals de onvrede van een individu met zijn werksituatie of het idee bij een bepaalde koop of transactie "genomen" te worden.

(6)

-2-Binnen organisaties kunnen problemen ontstaan door bv. te hoge voorraden die een te hoog rentebeslag leggen, waardoor het rende-ment van de onderneming in gevaar komt, of een opdracht tot het verzamelen van cijfermatige informatie binnen een zekere tijdspanne die een employe voor "problemen" stelt.

Opvallend is allereerst dat er een punt van overeenkomst is. In aIle gevallen is er sprake van een individu en een situatie. Opvallend is ook dat er een grote verscheidenheid aan problemen bestaat.

De vraag rijst of er behalve de reeds genoemde overeenkomst meerdere gemeenschappelijke eigenschappen aanwijsbaar zijn.

Naar de mate dat er structurele overeenkomsten zijn kunnen ze wellicht op dezelfde wijze worden aangepakt.

Daarom zullen we onderzoeken welke eigenschappen aanwijsbaar zijn, die voor een probleemsituatie kenmerkend zijn. Dit zullen wij doen door het analyseren van probleemsituaties in het licht van de ge-geven voorlopige omschrijving en met behulp van de genoemde voor-beelden. Na deze analyse zal de aanpak van het probleemoplossings-proces aan de orde komen.

Om van een probleem te kunnen spreken, is het noodzakelijk dat het individu een voorstelling heeft van de omgeving waarin hij zich be-vindt. Daarom speelt de perceptie van het individu een rol bij het constateren van een probleem.

Op de tweede plaats merken we op dat een individu die een probleem heeft, iets wil. In het ene geval is dat bv. de partij schaak winnen, waarvoor een serie deelproblemen in de vorm van opvolgende zetten op-gelost moe ten worden. In het andere geval is dat het terugbrengen van voorraden waardoor het rendement zal verbete'ren. De wens van een

individu, die een probleem oplost, kan opgevat worden als zijn streven naar een gewenste situatie.

Ais een individu streeft naar een gewenste situatie dan bestaat er ook een werkelijke of huidige situatie, die hij d.m.v. een aantal acties om wil zetten in een gewenste situatie. Hierbij kan echter een complicatie ontstaan.

(7)

Het individu kent n1. niet de huidige situatie maar een perceptie van die situatie (evenzo heeft hij een bee1d van de ge-wenste situatie). Deze dient men niet te verwarren. Dat dit

gevo1-gen voor de op10ssing heeft is duidelijk. In 3. zullen wij hierop nader terugkomen.

Resumerend bezit een probleem een drietal componenten: - een huidige situatie, de "realiteit",

- een gewenste situatie, een doelstelling, - de perceptie van het individu.

Gegeven deze componenten definieren wij een probleem als:

"een geconstateerde discrepantie tussen een gepercepieerde huidige en een gewenste situatie terwijl het mogelijkeeffectvan een dergelijke discrepantie in meer of mindere mate als onbevredigend wordt ervaren". Deze definitie sluit aan bij de omschrijving van Newell en Simon, die wij aan het begin gaven, maar ook bij die van bv. Ackoff en Sasieni

(1968), Zogg (1973) en Jackson (1975). Ackoff en Sasieni definieren een probleem als: "an individual can be said to have a problem i f he wants something, has alternative ways of pursuing it which have some, but unequal, efficiency for obtaining what he wants and he is in doubt about which course of action to select".

Zogg (1973, p.8) definieert een probleem als: "Inhaltlich kann ein Problem definiert werden als Diskrepanz zwischen einen Ist-Zustand und einem anzustrebendem Soll-Zustand, welche aus irgendwelchen Grunden beseitigt werden so11". Jackson (1975) stelt: een probleem wordt gekaraktiseerd door een doel en een obstakel om dit doel te bereiken. Ackoff en Sasieni merken terecht op dat problemen door meerdere oorzaken gecomp1iceerder kunnen worden dan uit hun om-schrijving blijkt. Ackoff stelt dat er geen geisoleerde problemen

bestaan. Er is steeds sprake van een "mess of problems" (Ackoff, 1974), d.w.z. een verzameling van gerelateerde problemen of kortweg een

systeem van problemen.

Wat in vergelijking met onze omschrijving opvalt is het ontbreken van aandacht voor het perceptieaspect van problemen. Daarnaast kan men zich afvragen of slecht gestructureerde problemen (bv. onbestemde gevoelens van onbehagen) worden omvat door de omschrijvingen van de aangehaa1de schrijvers.

(8)

-4-Het komt ons voor dat niettemin deze aspekten bij het oplossen van problemen een belangrijke rol spelen zoals later zal blijken.

Problemen kunnen in vele varianten voorkomen. De variatie heeft be-trekking op de moeilijkheidsgraad van de problemen. Deze moeilijkheids-graad wordt bepaald door een tweetal samenhangende factoren: de

perceptie van de probleemsituatie en de gestructureerdheid van het probleem. Deze laatste factor is niet onafhankelijk van de mate waarin voor het probleem direct associeerbare oplosmethoden bestaan.

Zo kan men problemen ordenen op een schaal die de "afstand" tot de oplossing weergeeft. Deze lIa fstand" kunnen we interpreteren als een

maat voor de moeilijkheidsgraad van het probleem. In figuur 1 is ge-tracht die schaal te schetsen.

Oplossen ( recognit

I

,~._~~~ ________________________ -'~ ______ ~ ______________ ~ __ -4~ ________ ~ slecht gestructureerde problemen goed gestructureerde problemen

Figuur 1. Soorten problemen en oplossingen We lichten de figuur nader toe.

oplossing van het probleem

(9)

Goed gestructureerde problemen zijn intrinsiek consistent en niet strijdig. Hierbinnen zijn twee k1assen te onderscheiden n1. prob1emen waarbij de op1ossing direct associeerbaar is en prob1emen waarbij de oplossing adaptief gevonden kan worden. Newell en Simon noemen de op-losmethoden resp. "recognition method" en "generate and test method". Bij slecht gestructureerde problemen zijn conflicten tussen probleemr componenten moge1ijk en/of is het probleem niet scherp genoeg te formu1eren. De op1osmethode kan niet direct geassocieerd worden. De prob1emen moeten innovatief opgelost worden. Het ontwerpen van de oplosmethode behoort ook tot het prob1eem, dit in tegenstel1ing tot

de goed gestructureerde problemen. Newell en Simon spreken in dit verband van de "heuristic search method". Het oplossen van het probleem

be-staat uit het vinden van een geschikte transformatie van de p1aats op de schaal waar het prob1eem 1igt naar de oplossing.

