• No results found

Waterhuishoudingsproef op bloemkool, 1953

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Waterhuishoudingsproef op bloemkool, 1953"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROEFSTATION VOOR DE GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, TE NAAIDWIJK. Bibliotheek Proefstation Naaldwijk A 3 K 32 ,1 L A v/aterhuishoudingsproef op bloemkool, 1 9 5 3 . door: i** «L. J . J ,v .d.Kloes, D.v.Staaldulne. Naaldwijk,1956.

(2)

c*

Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder gîa$ te^Na^dwijk.

WATEHHUISHOUDINGSPROEP OP BLOEMKOOL«195

Doel.

In deze pottenproef werd nagegaan of grondsoort, zoutconcentratie,

bemesting met stikstof en borium, bladplukken en bespuiting met groeistoffer invloed hadden op het optreden van waterzieko

Opzet»

GroejD I._ Als grondsoorten werden in O-potten gebruikt; een humusarme zand­ grond uit Monster (l), een humeuze grond uit Berkel (2) en een klei grond uit De Lier (3) (bijlage l)»

Bij elk van deze gronden zijn 2 zotvboncentraties toegediend, ver­ kregen door eenzelfde hoeveelheid zuivere meststof te geven in ge­

concentreerde en in enkelvoudige vorm (bijlage 2) (Objecten a t/m E Gieten met leidingwater de series A t/m D en met gedestilleerd wa­ ter E en Po

Groep II. a0 In de zandgrond werd bovendien bij de beide zoutconcentraties

een serie opgezet waaraan wel en niet borium werd gegeven gecombi­ neerd met een normale en een dubbele stikstofgift (Objecten G t/m I De series G t/m I gieten met-leidingwater en K en L met gedestil­ leerd water.

bo In kwartszand, uitgespoeld met zoutzuur en vervolgens met gedes­ tilleerd weiter, werd bij normale N-bemesting een normale zoutconcer tratie het effect van borium nagegaan (Objecten N en M)• Gegoten werd met gedeülleerd water.

c. In watercultuur zou worden getracht met en zonder B het effect van een zoutstoot na te gaan (2x zo sterke voedingsoplossing). Groejs III«>_ In de humusarme zandgcond bij hoge zoutconcentratie, dubbele

N-bemesting en zonder B zijn de volgende behandelingen toegepasts a. bij normaal dekken van de kool:

1. + 20 dagen vóór de oogst bespuiten met Malaïne Hydrazide(M.H. 2o Idem met naphtoxy-azijnzuur (N.A.A.)(Object p). (Object O) 3. + 5 dagen voor de oogst bespuiten met.2.4 D (Objecten Q). 4» als 3 maar met M.H (Object B).

b. Bladplukken. (object

s).

(3)

2 a

Uitvoeringe

De 20 series (zonder de watercultuur gerekend) stonden in O-potten op schotels in V I (zie plattegrond bijlage 3)« Iedere serie bestond uit 12 pla: ten, waarvan er 2 bestemd werden voor metingen van de osmotische waarde van de weefsels (verslag van deEnde) en de overige tien voor de eigenlijke proef dienden.

Door het,optoepen van klimaatsverschillen werd getracht het optreden va; storingen tc bevorderen bij dit ook in de praktijk als gevoelig voor waterzi beteend staande bloemkoolras.

De planten werden tot aan het uitplanten normaal opgekweekt, maar vanaf uitplanten tot 3 à 4 weken voor de oogst enigszins warm en vochtig gehouden. Dit werd verkregen door de potten dicht naast elkaar te plaatsen. Vanaf 15 april (vorming van de eerste kooltjes) tot de oogstdatum werden ze ruim uitgezet in ¥ II en veel droger gehouden (bijlage 4)«

Tot de cultuurmaatregelen in V I behoorde het vochtig en enigszins donker houden van de plaats, wat met b.v. oprolbare matten op een houten stellinkje plaats vond. Deze matten werden bij zonnig weer op 25/2, 26/2, 27/2 en 16/3 uitgerold, Voor de gegevens omtrent het gieten' zie men bijlage 11.

Voorts dient vermeld te worden dat om de infectie vanuit de grond met d Bacterieziekte Pseudomonas maculicola te voorkomen de grond werd afgedekt

met schijven of kragen van ge'ólied papier. Dit papier werd op 5 maart ver­ wijderd, daar 6oen het gevaar voor besmetting was geweken en de planten er sneller rotpoot door kregen.

Verloop van de teelt.

De planten voor de proef werden op normale wijze opgekweekt. De keus wa eerst gevallen op het ras Aristo van de firma Rijk Zwaan te Rotterdam, waar­ van bekend was datvZeer gemakkelijk waterziek kon 'Vertonen.

De grond voor 12 potten (l serie) woog ongeveer 120 kgo Deze grond werd bemest met 360 gram zwavelzure ammoniak, 240 gram superfosfaat (20$ ^2^5^ en

200 gram patentkali (zie verder bijlage 2).

De grond werd 12 en 13 januari in de potten gedaan. 14 januari werden de planten gepoot, waarbij de potkluiten door uitspoelen werden verwijderd. Op 20 januari bleek dat alle planten met een enkele uitzondering, in meer of mindere mate verbranèingsverschijnselen vertoonden en een ongelijke stand, als gevolg van ongelijkmatige verdeling van de mest bij deze hoge giften. In potten, waarvan de grond het natst was, kwamen de minste afwijkingen voor 31 januari werden voor het eerst ziekteverschijnselen geconstateerd, die later tot het opnieuw opzetten van de proef noopten. De ziekte , die door de bacterie -vlekkenziekte Pseudomonas maculicola werd veroorzaakt, was zo ernstig, dat het niet verantwoord geacht werd de proef voort te zetten.

(4)

Om de kans op een plaatselijk te hoge zoutconcentratie en ongelijkheid in de potten zo klein mogelijk te maken, werd alle grond Tan deze proef uit de potten gehaald en opnieuw geheel dooreen gemengd.

Op 17 februari werden opnieuw planten, die 6 bladeren bezaten in de pot­ ten gezeto Ditmaal ras Vedeslez B (afkomstig van Damen, Kanaalweg, De Lier)<>

Op bijlage 5 is een overzicht gegeven van de ingeboete en weggevallen planten, per serie. De planten vielen meg door het optreden van zogenaamde zwarte poten, veroorzaakt door de schimmel Phoma lingam.

9 april werden de planten bijgemast met zwavelzure ammoniak. Per liter water werd 135 gram opgelost. Van deze oplossing werd per pot 75 cc gegeven. 10 april werden de planten bijgemest met patentkali. Per liter water werd daal toe I80 gram patentkali opgelost. Elke pot kreeg van deze oplossing 75 cco 11 april werden de planten opnieuw bemest met zwavelzure ammoniak. De concen­ tratie en de dosering was gelijk aan die van 9 april. Op 14 april werden de planten nogmaals op dezelfde wijze bemesto Op 15 april werden de planten uit warenhuis I overgebracht naar warenhuis II. Op 21 april werden de planten van de series 0 en P respectievelijk bespoten met M.H en N.A.A. De concentraties waren resp0 ^% Decresiet en 20 d.p.m. N.A.A. Aan de oplossing werd 0.2^ uitvlc

ier toegevoegd om de hechting te bevorderen. De series 0 en P werden œspo bespoten met 1100 cc en 1250 cc vloeistof, hetgeen overeenkomt met + 100 cc per plant. De planten werden dus goed bevochtigd.»

Beschadiging tengevolge van deze bespuitingen is niet waargenomen.

Op 22 april werden de eerste planten waargenomen, die overgingen tot het boren. Dit waren de No.'s 0 6, T 2 en T 8.

Op 5 en ? mei werden er bespuitingen uitgevoerd, waarbij geschat werd dat dez<

bespuitingen 5 dagen vóór de oogstdatum werden uitgevoerd.

Op bijlage 6 is een overzicht gegeven van de hoeveelheden vloeistofçi die ge­ bruikt werden bij de diverse series.

Op de datum dat de planten overgingen tot het boren werden de planten gedekt. Dit geschiedde uiteraard niet bij de contrfleserie (serie T). De data van het boren van de planten is vermeld in kolom 8 van bijlage 9® Op het momei dat de planten van serie S zichtbaar boorden, werd ongeveer de helft van de bladeren verwijderd. In het algemeen werden de oudste bladeren, doch ook wel een gedeelte van de jongere "bladeren verwijderd. Op bijlage 7 is een overzich" gegeven van het aantal en gewicht van bladeren, dat per plant werd verwijderd. Het gemiddeld aantal verwijderde bladeren bedroeg + 9 met een gemiddeld ge­ wicht van + I77 gram per plant.

De oogst.

De oogst begon 2 mei en eindigde 18 mei. Bij de oogst werd het gewicht van de kool opgenomen en het gewicht van de afgdopte bladeren.

(5)

De grootte in•cm, over de kop gemeten, werd eveneens vastgesteld.

De kwaliteit van de kool werd beoordeeld in verband met de vastheid van de kool, het optreden van schift en doorwas. Indien afwijkingen omtrent de kleur werden vastgesteld, werd dit ook genoteerd. Vanzelfsprekend werden aan tekeningen gemaakt omtrent het voorkomen van waterziek (bijlage 9)*

De mate van necrose van de harteblaadjes werd vastgelegd in een beoordeling van gering t/m sterk. Zoals bekend gaat het optreden van necrose van deze harteblaadjes vaak samen met het optreden van waterziek.

