• No results found

Seksuele aantrekkingskracht tot hetzelfde geslacht en middelengebruik onder adolescenten : de rol van pesten en sociale steun vanuit de omgeving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Seksuele aantrekkingskracht tot hetzelfde geslacht en middelengebruik onder adolescenten : de rol van pesten en sociale steun vanuit de omgeving"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Seksuele Aantrekking tot Hetzelfde Geslacht en Middelengebruik onder Adolescenten: De Rol van Pesten en Sociale Steun Vanuit de Omgeving

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

V.L. (Vita) Campagne 10465111 Begeleiding: dr. H.M.W. (Henny) Bos Tweede beoordelaar: dr. M.J. (Marc) Noom Amsterdam, juli 2017

(2)

Abstract

In deze studie is onderzocht of adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer middelen (alcohol en softdrugs) gebruiken dan heteroseksuele leeftijdsgenoten, en of deze veronderstelde relatie gevonden wordt vanwege meer pestervaringen. Aan dit onderzoek participeerden 1086 Nederlandse adolescenten (jongens: n = 469) met een gemiddelde leeftijd van 17.03 jaar oud (SD = 1.48). Huidig onderzoek ging tevens na of de veronderstelde gemedieerde relatie verschillend is voor jongeren die een lage mate versus jongeren die een hoge mate van sociale steun rapporteren. Data werden op twaalf middelbare scholen verzameld via papieren vragenlijsten. Gevonden werd dat seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht niet samenhing met alcoholgebruik. Mediatie-analyse toonde aan dat seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht wel samenhing met softdrugsgebruik, vanwege meer negatieve sociale ervaringen met leeftijdsgenoten. De resultaten van de gemodereerde mediatie-analyse toonde aan dat de grootte van het mediatie-effect van pesten afhankelijk was van de mate van sociale steun vanuit de omgeving. Het gevonden mediatie-effect van pesten op de relatie van seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en softdrugsgebruik werd kleiner naarmate de sociale steun vanuit de omgeving toenam, en bleek enkel significant voor

adolescenten die een lage mate van sociale steun ervaarden. Deze bevindingen benadrukken het belang van het veranderen van negatieve attitudes ten aanzien van homoseksualiteit en de onmiskenbare rol van protectieve factoren.

Trefwoorden: seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht, adolescenten, pesten, sociale steun, middelengebruik

(3)

Seksuele Aantrekking tot Hetzelfde Geslacht en Middelengebruik onder Adolescenten: De Rol van Pesten en Sociale Steun Vanuit de Omgeving

De adolescentie is een periode die regelmatig wordt omschreven als turbulent,

vanwege de ingrijpende veranderingen die plaatsvinden in de bio-psychosociale ontwikkeling (Ploegmakers-Burg & Stortelder, 2008). Onderzoek toont aan dat de adolescentie een

kwetsbare periode is voor het ontstaan van psychopathologie in de volwassenheid (Ploegmakers-Burg & Stortelder, 2008; Steinberg et al., 2006). Hoewel de adolescentie dikwijls gekenmerkt wordt door een toename aan risicovolle gedragingen, wordt deze fase door het merendeel van de jongeren zonder al te ernstige problemen doorlopen (Klasen et al., 2014). Dit is echter anders voor seksuele minderheidsjongeren: jongeren die zichzelf

identificeren als lesbisch, homo- of biseksueel (LHB) en jongeren die zich niet als zodanig identificeren maar die wel seksuele gevoelens voor hetzelfde geslacht rapporteren (SSA).

Veel studies tonen aan dat er verschillen bestaan tussen seksuele minderheidsjongeren en heteroseksuele jongeren in (psychische) gezondheidsuitkomsten (zie voor een overzicht Collier, Van Beusekom, Bos, & Sandfort, 2013; Friedman et al., 2011). Dit verband is gevonden in studies waarbij seksuele oriëntatie op verschillende wijze is geoperationaliseerd. Zo rapporteren LHB-jongeren meer psychologische problemen dan heteroseksuele jongeren (D’Augelli, Hershberger, & Pilkington, 2001). Deze groep jongeren blijkt vaker medische hulp te zoeken (King et al., 2003), meer en vaker psychische problemen te hebben (D’Augelli, 2002; King et al., 2003) en meer zelfmoordpogingen te doen (Bontempo & D’Augelli, 2002; D’Augelli, 2002; De Graaf et al., 2006). Daarbij blijkt uit recent Amerikaans onderzoek dat seksuele minderheidsjongeren de afgelopen jaren onevenredig vertegenwoordigd zijn in criminaliteitscijfers: het percentage LHB- en SSA-jongeren in hechtenis of dat een straf uitzit in een jeugdgevangenis blijkt significant hoger dan het percentage LHB- en SSA-jongeren in de algemene bevolking (Wilson et al., 2017).