Het is van belang te benadrukken dat het goed of slecht gestructureerd zijn van een probleem geen intrinsieke eigenschap van dat probleem is. De probleemformulering is immers gekoppeld aan de probleemruimte (de interne representatie van de werke1ijke situatie) en de oplosmethode. Tussen probleemformulering, probleemruimte en geassocieerde oplosmethode bestaat een interdependentie. De onderlinge afhankelijkheid brengt

met zich mee dat de kwaliteit van de representatie van het probleem gevolgen heeft voor de oplossingsmogelijkheden. Als voorbeeld kiezen we hetnegen-punten probleem. Gegeven negen punten, liggend op regelmatige afstand van elkaar binnen een vierkant

figuur 2. Het negen-punten probleem

De opdracht is:

Verbind m.b.v. een potlood deze negen punten met 4 aaneengesloten lijnen. zonder het potlood van papier te nemen. De oplossing is simpel. Toch wordt deze niet gevonden indien men deze tracht te vinden binnen het

vier-kant opgespannen door de 4 hoekpunten. Zodra men echter bedenkt dat de lijnen ook buiten dit vierkant mogen komen is de oplossing snel gevonden.

(10)

-6-Ackoff (1974) laat zien dat er zelfs een oplossing bestaat met behulp van een pennestreek als men de beperking laat vallen dat het papier niet mag worden gevouwen. Deze oplossing is correct. De beperking was in de oorspronkelijke probleemstelling immers niet gegeven.

Dit voorbeeld illustreert dat de representatie van een probleem door de oplosser grote invloed heeft op de probleemformulering en daarmee op de methode van oplossing.

3. Over probleemoplossen

In het volgende zullen we ons beperken tot problemen die in en rond de besturing van processen en systemen binnen bedrijven, ondernemingen en organisaties, zowel op profit als non-profit basis, particulier of over-heid. worden onderkend. Op zich is dit geen belangrijke beperking, omdat aan dergelijke problemen nog veel aspecten kleven. Belangrijker is een aspectmatige beperking: de beperking tot bedrijfskundige problemen. Deze dienen in dit kader te worden geinterpreteerd als die problemen welke tot de competentie van de bedrijfskundige behoren. Hiermee willen wij niet stellen dat andere problemen voor het bedrijfsgebeuren niet relevant zouden zijn. De bedrijfskundige zal ze moeten onderkennen. Voor het oplossen daarvan zal hij echter andere deskundigen in moeten schakelen.

In het kader van probleemoplossen treffen wij ruwweg twee benaderingen aan: een descriptieve en een prescriptieve.

De descriptieve is een gedragswetenschappelijke benadering waarbij het vooral gaat om wat er zich in de probleemoplosser zelf afspeelt. Hier-binnen zijn te onderscheiden de "Information Processing System" benadering van Newell en Simon (1972) en een cognitief psychologische, op "abili.ties" gebaseerde benadering (zie o.a. Green, 1966).

De prescriptieve benadering komt voort uit de hoek van systems engineering en operations research. Daar wordt het oplossen van problemen beschouwd als een beslissingsproces (eigenlijk een keten van beslissingsprocessen). Men tracht regels voor het verstandig (rationeel) oplossen van problemen

te formuleren, waarmee dit beslissingsproces gestructureerd kan worden. Hier vinden we auteurs als Ackoff (1962), Ackoff en Sasieni (1968),

(11)

Zowel in de descriptieve als ookin de prescriptieve benadering worden globaal bezien de volgende stadia van het probleemoplossings-proces onderscheiden: probleemstelling, modelbouw en analyse van het systeem, genereren vanalternatieve oplossingen en keuze van een op-lossing. Hiermee is het probleem in beginsel opgelost. Voor de praktijk worden dan vaak nog de fasen: invoering en bewaking van de oplossing,

genoemd als onderdeel van het totale proces van probleemoplossen.

De gedragswetenschappelijke aanpak legt de nadruk op onderzoek naar determinerende factoren als: hoeveelheid opgeslagen informatie, gemak van oproepen van informatie, creativiteit in het opwerpen van hypothesen, vasthouden aan het oplossingsmodel, mogelijkheid tot abstractie d.w.z. tot het kunnen indelen in algemene klassen (Gagne, 1966). In dit licht zijn ook deonderzoekingen van G.A.Miller belangrijk die reeds in 1956 na onderzoek constateerde dat een mens zich tegelijkertijd maar met gemid-deld zeven onderwerpen (problemen) vruchtbaar bezig kon houden (MiIIE'r,1956). Deze beperkte informatieverwerkingscapaciteit kan als constraint op het probleemoplossingsproces aangemerkt worden. De gedragswetenschappelijke aanpak richt zich dus op de vorming van een descriptieve theorie over het gedrag van de probleemoplosser.

De benadering vanuit de systems engineering hoek richt zich meer op de structurering van het probleemoplossingsproces d.w.z. op een normatieve theorie. Zij tracht op ervaringsfeiten gebaseerde richtlijnen te geven om dit proces op verstandige rationele wijze aan te pakken. In die zin functioneert zij o.a. als check-list.

Het is duidelijk dat in dit proces de individuele kwaliteiten van de probleemoplosser, zoals eerder genoemde, een grote rol spelen zoals uit de descriptieve benadering blijkt. Een ervaren onderzoeker zal meer problemen sneller kunnen oplossen dan een onervaren onderzoeker. Door zijn ervaring bouwt hij een klasse-indeling van gelijksoortige problemen en oplossingen op.

Opmerkelijk is echter dat men binnen de cognitieve psychologie van een descriptieve naar een prescriptieve opstelling tendeert. Ook daar

worden richtlijnen gevonden voorhet verstandig oplossen van problemen.

In het vervolg zullen wij ons tot de prescriptieve benadering van het probleemoplossen beperken.

