Wat is goed grasland?
DOOR J. W. MINDERHOUD P.A.W., WageningenC u l t u u r g r a s l a n d e n w o e s t e g r o n d . O n d e r „ g r a s l a n d " dient m e n land te verstaan, d a t voornamelijk begroeid is met grassen of kruiden. N a a s t d e cultuurgraslanden, zoals wij d i e in N e d e r l a n d kennen, vallen onder deze omschrijving vele min of meer woeste gronden, w a a r ook struiken voorko-m e n en een belangrijk deel van het oppervlak sovoorko-ms door stenen wordt inge-nomen. Uiterlijk zijn er dus grote verschillen. D e uiteenlopende typen gras-l a n d h e b b e n echter deze eigenschap gemeen, d a t zij agras-lgras-le de veehouderij t e n dienste staan. I n E u r o p a worden zowel het rundvee, als schapen en geiten, voor een zeer belangrijk deel gevoed m e t hetgeen het grasland opbrengt. A k k e r b o u w e n g r a s l a n d c u l t u u r
Blijvend grasland vindt m e n over-wegend op die gronden, die voor akkerbouw niet geschikt zijn. H e t betreft hier:
a. Gronden in heuvels en gebergten, waar akkerbouw belemmerd wordt door steile hellingen, stenen en rot-sen. In Midden-Europa gaat de ho-gere ligging van deze gronden boven-dien veelal gepaard met lage tempe-raturen en overvloedige regenval, in Zuid-Europa daarentegen met wa-tergebrek. Tot deze categorie gron-den behoren de Alpenweigron-den („Sen-nen"), de wilde graslanden in de heuvels van Groot-Brittannië („rough hill grazings") en de met doornstrui-ken bezette schapen- en geitenweide-gronden van het Middellandse-Zee-gebied.
b. Gronden in stroomgebieden of kust-vlakten, waar hoge waterstanden een belemmering voor de akkerbouw be-tekenen. Sommige van deze gronden zijn slechts in de zomer goed begaan-baar.
c. Zware, moeilijk te bewerken Hei-gronden. Hiertoe behoren niet alleen rivierkleigronden (komgronden) en zeekleigronden, maar ook tertiaire kleigronden en krijtverweringsgron-den in Engeland.
D e bovengenoemde, dikwijls margi-nale gronden vormen n a a r opper-vlakte een belangrijk deel van het Europese grasland.
E r zijn ook landen, w a a r d e akker-b o u w en de graslandcultuur elkaar beter verdragen en het grasland niet van de betere gronden w o r d t ge-weerd. I n D e n e m a r k e n bijv. bestaat een groot deel van het grasland uit kunstweiden, die in de akkerbouw rotatie zijn opgenomen.
O o k i n Noorwegen e n Zweden k o m t veel wïsselbouw voor en kan m e n op de beste akkerbouwgronden gras-land aantreffen. I n Nedergras-land is de economische situatie (melkprijs, graanprijzen, arbeidsmarkt) de laat-ste j a r e n zodanig, d a t er ook blij-vend grasland wordt aangelegd op goede, voor akkerbouw geschikte gronden.
D a t dit grasland meer mogelijkhe-den biedt d a n de gedeeltelijk met stenen bedekte berghelling in d e Alpen, behoeft geen n a d e r betoog. Voorts komt in N e d e r l a n d grasland voor, d a t tot de categorie b en c ge-rekend zou k u n n e n worden. M a a i e n e n w e i d e n
D e opbrengst v a n het grasland k a n het eenvoudigst w o r d e n b e n u t door beweiding. N a a r m a t e het klimaat kouder wordt, de veesoort veeleisen-der is en m i n d e r a n d e r voer (kracht-voer, aangekocht ruw(kracht-voer, Produk-ten van het bouwland) wordt ge-geven, moet een groter deel v a n d e
29
graslandproduktie gemaaid worden voor wintervoer, d a t in de stal wordt verstrekt. Sommige graslanden zijn zowel geschikt voor m a a i e n als voor weiden.