(4)

Een veel gebruikte theoretische verklaring voor de verschillen in psychologische problemen tussen jongeren met en zonder seksuele gevoelens voor hetzelfde geslacht is de minderheidsstresstheorie (Meyer, 1995; Meyer, 2003). Deze theorie veronderstelt dat

gestigmatiseerde minderheidsgroepen, zoals seksuele minderheidsjongeren, te maken krijgen met een hoge mate van vooroordelen, die stressreacties zoals een hoge bloeddruk en

angstgevoelens als gevolg hebben (Lick, Durso, & Johnson, 2013). Minderheidsstress is derhalve stress die bovenop algemene vormen van stress, waarvan iedereen last heeft, komt (Frost, 2013). Na verloop van tijd kan deze stress leiden tot een verslechtering van de geestelijke en lichamelijke gezondheid (Meyer, 2003). Zodoende gaat de

minderheidsstresstheorie ervan uit dat LHB- en SSA-jongeren een chronisch hogere mate van stress hebben, ten gevolge van de interpersoonlijke vooroordelen en discriminatie die zij ervaren vanwege hun minderheidsstatus. Dit maakt minderheidsstress een unieke stressor voor seksuele minderheidsjongeren (Meyer, 1995; 2003; Kuyper & Bakker, 2006). De theorie veronderstelt dus dat negatieve gebeurtenissen, zoals pestervaringen met leeftijdsgenoten, bij seksuele minderheidsjongeren kan leiden tot stress, wat kan leiden tot psychologische

problemen (Kuyper & Bakker, 2006; Kuyper & Fokkema, 2011; Meyer, 2003).

Kort samengevat onderscheidt Meyer (2003) hierin vier LHB-specifieke stressoren: (1) daadwerkelijke ervaringen met negatieve sociale situaties vanwege de seksualiteit, zoals discriminatie en afwijzing; (2) verwachtingen van dergelijke negatieve situaties en de

continue alertheid die dit met zich meebrengt; (3) het verbergen van de seksuele oriëntatie en (4) geïnternaliseerde homo-negativiteit – het proces waarbij negatieve sociale opvattingen over homoseksualiteit verinnerlijkt worden.

Dat jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht meer negatieve ervaringen hebben met leeftijdsgenoten wordt door verschillende studies aangetoond (Bos & Sandfort, 2014; Bos, Sandfort, De Bruyn, & Hakvoort, 2008; Ueno, 2005). Zo blijkt uit de

(5)

studie van Berlan, Corliss, Field, Goodman en Austin (2010) dat er een samenhang is tussen seksuele oriëntatie en pesten: seksuele minderheidsjongeren rapporteerden significant meer pestervaringen dan heteroseksuele leeftijdsgenoten. Deze bevinding wordt ondersteund door een meta-analyse van 18 onafhankelijke studies (Toomey & Russell, 2016). Ook uit de studie van Robinson, Espelage en Rivers (2013) blijkt dat LHB-jongeren tijdens hun middelbare schooljaren twee keer zo veel kans hadden om gepest te worden als heteroseksuele jongeren. Daarbij toont dit longitudinale onderzoek aan dat gepest worden tijdens de middelbare school voor LHB-jongeren verklarend is voor meer psychische problemen op een later meetmoment (Robinson, Espelage, & Rivers, 2013). Evenzo toont onderzoek onder Nederlandse LHB-jongeren aan dat de mate van acceptatie en sociale steun zelfs van invloed is op suïcidaliteit: meer negatieve sociale ervaringen bleek samen te hangen met meer zelfmoordgedachten en zelfmoordpogingen (Van Bergen, Bos, Van Lisdonk, Keuzenkamp, & Sandfort, 2013). In overeenstemming met de minderheidsstresstheorie, blijkt uit meerdere cross-sectionele studies (Bontempo & D’Augelli, 2002; Bos, Sandfort, De Bruyn, & Hakvoort, 2008; Robinson & Espelage, 2012), meta-analyses (Friedman et al., 2011) en eerder besproken longitudinale studie (Robinson, Espelage, & Rivers, 2013) dat de relatie tussen seksuele oriëntatie en psychologische problemen gedeeltelijk wordt verklaard door ervaringen met gepest worden en afwijzing door leeftijdsgenoten.