De geoogste kool werd in kas 5 opgeslagen om na te gaan of er nog bijzondere afwijkingen zouden optreden (zie hierover bijlage 9)* Na de oogst werd het gewicht ean stronk + wortels en de aard van het wortelstelsel opge­ nomen (bijlage 9)®

Bespreking van de resultaten. V eers invl o£d_»

Het optreden van de verschijnselen van waterziek kan in verband gebrach worden met het kasklimaat, zoals dat na 15 april voor het gewas in ¥ II heef gegolden. In bijlage 8 zijn een aantal klimatologische gegevens grafisch uitgezet. Zo is het temperatuurverloop van 9 uur en 14 uur in het warenhuis (ter hoogte van het gewas dat in potten op de grond stond), benevens de hoog

gemeten dagtemperatuur en de minimum (index) nachttemperatuur verwerkt. De 1

luchtvochtigheid van 9 en 14 uur en de gegevens van de verdampingsmeter (Picke) uit het warenhuis staan daaronder, waarna de cijfers van de doorme­

ting van de zonneschijn-registratiestroken volgen. Dit zijn gegevens die werden verkregen met b.v. een toestel waarmee de door de weggebrande ge­ deelten van de stroken doorgelaten hoeveelheden licht van constante lucht-bron afkomstig, wordt gemeten met een photoelement en galvanometer. Hoge cijfers betekenen hierbij dat een grote hoeveelheid zonne-energie de grond heeft bereikt, i.t.t. de cijfers over de som van de drie maal daags waarge­ nomen bewolkingsgraad, die dan juist œen grote mate van bewolkiheid aangeven Tenslotte is in bijlage 8 het aantal nieuwe gevallen van waterzieke kolen per waarnemingsdatum opgegeven, benevens het aantal planten dat "boorde" (bijlage 9).

Uit deze weergegevens blijkt dat er een aantal zonnige en onder glas sterk uitdrogende dagen zijn geweest, waarvan die tussen 19 en 23 april en 2' en 3' mei voor het optreden van waterziek wellicht de belangrijkste zijn geweest. Ook tussen 10 en 13 mei zijn er zo mogelijk nog betere en drogere dagen onder glas geregistreerd, maar toen was ongeveer de helft van de kool reeds geoogst.

(6)

5?

Na de eerstbedoelde periode, die vermoedelijk kritiek voor het optreden van waterziek is geweest (toen nog geen gegevens van de Pickemeter aanwezig warei trad een koelere tijd in en werd een eerste maximum van waterzieke kolen waa: genomen (zie ook bijlage 14)0 Hoewel er toen steeds meer kolen gingen boren (d.w.z. tot het stadium van koolvorming overgingen) werd het optreden van wa­

terziek aanvankelijk niet sterker«. De eerste waterzieke kool werd op 23/4 oml4 uur gevonden. Het optreden van waterziek gebeurde pas weer in versterkte mate na de weersovergangen van 28 naar 29 en 30 april naar 1 en 2 mei, die zowel in de temperatuurs, luchtvochtigheids-^, verdampings- als zonneschijnge-gevens terug te vinden zijn» Vooral op 4 en 6 mei traè een groot aantal ge­ vallen van waterziek op (zie ook bijlage 14)* Ondanks de scherpe overgangen van 7, 8 en 9 mei en van 10 t/m 13 mei neemt het-aantal-gevallen dan niet meer sterk toe (misschien iets op 11 mei), omdat het aantal aanwezige kolen dan reeds afneemt. Neemt men een gemiddelde tijdsduur tussen het begin van boren en het tijdstip van de oogst aan van + 10 dagen, dan is na de periode van het uitgroeien van een groot aantal kolen (28 april - 2 mei) met een piei op 1 mei, juist een scherpe weersovergang opgetreden op 2 en 3 mei, met ver­ moedelijk als gevolg daarvan het grote aantal gevallen van waterziek, dat op 4 mei geconstateerd werd. Deze kolen waren blijkbaar in een gevoelige toestar

door de sterke uitgroei, die mogelijk was als gevolg van de wat hogere tempe­ raturen, die optraden na een koelere periode, die op 2.8 april eindigde. ißeschrijving van de verschijnselen.

Nu werd in het bovenstaande steeds over waterziek in het algemeen ge­ sproken, maar in de verschijnselen vallen nog een aantal onderscheidingen te maken. Er werd in de eerste plaats een natte en droge vorm gevonden, welk« beide vormen ook uit de praktijk bekend zijn (zie zw/w foto's 7224, 7225 en 556O en 5561). Gaat men het optreden van beide soorte na, dan merkt men dat beide verschijnselen vaak naast elkaar op één en dezelfde kool voorkomen. He1 vermoeden bestaat daarom dat het later optredende verschijnselen zijn, nadat de eerste oorzaak een zwakke plek (= het waterziek in eerste aanleg) op de kool heeft veroorzaakt. Hierop kan nat rot optreden of dit kan verdrogen al naar gelang de omstandigheden. Het eerste symptoom is echter steeds een gla­ zig of doorzichtig worden van de aangetaste plek, waarbij men de indruk

krijgt dàt de kool daar ter plaatse^a^er^'wor^l^i^?'ieiïSef? ecKflr niet ir te houden dat de plek ook inderdaad vochtig is. Vel treedt soms uitpersing van wat donkerbruin stroopachtig sap op, dat een hoog suikergehalte bleek te bezitten, 6.Qfo (pl. 1155)« De eerste verschijnselen van waterziek gaan dan meestal na enkele dagen over in een inderdaad vochtig stadium (pl.1154)

waar-. Cpf^schlmmelt

(7)

De afzonderlijke plekken van droog waterziek breiden zich meestal niet uit, maar blijven beperkt Tan omvang. Wel treedt vaak een achterblijven in groei o bij het waterzieke deel van de kool, waardoor een ingezonken plek ontstaat (pl.II56,II65 en II66). De ingezonken plekken treft men meer bij de droge

vorm aan dan bij het natte waterziek»

Een heel andere vorm van waterziek is meer chocolade bruin gekleurd. (pl.II72 en 1173)« Daarbij is van de aanvang af aan het aangetaste deel van

de kóól donkerder gekleurd en niet zo typisch glazig en waterig van uiterlijk. Ook deze vorm van beschadiging kan in een natte vorm van rotting overgaan of indrogen en ingezonken plekken opleveren. Bij deze vorm van waterziek komt het soms voor dat het aangetaste deel van de kool niet verder groeit, zodat bij optreden in een vroeg stadium de kool misvormd wordt, doordat andere de­ len van de kool doorgroeien (pl.H5l).

Naast deze verschijnselen op de kool zijn er nog een aantal symptomen aan het blad te zien, die zowel tesamen, als ook afzonderlijk met de be­ schreven waterziekverschijnselen kunnen optreden. Het uitgesproken Boriumge-brek dat bij enkele series zichtbaar was (E, F, K en L) demonstreerde zich aan het blad door het optreden van een fel rood gekleurde rand aan het oudste

blad in een vrij laat ontwikkelingsstadium van de kool (pl.ll53>H58,H69) • Meer naar binnen toe gaat deze rand over in een gele kleur, zodanig dat al­ leen de uiterste bladrand werkelijk fel rood is.Meer naar binnen is het blad soms ook nog geel of verder weer normaal groen. Een ernstige vorm kan oor­ zaak zijn van stilstand van de groei van de bladrand, waardoor een lepelvor-mig blad ontstaat (pl.1158). De hier beschreven verschijnselen werden reeds eerder geconstateerd in een bloemkooldemonstratieproef in zilverzand met extra kalk (1953)? en zijn zeker toe te schrijven aan boriumgebreko Zie ook:

The diagnosis of mineral deficiencies in plants, T.Wallace 1951»

Het is wel waarschijnlijk dat de chocoladeachtige verkleuringen op de kool samenhangen met het boriumgebrek, zoals in de demonstratieproef 1953 is ge­ bleken. Er kan echter tevens normaal waterziek op deze planten voorkomen, zoals in de huidige proef bleek.

De beschadiging van de bladrand, zoals merkbaar bij het boriumgebrek werd aldaar T.n.l. geconstateerd aan de oudere bladeren. Ook echter in een zeer jong stadium van het 'blad en wel bij zeer jonge planten werden reeds vroeger (I95I-I952) groeiremmingen geconstateerd als gevolg van boriumgebreko Deze verschijnselen zijn beschreven in het betreffende verslag (Mo-B met bloemkool bij verschillende pH-trappen I95I-I952), maar ter vergelijking diene dat bij deze zeer jonge planten (+1-1-2 maand) ook reeds de blad ver­ kleuringen (pl.II45,II46,II47,II48 en II50), die ook bij deze waterziekproef werden beschreven, optraden.

(8)

Ook de lepelvorm van het blad werd geconstateerd, maar bovendien traden bij deze zeer jonge planten blijkbaar groeiremmingen op, waardoor de eerste ont­ wikkeling van het blad stagneerde. Hierbij konden zeer grillige bladvormen

ontstaan, die in de zoeven bedoelde kleurenplaatjes zichtbaar zijn. Waar­ schijnlijk is de bladaanleg door de remming van de cambium werking gestoord, zodat soms wonderlijke uitgroeisels van het bladmoe3 aan de hoofdnerf ont­ staan of scheef gegroeide bladeren enz.

Het boriumgebrek van de waterziekproef trad blijkbaar pas vrij laat in, zodat de echte bladmisvormingen niet voorkwamen. Vel trad lepelvorm aan oudere bladeren op, zoals reeds gemeld, maar ook bleek dit bij het zeer jonge blad vlak om de kool het geval te zijn. Groeistilstand van de bladrand en necrotische plekken aldaar ziet men in de plaatjes 1151, 1152, 1153» 1154 en

II7I. Het jonge blad dat uit de aard van zijn ontwikkeling nogal puntig van vorm is, vertoont vaak aan deze bladpunt het eerst wat necrose (1152).

Een ander verschijnsel dat werd waargenomen was een zekere glazigheid van de. hoofdnerf van het blad, meestertijds optredend in het midden of iets meer naar onderen en voornamelijk zichtbaar aan de bovenzijde van het blad (pl.1156 en 1168) en vaak aan de jongste bladeren.