Veel grasland i n E u r o p a laat echter slechts één gebruikswijze toe. L a n d m e t stenen is meestal alleen voor beweiding geschikt; zeer n a t t e gras-l a n d e n m a a i t m e n in de korte perio-de d a t perio-de grond b e g a a n b a a r is. W a n n e e r een deel v a n het grasland, d a t tot een b e p a a l d bedrijf behoort, zich slechts voor bijv. beweiding leent, betekent dit veelal a u t o m a -tisch d a t een a n d e r deel uitsluitend voor d e a n d e r e gebruikswijze moet worden bestemd ( „ W e i d e n " en „ W i e s e n " i n Duitsland, bosweiden en maaikunstweiden in Scandina-vië).
In grote delen van West- en Zuid-Euro-pa is de schapen- en geitenhouderij uit-sluitend op beweiding gebaseerd ; bij de rundveehouderij kan het maaien voor wintervoederwinning echter meestal niet worden gemist. In de Voor-Alpen wordt, ten dele om historische redenen, nauwe-lijks weidegang toegepast en wordt het grasland ook gemaaid voor stalvoedering in de zomer.
Behalve klimaat en bodemgesteld-heid heeft ook de gebruikswijze een sterke invloed op de samenstelling v a n de graslandvegetatie. Typische oude hooilanden onderscheiden zich duidelijk v a n echte weiden, zowel w a t de plantesoorten (zij bevatten veel kruiden) als w a t de plantevarië-teiten betreft. O u d e hooilanden zijn d a n ook voor beweiding niet erg ge-schikt. O o k v a n het zaad, uit hooi-typen geselecteerd, moet m e n zich bij de inzaai v a n weideland niet te veel voorstellen. Vele mislukkingen m e t de inzaai v a n blijvend weiland zijn terug te voeren tot het gebruik v a n mengsels w a a r i n zaad van on-geschikte typen gras was opgenomen.
I n N e d e r l a n d komen de eenzijdige wijzen van graslandgebruik n a u w e -lijks voor; het produktieve grasland w o r d t globaal gesproken één m a a l per j a a r gemaaid en de rest van het groeiseizoen beweid.
M e d e gezien het ontbreken van b e -langrijke klimaats- en terreinver-schillen (geen gebergten) loopt de samenstelling v a n de graslandvege-tatie alhier d a n ook minder uiteen, d a n in andere Europese landen. K u n s t m e s t e n k l a v e r
E e n hoge produktie op grasland is slechts mogelijk bij een goede stik-stof-, fosfaat- en kalivoorziening. O o k a n d e r e elementen spelen een rol. H e t is nog niet zo heel lang ge-leden, d a t gebruik v a n kunstmest o p grasland in Nederland onbekend was, terwijl, behalve o p d e zuivere weidebedrijven, de organische mest grotendeels n a a r het bouwland werd gebracht. I n deze j a r e n werden alleen de van nature v r u c h t b a r e gronden als goede graslandgrongronden b e -schouwd (bijv. kleigronden en klei-op-veen-gronden).
Produktief grasland op een schrale zandgrond was in deze j a r e n on-denkbaar. H e t scheuren v a n oud grasland, gevolgd door enige j a r e n akkerbouw en ten slotte herinzaai, was in deze tijd uit een oogpunt v a n graslandproduktie funest. M e d e door de toename v a n het kunstmestge-bruik staat het ingezaaide grasland in N e d e r l a n d thans niet meer zo slecht aangeschreven als vroeger. Er zijn in West-Europa echter nog vele streken, w a a r de boeren te a r m en te weinig vooruitstrevend zijn o m kunstmest te gebruiken en w a a r in-gezaaide graslanden een veel lagere waardering genieten d a n oude gras-landen, die v a n n a t u r e een betere stikstoflevering bezitten.
D e belangrijkste voedingsfactor die de produktie van het grasland be-paalt, is ongetwijfeld stikstof. Hier-boven werd reeds over de kwestie bodemstikstof tegenover meststik-stof gesproken. Er is echter nog een derde stikstofbron : de in het grasland voorkomende vlinderbloemigen, met n a m e de witte klaver.
