• No results found

Interview - Afscheid Dirk Verstegen Hilde Tempel & Hendrien Kaal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Interview - Afscheid Dirk Verstegen Hilde Tempel & Hendrien Kaal"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INTERVIEW: AFSCHEID DIRK VERSTEGEN

Na 16 jaar stopt Dirk Verstegen als directeur van de Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra (VOBC) en van het Landelijk Kenniscentrum LVB. Met recht het einde van een tijdperk. Dirk kijkt samen met Hendrien Kaal en Hilde Tempel, redactieleden van LVB Onderzoek

& Praktijk, op deze periode terug.

Wat maakt nou dat de doelgroep mensen met een LVB zo jouw hart heeft?

Ik heb in al die jaren bij heel veel mensen waar-mee we gewerkt hebben gezien dat je, als je eenmaal met mensen met een LVB te maken hebt gehad, daar toch door getrokken wordt. Dat heeft er denk ik mee te maken dat het mensen zijn die heel origineel zijn en dicht bij de dagelijkse werkelijkheid staan. En die mis-schien wel minder begaafd zijn, maar zeker niet dom, en die wel het leven gewoon aan-gaan. Daarbij lopen ze tegen allerlei zaken aan. Overal waar er iets in de samenleving moet ge-beuren, daar moet je ook aan de slag om die samenleving toegankelijker te maken en beter af te stemmen op mensen die het niet zo mak-kelijk vinden om daarin mee te komen.

In je cv schrijf je dat al in je middelbare schoolperiode je interesse werd gewekt voor maatschappelijke vraagstukken. Waar werd je door getriggerd?

Sociaal werk dat was een soort begrip, dat leek mij wel een richting die ik wilde opzoeken. Op de middelbare school kwam ik in contact met iemand die werkte op het woonwagen-kamp bij ons dorp en die wel behoefte had aan iemand die meehielp op de woensdag-middag bij de kinderclubs. Zo’n ervaring zette mij eigenlijk steeds meer aan het denken. La-ter kwamen daar andere ervaringen bij. Ik werd bijvoorbeeld hulpje bij een ‘spreekuur voor buitenlandse werknemers’. Dat waren vooral Turkse mannen die op zaterdagmiddag kwa-men koffiedrinken en dan nakwa-men ze papieren mee waarmee je ze moest helpen. Dan reali-seer je je dat er groepen zijn in de samenleving waar je iets mee moet doen. Het besef dat er

mensen zijn die in de samenleving gemargi-naliseerd worden en die ondersteuning nodig hebben om een betere plek in die samenleving te kunnen bereiken.

In mijn familie was ik de eerste die naar de mid-delbare school ging en ik kon op basis daarvan naar de universiteit, mijn ouders hebben dat ook gestimuleerd. Ik ben toen eerst sociologie gaan studeren, maar dat sprak mij toch eigen-lijk te weinig aan dus ben ik overgestapt op de sociale academie. En daar kwam ik in contact met het minderhedenwerk van dat moment. Dat was weer zo’n verdrukte groep.

En als ik kijk naar hoe ik gevormd ben heeft de sociale academie mij denk ik wel het mees-te bepaald. Daar werd meer de beleidsmatige vertaling gezocht naar hoe je die individuele, die persoonlijke problematiek kunt vertalen naar maatschappelijke ontwikkelingen die op gang gebracht moeten worden. Ik ben daar opgeleid als opbouwwerker. Een opbouwwer-ker analyseert, maakt een inschatting welke krachten er spelen, en betrekt mensen bij het vaststellen van doelen en het maken van een plan om dat probleem samen te gaan aanpak-ken. Ik heb het altijd een vak gevonden. Je maakt gebruik van bepaalde methodieken die een basis hebben in de wetenschap.