Resultaten groep I.

In deze groep werden de grondsoorten klei, veen en zand, met ieder een hoge en lage zou^,coneentratie vergeleken. Be bedoeling was hiermede de in­ vloed van de vochthuishouding van de grond te toetsen, howel natuurlijk direct moet worden toegegeven, dat zeker ook andere factoren, zoals voedings­ toestand end. onderling niet gelijk zullen zijn geweest. Men zie ook de

analysedjfers van de grond vóór de bemesting had plaats gevonden (bijlage l) en die van na afloop van de proef (bijlage ÏO)

Dat de waterhuishouding inderdaad niet gelijk was moge hLi jken uit de ge­ gevens over de watergiften (bijlage ll) waaruit volgt dat de zandgrond in totaal nog geen 10 liter per plant toegediend kreeg en de veen- en kleigrond elk bijna 12 liter. Dit verschil is voornamelijk veroorzaakt op 20 en 22 april, en op 2,3 en 10 mei, dus juist tijdens de warmste perioden.

We mogen dus aannemen, dat op deze kritieke dagen de zandgfond eerder een vochtdeficit zal hebben gehad dan de andere gronden. Ziet men nu naar de mate van optreden van waterziek (bijlage 12),.Äan heeft de veengrond (C,D)

juist de meeste gevallen van droog en nat (gewoon) waterziek, waarna klei (A,B) en dan pas zand (E,F) volgt. Het zand heeft slechts in een enkel geval

matig nat en droog waterziek, maar voorts overwegend chocolade bruin water­ ziek.' De verschillen tussen hoge (A,C,E)en lage (B,D,F) zoutconcentratie wij­ zen er op dat juist bij de laatst genoemde de meeste gevallen voorkomen(zie ook bij groep li).

(9)

8

Dit leidt zowel wat betreft het vrij onverwachte resultaat met de verschil­ lende grondsoorten, als ook wat betreft dat met de zouteoneentraties en we zullen bij groep II ook zien wat betreft de stikstof, tot de indruk, dat de aard van dë groei waarmee de plant reageerde op de aangebrachte verschillen anders is dan werd verwacht en dat het optreden van waterziek samenhangt met dit type van groei» De planten van de kleigrond hadden aanvankelijk wat

moeite om voortgang met de groei te maken en gingen aanvankelijk enkele malen slap na het uiipLnten in de potten, omdat de klei wat stug en vochtig was en zich niet mooi liet verkruimelen; die op de rulle, goed aansluitende veen­ grond, kregen duidelijk een voorsprong« De planten in de zandgrond hadden zeer veel moeite met de hergroei, getuige ook de noodzaak van overplanten", die voortkwam uit de ongelijkheid voornamelijk bij de zandgrondplanten, als gevolg van te hoge mestgift en onvoldoend regelmatige verdeling daarvan door het zand» Zoals we uit bijlage 15 zien heeft de trage wat geremde groei in het zand en in geringe mate ook in de klei en de hoge zoutconcentraties in klei, veen en zand een wat "stuggere" plant doen ontstaan, die dus ondanks de later wellicht ongunstiger vochthuishouding in de grond, beter bestand v/as tegen de klimaatschommelingen dan de forsere' , maar ook weker opgegroeide planten in het veen. Het optreden van de chocoladebruine waterzieksymptomen bij de zandgrondplanten zal zoals we nog zullen zien, moeten worden toege­ schreven aan een vorm van boriumtekort (zie onder groep li).

De overige verzamelde gegevens (bijlage 13) wijzen er op dat het ver­ schil in type plant op de drie gronden in het gewicht van kool en blad of van beide samen tot uiting komt. In het zand (E,F) is een duidelijk lichter we­ gende plant gegroeid, maar het gemiddeld verschil tussen klei-(A,B) en veen-plant (C,D) is niet groot, zij het wel ten gunste van het veentype. Het ver­ schil in bladmassa tussen de drie grondsoorten is sprekend en ook tussen hoge en lage zoutconcentratie bij de zandgrond groot, n.l. 119 gram ten gunste van de lage maar bij de klei- en veengrond resp. 14«5 en 39*5 in het voordeel

van de hoge concentratie0(zie bijlage 13)»

Gemiddeld koolge­ wicht Gemiddeld bladge-w wicht Totaal ge­ wicht Verhou­ ding

Aantal gevallen "echt" waterziek ( uit bijla­

de 12).

Klei 405 435 " 84O 1-1 9

Veen 375 490 865 1-3 24

Zand 380 335 715 0-9 2

De gemiddelde koolgewichten per serie schelen bij klei- en veengrond eveneens aanzienlijk t.o.v. de zandgrond, in welke laatste grond de lichtste, kolen groeiden» Het effect van de zoutconcentratie is echter opnieuw zeer tegenstrijdig.

(10)

Bij de kleigrond groeit de zwaarste kool bij de lage zoufconcentratie, maar bij de veen en vooral bij de zandgrond precies omgekeerd (bijlage 13)» Deze koolgewichten corresponderen met de maten, die de grootte van de kool

in cm aangeven, over de kop gemeten. Teneinde een eventueel verband tussen de weeggegevens en het optreden van waterziek gemakkelijker te kunnen opmer­ ken, werden van alle planten van groep I en II (uitgezonderd de

kwartszandseries H en N) de bladgewichten tegen die van de kool per plant afzonderlijk -uitgezet in bijlage 14» Hetgeen opvalt uit deze bijlage is dat de spreiding in de verhoudingen voor de afzonderlijke planten bij de serie A (hoge zout--concentratie bij de kleigrond) groter is dan bij de lage zoutzout--concentratie (B) in dezelfde grondsoort» Verder kan men ook wel zien dat E en F (zandgrond) lichtere planten met een lagere verhouding bla.d/kool hebben, dan b.v. de veengrondseries C en D. Indien men echter afziet van de conclusies, die reeds uit de bijlage met de gemiddelden (13) zijn afgeleid, volgt geen nadere aan­ wijzing over het verband van het optreden van waterziek bij de individuele

planten met de blad/kool verhouding uit de grafieken in bijlage 14« Bovendien is het waterziek bij de zandgrond (E en F) van de soort chocoladebruin en het is de vraag èf ook hierop de blad/kool verhouding geldig is, hoewel de klimaatsinvloed even zeer geldt als bij gewoon waterziek , zodat men alleen zou moeten letten op klei en veen. Bij veen is echter praktisch alles water­ ziek en bij klei valt niets te zeggen over de blad/kool verhouding bij de wa-terzieke planten.

In deze overzichtsgrafiek is wel goed te zien uit de bijgeschreven gege­ vens, dat de zand- en veengrond de vroegste kolen leverden. Het vroegste waterziek trad in de veen grond op, n.l. in de bij de klimaatsinvloed bespro­ ken eerste kritieke periode van 19-23 april. De rest valt overwegend in de

tweede periode -can 2 en 3 mei. Ook de chocoladebruine vorm van waterziek treedt in samenhang met deze tweede periode op»

De wortelontwikkeling (eveneens bijlage 13) is bij de zandgrond het grootst, indien men dit afmeet aan de gewichten van wortel en stronk na de oogst. Bij kleigrond is het geringste wortelgewicht geconstateerd. De invloed van de zoutconcentratie iä opnieuw tegenstrijdig en niet met het wortelgewicht in samenhang te brengen. Deze"wortelgewichten staan ook blijkbaar niet in ver­ band met de productie van bovengrondse delen van de kool. De cijfers, die de mate van ontwikkeling van grovere en fijnere wortels aangeven (visuele beoor­ deling) laten daarentegen unaniem de invloed van de zoutconcentratie zien0

Er komen overwegend meer zowel fijne als grovere wortels voor bij de laagste concentratie. Een verschijnsel dat dus met wegen niet tot uitdrukking komt, wellicht door het meewegen van een niet steeds even groot stuk koolstronk,

(11)

Resultaten groep II«

In de zandgrond., die ook ib. groep I voorkwam werd de invloed van

stikstof en borium bij twee zoutconcentraties nagegaan. Voorts werd ook in mei zoutzuur en water uitgespoeld kwartszand i.v.m. borium geexperimenteerd.

De gebruikte zandgrond was afkomstig van een perceel duin zandgrond, waar al eens verschijnselen waren geconstateerd, die aan die van boriumge-brek deden denken (bijlage l). Deze verschijnselen konden later in laborato­ riumproeven worden voorkomen met een boriumgift, in navolging van de onder­ zoekingen van Dearborn(Dearbari> C.H. 1942 î Borom Nitrition of Cauliflower in relation to browning Bull. 778. Corn.Agr.Exp.Sta.Ithaca N.York 1942.).

Nadere gegevens zijn te vinden in het verslag;"Boriumproeven met zonnebloemen (1951) en bloemkool (l951-,52 en 1952).