I n bepaalde landen (Groot-Brittan-nië, Denemarken) is, o m historische of economische redenen, de stikstof-voorziening van het grasland voor een deel gebaseerd op klaver. I n N e d e r l a n d daarentegen wordt de stikstofvoorziening niet a a n de kla-ver okla-vergelaten ; in ons, okla-verwegend blijvend grasland heeft de witte kla-ver d a a r o m minder betekenis d a n in andere landen. H e t ontbreken v a n klaver in het grasbestand wordt bij ons in de praktijk veelal niet eens als een gemis beschouwd en er bestaat in het algemeen weinig neiging om grasland waarin geen klaver groeit of wil groeien, per sé slecht te noe-m e n . Elders denkt noe-m e n hierover echter anders.
W e l is ook voor Nederlandse om-standigheden aannemelijk te maken, d a t de kwaliteit van het grasgewas d a t de koe moet consumeren, in vele gevallen door klaver verbeterd kan worden.
V o e r e n v l o e r
I n het voorgaande werd reeds ge-steld, d a t in N e d e r l a n d en omrin-gende landen een aanzienlijk deel van het grasland voorkomt op be-trekkelijk natte gronden.
Bij een goede voedingstoestand kun-nen de grasopbrengsten op derge-lijke gronden hoog of zeer hoog zijn; het grasgewas kan hier echter niet steeds even gemakkelijk benut wor-den als gevolg van de slechte draag-kracht waardoor het land moeilijk te beweiden of te berijden is.
Zeer natte gronden worden in het buitenland al gauw tot hooiland bestemd; bij ons streeft m e n ook op natte gronden n a a r beweiding. Grasland ontleent zijn draagkracht grotendeels a a n de g r o n d ; klei- en veengronden zijn alleen in droge toestand goed b e g a a n b a a r . Ook de grasmat d r a a g t bij tot een stevige zode, vooral als deze, zoals bij een weinig smakelijk bestand het geval is, niet zeer kort wordt afgeweid. H e t belangrijkste Nederlandse wei-degras is Engels raaigras, d a t twee gunstige eigenschappen, produktivi-teit en smakelijkheid, combineert. Helaas is, m e d e als gevolg v a n deze smakelijkheid, de d r a a g k r a c h t v a n een Engels-raaigraszode minder goed d a n die v a n een bestand, d a t bijv. voor een belangrijk deel uit rood zwenkgras of fiorien bestaat. I n dit laatste geval g a a n de koeien er echter niet toe over h u n „vloer-bedekking" op te eten.
O o k bestaat de indruk dat zware stikstofgiften, in N e d e r l a n d een be-langrijk middel ter versnelling van de grasgroei, de stevigheid v a n de zode niet in de h a n d werken. D e van n a t u r e v r u c h t b a r e gronden in Nederland, die tevens vochtig v a n a a r d zijn, staan van oudsher als goede graslanden te boek.
Als gevolg van de intensivering v a n het graslandgebruik gaat deze m e -ning veranderen.
Z a n d g r o n d e n , die zo schraal zijn dat er geen blijvend grasland te h a n d h a v e n is, terwijl er slechts met hoge meststofgiften een goede o p -brengst verkregen kan worden, zijn op een tijdstip dat op veengrond de lichtste trekker nog wegzakt, al m e t de maaikneuzer te oogsten. Ook het beweidingsseizoen d u u r t hier in de regel een p a a r weken langer, d a n op vele typen veengrond het geval is.
H e t draagkrachtprobleem treedt vooral a a n de d a g op intensief ge-bruikte percelen, w a a r veel gelopen en gereden wordt en de grasmat kort wordt afgevreten.