Toen ik bij het kenniscentrum kwam, toen was dat nog heel rudimentair. Het was een aantal mensen vanuit de instellingen die het idee had-den dat ze de kennis die ze met elkaar hadhad-den op een hoger niveau moesten brengen en die breed moesten gaan delen met mensen bin-nen de instellingen. Dan zie ik daar een vrucht-bare plek waarvan ik denk dat, als je daar nu eens energie in gaat steken en die mensen goed met elkaar gaat verbinden, dat zich dan verder gaat ontwikkelen. Dat is altijd de kern van de VOBC geweest: dat de leden elkaar gevonden hebben in de doelgroep en in de

(2)

in-houd. En het streven naar kwaliteit. Dat blijft ook in de komende jaren het grootste belang dat gediend moet worden.

Heb je het idee dat daar ook stappen in ge-zet zijn? Kun je daar iets over zeggen?

In de AWBZ-tijd lag de nadruk er vooral op dat duidelijk moest worden wie die LVB-jeugd genlijk zijn. Voor de buitenwereld was dat ei-genlijk helemaal niet bekend. Wat daarbij mee-speelde was dat die instellingen vaak ook ver weg zaten, voor een deel echt letterlijk in de bossen. In de AWBZ-discussie was eigenlijk al meteen duidelijk dat die LVB-jeugd daar niet zou blijven. Er was wel een algemeen besef dat dat jongeren zijn die je niet in dat kader zorg moet bieden. Met de wet op de jeugd-zorg in 2015 was het idee om dat daar te la-ten instromen, zodat je de zorg dan vanzelf in die algemene kaders krijgt. Dat liep niet, om-dat er eigenlijk te weinig bekendheid was met wat voor jongeren het nou eigenlijk waren, met wat voor problematiek. Wij hebben ons er toen vooral op gericht om, naar de overheid en naar de andere zorgaanbieders, duidelijk te maken om wat voor problematiek het gaat en wat je daarmee moet doen. Dat dat niet alleen een laag IQ is, maar dat het vooral in de sociale vaardigheden en het aanpassingsvermogen zit, waar je aan moet werken vanuit die hele context van het gezin en de omgeving. En dat je dus ook op het individu moet afstemmen. Nou, dat was een heel nieuw idee. We hebben toen ook modellen gemaakt waarmee inzich-telijk werd wat een licht verstandelijke beper-king was, maar ook dat de problematiek die daardoor naar voren komt vaak van een veel zwaardere aard is. Tot en met dat wij letter-lijk de criteria voor indicatie voor de AWBZ beschreven hebben zoals die toentertijd ook door VWS zijn overgenomen.

En als we nou vooruitkijken: wat zijn je am-bities voor de VOBC?

Die AWBZ-periode dat was de periode waarin we de basis gelegd hebben, waarin we sterk

gegroeid zijn, en waarin we ook echt een hele hechte vereniging hebben gekregen. We heb-ben toen het kenniscentrum kunnen uitbouwen naar een landelijk dekkende netwerkorganisa-tie. Maar in 2015, met de decentralisaties, zie je dat we ons echt helemaal hebben moeten herdefiniëren: waar richten we ons nu eigen-lijk op? We hebben een bepaalde identiteit, we staan voor een bepaalde doelgroep, we heb-ben daar een aanbod voor. Maar we zullen ons nu veel meer op die lokale en regionale prak-tijk moeten gaan richten om daar ons werk te doen. Daarnaast veranderde onze financiering. Door de transitie is die transformatie waar we naartoe wilden tijdelijk heel sterk naar de ach-tergrond gedrukt. We zijn nu heel erg hard be-zig om dat weer terug te krijgen, om daar echt stappen in te gaan zetten, zodat we ook echt op een andere manier gaan werken. We kun-nen niet blijven vasthouden aan de intramurale voorzieningen zoals we die hadden. Dat is echt voorbij. Maar wat dan wel?

Vanuit de gezamenlijke branches is het plan om de gesloten jeugdzorg te gaan afbouwen en om in plaats daarvan andere vormen van hulp en zorg te gaan ontwikkelen. Die kunnen natuurlijk voortborduren op datgene wat we al hebben op dat gebied: gezinshuizen, pleeg-zorg, ambulante hulp. We moeten er aan die voorkant, dus op het niveau van wijkteams, gewoon veel eerder bij zijn, en de specialisti-sche kennis veel meer aan de voordeur inzet-ten om te voorkomen dat kinderen en gezinnen het spoor bijster raken. Daar hebben we in de afgelopen jaren ook al van alles voor ontwik-keld. De kennis hebben we. Het moet alleen op de juiste plek komen.