Het optreden van waterziekverschijnselen in deze groep was naar soort, sterk, gedifferentieerd. Zoals reeds bij de bespreking van de resultaten van groep I werd vermeld, komt in de zandgrond veel de chocolade bruine vorm van waterziek voor (bijlage 12) Ook hieij in deze groep (li) is dit weer het ge­ val, vooral bij de groepen zonder boraxbemesting (K en L en ook E en F uit groep I zonder Borium in vergelijking met G en H met Borium). Dit verschijnsel manifesteert zich zowel bij de enkelvoudige als ook bij de dubbele stikstof­ gift, hoewel bij de dubbele gift het aantal ernstig aangetaste kolen kleiner is dan bij de enkele dosering. De planten met de lage zoutconcentratie zijn ernstiger aangetast dan die met de hoge ( IN: 11-2 en 2 Nï 10-3). Neemt men ook hier weer de aard van de groei in ogenschouw (bijlage 15) dan blijkt bij : de 1 N-series de groei niet sterk door Borium te worden Verbeterd (E,F t.o.v. G,H), maar wel bij de 2 N series (K,L t.o.v. I,j). De 1 N series zijn echter s wel wat stikstof te kort gekomen; er had eerder moeten worden bijgemest. Oorzaak hiervan was de aanvankelijk te grote kunstmestdoses en ongelijke menging, waarna gepoogd werd de slechtste planten van het eerste plantsel, d.m.v. uitspoelen van de grond te redden. Dit is niet gelukt, er moest worden overgeplant en alle grond werd per serie opnieuw gemengd, zodat de meststof- 1

verliezen werden verdeeld over alle potten. Hierbij is dus wellicht een be­ langrijk deel van de N uitgespoeld, wat zich wel geopenbaard heeft bij de 1 N groep, doordat te laat werd bijgemest. Merkwaardig en tevens tegen ver­ wachting in heeft de dubbele N gift echter ondanks de duidelijk weelderiger groei een gelijk aantal gevallen, maar minder ernstig chocolade bruin wa-terziekiji naar meer gewoon waterziek (6 - 2)veroorzaakt. Groeiverschillen doorl de zoutconcentratie veroorzaakt zijn niet opvallend geweest. Volgens de be­ schrijving in bijlage 15 echter wel volgens de weeggegevens in bijlage 13» De lage zoutconcentratie heeft duidelijk een grotere bladmassa.

(12)

De zoutconcentratief, die na afloop Tan de proef werden vastgesteld (bijlage 10) bleken overigens niet zo bijzonder hoog te zijn voor de betreffende se­ ries, gezien in het licht van de vochtcspaciteit van de diverse gronden en zeker ook in verband met de regelmatige vochtvoorziening, die kon plaats vin­ den en ook moest plaats vinden, omdat grond in een pot sneller aan temper-tuurs- en vochtschommelingen bloot staat dan in natuurlijke ligging. Deze zout- en gloeirestcijfers zijn zeker nog verlaagd bij de uitspoeling die in enkele potten heeft plaats gevonden, waarover bij de stikstofwerking werd gesproken. Vergelijkt men deze grondanalysecijfers met die welke in de ver­ derop aan te halen praktijkproef werden geconstateerd, dan valt het op, dat daar werkelijk van hoge cijfers kan worden gesproken, al heeft de grond in die gevallen in meer natuurlijke omstandigheden verkeerd, maar.daardoor ver­ moedelijk ook niet zo'n regelmatige vochtvoorziening gehad.

Men ziet beide vormen van normaal waterziek gelijktijdig optreden met de chocolade bruine vorm (series E, K en L). Op de eerstgenoemde vorm heeft borium eveneens effect, want er ontstaat een afname van het aantal echte waterziekgevallen als men borium toedient (series I en J met Bs 0 gevallen en series K en L zonder Borium: 6 gevallen). Deze invloed van borium op het gewone waterziek komt enigszins als een verrassing, want uit de proef be­ treffende "waterziek bij bloemkool,, (ass. den Boer), welke in 1950-1951 in de

praktijk is genomen op een 7-tal bedrijven, waar regelmatig waterziek in bloemkool optrad, bleek van een mestgift van 100 gr borax per rr^ (l4 m^) praktisch geen werking verkregen te zijn (9*5/^ t.o. 8.2$ in totaal waterziek) (zie vermelding van betreffende verslag verderop). Weliswaar is deze gift

zeker te hoog al werd ze in 3x toegediend, en werd ook bij alle gevallen pas gemest nadat de kool reeds uitgeplant was, het verbaast toch dat geen ster­ kere reactie werd verkregen. In de praktijk leek het erop alsof de

zoutcon-centratie alleen invloed had. Om deze redenen willen wij wat voorzichtig zijn met de conclusie aangaande de invloed van borium op gewoon waterziek» Bij weglating van de boraxgift heeft een verdubbelde stikstofgift de tendens v/at meer gewoon en minder chocoladebruin waterziek te veroorzaken. Met een boriumgift heeft de dubbele dosis N praktisch geen effect hierop zo blijkt uit de huidige proef.

Het lijkt er op dat men de vorm van chocolade bruinverkleuring van de kool in ieder geval wel toeschrijven mag aan een vorm van boriumtekort. De

verschijnselen zijn echter wat afwijkend van die welke Dearborn voor B-gebrek beschrijft, want hij geeft onmiskenbaar een beeld van het echter waterziek in zijn natte en droge vorm. De meer paarsbruine (chocolade-) kleur die wij in onze proef konden onderscheiden wordt door Dearborn niet vermeld, maar wel zegt hij dat de aanvankelijk glazige plekken spoedig roestbruin worden.

(13)

Volgens Dearborn begint de "browning" met glazig uitziende, ronde doorweekte plekjes binnen in de stronk en bloemstengels van de kool, die zich later uit­ breiden,tot scheuren aanleiding geven en uiteindelijk tot holle stengels en bruinkleuring boven op de kool kunnen leiden. Op deze verschijnselen zijn de kolen in onze proeven niet gecontroleerd, maar wel is uit vroegere enquê­ tes in de praktijk (zie verslag van ass. den Boer: Proef betreffende waterzie] bij bloemkool 1950-*51? waarnemingen van waterziek bij b'loemkod. enquete 1951 1952 en I953) bekend, dat bij de beide vormen (nat zowel als droog) van nor­ maal waterziek deze glazige plekken kunnen voorkomen en zelfs vrij veelvuldig.

De aan de bladbovenzijde zichtbare glazigheid van de hoofdnerf be- . schrijft Dearborn niet, terwijl deze juist weer tamelijk veelvuldig in onze proef optrad, niet steeds samengaand met waterziek of met de door ons als boriumgebrek gekenschetste verschijnselen.

Voorts beschrijft hij bladverschijnselen, die ten dele overeenkomen met de onze. De felrode rand langs het oudere blad zo vermeldt hij, ontstaat na het eerste stadium, waarbij een dofgroene bladkleur optreedt, die overgaat in een geelgroene en later meer oranje gele verkleuring langs de bladrand. De door hem vermelde brosheid en verdikking van het blad zijn ons niet bekend maar wel het omkrullen van de bladrand tot lepelvorming. In ernstige gevallen zo zegt hij verder, blijven de kleinste blaadjes rond de kool of in het hart, achter in groei en bros en vertonen kleine gele plekjes die geperforeerd

zijn. De optredende necrose van deze blaadjes verloopt van de rand ©f naar de hoofdnerf toe en van de basis naar de bladpunt.

De brosheid en kleine gele plekken zijn ons niet opgevallen, maar de necrose vanhet harteblad, zo bleek in onze proef, ongeveer ten tijde van de uitgroei van de kool op te treden, kwam in bepaalde series in ernstiger mat e voor dan in andere. Vooropgesteld moet worden dat practisch alle planten met dit verschijnsel waren bejaept, maar de mate waarmee, verschilde.(Bijlage 12). De kleigrond vertoonde veel matige, het veen en het zand veel ernstige aan­ tasting. Een hoge zouiic one entrât ie scheen het verschijnsel te doen afnemen, zowel bij veen als zand; klei reageerde helemaal niet. Een Boriumgift

deed eveneens de necrose minder ernstig optreden, zowel bij de enkelvoudige als bij de dubbele stikstofgift en zowel in duiazand als in uitgespeold kwartszand. Er is dus zoals Dearborn aangeeft een onmiskenbaar verband met

de boriumvoorziening.

Over de symptomen van boriumgebrek sprekend, zou men verwachten, dat de meeste overeenkomst met Dearborn resultaten zouden worden verkregen in de series met kwartszand (M en N). Dit uitgespoelde kwartszand echter bleek zo'n armoedige groei te veroorzaken, zowel met (lï) als zonder (n) boriumjbe-w mesting, dat deze planten sterk achterbleven in ontwikkeling en deswege hele­ maal niet het sterkst de typische boriumgebreksverschijnselen demonstreerdeno

(14)

13.

Men kan dit ook zien uit de weergegevens uit bijlage 13« Ondanks een gift sporenelementenoplossing (zonder borium op 2L/3r 17/4-)werd geen herstel van de groei verkregen; vermoedelijk was met de uitspoeling met zoutzuur een aan­ tal eventuele bestanddelen verdwenen en niet, of niet in voldoende mate aange­ vuld met de extra gift sporenelementen. Bovendien werd hier gegoten met ge­ destilleerd water, waarmee dus ook geen aanvulling van bepaalde sporenelemen­ ten bij heeft plaats kunnen vinden. De mooiste bladverkleuringsverschijnselen en chocolade bruin kleuring van de kool kwamen bij de duinzandgrond voor, die weliswaar ook met aqua dest. werd gegoten, maar naast het boriumtekort, vol­ doende voorzien was van g.ndere stoffen om een redelijke groei mogelijk te maken (series E, F, K en L).

De gegevens over gewichimvan kool en blad en wortelpruik tonen aan

(bijlage 13 en 14) dat bij normaal stikstofniveau het effect van borium onmis­ kenbaar is. De series G en H met borax geven zwaardere bovengrondse delen

dan de vergelijkbare objecten E en F zonder borax. Strikt genomen moet hierbij vermeld worden dat deze objecten niet alleen verschilden in boriumbemesting maar ook in soor$'gietwater. E en F werden met gedestilleerd water begoten en G en H evenals het grootste deel van de proef met leidingwater. Ook voor de dubbele stikstofgift geldt aangaande borium wat voor de enkelvoudige is ver­ meld. (i en J met borium en K en L zonder borium).

Het effect van de zoutconcentratie op de bladmassa is bij alle zandgrond­ objecten duidelijk; een lage concentratie bevordert de bladontwikkeling« De koolgewichten reageren nogal verschillend. Aangaande de wortelgewichten (bijlage 13) is merkbaar, dat een hoge zoutconcentratie de wortelontwikkeling

remt, e'sn feit dat ook uit de cijfers van de visuele beoordeling van de hoe­ veelheid fijne en grove wortels spreekt. Borium heeft in onze proeven zeker niet zo'n geprononceerde werking op de wortelontwikkeling gehad als Dearborn beschrijft,: waarbij de boraxgift veel meer wortels deed groeien dan de con-trôlebehandeling.