(12)

-8-Zoals eerder opgemerkt worden daarbij in het algemeen de volgende fasen onderkend:

1. probleemstelling

2. modelbouw en analyse van het model 3. genereren van oplossingen

4. keuze van oplossing

5. invoering

6. bewaking van de oplossing

Mede vanuit het perspectief van de voorgaande paragrafen moeten hierbij enige kanttekeningen worden gemaakt. Zoals in paragraaf 2 is aangegeven wordt een probleem veroorzaakt door een van de drie componenten uit de

definitie (of een combinatie daarvan). Ret probleem kan dus worden opge-lost door:

I. het wijzigen van de gewenste situatie of doelstelling, 2. het wijzigen van de perceptie,

3. het wijzigen van de realiteit of een combinatie hiervan.

In de zes fasen komt dit onvoldoende naar voren waardoor men wijzigen van de realiteit als enige oplossingsmogelijkheid zou kunnen zien. Bovendien rijst de vraag of voor elk der drie mogelijkheden dezelfde weg gevolgd moet worden.

Ret begrip "oplossing" wordt niet steeds op dezelfde wijze gebruikt. Zo gebruikt men het begrip wel in de betekenis van, oplosweg, reeks van te nemen maatregelen of het te bereiken doel. (Newell and Simon,

1972). In dit kader verstaan wij onder oplossing het hele complex van het bepalen van de gewenste eindtoestand, het vinden van eenmogelijke oplosweg en het aangeven van acties om daar te komen.

Voor inzicht in het oplossen van problemen moet aandacht worden ge-schonken aan drie factoren: de probleemsituatie (het probleem), de probleemoplosser en de methode van aanpak.

Met betrekking tot de probleemoplosser dient het volgende te worden opgemerkt.

In het voorgaande hebben wij al gezien dat de oplosbaarheid van

problemen beinvloed wordt door de representatie van die problemen. Ook psychologische factoren bij de probleemoplosser als "functional

fixedness" en"atmosphere effect" kunnen het probleemoplossingsproces zowel in positieve als negatieve zin beInvloeden (Green, 1966).

(13)

Veelvuldig wordt ook gewezen op het feit dat het gedrag van de probleemoplosser tijdens het proces samenhangt met factoren 1n de probleemsituatie en de omgeving van de probleemoplosser. Zij kan werken als een versterking van dat gedrag. In de praktijk

be-tekent dit dat aan een bepaalde ingeslagen weg die enige deel-successen geeft de voorkeur wordt gegeven (Gagne, 1966).

Ook moet nogmaals gewezen worden op het feit dat het niveau waarop het probleem oplosbaar is, afhankelijk is van de deskundigheid, ervaring en opleiding van de betrokken probleemoplosser. Wat voor de ene routinematig oplosbare problemen zijn, zijn voor een ander innovatief op te lossen problemen. Door een leereffect kan dit niveau in de tijd verschuiven. Een ander aspect dat een rol speelt, zijn de omgevingsfactoren die de probleemsituatie beinvloeden. Een probleem dat altijd routinematig oplosbaar was, kan veranderen 1n een probleem dat op andere wijze moet worden opgelost.

Opgemerkt moet worden dat op de eerste plaats het proces vaak een aantal malen doorlopen wordt voordat een bevredigende oplossing ge-vonden is. Op de tweede plaats ligt in fase zes weer de kern voor het opnieuw starten van het gehele proces. Na verloop van tijd zal immers door het veranderen van omstandigheden de situatie zich wij-zigen waardoor de gekozen oplossing niet adequaat meer wordt. We zullen dan een nieuwe oplossing moeten genereren.

Indien wij deze procedure leggen naast de in par.2. besproken soorten problemen dan zullen een aantal van de genoemde fasen triviaal zijn of zelfs overgeslagen kunnen worden. Problemen die routinematig opgelost kunnen worden, worden dikwijls opgelost d.m.v. de "recognition method". Gegeven de probleemstelling herkent men direct de oplossing. Er volgen dan slechts de fasen invoering en bewaking van de oplossing.

In het geval van het adaptief oplosbare probleem gaat men in het alge-meen te werk volgens de "generate and test" methode. Deze bestaat uit een aantal malen iteratief doorlopen van de fase genereren van alter-natieve oplossingen. Een gegenereerde oplossing wordt binnen het model getest en na een bevredigend testresultaat geimplementeerd.

Indien het probleem innovatief opgelost moet worden, maakt men doorgaans gebruik van de "heuristic search"methode. Doordat in dit geval de

probleemformulering niet scherp genoeg te stellen is, lijkt de gevolgde procedure op die van de empirische of model cyclus (zie Hanken en

Reuver, 1973). Dit houdt in dat men iteratief te werk gaat, deelop-lossingen implementeert, de resultaten daarvan evalueert en wederom ge-bruikt bij het probleemoplossingsproces. Deze procedure gaat zolang verder tot een adequate oplossing is verkregen.

(14)

-10-Tot slot is het dienstig kort in te gaan op de te hanteren beschrijvings-wijze en hetnutvan wiskundige hulpmiddelen bij het oplossen van problemen. Hetnutvan wiskundige hulpmiddelen in de fasen 1 en 5: probleemstelling en invoering is nihil. Pas na de probleemstelling, waarin de nodige veronder-stellingen zijn opgenomen, kunnen soms wiskundige hulpmiddelen worden ge-hanteerd.

Zoais reeds eerder is opgemerkt, is er weI een direct verband tussen probleemformulering en te hanteren oplosmethode. Men zal in het algemeen het probleem zo formuleren dat een bepaalde oplosmethode te hanteren is. Wij vragen ons echter af of dit een optimale oplossing in de hand werkt, juist vanwege de noodzakelijke inperkende voorwaarden. Het gevaar ~s

levensgroot dat verschillende belangrijke component en van de probleemr situatie buiten beschouwing worden gelaten. In de invoeringsfase ligt de problematiek wat anders. Hier spelen overwegingen van technisch-sociale aard een rol, die meer liggen in de sfeer van het uitvoerende management. De beschrijvingswijze kan ook een bepalende invloed hebben op het probleem-oplossingsproces. In fase 2 wordt immers een kwalitatief of kwantitatief model gemaakt van de probleemsituatie. In principe moet gesteld worden dat het hanteren van een bepaalde beschrijvingswijze geen restricties in mag houden op de mogelijkheden het probleem op te lossen. Dit betekent dat de beschrijvingswijze zo volledig mogelijk recht moet doen aan aIle facetten van de probleemsituatie. Wil een bepaalde beschrijvingswijze, bestaande uit een methode en een terminologie, hieraan in meerdere ge-vallen voldoen, dan zal zij, met inachtneming van methodologische eisen theoretisch pluralistisch van karakter moeten zijn. De beschrijving d.m.v. de terminologie en methodiek van de axiomatische systeemleer voldoet aan deze eisen (de Leeuw, 1974). Bovendien heeft zij als voordeel dat zij de nadruk legt op de besturing van systemen, wat juist in de bedrijfskunde van groot belang is.