Ervan uitgaande dat seksuele minderheidsjongeren meer stress ervaren vanwege hun minderheidsstatus, proberen zij deze stressgevoelens mogelijk op een inadequate manier te hanteren. Zo laten studies zien dat seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht samenhangt met meer middelengebruik. Onderzoek van Hegna en Rossow (2007) onder middelbare scholieren van 16 tot 19 jaar oud toont aan dat jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht drie keer vaker rapporteren drugs te gebruiken dan jongeren die aangaven heteroseksueel te zijn. Trocki, Drabble en Midanik (2009) vinden eveneens significant meer

(6)

middelengebruik onder seksuele minderheidsjongeren. Deze bevinding wordt ondersteund door McCabe, Hughes, Bostwick, West en Boyd (2009) en Meyer (2003). Ook in de meta-analyse van 18 studies van Marshal en collega’s (2008) komt naar voren dat LHB-jongeren meer alcohol drinken en meer drugs gebruiken dan hun heteroseksuele leeftijdsgenoten. Tevens blijkt uit recent onderzoek van Bos, Van Beusekom en Sandfort (2016) onder Nederlandse adolescenten dat jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht niet alleen meer alcoholgebruik rapporteren dan jongeren zonder deze gevoelens, maar dat SSA-jongeren ook vaker doordeweeks alcohol drinken om om te gaan met stressgevoelens.

Mogelijk wordt de relatie tussen seksuele oriëntatie en middelengebruik eveneens verklaard door de ervaren negatieve sociale gebeurtenissen. Met betrekking tot Nederlandse seksuele minderheidsjongeren is hier vooralsnog weinig over bekend. McCabe, Bostwick, Hughes, West en Boyd (2010) tonen aan dat dit verband er voor Amerikaanse volwassenen die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde in ieder geval wel is: bij seksuele minderheden bleek het ondervinden van discriminatie en buitensluiting gerelateerd aan een hogere mate van alcohol- en drugsgebruik. Tevens tonen Topper, Castellanos-Ryan, Mackie en Conrod (2011) aan dat er in de algemene populatie in Engeland een directe relatie is tussen negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten en alcoholgebruik onder adolescenten. Uit hun longitudinale studie kwam naar voren dat pestervaringen aan het begin van het schooljaar voorspellend waren voor riskant drinkgedrag aan het eind van het schooljaar. Ook bij transgenders blijkt de hogere mate van tabak-, alcohol- en drugsgebruik verklaard te worden door de negatieve sociale situaties die zij ervaren (Miller & Grollman, 2015).

Cooper, Russell en George (1988) stellen dan ook dat drinkgedrag als

copingmechanisme een proximale determinant is van alcoholmisbruik. Coping is de manier van omgaan met stressoren om de gevolgen van stress te verminderen en zo een positief welzijn te behouden (Folkman, 2013). Dat er een relatie is tussen copingstijlen en

(7)

psychosociale gezondheid wordt in verschillende studies aangetoond (zie voor een overzicht Clarke, 2006). Verder blijkt de adolescentie een belangrijk stadium in de ontwikkeling van copingstrategieën (Bos, Van Beusekom, & Sandfort, 2014). Het drinken van alcohol als copingstrategie hangt bij jongeren samen met gedragsproblemen en alcoholafhankelijkheid op latere leeftijd (Kuntsche, Knibbe, Gmel, & Engels, 2005). Uit recent onderzoek onder

Nederlandse adolescenten blijkt dat jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht hoger scoren op passieve coping dan jongeren die deze gevoelens niet rapporteren (Bos, Van Beusekom, & Sandfort, 2014). Eerder onderzoek doet vermoeden dat SSA-jongeren, in vergelijking met heteroseksuele leeftijdsgenoten, ook eerder geneigd zijn om vermijdende copingstrategieën te hanteren (Lock & Steiner, 1999). Daarbij tonen Cooper en collega’s (1992) aan dat stress een sterke voorspeller is van alcoholgebruik bij mensen met vermijdende copingstrategieën. Ook uit onderzoek van Van den Akker (2013) blijkt dat jongeren met een passieve copingstijl een verhoogd risico hebben op problematisch

middelengebruik. De relatie tussen een passieve copingstijl en middelengebruik wordt onder meer verklaard door negatieve levensgebeurtenissen en de mate van sociale steun van een familielid (Van den Akker, 2013).

Ondanks dat er studies zijn die wijzen op een relatie tussen aangetrokken voelen tot hetzelfde gedrag en middelengebruik, hoeft niet iedere seksuele minderheidsjongere kwetsbaar te zijn voor dit risicovolle gedrag (Savin-Williams, 2009). Volgens de

minderheidsstresstheorie is er sprake van unieke stressoren bovenop algemene vormen van stress, maar dit hoeft niet automatisch tot gezondheidsproblemen te leiden (Savin-Williams, 2001). Een mogelijke verklaring voor individuele verschillen is dat protectieve factoren van invloed zijn op de manier waarmee LHB- en SSA-jongeren met de minderheidsstress

omgaan. De aanwezigheid van een zodanige ‘buffer’ kan het risico op negatieve gevolgen van een andere factor doen verdwijnen of verminderen (Kaufman, Baams, & Bos, 2015). Zo doet