Resumerend over de delen I en II ian deze proef kan worden gezegd dat wel de indruk bestaat dat er een zekere overeenkomst is tussen de door Dearborn beschreven boriumgebreksverschijnselen en de kleurenplaten uit Wallace's boek enerzijds en de resultaten'van de hier beschreven

waterziek-proef anderzijds. De door Dearborn als eerst optre^-dend aangeduide verschijn­ selen aan de bovenzijde van de bladhoofdnerven, zijn ons niet als zodanig goed bekend, wel een glazigheid van de hoofdnerf, die eveneens van buiten af zichtbaar is. Het eigenlijke door Dearbcrnbeschrevene "browning" kan in feite als identiek aan ons normale waterziek worden beschouwd, hoewel de uitdruk­ king "roestbruin" van hem o.i. niet op ons waterziek van toepassing is.

(15)

De natte en droge vorm lijken inderdaad beide een latere phase van de aanvan­ kelijke optredende glazige plekjes op de kool. De door ons ondershheiden chocoladeachtige verkleuring beschrijft Dearbörn niet, hoewel deze in onze proef duidelijker met een vorm van boriumtefeort samenhangt dan het normale waterziek. Op.de typische verschijnselen, die inwenèig in strook, stengels en bladstelen optreden, zijn slechts enkele kolen in de waterziekproef gecontro­ leerd» Vel zijn bij steekproeven en uit vroegere waarnemingen afwijkingen ge­ constateerd, die identiek zijn a.an de door Dearborn en Wallace gedemonstreerde verschijnselen, zij het in wat minder ernstige vorm. Ook de overige door Dearborn en Wallace bedoelde verschijnselen die aan het blad merkbaar zijn, zoals de necrose van het jonge blad rondom de kool en de felrode kleur langs de rand van het oudere blad (zowel in een vroeg als laat stadium optredend) en de vergroeiingen en lepelvorming van het blad zijn in onze proeven opge­ treden. Maar tegenover deze overeenkomst tussen B-gebrek en waterziek staat d4 minimale werking van borium in de aangehaalte praktijkproef, waarin de zoutconcentratie veel belangrijker bleek te zijn dan de boraxgift. De zout-concentratie in de huidige waterziekpottenproef had eveneens een duidelijke werking op de chocoladekleurige vormen van waterziek in het zand en ook op de normale soorten waterziek in veengrond. Deze werking is echter tegenstrijdig aan wat werd verwacht en wat uit de praktijkproef bleek: bij de lage

zoutcon-i

centratie trad het meeste waterziek op. De verklaring moet wellicht gezocht worden in de aard van de groei waartnee de planten in de potten reageerden op de aangebrachte verschillen. De planten met de hoge zoutconcentratie in zand­ en veengrond ondervonden reeds bij de aanvang van de proef, dus direct na het uitplanten, groeimoeilijkheden evenals die in de kleigrond in vergelijking met die in zand en veengrond ongeacht de zoutconcentratie, waardoor een stug­ ger gewas ontstond dan in de grond met lage zoutconcentratie. Deze verschil­ len demonstreerden zich in de gemiddelde gewichten van blad en kool voor de zandgrond zeer duidelijk. De aanvankelijke werking van de zoutconcentratie is dus vermoedelijk in de potten groter geweest dan in de praktijkgevallen, maar ten tijde van het stadium waarin waterziek optrad, was het effect van de aan­ gebrachte verschillen in zoutconcentratie in de potten onvoldoende groot om de invloed van de aard van de groei te overheersen, terwijl vermoedelijk in de praktijk toen juist de"grootste moeilijkheden van zout werd ondervonden. De stikstof invloed op het optreden van het normale waterziek valt ge­ heel in het kader van bewerkstelliging van een weelderige groei door extra

stikstof; De 2 N series hadden meer waterziek dan de £ N. Met het optreden van de chocoladebruine vorm echter is het anders gesteld; bij de 2 N groep is de aantasting weliswaar gelijk in aantal, maar ih minder ernstige mate opgetreden dan bij de 1 N groep.

(16)

Dit is niet in overeenstemming met het feit, dat deze afwijking- op de kool sterk samenhangt met de boraxbemesting, want aan de boriumvoorziening worden, gezien de groei van het gewas, juist bij de 2 N series hogere eisen gesteld dan bij de 1 N series (Bij 2 F meer reactie met B dan bij 1 IT.).

De nadere samenhang tussen B.gebrek in zijn verschillende uitingen en water-ziek inlde verschillende vormen zal nog moeten worden onderzocht. Zo kan b.v0

het chocolade bruine waterziek wellicht een bepaalde vorm zijn van boriumge-brek op de kool, zoals ook andere verschijnselen en in diverse stadia b.v. aan het blad of de stronk zichtbaar worden. Het is zeer goed mogelijk dat door de storingen in het transportweefsel, welke in Dearborns proeven optraden en door hem als primair optredend B-gebrek worden beschreven, de aanleiding zijn tot het optreden van het "normale " waterziek onder.de omstandigheden van zijn proeven met B. Ook zoti het, indien het chocoladebruine verschijnsel het echte symptoom van boriumgebrek op de kool is, verklaarbaar zijn, dat de ' beide vormen van afwijkingen èp dên en dezelfde kool voorkomen. Door de grote gelijkenis van droog "normaal" waterziek met de chocolade bruine verkleuring (in een droge vorm), die beide op dezelfde kool kunnen voorkomen, is het

mogelijk dat Dearborn deze verschillen niet heeft opgemerkt. In onze proef was deze onderscheiding wel mogelijk, omdat de;omstandigheden daarvoor gunstig

waren. Het is echter ook niet uitgesloten - en een aanwijzing daartoe werd in deze proef reeds gevonden- dat ook normaal waterziek door een boriumgift be-invloed kan worden. Het niet werkzaam zijn van een boriumgift in de praktijk­ proeven kan misschien verklaard worden uit het feit, dat te veel werd toege­ diend, of dat in deze gevallen het borium op het kritieke tijdstip niet kon worden opgenomen door de plantenwortels. Een te hoge zoutconcentrâtie zóu niet alleen de wateropname, maar ook die van borium kunnen belemmeren, waar- , mede verklaard zou zijn, waarom in veel gevallen in deze praktijkproeven de zoutconcentratie belangrijker is dan de boraxgift. Het zou aanbeveling ver­ dienen eens te proberen om het borium voor de kritieke phase via het blad, dus door middel van bespuitingen toe te dienen. Het staat echter vast dat beide vormen van waterziek sterk door het klimaar worden beinvloed en dat de aard van de groei van de plant een belangrijk woord meespreekt voor de gevoe­ ligheid van.het gewas voor bedoelde afwijkingen.

Besultaten groep III (door D.v.Staalduine).

Uit bijlage 16 blijkt dat bij de series O en S, resp» 20 dagen vóór de oogst bespuiten met Maleïne Hydrazide en bladplukken het gemiddeld gewicht per kool het laagst was, resp. 280 en 282 gram per stuk. Daarop volgde de contrôleserie (serie T) met een gemiddelds van 358 gram. Bij de andere series was het gemiddeld koolgewicht beduidend hoger, tot 414 gram.

(17)

Opvallend was wel dat het gemiddeld koolgewicht bij serie B het hoogst was. Bij deze serie waren de planten + 5 dagen vóór de geschatte oogstdatum be­ spoten met M.H.

Het gemiddeld gewicht aan blad per kool bij de oogst was natuurlijk bij serie S waarvan bladeren geplukt waren het laagst, n.l. 163 gram. Indien ech­ ter het gemiddeld gewicht van hetgeen reeds eerder verwijderd was er wordt bijgeteld, dan was bij deze serie het bladgewicht het hoogst, n.l. 36O gram. Verder kwamen de laagste gemiddelde gewichten voor bij de contrôleserie T (243 gram) en bij serie 0, 20 dagen vóór de oogst bespuiting met M.H.,met

262 gram. De cijfers over het gemiddelde totaalgewicht tonen duidelijk aan dat een zeer vroege bespuiting met M.H. dit totale gewicht nadelig heeft beinvloed De late bespuiting heeft dit zoals uit de cijfers blijkt zeker niet veroor­ zaakt. Bij een aantal planten is de bespuiting + 20 dagen vóór de oogst dan

ook zeker te vroeg geweest, hetgeen o.a. blijkt uit de late oogstdatum 15 en 18 mei en de geringe grootte van een aantal kolen. Planten, die binnen 2 we­ ken vóór de geschatte oogstdatum waren bespoten, leverden in het algemeen nog wel een kool van voldoende grootte. Afgezien van de series 0 en S, waar­ van het gemiddeld totaalgewicht bij de oogst het laagst was, was het opval­ lend, dat bij de contrôleserie T het gemiddeld gewicht laag was. Zowel het gemiddeld kool- als bladgewicht was hierop van invloed.

Het optreden van waterziek was in de series 0, B en S het minst, n.l. 1 per serie. De tendens was aanwezig, âat H.H. resp. 20 en 5 dagen vóór de oogst toegepast en bladplukken een gunstige invloed heeft uitgeoefend.

Bij de series Q en T was het aantal waterzieke kolen het hoogst, resp. 4 e*1 3>

2-4 D, 5 dagen vóór de oogst, èn het-niet dekken van de kolen gaf dus een on­ gunstige tendens. Hierbij moet worden opgemerkt, dat 1 plant van serie 9 reeds 1 dag na de bespuiting werd geoogst.