4. Probleemoplossen als besturen

In het voorgaande is uiteengezet wat de verschillende benaderingen zijn tot het proces van probleemoplossen en welke factoren daarop van invloed zijn. We hebben gezien dat verschillende fasen doorlopen moeten worden. De invoeringsproblematiek en de bewaking van de oplossing is expliciet bij het oplossingsproces betrokken. Het probleem is dus pas opgelost indien de gekozen oplossing op bevredigende wijze geimplementeerd is en adequaat blijft over zekere tijd.

(15)

In dit gedeelte wordt een eerste aanzet gegeven tot het theoretisch onderbouwen. op grond van inzichten over besturing uit de systeem-leer. van de ervaringsfeiten waarop de richtlijnen voor probleemop-lassen gebaseerd zijn. In deze paragraaf willen wij slechts piausibel maken dat probleemoplossen opgevat kan worden als een vorm van be-sturing. tater zullen de inzichten over besturing voor het voetlicht worden gehaald. In paragraaf zes zullen deze worden vertaald in

richtIijnen voor het probleemoplossingsproces.

Besturing wordt in de systeemleer zeer ruim gedefinieerd als eike vorm van gerichte beinvloeding. Op de eerste plaats veronderstelt dit een

(beinvioedings)relatie tussen tenminste twee (sub)systemen, waarvan de ene de ander beinvioedt. Op de tweede plaats is sprake van gerichte be-invloeding. Dat wil zeggen dat aan het beinvloedende systeem een doel wordt toegekend. In deze zin kan de probleemoplosser als beinvloedend systeem en het probleem als te beinvloeden systeem worden aangemerkt. In de systeemleer spreekt men weI van besturend orgaan en bestuurd systeem. Daarmee is probleemoplossen te zien als besturing. Probleemoplossen

is immers een vorm van gerichte beinvloeding. Het gaat om het wijzigen van doelstelling, perceptie of situatie op een dusdanige wijze dat het probleem verdwijnt.

Oak in de literatuur over probleemoplossen vinden we steun voor deze stelling. Daar worden twee mogelijkheden voor representatie van problemen aangetroffen. Newell en Simon (1972) spreken van de "set" resp. de

"search representation". In de verzamelingen (set) representatie wordt een probleem gekarakteriseerd door:

"Gegeven is een verzameling D(x), zoek een object van een deel-verzameling G van D(y) dat gespecificeerde eigenschappen bezit, G heet doelverzameling".

De verzamelingen representatie is niet in aIle gevallen de meest ge-eigende voorstelling, hoewel zij tamelijk algemeen is. Met name dat geen uitspraken over hoe de doelverzameling (de gewenste oplossing) bereikt kan worden. Indien dit zoekproces als integraal onderdeel van het probleem wordt beschouwd, dan ontstaat de mogelijkheid een andere representatie op te bouwen: de "search" representie. Dan wordt een probleem gekarakteriseerd door: (1) eigenschappen van de eind-toestandt (2) een begintoestand, (3) voorwaarden op de toegestane

over-gangen van de ene naar de nadere toestand en (4) eigenschappen van de tussenliggende toestanden.

(16)

-12-Ret probleem wordt als opgelost beschouwd indien een toegestaan

oplossingspad is gevonden dat van de begintoestand naar de eindtoestand voert. Ret is duidelijk dat tijdens het genereren van mogelijke paden meer dan een toegestaand oplossingspad gevonden kan worden. Dit komt overeen met ervaringen uit de praktijk. Bij de "set" representatie is sprake van het zoeken van een deelverzameling G, de doelverzameling met specifieke gegeven eigenschappen, binnen een verzameling D.

Dit kan als voIgt geformuleerd worden als een besturingsprobleem. Gegeven een systeem S met outputverzameling D(y), vind besturings-maatregelen zodanig dat een output in G verkregen wordt en dat, ondanks verstoringen, de output in G blijft.

In de "search" representatie worden problemen opgelost door het zoeken van een toegestaan oplossingspad waardoor de begintoestand in de gewenste eindtoestand wordt doorgevoerd. Ais besturingsprobleem geformuleerd: hoe met een goed gekozen stuursignaal in n-stappen een goede toestand bereikt kan worden. Dit komt overeen met het begrip n-staps bestuur-baarheid (de Leeuw 1974).

5. Ret besturingsparadigma

In het voorgaande hebben we uiteengezet dat het oplossen van prablemen kan worden opgevat als besturing. Daarom zal deze paragraaf een korte uiteenzetting geven van enige relevante punt en uit de theorie omtrent besturing.

Teneinde het gebied enigszins af te bakenen is het goed allereerst stil te staan bij twee begrippen: besturing en besturingsparadigma. Zaals eerder apgemerkt wordt onder besturing verstaan elke varm van gerichte beinvloeding. Dit omvat uiteenlopende zaken zoals produktieplanning, kwaliteitsbeheersing, indoktrinatie, reorganisatie, opleiden, trainen, reorganiseren, afleren, ontwerpen, feedback en feedforward. Dit funda-mentele gezichtspunt biedt de mogelijkheid van een brede toepassing van de resultaten van abstrakte systeemtheoretische studies inzake besturing.

XRe~

..

_1:>~~.!:l.!:j.ngsparadj

gma is omschreven als "een klasse abstrakte systemen, elk bestaande uit een te besturen systeem, een omgeving en een besturend orgaan. Zij zijn volgens nader te expliciteren kriteria, rationeel op elkaar betrokken. Daarbij geldt de these dat deze klasse van abstrakte systemen vaar elk interessant verschijnsel een systeem benut dat als model van dat verschijnsel kan dienen" (de Leeuw, 1974).