Ook met betrekking tot het tijdschrift LVB On-derzoek & Praktijk moeten we denk ik nog wel een beetje uit die oude cocon komen. We zijn jarenlang heel erg naar binnen gericht ge-weest. We hebben er vanuit het kenniscentrum jarenlang op ingezet om specialistische kennis te vervolmaken, beter te maken, wetenschap-pelijk te onderzoeken. We kunnen nu veel meer gaan uitdragen dat het mensen zijn die mis-schien op sommige punten wel extra onder-steuning nodig hebben, maar dat er ook mo-gelijkheden voor hen zijn om deel te nemen in

(3)

de samenleving. En dat uitdragen naar al die andere onderdelen van de samenleving en al die mensen die zogenaamd niet in contact ko-men met ko-mensen met een LVB. Daarin heeft LVB Onderzoek & Praktijk denk ik ook een rol te vervullen. Door als tijdschrift van en voor professionals die werken met sociaal kwetsba-re mensen met een cognitieve beperking zich veel meer te verbinden met al die andere pro-fessionals die denken daar niet voor te werken maar dat in de praktijk wel doen.

Heb je een soort toekomstdroom? Zeg, over 20 jaar: hoe ziet het er, als jij het zou mogen zeggen, dan uit?

Wat ik dan zou willen zien, is dat we de ont-wikkeling zoals we die in de afgelopen ja-ren hebben gezien, weten te doorbreken. De ontwikkeling dat een groot deel van de Ne-derlandse bevolking in de marge van de sa-menleving zit. Omdat ze daar niet in kunnen deelnemen, omdat ze tegen gesloten deuren aanlopen. Of omdat ze onvoldoende opleiding krijgen, aangepast aan hun mogelijkheden, en daardoor niet aan werk kunnen komen. En ze zo in die vicieuze cirkel terechtkomen van geen werk, geen geld, geen kansen. Ik zou willen zien dat we die weten te doorbreken door in al die algemene voorzieningen wel die aandacht voor deze doelgroep te hebben. Ik denk dat het vooral om kennis en vaardigheden gaat om met die mensen te kunnen communiceren, werken, en om met hen te kunnen zoeken naar mogelijkheden, op alle plekken waar contac-ten mogelijk zijn. Het is onzichtbaar en je komt er pas echt bij als je er wat langer contact mee hebt. Dus daar moeten we steeds de tijd voor nemen. Bij huisartsen, in de kinderopvang, in de basisschool. Op die plekken moeten we eerder ons realiseren: hier is iets aan de hand waar we speciaal naar moeten gaan kijken. En een oplossing zoeken voor een alledaags probleem. Je kunt het je als samenleving niet permitteren om ruim een miljoen mensen in de zijlijn te parkeren, omdat ze toevallig wat min-der cognitief begaafd zijn.

En als je dan nog een woord van waarschu-wing mag meegeven: waar zitten de risico’s in dit proces?

Je moet dan wel echt met je specialisme of specialistische kennis naar buiten. Het is goed dat je een plek hebt waar je die kennis met el-kaar deelt en waar je die ook verder blijft ont-wikkelen, want dat is nodig. Maar je moet ook steeds die zendingsfunctie blijven uitoefenen, zodat je die kennis deelt met mensen die aan die voorkant bezig zijn, om samen oplossingen te realiseren voor wat zich daar voordoet. En tegelijkertijd moet je wel de specialistische net-werken die je hebt goed in stand houden. Col-lega’s die bij een wijkteam worden geplaatst en daar aan hun lot worden overgelaten zijn binnen de kortste keren geen specialist meer. We doen nu natuurlijk prachtige ervaringen op met GGZ-professionals en de LVB-profes-sionals, wat daar aan gesprek ontstaat dat is veelbelovend. Toen ik begon toen hadden we MFC’s, gericht op kinderen met een LVB en psychiatrie. Dat waren kleine initiatieven die ieder op hun eigen manier proberen om daar iets in te doen. Dat werd toen nog apart gesub-sidieerd door VWS. Apart gefinancierde dingen moet je altijd wantrouwen. Waarom moet dat apart? Het is toch normaal dat je vanuit de GGZ oog hebt voor die 40 procent van je patiënten die ook een LVB hebben? Inmiddels hebben we nu allerlei verschillende samenwerkings-verbanden en allerlei verbindingen tussen die verschillende professionals. We hebben vorig jaar een kennisgroep LVB en GGZ opgericht. We hebben twee jaar geleden samen met het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie de academische werkplaats Kajak ingericht. Dat vind ik wel één van de belangrijkste uitkomsten van de afgelopen jaren: dat we in ieder geval tussen die twee domeinen echt bruggen heb-ben geslagen.