Uit de gegevens op bijlage 17 waar de mate van necrose en de mate van waterziek bij de oogst en na bewaring in kas 4 vermeld zijn, blijkt dat bij serie 0 (M.H. 20 dagen 'stoor de oogst) de mate van necrose het minst was. Overigens moet worden opgemerkt dat alle planten in alle series necrotische afwijkingen vertoonden. Na de oogst blijkt bij alle series, tijdens de be­ waring in kas 5 (bijlage 18) het optreden van waterziek te zijn uitgebreid. Bij de verwerking is verder geen rekening gehouden met de aard van het water­ ziek. Zoals uit het algemene verslag blijkt werd onderscheid gemaakt tussen

droog en nat waterziek in een typische bruinkleuring van de kool. De eerste 2 symptomen komen in de praktijk het meest voor, terwijl het 2e symptoom een

(18)

Een opvallend, verschijnsel bij serie O, waar 20 dagen vóór de geschatte oogstdatum H.H. verspoten was, was dat bij alle planten de bloem een roffelig oppervlak had. De vorm van de kolen in deze serie was typisch plat, terwijl de kleur van de bloem in het algemeen opvallend witter was dan bij de andere series. De jonge bladeren in het hart van de planten waren lichter van kleur dan van de andere series, terwijl bovendien deze bladeren een groeistofachti-ge afwijking te zien gaven door het draaien van de bladeren.

Na de oogst werd het gewicht van de stronken bepaald, tevens werden cijfers gegeven over de grofheid en de vertaktheid van het wortelstelsel. Een cijfer van 10 betekende resp. zeeï veel grove wortels en zeer veel fijne wortels (bijlage 19).

Niet opvallend was, dat bij de planten van serie 0, M.H. 20 dagen vóór de oogst, het gemiddeld stronkgewicht het laagst was, n.l. 47 gram. Door de be­ spuitingen was de groei van deplanten in deze serie voor een gedeelte nadelig beinvloed. Een betrekkelijk laag stronkgewicht correspondeerde dus met een laag gewicht san blad en kool. Bij de series E en S resp. M.H. 5 dagen vóór de oogst •en bladplukken, was het gemiddeld stronkgewicht het hoogst resp. 67 en 68 gram. Bij serie R ging dit samen 'met het hoogste gewicht aan kool. In verband met het bladplukken hadden we bij serie S een lager gemiddeld stronkgewicht verwacht. Bij de andere varieerde het gemiddeld stronkgewicht tussen 53 en 57 gram.

De grofheid en de vertakthsid van het wortelgestel was bij serie 0 het minst, hetgeen wel overeenkwam met de verwachtingen. In grofheid van het wortelgestel kwamen verder praktisch geen verschillen voor.

Hoewel de gegeven cijfers per plant uiteenliepen van 3 "tot 7 was het toch opvallend dat het gemiddelde cijfer voor de mate van vertaktheid bij serie S (bladplukken) na serie 0 (M.H.20 dagen vóór de oogst) het laagst was. De vraag rijst of het bladplukken als zodanig nog een rol heeft gespeeld. Resumé deel III.

Hoewel bij alle planten de bladeren in min of meerdere mate necrotische verschijnselen vertoonden, kreeg uiteindelijk maar een gering aantal kolen de symptomen van waterziek. Bij de series, die ongeveer 20 en 5 dagen vóór de oogst met M.H. waren bespoten, was de aantasting miniem, 1 kool per serie-Ook bij de serie waar blad geplukt was bij het boren was slechts 1 kool waterziek.

Bij de series N.A.A. en 2-4 D waar respectievelijk 20 en 5 dagen vóór de oogst een bespuiting plaats vond,' was het aantal hoger, resp. 2 en 4 kolen. Bij de contrôleserie, waarvan de kolen niet gedekt werden, was het aantal 3°

(19)

Na de oogst bleek dat een aantal kolen in alle series, die bij de oogst geen waterziek hadden, dit toch later vertoonden. Vanaelfsprekend nam ook de mate van waterziek tijdens de bewaring bij een aantal kolen toe.

Een bespuiting van M.Ii, ongeveer 20 dagen vóór de geschatte oogstdatum, bleek de groei van de planten en de grootte van de kolen nadelig te beinvloeden» Afwijkingen aan de kool en de bladeren gaven aan dat een te vroege bespuiting bij de toegepaste concentratie een ongunstige invloed uitoefende.

Een voordeel van een dergelijke bespuiting was, dat de kleur van de kool witter was»

4-5-'56. JB.

De Proefnemers,

(20)

Bijlage 1„

Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder glas te Naaldwijk

Telefoon K 1740-4545 en 4546 ZUIDWEG 38 Giro 293110

Brief No

Monster(s) ontvangen : omtrent het onderzoek van grondmonster(s) van :

DE HEER 1 « J.v. cl.En.de, Monster.

2 = Gebr. v.d.Lugt, Overschie. 3 = G.A. v.d.Meijs, De Lier Kosten Monster x f = f

Gelieve te storten Giro no 293110

Vlugge betaling bespaart U onkosten Naaldwijk, 19

Volg-nummer Merk v.b. monster „Humus gloeiverl." % Ca CO3 % p H Na CL % Gloeirest % *) N-water *) P-water •) K-water Magne­ sium a.z. Mangaan a.z. IJzer a.z. •* Alumi­ nium a.z.

p 4030 zand 0.5 I.36 7.7 0.000 O.O4 O.4 0.5 2.0 20 2.8 9*0 1.1

81871 Teen 33.0 0.08 5.9 O.OO3 O.O7 1.6 3.2 6.8 135 1.1 6.8 3°5

p 4029 klei 7.6 1.32 7.6 O.OO3 O.O9 0.6 0.2 3.3 155 4.5 0.9 0,4

Advies :

VERSLAG

1 = 29/12 2 - 19/12

3 - 29/12

Niet besproken analysecijfers zijn normaal voor betreffende grond. Alle cijfers zijn omgerekend op bij 105®C gedroogde grond.

Alle boeveelheden mest zijn, tenzij nadrukkelijk anders vermeld, bedoeld per vierkante roe. *) Uitgedrukt in mtf. Der 100 tf. tfrond.

(21)

Bijlage 2, biz. 1.

Bij planten potkluit eerst uitspoelen.

Adviezen gelden voor grond van 12 potten. Bemesting uitgedrukt in grammen (B in milligrammen)

I zand laag '110 A.N. 120 D.S. 115 z .K. I zand hoog 180 Z.A-. 24O Super 23O Patent I veen laag 110 A.N. 90 D.S. 115 z .K. I veen hoog 180 Z.A. 180 Super 23O Patent I klei laag 110 Ä.N. 120 D.S. 115 z, .K. I klei hoog 180 Z.A. 240 Super 23O Patent

II zand laag(N + B) 110 A.N. 120 D.S. 115 Z.K. 900 B II zand laag(2N + BÖ220 A.N. 120 D.S. 115 Z.K. 9OO B II zand laag (2 N -B)220 A.N. 120 D.S. 115 Z.K.

II zand hoog (N + B)l80 Z.A. 24O Super 23O Patent 900 B II zand hoog(2N + B) 360 Z.A. 24O Super 23O Patent $00 B II 'zand hoog(2N -B) 2,60 Z.A. 24O Super 23O Patent

II kwartszand(N + B) 110 A.N. 120 D.S. 23O Patent $00 B II kwarJszand(N - B) 110 A.N. 120 D.S. 23O Patent

III III III III III III

0 t/m T

360 Z.A. 24O Super 23O Patent.

Borax als een oplossing wer de grond spuiten met goed omwerken,

Over "berne sting.

Ammoniumnitraat 80 gram per liter (elke pot 75 cc).

B J

^ ^ Donderdag 9 april

F M

H N

Zwavelzure ammoniak 135 gram per liter (elke pot 75 co).

A 0 C P E Q G E I S K T Donderdag 9 april

(22)

Bijlage 2, biz. 2.

Zwavelzure kali 100 gram per liter ( elke pot 75 cc).

B H

D J Vrijdag 10 april

F L

Patentkali 180 gram per liter (elke pot 75 cc).

A K P

C M Q

E N R Vrijdag 10 april

G O S

I T

Ammoniumnitraat 80 gram per liter (elke pot 75 cc).

^ Zaterdag 11 april.

L

Zwavelzure ammoniak 135 gram per liter (elke pot 75 cc).

I Q Zaterdag 11 april K R 0 S P T Ammoniumnitraat 80 gram. P M H N J L

Zwavelzure ammoniak 135 gram

E P

G Q

1 R 14 ^pril

K S

0 T

21 maart 1953* De kwartszand series M en N overbemest met 10 ml, van een sporenelementenoplossing zonder Borium, per put. Uitgemeten met een maat-cylindertje.

+ 17 april 1953* De overbemesting met sporenelementen herhaalt, als op 21 maart.

(De sporenelementenoplossing is van dezelfde samenstelling als die,welke in I952 is gebruikt voor de bloemkool).

(23)

m Wœ/trZieÂ' Z7Z _E>?*7£ 77t stOJ Z ——

®@©

©@©

©@©

& ^ / Q

©@

© © ©

© ©©

^ ^ 0 © ®

© ^ ®

g © £

®@®

7t2zr/tfM r »/do'plj lçm[z-vd s~df ydcegstj 0 ® M

Ä

0 ® © ®

"

ÄW

SlIl

© O © ©

Kzrßz.z. iM-xjÇ)

® © ®

r^'zi^ÇT)©©©

0\

w

© ® @ ®

^.-/©|©@

©I®

g © ®

Cxfit.4

©I©

© 0 ©

© X ©

.©s©

/ i £ V"

(24)

I

lï/ 7A je I

~/Jâ^r~oncZ van ~Pr*oe/*M H/h/erzt~e/£ *n S?0C7n &Oo/.