(17)

Slechts enkele relevante punten uit de theorie kunnen hier aan de orde komen. (de Leeuw, 1974, Kramer en de Smit, 1974).

We gaan uit van de eenvoudige situatie die in figuur 3 1S geschetst.

u stuurvariabelen x y input w p output

Figuur 3. Het te besturen systeem.

In deze figuur stelt wp het te besturen systeem voor, de input die niet rechtstreeks manipuleerbaar is, de stuurvariabelen en de output.

Nu is het duidelijk dat besturing een doelstelling vereist. We kiezen hiervoor een doelformulering waarbij een deel G van de outputruimte D(y) wordt aangegeven waarin zich de gewenste outputs bevinden. Een dergelijke (satisficing) doelformulering is een bijzonder geval van de algemene doelformulering als zwakke ordening van input-outputparen

(zie de Leeuw, 1974). Voor ons doel is echter deze eenvoudige formulering voldoende.

Van invloed op het bereiken van deze doelstelling is deze doelstelling, het te besturen systeem w p' de verstoringen en de besturing.

Een besturingsprobleem is nu gegeven door:

1. El'n specificatie van G ("' D (y), de na te streven doelstelling, 2. Een specificatie van w p , het te besturen systeem,

3. Een specificatie van xeD (x) , als de klasse van inputs die daadwerkelijk zullen optreden.

Het besturingsprobleem kan in beginsel op twee verschillende manieren worden opgelost. Men kan een besturend orgaan ontwerpen dat de geeigende

maat-regelen neemt 6f men kan de specificaties wijzigen waardoor het probleem verdwijnt. De genoemde drie punten tezamen vormen de eerste fase van de oplossing van het besturingsprobleem. We zullen deze de specificatiefase noemen. OnmiddeIlijk daarop voIgt de fase waarin de oplosbaarheid van het aldus gespecificeerde besturingsprobleem wordt onderzocht. Hier vinden we aansluiting bij het koncept bestuurbaarheid.

(18)

-14-In de derde fase wordt tenslotte een besturend orgaan ontworpen, dat in staat is het bestuurde systeem bij de gegeven doelstelling te besturen.

Samengevat komen derhalve achtereenvolgens aan de orde:

~ I. De specifiactie, 2. de oplosbaarheid en,

3. het ontwerpen van een besturend orgaan.

De specificatie

Het specificeren van een besturingsprobleem bestaat, zoals we reeds

aangaven, uit het specificeren van een klasse te verwachten verstoringen, een doelstelling en het te besturen systeem. Als het nu de bedoeling is een besturingsprobleem te specificeren in het kader van het oplossen van een probleem danvormt het een onderdeel van de probleemoplossings-fasen die eerst in de volgende

Hier willen we slechts opmerken besturen systeem die uiteenvalt

paragraaf aan de orde zullen komen. dat de specificatie van w ,het te

p

in de specificatie van de inputruimte, de outputruimte, de toestandsruimte, de ruimte der toegelaten stuur-signalen D(u) en tens lotte de begintoestand.1)

De oplosbaarheid

In het kader van de oplosbaarheid zijn twee koncepten van belang: de bestuurbaarheid en de stuurkarakteristiek. Het koncept bestuurbaar-heid kan ruwweg als voIgt worden omschreven.

Een systeem is bestuurbaar indien het met dat gespecificeerde systeem onder de gespecificeerde kondities en uitgaande van gespecificeerde begin-toestanden mogelijk is een zodanig stuursignaal te vinden dat de gespecificeerde doelstelling wordt gerealiseerd.

Om dit begrip nader inhoud te geven zullen we enige definities voor bijzondere gevallen geven.

I) We nemen aan dat de lezer enige elementaire kennis heeft van de systeemleer (zie de Leeuw, 1974; Kramer en de Smit, 1974; Hanken en Reuver, 1973).

(19)

Geval I. Een eenvoudig deterministisch geheugenloos systeem. Neem aan dat het systeem w met doe Is tel ling GcD(y) wordt

be-p

schreven door de funtie f.

f D (x) x D (u)~ D(y)

Zij XeD (x)

Het systeem w is [X, GJ bestuurbaar indien geldt:

p

'd

x

3

u (x E X II U E D(u) =>f(x1u) E G)

Geval 2. Een systeem met geheugen. Eenstapsbestuurbaarheid.

Neem aan dat het systeem w met doelstelling GCD(s(t» beschreven

p

wordt door de fun tie f

f: D (x(t» x D (u(t» x D (s(t»+ D (s(t+I» I )

Zij X C D(x(t» en S c D(s(t»

Het systeem w is [X,

s,

G] eenstapsbestuurbaar indien geldt:

p

V

x(t)Vs{t) 3u(t) (x{t) E X II set) E S II u{t) E D{u(t»=;>f(x{t) ,u(t),s(t) E: G)

M.a.w. een systeem is [X, S, G J eenstapsbestuurbaar indien het mogelijk is voor verstoringen die beperkt zijn tot X en voor begintoestanden die beperkt zijn tot Seen adequaat stuursignaal u E D (u) te vinden.

Een voor de hand liggende generalisatie is de definitie van het

concept [X,

s,

G In-staps bestuurbaarheid. We noemde dit begrip reeds in paragraaf 4 (de Leeuw, 1974).

Wezenlijk is dat het concept bestuurbaarheid een relatief concept is. Het is relatief ten opzichte van doelstelling, het te besturen systeem, de begintoestand en de te verwachten verstoringen.

I) Hoewel we ons beperken tot deze gevallen dat de ruimtes konstant

zijn kiezen we omwille van de inzichtelijkheid de gehanteerde notatie.