(8)

eerder onderzoek vermoeden dat sommige jongeren veerkrachtiger zijn dan anderen (Masten, 2004; Olsson, Bond, Burns, Vella-Brodrick, Sawyer, 2003). Veerkracht wordt omschreven als een normale psychische ontwikkeling onder moeilijke omstandigheden (Fonagy, Steele, Steele, Higgitt, & Target, 1994; Olsson et al., 2003). Dit impliceert dus niet zozeer een onkwetsbaarheid voor stress, maar duidt op het vermogen om te herstellen van negatieve gebeurtenissen (Garmezy, 1991; Herrman et al., 2011). Eén van de determinanten van veerkracht is sociale steun vanuit de omgeving. Een stabiele gezinsomgeving en

ondersteunende relaties blijken beschermende factoren voor een gezonde aanpassing na (langdurige) stress (Afifi & MacMillan, 2011; Friborg, Hjemdal, Rosenvinge, & Martinussen, 2003; Meyer, 2003).

Hoewel steeds meer studies de relatie tussen seksuele oriëntatie en verminderd welzijn laten zien, is er vooralsnog weinig bekend over protectieve factoren die een beschermende werking kunnen hebben tegen dergelijke psychische problemen bij seksuele

minderheidsjongeren (Meyer, 2015). Kennis hierover is van groot belang om jongeren te beschermen in de ontwikkeling van gezondheidsproblemen. Mogelijk kunnen protectieve factoren de verschillen in mentale gezondheid tussen jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en heteroseksuele jongeren verkleinen.

Er zijn echter vooralsnog geen studies die specifiek hebben gekeken naar de rol van sociale steun in het tegengaan van alcohol- en drugsgebruik bij SSA-jongeren. Of de mate van sociale steun van invloed is op de relatie tussen pesten en middelengebruik is bij deze groep aldus onbekend. Sociale steun vanuit de omgeving blijkt wel een belangrijke protectieve factor wanneer gekeken wordt naar de relatie tussen SSA en psychopathologie (Eisenberg & Resnick, 2006; Kaufman, Baams, & Bos, 2015). Seksuele minderheidsjongeren worden thuis echter niet altijd gesteund in hun positie (Felten, Boote, & Emmen, 2015). Bij andere sociale minderheden, zoals etnische groeperingen, maakt ook hun familie deel uit van dezelfde

(9)

minderheidsgroep. Hierdoor ontvangen zij doorgaans meer steun. Bij jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht is deze overeenkomst zelden het geval (Kuyper & Bakker, 2006; Ueno, 2005). Evenzo toont recent onderzoek onder jongeren in Nederland aan dat seksuele minderheidsjongeren ongelukkigerwijs thuis minder met hun zorgen bij hun ouders terechtkunnen en minder steun ervaren vanuit het gezin (Kuyper, 2015). Wanneer gekeken wordt naar LHB- en SSA-jongeren die wel aangeven een hoge mate van sociale steun te ervaren, blijkt deze groep minder last te hebben van psychische problemen dan seksuele minderheidsjongeren die deze steun in mindere mate rapporteren (Doty, Willoughby, Lindahl, & Malik, 2010; Eisenberg & Resnick, 2006; Kwon, 2013).

Ook bij andere risicofactoren kan sociale steun een beschermende rol spelen. Zo blijkt een hogere mate van sociale steun bij seksuele minderheidsjongeren niet alleen samen te hangen met een lagere mate van emotionele problemen, maar heeft steun vanuit de omgeving ook invloed op de relatie tussen afwijzing om reden van de minderheidsstatus en emotionele problemen (Doty et al., 2010). Doty en collega’s tonen aan dat minderheidsstress alleen samenhangt met meer emotionele problematiek onder seksuele minderheidsjongeren, wanneer zij weinig sociale steun ervaren. Ook Bontempo en Augelli (2002) stellen dat sociale steun invloed heeft op de relatie tussen gepest worden en de mentale gezondheid van seksuele minderheidsjongeren. Tevens komt deze belangrijke rol van sociale steun terug wanneer gekeken wordt naar middelengebruik. Derhalve toont onderzoek van Wills, Resko, Ainette en Mendoza (2004) aan dat een hogere mate van sociale steun samenhangt met een lagere mate van middelengebruik. Piko (2000) vindt zelfs een sterkere relatie tussen sociale steun vanuit de thuisomgeving en middelengebruik dan tussen de invloed van leeftijdsgenoten en

middelengebruik. Wellicht zou sociale steun vanuit de thuisomgeving ook bij seksuele minderheidsjongeren een belangrijke factor kunnen zijn in het voorkomen van (overmatig) alcohol- en drugsgebruik.