Zijn er nog meer successen als je nu terug-kijkt? Waar ben je nog meer trots op?

Het bereik wat we hebben gekregen met het Landelijk Kenniscentrum LVB, doordat zo veel

(4)

instellingen zich hebben aangesloten. Die heb-ben daarmee duidelijk gemaakt dat je, als je iets met deze doelgroep wil, een stap naar voren moet doen. Dan moet je ook zeggen: daar gaan we extra op inzetten, en dat gaan we doen samen met anderen die dezelfde op-dracht voelen. Er zijn nu in totaal zo’n 50 instel-lingen die zeggen: dit gaan we gewoon samen doen. Wij hebben ons als kenniscentrum er altijd op gericht om onze LVB-kennis als het ware in te bedden in de specialistische kennis van anderen. Dus als het gaat om bijvoorbeeld arbeidsparticipatie dan zijn er organisaties op dat gebied actief. Daar kunnen wij, vanuit de LVB-kant, onze kennis aan toevoegen zodat zij hun functie beter kunnen uitoefenen. Dat is beter dan dat wij denken dat wij ook die functie op het gebied van arbeidsparticipatie moeten gaan vervullen. Dus die complementaire rol, die vervullen we goed.

Zijn er ook dingen waarvan je zegt: dat had ik liever anders gedaan, daar ben ik minder tevreden over?

Bij het kenniscentrum niet echt. Wat ik net al zei: daar hebben we echt hele grote stappen gezet en steeds vanuit een heel klein bureau. Dat kan me niet genoeg gezegd worden: dat is eigenlijk onvoorstelbaar geweest, hoe we met zo’n klein clubje zoveel hebben kunnen bereiken. De keerzijde daarvan is dat we er niet in geslaagd zijn daar meer middelen voor aan te trekken. Dat heeft ook binnen de vereni-ging wel gespeeld: we hadden nog veel meer kunnen bereiken, bijvoorbeeld op dat gebied van arbeidsparticipatie. We hebben daar niet de meters in gemaakt die we hadden kunnen maken. Dat had ik wel heel graag willen heb-ben: echt een wetenschappelijk onderbouwde methodiek, met een brede uitstraling, door het hele land uitgevent.

Met welk gevoel verlaat je de VOBC en het kenniscentrum?

Het werk heeft mij, in zekere zin gevangen ge-nomen, zou je kunnen zeggen. In positieve zin, dat wel. Ik ga niet weg met het gevoel: einde-lijk vrij. Maar de jaren rond de transitie waren tropenjaren. En het is wel zo dat je op een ge-geven moment voor jezelf het gevoel krijgt: nou heb ik wel genoeg gedaan. Dat biedt de leden ook weer gelegenheid om eens te kijken wat ze nou gaan doen. Dat ze verder willen, daar zijn ze allemaal zeer vast besloten in. Omdat ze allemaal achter het belang van de VOBC staan ten behoeve van het werk en de doelgroep. Nu komt er een nieuwe fase waarin ze dat op een andere manier kunnen gaan invullen. Prima. Dat is heel goed.

Je sluit iets af wat heel lang het grootste deel van je leven is geweest. Wat ga je doen als je niet meer hoeft te werken?