(20)

-16-De stuurkarakteristiek is het tweede concept dat voor de oplosbaar-heidsvraag van belang is. We zullen nagaan welke maatregelen in be-ginsel ter beschikking staan om het beoogde doel te bereiken. Aangezien besturing aIle vormen van gerichte beinvloeding omvat, leidt een

systematische analyse van de mogelijke stuurmaatregelen (de Leeuw, 1974) tot het volgende:

I. manipuleren van de stuurvald:abelen u,

2. veranderen van de struktuur van w

p

3. veranderen van de doelstelling G,

4. trachten op de input invloed uit te oefenen Daarbij valt te bedenken dat:

de mogelijkheden van maatregel I begrensd zijn door de bestuurbaarheid

- maatregelen 2 en 3 de bestuurbaarheid beinvloeden - maatregel 4, anders dan de andere drie, een externe

gerichtheid heeft.

Als men nu de omgeving eveneens als systeem beschouwt dan kan maatregel 4 op analoge wijze betrekking hebben op

beinvloeding van de input binnen de gegeven structuur - pogingen tot wijziging van de omgevingsstruktuur - pogingen tot wijziging van de omgevingsdoelstelling

Samengevat staan in beginsel 6 maatregelen ter beschikking: Intern:

I. Manipuleren van u (Intern Routine; I.R.)

2. Wijziging van de systeemstruktuur (Intern Adaptief; I.A.)

3. Wijziging van de doelstelling (Intern Strategisch; I.S.) Extern:

4. Bij constante omgevingsstruktuur beinvloeden van x (Extern Routine; E .R.)

5. Wijziging van de omgevingsstruktuur (Extern Adaptief; E. A.)

6. Wijziging van de omgevingsdoelstelling (Extern Strategisch; E.A.)

De 6-ling < IR, lA, IS, ER, EA, ES > noemen we stuurkarakte-ristiek (de Leeuw, 1974).

(21)

-17-Voor de oplossing van een besturingsprobleem moet nu een geschikte combinatie van deze 6 maatregelenc worden gekozen. We zullen spreken over het bepalen van de stuurmix1). Deze stuurmix is van groot belang omdat ze aangeeft welk type besturend maatregelen verder zullen worden uitgewerkt. Zo kan men bijvoorbeeld bepaalde produktiepianningsproblemen oplossen door combinaties van interne- en marktgerichte maatregelen waarbij elk van deze nog weer op een of meer van de drie nivo's

(Routine, Adaptief of Strategisch) betrekking kan hebben.

In de volgende paragraaf zal nader blijken hoezeer de keuze van de stuurmix het verdere verioop van de oplossing bepaalt.

Het ontwerp van een besturend orgaan

In deze fase zullen wij ons voor de eenvoud beperken tot het geval dat voor een routinematige oplossing is gekozen. In beginsel zou men voor elk der mogelijke keuzen van een stuurmix dienen na te gaan hoe een bij die stuurmix passend besturend orgaan eruit moet zien. We doen dat hier niet en spreken verder over het ontwerp van een besturend orgaan voor de oplossing van een besturingsprobleem dat bestuurbaar is. (Dat houdt dus een routinematig besturend orgaan in!)

liit de theorie omtrent besturing laten zich voorwaarden afleiden waaraan moet worden voldaan door een besturend orgaan (B.O.) opdat de besturing effectief is. (Ashby ,1956; Conant en Ashby 1971; de Leeuw,1974; Kramer en de Smit, 1974).

Deze voorwaarden zijn (noodzakelijkerwijs in de onderkende volgorde):

a) Er moet een doelstelling gespecificeerd zijn en bekend zijn aan het B.D. b) Het B.O. dient een model te bevatten van het bestuurde systeem.

De konstruktie van een kwalitatief goed model kan pas geschieden nadat de besturingsdoelstelling is gegeven zoals onmiddellijk voIgt uit be-schouwingen omtrent de kwaliteit van modellen (de Leeuw).

c) Het B.O. moet informatie hebben over de optredende input en toestand. d) Het B.O. moet beschikken over voldoende stuurmogelijkheden.

(Ashby's wet van de vereiste varieteit).

I) Deze term werd geintroduceerd door prof.ir.H.Bosch in analogie met termen als "product-mix" en "marketing-mix" toen een der auteurs dehier ontwikkelde gedachten met hem besprak.

(22)

-18-Vatten we het voorgaande samen dan ontstaat het navolgende rijtje:

I. specificatie a. specificatie van G b. specificatie van w

p

c. specificatie van XeD (x) 2. oplosbaarheid a. bestuurbaarheid b. stuurmix 3. ontwerp vanB.O. a. doelstelling b. model van w p

c. informatie over input en toestand d. vereiste varieteit

6. Het oplossen van problemen

In deze paragraaf zal de besproken theorie worden toegepast op het probleem van het ontwerp van een stelsel richtlijnen voor de oplossing van problemen. Daarbij zal het besturingsparadigma meermalen worden toe-gepast op verschillende nivo's. Het is van groot belang dit zorgvuldig in het oog te houden.

Het startpunt is de omschrijving van dat wat onder "probleem" wordt verstaan. De beschouwingen in paragraaf 3 samenvattend stellen we dat een probleem ontstaat als onbehagen van een individu (of meerdere individuen). Dat individu c.q. individuen zullen we in het vervolg aan-duiden als de probleemhebber (P.H.). We beschouwen nu P.H. als te bestaan uit een B.D. en een bestuurd systeem w (modelreticulatie ) in zijn

om-p

geving. Dit B.D. moet beschikken over een doelstelling; een model hebben van het bestuurde systeem en informatie over input en toestand krijgen. Omgeving en w.noemen we de "realiteit" en het model, tezamen met informatie

p

over input en toestand, de perceptie.

Het resultaat van deze "vertaling" is de aansprekende constatering dat voor een probleem symbolisch kan worden gesteld:

probleem

=

F (doelstelling, perceptie, realiteit) De probleemoplosser of de onderzoeker beschouwen we nu als besturend orgaan.

(23)

Ret te besturen systeem is de probleemhebber en zijn omgeving. De volgende figuur licht dit toe.

,--I I I I I I I I I I

,

t

,

j

I

l)t~e 1 van omgeving waarover P.B. niel spreekt. 1'.11. hestuurde systeem: waarover P.H. spreekt. I

,

~

I

toe I I I I

,

I

I

I

I

L ______ -_ ._._ - - . - - -

_

.•

-

----'

Figuur 4. De onderzoeker en het door hem bestuurde systeem.

undcrzocker

Ingevolge de theorie uit paragraaf 5 zal de onderzoeker nu eerst een besturingsprobleem moeten specificeren.