(10)

Hoewel eerder besproken studies voornamelijk in de Verenigde Staten zijn uitgevoerd, lijkt experimenteren met middelen als alcohol, tabak en softdrugs tevens in Nederland een veelvoorkomend probleem (De Looze & Koning, 2017). De Nederlandse jeugd blijkt zelfs excessief veel alcohol te drinken vergeleken met hun Europese leeftijdsgenoten (Hibell et al., 2004; Van Laar, Monshouwer, & Van den Brink, 2010). Ook het drugsgebruik onder

jongeren is in Nederland bovengemiddeld wanneer vergeleken wordt met andere Europese landen (Drugsbeleid, 2009). Daarbij blijkt de adolescentie een periode waarin een verhoogd risico bestaat voor de start van het gebruiken van middelen (Melchior, Chastang, Goldberg, & Fombonne, 2008; Scholte, Van Lieshout, & Meertens, 2001). Zodoende is verder onderzoek naar de eventuele relatie tussen SSA en middelengebruik onder Nederlandse jongeren cruciaal. Overmatig alcohol- en/of drugsgebruik bij jongeren kan immers veel nadelige

gevolgen hebben. Zo blijkt het gebruik van deze middelen vaak samen te gaan met psychische problemen en gedragsproblemen (Ferdinand et al., 2005; Hemovich, Lac, & Crano, 2011). Tevens is bekend dat problematisch middelengebruik een belangrijke risicofactor is van delinquent gedrag (De Ruiter & Veen, 2006). Omdat het middelengebruik van jongeren op de korte termijn bijdraagt aan een ongezonde leefstijl en op de langere termijn ernstige gedrags- en (psychische) gezondheidsproblemen als gevolg kan hebben, is preventie bij deze doelgroep van belang (Kleinjan & Engels, 2010).

De Huidige Studie

De huidige studie richt zich op de vraag of seksueel aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht samenhangt met middelengebruik vanwege meer ervaringen met pesten (mediatie-effect) en of deze veronderstelde gemedieerde relatie afhankelijk is van de mate van sociale steun vanuit de omgeving (gemodereerde mediatie). Eerst wordt onderzocht of aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht samenhangt met middelengebruik onder jongeren.

(11)

softdrugsgebruik. Verwacht wordt dat naarmate jongeren zich meer aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht, zij meer alcohol drinken en meer softdrugs gebruiken. Vervolgens zal onderzocht worden of negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten de relatie tussen SSA en middelengebruik medieert. Verwacht wordt dat SSA samenhangt met alcohol- en

softdrugsgebruik vanwege een hogere score op pestervaringen. Tot slot zal onderzocht worden of deze veronderstelde gemedieerde relatie verschillend is voor jongeren die een lage mate van sociale steun vanuit hun omgeving ervaren ten opzichte van jongeren die een hoge mate van sociale steun rapporteren. Verwacht wordt dat de sterkte van de veronderstelde gemedieerde relatie van SSA naar middelengebruik via pesten afneemt naarmate de mate van sociale steun toeneemt, en dat de veronderstelde gemedieerde relatie alleen significant is voor adolescenten met een lage score op sociale steun. Zie Figuur 1 voor het conceptueel model.

Methode

Respondenten

Aan het onderzoek namen in totaal 1186 respondenten deel. Echter, 106 respondenten vulden geen vragen in over hun seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht, middelengebruik, negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten, sociale steun en/of vermeldden geen

achtergrondgegevens. Deze 106 respondenten werden niet meegenomen in de verdere

analyses. De definitieve steekproef bestond uit 1080 respondenten. Hiervan rapporteerden 989 adolescenten (83.9%) geen seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en 190 adolescenten (16.1%) wel seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht. Er participeerden 469 jongens (43.4%) en 611 meisjes (56.6%) met een gemiddelde leeftijd van 17.03 jaar (SD = 1.48). Zij volgden onderwijs op verschillende niveaus: 21.7% van hen volgde een opleiding op mbo-niveau 1 tot en met 3, 16.3% op mbo-mbo-niveau 4 en 62.0% op havo/vwo-mbo-niveau. In totaal rapporteerde 87.8% dat hun ouders een westerse etniciteit hadden en 12.2% dat één of beide ouders van niet-westerse afkomst was.

(12)

Procedure

Er zijn 531 scholen voor middelbaar en voortgezet onderwijs door Nederland telefonisch en vervolgens per e-mail benaderd om mee te doen aan het onderzoek. Dit resulteerde in twaalf scholen uit verschillende regio’s in Nederland die meededen aan de huidige studie. De redenen voor scholen om niet te participeren waren voornamelijk dat zij al bezig waren met ander onderzoek of druk waren vanwege de examenperiode.