W2Z ffjf im. /A/t3 A j %.%.z. JSj Z.Z.*. î h/^f—?•/,«, Cj v. A. Z. fj- zJ-z. _27/- v. A.z. / Vyz. A^I •»_£? Aj/m... % t., "& (?J£ Z.Â. /M +2? F J z.t.z. / V // > L •*' / J ZçZÂ 2A/tJS //%• z.lz. jgtftS 2- YS SjktftX Voor dt eagjj

Tfozl 2ÏÏ-J3 jfe xl irt-tJS

0M2*M<n MM 2a da.feA /g z.Â. l/V-Jï 7ZJ7? tf. M ^3AJC?I voor de oeyté ~^T7 M A,A-Voor de Otfsf /S/7T 22A^IU. l%Ch -"jf^. n i*f JZAUck X AU/ s ' /fy y

(25)

Bijlage 5.

Data van inboeten.

Serie Datum no. plant Uitgevallen planten A 10/3 1, 7 23/3 s no. 2. en 10 B 28/2 2 C 9/3 12 D 10/3 4 E 9/3 7 10/3 2 F 28/2 7 10/3 6 en 11 G 9/3 11 10/3 6 en 12 H 4/3 7 I 28/2 6 9/3 12 10/3 5 * J 10/3 11 K - -L 10/3 9 M - -N - 0 9/3 9 23/3 : no. 1 P 4/3 11 « 9/3 1 en 5 Q - -R 4/3 10 I4/4S no. 6 9/3 3 S 28/2 7 4/3- 1 T -

(26)

-Bijlage 6

Data en hoeveelheden van verbruikte groeistoffen. Serie Groeistof Hoeveelheid in cc. Data Opmerkingen

0 M.H. 1100 21/4 çlle planten. P N.A.A. 1250 21/4 alle planten

Q 2-4 D ? 21/4 Mo. 2.

Q 2-4 3) 1000 5/5 No.1,3,5,6,7,8,9,10,11

H 2-4 D 180 8/5 No. 4

R H.H. 850 5/5 No.1,5,8,9,10,11 §n 12

(27)

Bijlage 7»

Data, aantal en gewicht van de verwijderde bladeren, Bij serie S "bladpluktei

No Data Aantal Gewicht in grammen

1 6/5 11 220 2 1/5 8 170 3 25/4 7 165 4 1/5 9 23O 5 25/4 7 I4O 6 1/5 11 I50 7 6/5 6 I40 8 28/4 8 114 9 25/4 7 I70 10 . 25/4 9 210 • 11 4/5 10 180 12 4/5 10 24O Totaal 103 2129 Gemiddeld p er plant + 9 ± 177 g.

(28)

Bijlage 9* "blz# 1 /

Datum van boren

Oogst

datum Gewicht kool Gewicht blad gewicht Totaal Grootte in cm. Vastheid

Begin optreden, van waterziek en mate van aanta.sting

Necrose harteblaàdjes Opmerkingen contrô­ le da­ tum — 1

Opmerkingen Wortelge­wicht in grammen Wort« grof­ heid 51pruik Fijnheid Al 1/5 11/5 540 380 920 21 Vast Matig necrose 16/5 Kool nog goed, Bladeren 40 5 3pkl.pr<>

2 groen

3 2/5 18/5 260 460 720 14 Los 11/5; s"':erk w,z 0 Sterk necrose Ir v.d.Endes 23/5 Kool w.z.met schimmel en 40 7 4

droog,1 plekje W.z. £ool grauw 23/5 taai,bladeren groen.In de

nat en rot stronk bruin^aatbundels

4 1/5 15/5 500 460 96O 20 Vast Matig necrose 23/5 1 plekje gering w.z. De 23/5 40 6 6

kool was vast en vrij sto-vig.De bladeren matig groen.

5 2/5 15/5 390 480 87O 18 Vast Matig necr-ose 23/5 De kool was vast met 1

plekje gering w.z. 50 7' 5

6 1/5 11/5 320 500 820 17 Vast Matig necrose 16/5 Matig w.z.droog. De bla­

deren zijn nog vrij groen. 60 7 4

7 1/5 11/5 370 390 760 17 Vast Iets w.z.nat Sterk necrose 16/5 Iets WoZo(droog). Blade­ 60 5 4fklopro 8/5

6/5 ren groen.»

8 8/5 140 550 69O 3 Vast 4/5? kool is bruin Matig necrose Den Boer 40 7 4

en verrot.

9 2/5 11/5 430 470 900 18 Vast Matig necrose I6/5 Kool nog goed.Bladeren 60 7 4

15/5

groen.

10 4/5 15/5 330 450 78O 15 Los Matig necrose 23/5 Op de kool 1 plekje matig 40 5 3,Zokl»p:

'

23/5

w.z.met schimmeloBladeren groen0In de stronk bruine

13/5

vaatbundels '

11 1/5 13/5 400 350 750 19 Vast Matig necrose 18/5 De kool was nog vast en 18/5 50 7 6

goedo De bladeren waren nog 6/5 18/5

groen.

12 6/5 18/5 530 360 89O 22 Vast 15/5 Sterk necrose 23/5

1 !

i

Sterk w.ZoOver de gehele 30 6 2,kl»pr.

15/5 23/5

1 !

i

kool(droog).De bladeren wa­ ren vrij groen en matig ste­

(29)

Bijlage 9, "biz.2 Datum van boren 1/5 4/5 1/5 4/5 1/5 1/5 4/5 1

/5

1/5 Oogst datum Gewicht kool 15/5 15/5 550 370 Gewicht blad 430 420 4/5 nog aanwezig 15/5 390 430 4/5 n°g aanwezig .9/5 15/5 11/5 11/5 10 4/5 11/5 11 1/5 11/5 12 4/5 15/5 430 490 420 430 330 430 500 420 440 375 420 500 410 420 Totaal gewicht

980

790 820 85O 930 795 850 830 840 920 Grootte in cm» 23 16 18 20 20 19 19 12 20 18 Vastheid Vast Vast Vast Vast Vast Vast Losse rand Tamelijk los Vast Vast Begin optreden van v/at er ziek en mate van aantastin;

4/5 4/5, een plekje w0 z. droog Matig w.z.droog. Gering w.z.nat 4/5 4/5» matig droog w.z.,Matig nat w.z»

Totaal 8 planten uitgevallen, voordat de proef wer geplaatst werd naar W IX te weten A2, D11,I9,K7, K9, 01, R2 en R60

Necrose Contrôle Wortelge­ Wortelpruik

harteblaadjes Opmerkingen datum Opmerkingen wicht in

grammen Grof­heid Fijnheid

Matig necrose 23/5 De kool had gering w.z. droog).De bladeren waren gèel en vielen af»

40 6 6

Matig necrose 23/5 De kool had gering w.z. (droog).De bladeren waren

matig groen en matig stevig Kool was vast 0

0 0 OJ 6 5 5 2,kl.pr. Matig necrose 2 bladeren

hadden gele punt met ro­ de gloed»

23/5 De kool was nog vast, ge­ ring w.z.(droog).Bladeren • vrij groen en vrij stevig

0 0 7 6 6 5 Matig necrose 13/5 ? 60 7 5

Ste^k necrose 2 bladeren geel met ro­ de gloed

23/5 Kool gering w.z. De blade­

ren waren nog matig groen. 40 6 6 Matig necrose I6/5 De kool is nog goed en de

bladeren zijn nog groen. 30 6 4 Matig necrose I6/5 Matig w.z.droog, plaatse­

lijk nat en verrot. Blade­ ren groen

30 6 5

Sterk necrose I6/5 Matig w.z.droog. Bladeren

los en groen 50 6 6

Matig necrose I6/5 Een klein plekje w.z.droog

Bladeren groen. 40 7 5

Sterk necrose 1 blad met geelpaarse rand

23/5 De kool was nog goed en de

(30)

Bijlage 9> blz.3

Datum

Oogst-datum Gewicht Gewicht Totaal gewicht Grootte in cm

Begin optreden van.. Necrose Contrô­ le datum

V/ort el- Wortelpruik van

boren

Oogst-datum kool blad Totaal gewicht Grootte in cm Vastheid waterziek en mate van aantasting harteblaadjes Dpmerkingen le datum Opmerkingen Contrô­ gewicht in gr. Grof­heid Fijnheid

c

1 24/4 6/5 305 490 795 12 Lós 24/4» sterk nat

Wo Zo.Matig droog-rot en droog-rot

Matig necrose 12/5 De kool is half verrot 90. 4 6

2 28/4 11/5 320 570 890 10 Geheel

los 28/4 Matig necrose 16/5 De kool is los. De bladeren zijn goed. 40

6 7

3 25/4 11/5 430 540 970 18 Iets los 25/4»ehkele plek­

jes w.z.,droog. Matig necrose Saskia 50 6 7

4 28/4 11/5 320 • 540 860 14 Geheel

los 28/4» matig w.z.nat en iets droog w.z. Matig necrose

16/5 Matig w.z. (droog).Bladeren

groen. 50 6 7

5 28/4 6/5 465 480 945 19 Iets los' 28/4> gering droo^

w0z. kleine plekjas Matig necrose fCool grauw en klein 12/5 De kool is sl^p, de bladeren matig stevig. 70 5 7 6 25/4 8/5 500 520 1020 19 Vast 25/4» matig w.z.,

nat bruin Matig necrose 40 6 7

7 25/4 8/5 350 515 865 16 Los 25/4>matig nat w.z.

iets droog bruin Gering necrose In de stam en de bladstelen komt de boor- snuitkeverlar-\re voor.