De besturingsdoelstelling is het wegnemen van de onvrede bij P.R. Het model dat de probleemoplosser van het te besturen systeem (P.R. en omgeving) heeft, is zojuist besproken. In een specifiek geval zal dit model nader moe ten worden opgevuld om het mogelijk te maken dat de onderzoeker kiest in welke richting hij oplossingen gaat zoeken

(vgl. deoplosbaarheidsfase).

We noemen deze eerste fase van onderzoek de diagnosefase. Op basis van zijn model van P.R. in zijn omgeving wordt besloten tot een (kombinatie) van de drie volgende oplosmogelijkheden.

I. de doelstelling van P.R. te wijzigen,

2. de perceptie van P.H. van diens situatie te wijzigen,

3. de realiteit te wijzigen. Deze laatste zullen we voor het gemak maar betrekken op de omgeving van P.R. hoewel in principe ook de in P.R. te onderkennen w daartoe behoort.

p

(24)

-20-Schematisch weergegeven resulteert dit 1n figuur 5

DOELSTELLING wijzigen (doelprobleem)

Diagnose

PROBLEEM

=

F (Doelstelling, perceptie realiteit) PERCEPTIE wijzigen (perceptieprobleem kombinatie; vgl.stuurmix)

~

REALITEIT wijzigen (besturingsprobleem) Figuur 5. De diagnosefase.

In deze diagnose is het van belang dat de onderzoeker bedenkt dat het ontstaan van een probleem slechts kan worden begrepen door het systeem te beschouwen bestaande uit de probleemhebber, de realiteit waarover deze spreekt en de "rest" van de omgevingl) (zie figuur 4).

Zoals duidelijk zal zijn, 1S in veel gevallen een kombinatie van de drie oplosmogelijkheden nodig voor de oplossing van een probleem. De bepaling van een geeigende kombinatie is op zichzelf in het algemeen een probleem (voor de probleemoplosser). We zullen er hier niet op ingaan. Teneinde de analyse enigermate inzichtelijk te houden moet hier worden volstaan met een afzonderlijke analyse van elk der drie mogelijkheden. Aangenomen mag worden dat dit voor het algemene geval

in de praktijk gemakkelijk kan worden aangepast.

Na de diagnose dient de onderzoeker zich af te vragen of de oplossing van het probleem voor hem een taak moet zijn. Hij dient zich af te vragen of hij kompetent is of, in termen van besturing, hij een ge-schikt B.D. is voor het gesignaleerde probleem.

Afhankelijk van het antwoord op deze vraag en van zijn diagnose zal de onderzoeker maatregelen moeten nemen. Hij zal het probleem aan anderen overdragen dan weI handelen volgens figuur 6 die door uitbreiding uit figuur 5 is verkregen.

l)We zien er maar vanaf de probleemoplosser te suggereren dat hij in het model van dat systeem ook zichzelf moet betrekken.

(25)

t

doe len

I

-I

taak voor de

l

onderzoeker?

probleem

r~ercePtie

wij zigen taak voor de onderzoeker?

voorzover met ja beantwoord

help bij doelbepaling

~

konstrueer model, ver-zamel gegevens en rapporteer WijZigenj taak voor de onderzoeker?

pak het be- sturingspro-bleem aan

Figuur 6. Diagnose en probleemaanpak (Globaal).

De uitwerking van de derde tak van deze figuur geschiedt wederom aan de hand van de theorie uit paragraaf 5. 1)

Een besturingsprobleem kan zich voordien als

I. specificatieprobleem, 2. oplosbaarheidsprobleem,

3. probleem van het ontwerp van een B.O.

De wijze van aanpak is vanzelfsprekend verschillend.

Specificatieproblemen worden aangepakt door een analyse van een besturings-probleem uitmondend in een specificatie daarvan. Ret is mogelijk doch niet

zeker dat de onderzoeker zal worden verzocht het gespecificeerde probleem op te lassen.

1) In feite passen we hier het besturingsparadigma hernieuwd toe doch op een lager nivo van aggregatie.

(26)

-22-Oplosbaarheidsproblemen worden aangepakt door allereerst de daaraan voorafgaande specificatiefase te doorlopen en vervolgens de oplosbaar-heid (bestuurbaaroplosbaar-heid) te analyseren en de stuurmix te beschouwen. Ook daar is het niet zeker dat de onderzoeker zal worden gevraagd een B.O. te ontwerpen.

Ontwerpproblemen worden aangepakt door eerst de speicificatiefase en de oplosbaarheidsfase te doorlopen en vervolgens een, bij de resultaten daarvan passend B.a. te ontwerpen.

Figuur 7 geeft hiervan een overzicht.

Besturingsprobleem

Specificatie type

besturingsproblee~

Specificatie

lOp

los baa rhei ds antwerp

probleem problemen probleem

I

I

I

Specificatie

1

lspecificatie

I

Specificatie

I

~

I

\

Oplosbaarheids Oplosbaarheids vraag

Figuur 7. Aanpak van een besturingsprobleem.

vraag

antwerp B.a.

Ret is nu nodig nader in te gaan op dit ontwerp van een B.a.

Dit doen we aan de hand van de in par.5. genoemde voorwaarden gesteld aan een B.a.

1. Doelstelling, 2. Model van

w ,

p

3. Informatie over input en toestand, 4. Vereiste varieteit.

(27)

Aangezien de doelstelling reeds in de specificatie is vastgelegd beginnen we hier met de modelbouw. Om deze modelbouw fase kan ge-bruik gemaakt worden van de richtlijnen omtrent modelbouw die in de systeemleer kunnen worden gegeven. We zullen daarop hier niet ingaan.

Van belang is echter weI dat de kwaliteit van het model bepaald wordt door dat model, het bestuurde systeem en de doelstelling. Men dient dUB ervoor te zorgen dat het model wordt " onderhouden" en wordt aange-past indien het bestuurde systeem en of de doelstelling verandert

(Bewaking) •

Na de modelbouw, waarbij natuurlijk ook gegevens worden verzameld. moet ervoor worden gezorgd dat het B.D. wordt voorzien van informatie omtrent de input en de toestand. Dit houdt het ontwerp in van een meetsysteem.