M e t één voorbeeld zal ten slotte nog w o r d e n verduidelijkt welk belang er soms in de praktijk a a n een goede „ v l o e r " wordt gehecht. A a n de r a n -den van de Veluwe komen graslan-den voor op vochtige, diep-humeuze zandprofielen, op het oog dus zeer mooie gronden. D e laatste j a r e n is er in dit gebied een actie g a a n d e o m dergelijke graslanden m e t een diepploeg te bewerken, waardoor de mooie humuslaag in de ondergrond verdwijnt en vervangen w o r d t door een bovengrond van schraal, zuiver z a n d .
N a herinzaai verkrijgt m e n hier echter grasland, d a t beter geacht wordt d a n het vroegere grasland, o m d a t het draagkrachtiger is, zodat m e n er de kosten van het diepploe-gen gaarne voor over heeft. H e t be-treft hier intensieve bedrijven, w a a r de d r a a g k r a c h t een ernstig probleem geworden is.
D a t de grond a r m a a n voedings-stoffen is geworden, wordt niet als bezwaar gevoeld, gezien de grote mestproduktie van het rundvee, de varkens en de kippen.
W a t i s i n E u r o p a g o e d g r a s l a n d ? Gezien de variaties in gebruikswijze, bemestingsgewoonten en intensiteit v a n het graslandgebruik, is het on-doenlijk in de botanische samen-stelling van de grasmat, in de vrucht-baarheid v a n de b o d e m of in de d r a a g k r a c h t v a n d e grond, een alge-m e e n geldige alge-maatstaf te vinden w a a r m e d e het Europese grasland k a n worden beoordeeld.
O o k d e produktiviteit v a n het gras-land, bijv. afgemeten a a n het a a n t a l stuks vee d a t er uiteindelijk per h a
kan worden gevoed, is geen erg geschikt criterium. Hier komt n a m e -lijk de kwestie n a a r voren, d a t vele gronden in E u r o p a als grasland wor-den gebruikt o m d a t ze, wat bodem-gesteldheid of wat klimaat betreft, slecht zijn. Z o u m e n hier kans zien op een perceel de belemmerende omstandigheden op te heffen (bijv. door grondverbetering, egalisatie, opruimen van stenen e.d.) d a n zou dit perceel d a a r n a tot bouwland be-stemd w o r d e n . . .
Op deze gronden heeft men van het gras-land nooit topprestaties verlangd en stelt men zich tevreden met een beschei-den hectareproduktie en meestal ook met het houden van weinig veeleisend vee. Als zodanig kunnen geiten en scha-pen worden beschouwd, maar ook di-verse rundveerassen uit Groot-Brittan-nië die hoofdzakelijk voor de vleespro-duktie bestemd zijn. Zo kan het gebeu-ren dat een bergweide, waar per ha één schaap gevoed kan worden, volgens plaatselijke normen soms goed genoemd mag worden, terwijl een grasland in de vlakte, waar per ha één koe gehouden wordt, als slecht bekend staat omdat er daarnaast graslanden zijn, waar twee koeien per ha kunnen worden gevoed. I n Nederland is m e n een andere m e -ning over de kwaliteit v a n grasland toegedaan. M e n stelt hier algemeen a a n goed grasland de dwingende eis, dat er per h a m e t de produkten v a n het grasland een groot a a n t a l v a n de meest veeleisende veesoort (produk-tief melkvee) moet k u n n e n worden gehouden.
M e d e d a n k zij d e gunstige omstan-digheden van b o d e m en klimaat is de cultuurtechniek in ons land al zo ver vorderd d a t grasland, w a a r m e n geen zeer produktieve koeien k a n h o u d e n , algemeen als slecht te boek staat. Ditzelfde geldt voor land w a a r één v a n de beide gebruikswijzen, weiden of maaien, een belangrijk deel v a n het j a a r op moeilijkheden zou stuiten.
Wat is
,,goed"
grasland':
Kleigrasland^•iïLüm
4.
i
Hooiland in ecu Alpendal. Oostenrijk Bemest weiland op steenrijke grond. Noo: rwegen-
*
-
#
&
,'• V.