13/5 Matig dDoog w.z. 4° 6 7

8 28/4 8/5 23O 520 750 8 Los 6/5»sterk nat bruin WoZo

6/5

Matig necrose 13/5 De & 0 0 I heeft stterk bruin

W • 2 • 50

6 7

9 28/4 8/5 620 450 IO70 23 Vast

6/5»sterk nat bruin WoZo

6/5 Matig necrose 13/5 1 plekje bruin w.z0 40 5 8

10 11/5 15/5 950

- - Gering necrose Geen kool ge­

vormd Geen kool 90 5 9

li 24/4 8/5 220 550 770 7 Los 24/4>sterk WoZ., droog,verrot en half beschimmeld

Matig necrose 13/5 Kool beschimmeld 50 6 7

12 28/4 11/5 420 475 895 18 Vast 6/5, gering w.z, droog. Sterk w.z. nat

Matig necrose I6/5 Sterk w.z. droog, plaatse­ lijk nat en verrot» Bladeren groen0

(31)

Bijlage 9» biz.4*

Datum oogst—

datum Gewicht kool Gewicht "blad Totaal gewicht

Grootte in' cm.

Begin optreden van Necrose

harteblaadjes Contrô­le datum

Wortel­ Wortelpruik van

boren

oogst—

datum Gewicht kool Gewicht "blad Totaal gewicht

Grootte

in' cm. Vastheid waterziek en mate van aantasting __

Necrose

harteblaadjes Opmerkingen Contrô­le datum Opmerkingen gewicht in gramm. Grof­heid Fijn­ heid D

1 22/4 8/5 300 430 730 12 Vast 4/5 Sterk w.z. droog»

•beschimmeld Matig necrose Den Boer

6 7

2 24/4 S/5 270 545 815 8 Los 24/4»w.z.( droog eïl

nat),geheel verrot. Sterk necrose 13/5 Kool verrot* 70 6 8

3 24/4 8/5 310 500 810 12 Hat ig

vast

4/5»sterk geel­ bruin droog w.z» met plekjes schink.

Sterk necrose 13/5 Kool verrot 60 6 7

4 28/4 11/5 420 470 890 17 Vast 4/5»ms-tig w.z.dro°g

Matig w.z. nat Matig necrose

16/5 Sterk w.z.droog, plaatselijk

nat en verrot. Bladeren groen 70 5 8

5 24/4 4/5 490 390 880 17 ' Matig 24/4» matig droog» Sterk'necrose 9/5 Matig waterziek. Verder goed 80 6 8

6 24/4 8/5 410 500 910 16 Vast 4/5» geelbruin

droog w.z.sterk Matig necrose 13/5 Kool donker bruin droog w.z» 70 6 • 8

7 24/4 U/5 220 590 810 5 24/4» droog en nat

W0Z0 Verrot.

Sterk necrose Kool waarde­

loos I6/5 Kool geheel verrot» Bladeren groen. 50 6 7

8 24/4 6/5 450 430 880 18 Iets los '28/4» sterk droc£»

waterziek. Sterk necrose Kool grauw

12/5 Kool sterk droog w.z00 Blade­

ren groen en vrij stevig. • 50 5 8

9 22/4 8/5 390 500 890 11 Los 24/4» sterk w.z»

(droog en nat)ge~

heel verrot.

Zeer sterk

necrose« Den Boer

70 7 8

10 11

25/4 8/5 590 450 1040 23 Vast 6/5 Matig necrose De kool is

vuil wit0 ?

50 6 7

12 22/4 8/5 260 410 670 7 Matig

vast

24/4» droog w.z* (verrot met schiirK

mei) .

Zeer sterk

necrose Den Boer

(32)

Bijlage 9, biz. 5

Datum OOgst-w

datum gewicht kool Gewicht blad Totaal gewicht in cm. Grootte

Begin optreden vas. Necrose

harteblaadjes

Contrô­ Jortelge- Wort el pruik

van boren

OOgst-w

datum gewicht kool Gewicht blad Totaal gewicht in cm. Vastheid waterziek en mate Grootte van aantasting Necrose harteblaadjes Opmerkingen le da­tum Opmerkingen grammen wicht in Grof­heid Pijnheic E

1 2/5 8/5 340 25O • 590 18 Vast Gering

necro-Be

• 13/5 • Kool nog goed 60 6 6

2 28/4 6/5 340 210 550 19 • Vast Gering necro­

se in 't hart Ir v.d.Ende - 40 3 3

3 1/5 8/5 310 290 600 17 Los Matig necrose Kool iets

geel 13/5 Kool slap

60 6 7

4 28/4 6/5 270 200 470 18 Matig

vast Matig nat w.z. Gering w.z. 4/5

Matig necrose Matige gele

kool 12/5 Kool goed. Bladeren groen en matig slap.

60 6 5. .

5 1/5 6/5 310 225 535 16 Matig

vast choc.bruin 6/5 Gering waterziek

Matig necrose 12/5

( Bladeren matig groen en slap. ering choc.bruin (niet verder gegaan)..

60 6 6

6 1/5 6/5 280 200 480 16 Iets los Matig necrose 12/5 Half verrot is de kool en droog, en nat waterziek.Bladeren geel en slap

70 6 6

7 8/5 400 23O 630 19 Iets los Matig necrose 13/5 «? 30 ' 4 3

8 24/4 1/5 200 165 365 12 matig

vast 25/4

•W Iets losse

rand Normale kool» geen afw. 60 4 5

9 1/5 llj?5 390 240 630 20 11/5» matig w.z.

nat Matig necrose 16/5 Kool sterk w.z, droog» Plaatse­lijk verrot. Bladeren geel. 50 5 7 10 11/5 18/5 220 315 535 10 East Matig w.z. choc,

toruin, I8/5. Matig necrose Doorwas 23/5 Bladeren grauw. Gehe3e kool ges ring Woz. choc.bruin, 1 plekje droog bruino Sterk glazig over de gehele lengte in de stronk.

80 6 7

11 28/4 6/5 260 180 440 , 15 Matig

vast Matig necrose Kool iets geel 12/5 Kool matig stevig. Bladeren geel en slap»

60 6 7

12 1/5 8/5 390 210 600 19 Vast Gering necro­

se 13/5 Kool nog goed

(33)

Bijlage 9, "biz. 6

Datum

oogst-datura gewicht kool gewicht blad Totaal gewicht Grootte in cm. Begin optreden van Necrose harteblaadjes

Contrô­1 Wortelge­ Wortelpruik

van boren

oogst-datura gewicht kool gewicht blad Totaal gewicht Grootte in cm. Vastheid waterziek en mate van aantasting

Necrose

harteblaadjes Opmerkingen le da­tum Opmerkingen 1

wicht in

grammen Grof­heid Fijn­heid F

1 1/5 11/5 260 370 630 13 4/5» sterk w.z. sterk necrose I6/5 Sterk w.z.choc.bruin verrot. 80 6 7

choc.bruin I6/5 Bladeren geel.

2 28/4 6/5 210 410 620 10 Matig

vast (chocolade bruin) 28/4» sterk afw.w.z« in het hart. Katig necrose

Iets door­

was. (Ir v.d.Ende) 70 7 4

3 1/5 11/5 600 12 Iets los Sterk w.z. choc» bruin, rot, 4/5

Sterk necrose (Ir v.d.Ende) 70 7 6

4 1/5 9/5 290 390 680 16 Iets los Matig w.z.(choc. Katig necrose Iets door­ 13/5 Sterk w.z.(choc.bruin)met dro­ 100 7 7 bruin met spikkel­ was 13/5 ge taaie plekjes en spikkel­

tjes, 4/5 tjes.

5 28/4 8/5 250 330 580 14 Matig

vast Sterk w.z.(choc, feruin.), 4/5.

Katig necrose 13/5 De kool is verdroogd 90 5 7

6

(

2/5 18/5 I90 370 560 9 Matig

vast Sterk w.z. choc• bruin reeds iets verrot, 6/5.

Sterk necrose 23/5 Kool geheel verrot met schim­

mel. Bladeren vielen af. Sterk glazig in de kop v.d.stronk.

60 6 6

7 2/5 11/5 I90 390 58O 9 Vast Sterk w.z. choc. Sterk necrose 16/5 De kool is gedeeltelijk verrot. 70 5 7 brüin met spikkeltje

4/5- s

16/5

De bladeren zijn nog vrij goedo 8 25/4 8/5 280 220 5OO 16 Matig

vast

brüin met spikkeltje

4/5-2eer gering Necrose

De kool is

Lets geel. 13/5 De kool is nog matig vast, 40 5 5 9 28/4 11/5 24O 300 540 13 Vast Sterk w.z. choc. Sterk necrose Iets door_ I6/5 Sterk w.z. choc.bruin verrot. 70 5 4

bruin, 4/5» was. I6/5 Bladeren vrij geelo

10 1/5 U/5 29O 360 650 13 Vast Sterk w.z. choc. Sterk necrose I6/5 Sterk w.z. choc.bruin. Bladeren 70 6 7

bruin, 4/5. I6/5 geel.

11* 1/5 11/5 260 365 625 11 Sterk choc.bruin w»e «Sterk necrose Iets door­ I6/5 Kool sterk choc.bruin, half ver • 40 5 5

4/5. was

I6/5

rot» Bladeren goed. 12" 1/5 11/5 260 280 540 16 Iets los Sterk choc.bruin

w.z. 4/5.

Katig necrose Sterk choc.bruin

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

[r]

Volgens vakspecifieke regel 4c bedraagt de aftrek voor fouten zoals bedoeld onder 4a en/of fouten bij het afronden van het eindantwoord voor het hele examen maximaal 2

[r]

Michael Ventris zette het werk van Kober voort. In het vervolg van deze opgave zie je in vereenvoudigde vorm hoe hij te werk ging. Ventris slaagde erin verschillende tekens van

De rechte lijn in de figuur doet vermoeden dat een dier dat twee keer zo zwaar is als een ander dier ook twee keer zo veel energie verbruikt. 3p 4 Onderzoek met behulp van

Volgens vakspecifieke regel 4c bedraagt de aftrek voor fouten zoals bedoeld onder 4a en/of fouten bij het afronden van het eindantwoord voor het hele examen maximaal 2

[r]