Ja, zeker. In de tijd, in de aandacht, in de men-sen waar je mee omgaat, is het een heel be-langrijk deel van je leven. En dat gaat nu heel erg verschuiven. Het is gewoon een deel van de realiteit, dat ik altijd heel veel gewerkt heb. Maar ik heb een gezin en ik heb in de loop van de tijd ook mijn hobby’s wel ontwikkeld. Le-zen is voor mij een heel belangrijk ding. En me daardoor ook verdiepen in allerlei zaken. Na-tuur vind ik heel belangrijk. En ik schilder en teken. Ik heb vrij lang modelgeschilderd. Daar ben ik nu weer een beetje van af, ik maak veel landschappen. Maar ik maak soms een beet-je gekke dingen, ik heb bijvoorbeeld in een zelfportret van Rembrandt m’n eigen gezicht geschilderd. Ik heb ook een tijd realistisch schilderen geleerd. Ik heb me nooit echt op iets specifieks toegelegd. En als ik teken maak ik meestal een beetje cartoonachtige dingen. Dus ik heb mijn bezigheden, mijn hobby’s, mijn interesses, die mij ook weer binden aan ande-re mensen waarmee ik dat beleef. En een heel belangrijke gebeurtenis is dat in september ons eerste kleinkind is geboren. Dus dat had niet beter getimed kunnen worden. Ik maak me

(5)

geen zorgen over wat ik ga doen, nee.

Met al die hobby’s, plus een kleinkind dat wellicht ook wel om aandacht vraagt: is het werkveld je straks echt kwijt?

Ik heb op dit moment nog twee activiteiten waar ik in door blijf gaan. Ik ben voorzitter van de stichting Prago. Prago staat voor praktijk-gericht onderwijs. Dat is een organisatie die avondonderwijs verzorgt aan volwassenen die laaggeletterd zijn. Verder zit ik in de Raad van Toezicht van de LFB. Dat is gewoon ontzet-tend leuk om te doen. Een mooi voorbeeld is dat ze een project hebben gedaan met myste-ry guests, waarbij ze de toegankelijkheid van gemeentelijke voorzieningen hebben getest. En dat ze daarbij dan een rapportage maken waarbij dingen worden aangegeven als ‘met die vorm van loketten, of met die vorm van een vraag beantwoorden weten mensen niet waar ze terechtkunnen of hoe ze geholpen zouden kunnen worden’. Dat verspreidt zich nu echt over heel Nederland. Dus nee, ik ga het veld niet verlaten, ik blijf actief. Maar wel op een heel andere manier. En wat ik heel belangrijk vind, is dat het heel dicht bij die mensen zelf zit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vanuit mijn persoonlijke interesse wens ik mij graag als onafhankelijk lid kandidaat te stellen voor:. De Werkgroep “Mensen met een

Nieuwe technologieën werken toe naar een meer natuurlijke mens-computer interactie, wat niet alleen voor mensen met een cognitieve beperking, maar voor mensen in het algemeen

Om mensen met een chronische ziekte of beperking tegemoet te komen in deze extra kosten is er de fiscale regeling Aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten (hierna:.. de

Hoofdstuk 3 presenteert de onderzoeksbevindingen die betrekking hebben op de dienstverlening ‘Werkfit maken’, die erop gericht is om UWV- klanten die beschikken over

We zien dat een enkele gemeente alle personen met LKS geplaatst heeft bij grotere werkgevers, maar ook gemeenten die uitsluitend kleinere aantallen bij werkgevers hebben

Een kleine groep werkgevers (5 procent) heeft meer dan vijf mensen in dienst met loonkostensubsidie.. Deze laatste groep omvat wel 57 procent van de totale groep mensen die aan

Bepaalde dingen werken daardoor in hun voordeel (kwaliteiten) en anderen juist in hun nadeel (beperkingen). In bepaalde dingen is men beter dan de gemiddelde mens. Ik meen dat, dat

Tegelijkertijd hebben we gezien dat mensen steeds meer voor zichzelf en de samenleving opkomen en dat daarbij initiatieven ontstaan waarbij “de overheid” niet meer nodig is..