-*s> ' « •
' :t:
••iP
J» • r f-J ~.'f * . •Oud en nieuw in stal en woning
Links, stalinterieur oude Saksische boerderij (Ambt-Delden), rechts goed ingerichte enkel-rijige Hollandse stal, met Brouwers hangketting en drinkbakjes; de voergoot is van gres-materiaal, binnenweiks 53 cm breed (Helden, Lb.).
Folti's Directie vjd Landbouw, afd. A. en W.
Moderne landarbciderswoning in \V.-Duitsland (Delhlingen) met centrale stool en extra kamer, vrij naast de deur, voor eventuele verhuur aan een commensaa
Foto A. llokma, Fr
—WT "
kinrichting
Dank zij deze in Nederland
inge-burgerde, doch in Europese ogen
wat merkwaardige zienswijze, is het
begrip „goed grasland" bij ons nog
wel te benaderen; er kan althans een
opsomming worden gegeven van de
eisen waaraan goed grasland moet
voldoen. Deze eisen zijn gebaseerd
op de bemestingsgewoonten, zoals
deze heden ten dage toepassing
vin-den. Sommige van deze eisen zijn
min of meer strijdig en uit het
vol-gende zal ook blijken, dat het niet
mogelijk is alle goede
eigenschap-pen op één perceel te verenigen.
Aan welke eisen moet
goed grasland
in Nederland voldoen?
De aan goed grasland te stellen eisen
zullen hierna in het kort worden
ge-formuleerd, want na alles wat
hier-voor reeds is uiteengezet kan bij vele
punten een uitvoerige toelichting
wel worden gemist.
Botanische samenstelling van de grasmat
De grasmat moet hoofdzakelijk uit
produktieve en smakelijke
plante-soorten bestaan. Op het blijvende
grasland in Nederland leiden een
in-tensief gebruik en een doelmatige
bemesting veelal automatisch tot
een hoog percentage Engels
raai-gras, een soort die aan genoemde eis
voldoet. Andere produktieve en
smakelijke grassen als
beemdlang-bloem en timothee houden in oud
grasland minder goed stand, maar
zijn daarentegen voor kunstweiden
zeer geschikt.
Met een hoog percentage
produk-tieve en smakelijke planten is de
verlanglijst echter nog niet uitgeput;
er moet ook worden verlangd dat er
in de grasmat weinig slechte en
nau-welijks of geen zeer slechte
plante-soorten aanwezig zijn. Onder slechts
plantesoorten worden hier de door
het vee gemeden of slecht gegeten
soorten verstaan als smele, liesgras,
en rietzwenkgras op de veengronden
naast rood zwenkgras en ook wel
kweek, die dikwijls op zandgronden
worden aangetroffen. Ook kropaar
in oud grasland behoort tot deze
categorie; in kunstweiden, waar
se-lecties van deze droogteresistente
plant worden gebruikt, wordt
krop-aar minder ongunstig beoordeeld.
Met zeer slechte soorten worden
on-kruiden bedoeld die giftig zijn (bijv.
moeraspaardestaart) of de smaak
van de melk kunnen bederven (bijv.
kraailook).
Chemische samenstelling van het gras
Hierop wordt in andere artikelen
(zie bijv. blz. 39) nader ingegaan.
Watervoorziening
In ons klimaat komen in de zomer
dikwijls perioden met onvoldoende
re-gen voor. Blijvend grasland op lichte
grond lijdt dan spoedig aan
droog-te, waardoor de produktie stagneert
en ook de samenstelling van de zode
in ongunstige zin kan veranderen.
Klei- en veengronden hebben een
grotere vochtreserve, maar in zeer
droge perioden treedt ook hier wel
groeistagnatie op. Dit bezwaar is
door kunstmatige watertoevoer te
ondervangen.
Alleen lichte gronden komen voor
infiltratie in aanmerking; op
zwaar-dere gronden is beregening of
be-vloeiing de enige weg. Infiltratie is
hier niet alleen minder effectief maar
ook riskant, omdat bij omslaan van
het weer de voordelen van een goede
watervoorziening plotseling in
na-delen kunnen veranderen.