Vooraf is besloten om een minimale leeftijd van 15 jaar te hanteren bij huidig

onderzoek. Van adolescenten jonger dan zestien jaar zijn de ouders schriftelijk geïnformeerd over het doel van het onderzoek. In de informatiebrief aan de ouders stond het doel van de studie uitgelegd en de vrijwilligheid en anonimiteit van deelname. Ook stond beschreven dat wanneer ouders akkoord gingen met deelname van hun kind aan het onderzoek, zij per e-mail contact op konden nemen met de onderzoekers.

Het afnemen van de papieren vragenlijsten gebeurde in de klas tijdens een lesuur. De onderzoeksassistenten deelden de vragenlijsten uit en legden het doel en het onderwerp van het onderzoek uit. Daarbij werden de leerlingen erop geattendeerd dat deelname aan het onderzoek geheel vrijwillig was en dat de resultaten anoniem verwerkt werden. Het invullen van de vragenlijst duurde ongeveer 15 minuten. Indien gewenst werden onderwerpen uit de vragenlijst na afloop klassikaal nabesproken. Tevens was de docent gedurende de afname aanwezig. De Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam heeft dit onderzoek en de procedure goedgekeurd.

Instrumenten

Seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht. Aangetrokken voelen tot hetzelfde

geslacht werd met één item gemeten. Er was van dit item een jongensversie (‘Sommige jongens voelen zich weleens aangetrokken tot andere jongens. Heb jij weleens

(13)

meisjes voelen zich weleens aangetrokken tot andere meisjes. Heb jij weleens verliefdheidsgevoelens of seksuele gevoelens voor meisjes’). Hierbij moest op een

vijfpuntschaal worden aangegeven in hoeverre dit van toepassing was (1 = helemaal niet, 5 = altijd).

Middelengebruik. De mate van middelengebruik werd gemeten door middel van twee

items. De items werden ingeleid met de zin ‘Sommige jongeren drinken in hun vrije tijd weleens alcohol en/of gebruiken drugs. Wij zijn benieuwd of jij dit ook doet of hebt gedaan.’ Om de mate van alcoholgebruik te bepalen werd gevraagd hoe vaak de respondent in de afgelopen vier weken gedronken had terwijl hij/zij de volgende dag naar school moest. Hierbij moest op een zevenpuntschaal worden aangegeven hoe vaak de respondent dit gedaan had (1 = niet, 7 = iedere dag). Om de mate van softdrugsgebruik vast te stellen werd gevraagd hoe vaak de participant in de afgelopen vier weken softdrugs (wiet/hasj) gebruikt had. Dit moest op een veertienpuntschaal aangegeven worden (1 = ik gebruik geen softdrugs, 14 = 40 of meer keer).

Pesten. In hoeverre adolescenten gepest werden of negatieve ervaringen hebben met

leeftijdsgenoten werd gemeten met vijf items waarbij op een vijfpuntschaal (1 = nooit of bijna nooit, 5 = meerdere keren per week) aangegeven moest worden hoe frequent datgene in het afgelopen schooljaar voorkwam. Een voorbeelditem is: “Hoe vaak kwam het binnen het afgelopen schooljaar voor dat er door een leerling of leerlingen nare dingen tegen jou werden gezegd? Bijvoorbeeld dat je werd uitgescholden, belachelijk werd gemaakt of werd

bedreigd”. Een gemiddelde score van de vijf items werd gemaakt, waarbij een hogere score overeenkomt met een hogere mate van pestervaringen en negatieve ervaringen met

leeftijdsgenoten. De maximale score die behaald kon worden was zodoende 5. De Cronbachs alfa van deze schaal betrof .60.

(14)

Sociale steun. Om de mate van sociale steun vanuit de omgeving te meten werd

gebruikgemaakt van de zeven items van de subschaal ‘Social resources’ van de ‘Resilience Scale for Adults’ (RSA). Voorbeelden van items die bij deze schaal horen zijn ‘Wanneer ik iemand nodig heb, heb ik altijd iemand die mij kan helpen’ en ‘Ik krijg steun van

vrienden/familieleden’ (1 = helemaal niet waar, 5 = helemaal waar). Een gemiddelde score van de zeven items werd gemaakt, waarbij een hogere score overeenkomt met een hogere mate van sociale steun vanuit de omgeving. De maximale score die behaald kon worden betrof 5. De RSA is succesvol gebruikt in eerdere studies (Friborg et al., 2006). De Cronbachs alfa van de gebruikte subschaal van de RSA betrof .84 en bleek daarmee voldoende

betrouwbaar.

Statistische analyses

Om te toetsen of aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht samenhangt met sociaal-demografische gegevens, werd de totale groep in tweeën gedeeld. Adolescenten die aangaven zich ‘een enkele keer’, ‘regelmatig’, ‘vaak’ of ‘altijd’ aangetrokken te voelen tot iemand van hetzelfde geslacht zijn uitsluitend in de descriptieve analyses samengevoegd tot één groep (SSA). Chi-kwadraat toetsen werden gebruikt voor de analyses van categorische variabelen, zoals sekse. Voor de analyse van de continue variabele leeftijd werd gebruikgemaakt van variantieanalyse (ANOVA). In de hoofdanalyses is seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht als continue maat gebruikt. Deze procedure is eveneens in eerder Nederlands onderzoek gebruikt (Van Beusekom, Roodenburg, & Bos, 2012).