Een B.D. bestaat behalve uit een model van het besturende systeem en een van de doelstelling afgeleid kriterium tens lotte uit een selektor (de Leeuw, 1974). Deze selektor kiest op basis van experimenten

(genereren van alternatieven) met het model van het bestuurde systeem een adequaat stuursignaal. In sommige gevallen kan deze selektor zo worden gespecificeerd dat er een instrumentele beslisser ontstaat

(Hanken en Reuver 1973). Soms ook zal de adequate stuurmaatregel telken-male opnieuw moeten worden gezocht. Hier moet ook een belangrijke be-slissing worden genomen door de onderzoeker. Zal hij een mechanistisch B.D. ontwerpen of niet?

Vervolgens zal het ontworpen B.D. en het meetsysteem moeten worden inge-voerd. Het ging immers om wijziging van de realiteit. Dit is opnieuw een besturingsprobleem. We zullen het hier terwille van de beknoptheid niet uitwerken. Dit zou ons overigens vanzelf brengen op de zeer boeiende problematie.k van onder meer de planned change. Het gerealiseerde B.D. en het meetsysteem gaat dan funktioneren.

Tenslotte is het nodig dat er een bewakingsorgaan wordt ontworpen en ingevoerd om de besturingsdoelstelling en de modelkwaliteit te bewaken. Dit laatste kan in figuur 8 worden samengevat.

(28)

-24-~twerp

meetsysteem

l

selektor

I

Figuur 8. Ontwerp en invoering B.O.

(29)

i Rulp bij doelbepaling Specificatie probleem Oplossing

1

Perceptie wijzigen probleem

Taak voor de onderzoeker??

Construeer model en verzamel ge-gevens.Rapporteer probleem Oplosbaarheids-vraag

Figuur 9. Ret oplossen van problemen.

-26-F (doel, perceptie, realiteit) Realiteit wijzigen Specificeer type besturings-probleem Entwerp meetsysteemj

+

~twerp select~

- I

-I

~voering

!

(30)

7. Slot

Het is duidelijk dat de behandeling van de fasen van het probleem oplossende onderzoek vanuit de systeemleer niet uitputtend is ge-weest. In elk der fasen heeft de systeemleer enige hulpmiddelen te bieden. Daarop in te gaan zou het bestek van een artikel echter te boven gaan.

We hopen echter dat de ontwikkelde gedachten steun kunnen geven bij het verrichten van probleemoplossend onderzoek. Geen enkele methode kan garanderen dat ze steeds tot een oplossing leidt. Hoewel wij van mening zijn dat de algemeenheid van de hier ontworpen methode groter is dan de veelal gepresenteerde en dat de theoretische basis ervan impliceert dat men er een zeker vertrouwen in kan hebben, willen we tot slot benadrukken dat de onderzoeker de methode (evenals aIle andere) moet zien als mogelijke hulpmiddelen. Immers hoe dan ook, hij zal het toch zelf moeten doen.

(31)

Literatuur

Ackoff, R.L. , Scientific Method, New York 1962

Ackoff , R. L. , "Beyond problem solving", General Systems XIX, ) 974 (a) Ackoff, R.L. , Redesi~ning the Future, New York, 1974 (b)

Ackoff , R.L. en F.E. Emery, On purposeful systems, New York, 1972

Ackoff R.L. en M.W.Sasieni" Fundamentals of Operations Research, New York, 1968 Ashby, W.R., An Introduction to Cybernetics, New York, 1956

Checkland, P.B., "Towards a systems-based methodology for real-world problem solving", J. of Syst.Eng. 3 (1972)2

Conant, R.C. en W.R.Ashby, "Every good regulator of a system must be a model of that system", InLJ. of Syst.Scq 1(1970)2

Gagne, R.M., "Human problem solving: internal and external events", in B.Kleinmuntz ed., Problem Solving, New York, 1966

Green, B.F., "Current trends in problem solving", in B.Kleinmuntz ed., Problem Solving, New York 1966.

Hall, A~D., a Methodology of systems engineering, New York, 1962

Hanken, A.F.G. en H.A.Reuver, Inleiding tot de Systeemleer, Leiden 1973 Jackson, K.F., The art of problem solving, London 1975

Kepner, C. en B.Tregoe, The rational manager, New York, 1965.

Kramer, N.J.T.A., "Systeemleer en Organisatieonderzoek", rapport no.27 afd. Bdk. T.H.E., 1975

Kramer, N.J.T.A. en J.de Smit, Systeemdenken, Leiden 1974 Leeuw, A.C.J. de, Systeemleer en Organisatiekunde, Leiden 1974 Miller, G.A., "The magical number seven plus or minus two",

Psychological Review, 63(1956). pag.81-97

Newell, A. en H.A.Simon, Human Problem Solving, Englewood Cliffs, 1972 Zogg, A., Projekt Management, Zurich, 1973.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze module behandelen we enige voorbeelden van berekeningen met matrices waarvan de elementen polynomen zijn in plaats van getallen.. Dit soort matrices worden vaak gebruikt in

Door te kijken naar persoonlijke omstandigheden en capaciteiten van mensen én de condities in hun omgeving, ontstaat zicht op de mogelijkheden en belemmeringen van mensen om deel

Informatiecentrum waarin de administratie Waterwegen en Zeewezen, de afdeling Natuur en het Instituut voor Natuurbehoud participeren en waarvan de uitgave mee door het Vlaams

 Beoordeel elke individuele hemochromatose patiënt op diens (revalidatie)mogelijkheden.  Hemochromatose is een chronische aandoening: genezing is niet mogelijk.  Besteed dus

Voorwaarden bij aanwending van mest vlak vóór of in het groeiseizoen: • homogene samenstelling van mest • gelijkmatige verdeling van de mest.. over

maken van oude cases kan deze tijdwinst zelfs zeer aanzienlijk zijn. En het grote voordeel ligt hierin dat door deze tentamenvorm inderdaad het in het onderwijs gewenste 'produkt'

De organisatie van zorg is ingewikkeld en informatie over gezondheid voor veel mensen, onbereikbaar, onbegrijpelijk of ontoepasbaar (Heijmans et al, 2016 &amp; Van den

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met