Jong grasland is duidelijk minder
droogtegevoelig dan oud grasland.
Op droogtegevoelige zandgronden
treft men dan ook dikwijls
kunst-weiden aan.
Ontwatering en draagkracht van 't land Alle graslanden behoeven een goede ontwatering, vooral in perioden met overvloedige neerslag. Door over-stroming kan een deel van de gras-landopbrengst verloren gaan, m a a r ook bij m i n d e r extreme omstandig-heden treden er nadelen op ; de gras-groei kan worden belemmerd en op zwaardere gronden kan de d r a a g -kracht te wensen overlaten. Gezien de variabiliteit van het weer komen er in Nederland weinig graslanden voor m e t een v a n n a t u r e ideale w a -terhuishouding; hoge z a n d g r o n d e n zijn dikwijls te droog, klei- of veen-gronden dikwijls te nat.
D e laatste j a r e n wint het inzicht veld, d a t voor intensieve grasland-bedrijven de meest gewenste toe-stand is: e e n b e t r e k k e l i j k droge g r o n d ( d i e p e o n t w a t e r i n g ) , t e r w i j l e r d e m o g e l i j k h e i d m o e t z i j n i n r e g e n a r m e z o m e r s kunstmatig w a t e r t o e t e v o e r e n . Bodemvruchtbaarheid D e v r u c h t b a a r h e i d v a n de grond is momenteel niet zo'n belangrijke maatstaf meer bij de beoordeling v a n het grasland. D e meststoffen zijn l a n g z a m e r h a n d bij de plante-voeding de grootste rol g a a n spelen. Dit heeft ook tot gevolg gehad dat wij thans gronden kennen die te rijk a a n fosfaat of kali zijn of die, door de werking v a n het kalkbij mengsel van onze belangrijkste stikstofkunst-mest of van slakkenmeel, een te hoge p H gekregen hebben.
Hoewel het verschil in stikstof-, fos-faat- en kalivoorziening tussen een v r u c h t b a r e en een onvruchtbare grond grotendeels door bemesting te nivelleren is, heeft een stikstof-rijke grond m e t een goede fosfaat- en kalitoestand uiteraard altijd wat voor op een a r m e grond.
T e n aanzien v a n kali zijn z w a r e gronden te verkiezen boven lichte, o m d a t o p de laatste de speelruimte tussen te a r m en te rijk betrekkelijk gering is.
Perceelsvorm
D e perceelsvorm moet zodanig zijn d a t het wintervoeder langs m e c h a -nische weg gewonnen kan worden. Dit stelt dus eisen a a n de grootte, de omtrek, m a a r ook a a n de vlakheid van het perceel. I n het kader v a n de ruilverkaveling, of v a n a n d e r e p r o -j e c t e n waarbi-j in een gemakkeli-jke
financiering is voorzien, is het a a n -trekkelijk v a n land met greppels en akkers vlak land te m a k e n door middel v a n drainage, egalisatie en herinzaai.
Produktiviteit
D e hiervoor genoemde p u n t e n palen, te z a m e n met een a a n t a l bedrij fseconomische factoren, de p r o -duktiviteit van het grasland. Deze produktiviteit kan in melk- of vlees-produktie worden uitgedrukt, of als zetmeelwaarde-opbrengst w o r d e n opgegeven.
A a n goed grasland wordt niet alleen de eis van een hoge j a a r o p b r e n g s t gesteld. Meestal zijn er twee groei-t o p p e n - één in mei en één in augus-tus - die b e n u t k u n n e n w o r d e n voor het winnen van wintervoeder. I n de tussenliggende periode is de gras-groei m i n d e r ; de eis m a g echter worden gesteld, d a t de groei nooit langere tijd geheel stagneert. Levensduur
A a n de opsomming moet ten slotte nog één p u n t worden toegevoegd: de levensduur v a n de grasmat. Som-mige gronden — zeer lichte zavels en h u m u s a r m e zandgronden - lenen zich niet voor blijvend grasland; een p a a r j a a r n a de inzaai is de grasmat hier al weer versleten.