Om na te gaan of pesten de relatie tussen aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en middelengebruik medieert, werd een bootstrapping mediatie-analyse gedaan aan de hand van SPSS PROCESS macro (Hayes, 2013). Bootstrapping levert willekeurige steekproeven van de oorspronkelijke data. Mediatie-effecten werden berekend voor iedere willekeurige steekproef. De spreiding van deze effecten werd gebruikt om 95% (bias-gecorrigeerde)

(15)

betrouwbaarheidsintervallen te verkrijgen. Deze intervallen werden gebruikt om na te gaan of het mediatie-effect significant was (i.e., niet de waarde 0 bevatten) (Hayes, 2013).

Vervolgens werd de SPSS PROCESS macro gebruikt om een bootstrapping gemodereerde mediatie-analyse uit te voeren (Hayes, 2013). Hiermee werd bepaald of het mediatie-effect van pesten op de relatie tussen aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en middelengebruik gemodereerd werd door de mate van sociale steun vanuit de omgeving.

Resultaten

Descriptieve analyses

Sociaal-demografische kenmerken en SSA. In Tabel 1 zijn de

sociaal-demografische gegevens van respondenten uit het onderzoek weergegeven. Adolescenten die rapporteren dat zij zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht, blijken niet te verschillen in leeftijd van adolescenten die deze gevoelens niet rapporteren. Wat betreft etnische

achtergrond werd er ook geen verschil gevonden tussen adolescenten met en zonder gevoelens voor hetzelfde geslacht. Voor opleidingsniveau was dit verschil evengoed niet aanwezig. Adolescenten die aangaven zich (weleens) aangetrokken te voelen tot hetzelfde geslacht verschilden wel significant in sekse en religie. Van de adolescenten die deze gevoelens rapporteerden is 71.7% meisje tegenover 53.7% van de adolescenten die deze aantrekking niet deelden. Tevens bleek 12.7% van de adolescenten met gevoelens voor hetzelfde geslacht religieus versus 22.7% van de adolescenten zonder deze gevoelens. Deze twee achtergrondvariabelen zijn daarom als covariaten meegenomen in de hoofdanalyses. Er zal dus gecontroleerd worden voor sekse en religie.

Sekse en pesten, alcoholgebruik, softdrugsgebruik en sociale steun. Zoals getoond

in Tabel 2 bleken er ook verschillen tussen jongens en meisjes in gemiddelde scores op de onderzochte variabelen pesten, alcoholgebruik, softdrugsgebruik en sociale steun vanuit de omgeving. Jongens bleken het afgelopen schooljaar meer negatieve sociale ervaringen gehad

(16)

te hebben met leeftijdsgenoten dan meisjes. Ook bleken jongens in vergelijking met meisjes in de afgelopen vier werken meer alcohol te hebben gedronken en meer softdrugs te hebben gebruikt. Daarentegen rapporteerden meisjes gemiddeld een hogere mate van sociale steun dan jongens, maar dit verschil was niet significant.

Samenhang tussen SSA, pesten, sociale steun en middelengebruik. Pearson r

correlaties werden uitgevoerd om de samenhang tussen de onderzochte variabelen SSA, pesten, sociale steun, alcoholgebruik en softdrugsgebruik te bekijken. Deze zijn getoond in Tabel 2 voor de gehele groep en voor jongens en meisjes afzonderlijk. SSA hing significant samen met pesten, sociale steun en softdrugsgebruik. Adolescenten die een hogere mate van SSA rapporteerden, bleken meer pestervaringen te hebben, minder sociale steun te ervaren en meer softdrugs te gebruiken. Ook bleek er een relatie tussen pesten en sociale steun:

adolescenten die aangaven meer gepest te worden, bleken minder sociale steun te rapporteren. Tevens was er een samenhang tussen softdrugsgebruik en pesten, sociale steun en

alcoholgebruik. Adolescenten die meer softdrugs gebruikten, rapporteerden meer pestervaringen, minder sociale steun en meer alcoholgebruik.

Mediatie-effect van pesten op de relatie tussen SSA en alcoholgebruik

De resultaten van de bootstrapping mediatie-analyse zijn getoond in Figuur 2. Er werd geen direct verband gevonden tussen seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en

alcoholgebruik (p = .647). De relatie tussen SSA en pesten bleek wel significant (p < .001). Een hogere score op SSA hing samen met meer negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten. Gecontroleerd voor sekse en religie werd er geen significant mediatie-effect gevonden van pesten op de relatie tussen SSA en alcoholgebruik (bootstrap 95% CI [-.001, .034]).

Mediatie-effect van pesten op de relatie tussen SSA en softdrugsgebruik

De resultaten van de bootstrapping mediatie-analyse zijn getoond in Figuur 3. Er werd geen direct verband gevonden tussen seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en

(17)

softdrugsgebruik (p = .096). De relatie tussen pesten en het gebruiken van softdrugs was wel significant (p = .005) en in de verwachte richting: meer negatieve ervaringen met

leeftijdsgenoten hing samen met meer softdrugsgebruik. De mediatie-analyse, eveneens gecontroleerd voor sekse en religie, bevestigde dat pesten de relatie tussen aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en softdrugsgebruik medieerde. Het mediatie-effect bleek klein ( = .02, SE = .01, bootstrap 95% CI [.004, .038]). Het effect was in de voorspelde richting: een hogere score op SSA hing samen met meer negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten; en hoe meer pestervaringen adolescenten hadden, des te groter was de kans dat zij softdrugs gebruikten.

Gezien het verband tussen SSA en softdrugsgebruik niet langer significant was wanneer de mediator pesten niet meegenomen werd, kan worden gesteld dat er geen direct verband maar enkel een indirect verband is tussen SSA en softdrugsgebruik. Er is aldus sprake van een volledige mediatie van pestervaringen op de relatie tussen seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en het gebruiken van softdrugs.

Sociale steun als moderator op de mediatie van pesten op de relatie van SSA en

softdrugsgebruik

Een bootstrapping gemodereerde mediatie-analyse werd uitgevoerd om na te gaan of de mate van sociale steun die adolescenten ervaren van invloed is op de gevonden mediatie van pesten op de relatie tussen SSA en softdrugsgebruik. De resultaten van de gemodereerde mediatie-analyse met sociale steun als moderator zijn gepresenteerd in Figuur 4. Een

significant interactie-effect tussen pesten en sociale steun op softdrugsgebruik laat zien dat de relatie tussen pesten en softdrugsgebruik afhankelijk is van de mate van sociale steun vanuit de omgeving die de adolescent ervaart ( = -.05, SE = .02, t = -2.04, p = .042). Een

aanvullende moderatie-analyse toonde dat het gevonden mediatie-effect van pesten op de relatie tussen SSA en softdrugsgebruik afnam naarmate de mate van sociale steun toenam.

(18)

Het gevonden mediatie-effect was aldus sterker voor jongeren die een lage mate van steun rapporteerden ( = .11, SE = .03, t = 3.14, p = .002) dan voor jongeren die een hoge mate van sociale steun rapporteerden ( = .01, SE = .05, t = 0.17, p = .861). Tevens bleek de relatie tussen pesten en softdrugsgebruik alleen significant bij jongeren met een lage mate van sociale steun en niet bij jongeren met een gemiddelde en hoge mate van sociale steun vanuit de omgeving.

Aangezien er geen mediatie-effect van pesten op de relatie tussen SSA en

alcoholgebruik werd gevonden, is dit model niet verder meegenomen. Zodoende zijn er geen andere bootstrapping gemodereerde mediatie-analyses uitgevoerd.

Discussie

In deze studie onder Nederlandse adolescenten werd gevonden dat er verschillen zijn in het aantal pestervaringen, de mate van sociale steun en de mate van softdrugsgebruik tussen adolescenten die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en adolescenten die deze gevoelens niet hebben. Ondanks dat voorafgaand verwacht werd dat SSA-jongeren in vergelijking met heteroseksuele leeftijdsgenoten ook meer alcohol zouden drinken, werd er op dat vlak in de huidige studie geen significant verschil gevonden tussen de twee groepen.

Zoals verwacht hing seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht samen met meer negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten. Deze resultaten zijn in overeenstemming met studies die aantonen dat adolescenten met een seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht meer pestervaringen hebben en bovendien een slechtere kwaliteit van relaties met

leeftijdsgenoten rapporteren dan adolescenten zonder deze gevoelens (Berlan et al., 2010; Toomey & Russell, 2016; Ueno, 2005). Hoewel in eerdere studies onder gepeste LHB- en SSA-jongeren een samenhang met alcoholgebruik gevonden werd (Cochran, Stewart, Ginzler, & Cauce, 2002; Pachankis, Hayzenbuehler, & Starks, 2014), kwam dit in de huidige studie niet naar voren. Wellicht heeft dit te maken met de relatief grote spreiding van leeftijd van

(19)

huidig onderzoek. Zo vond Kuyper (2015) enkel verschillen in alcoholgebruik onder scholieren van elf tot zestien jaar: LHB-scholieren bleken vaker en meer te drinken dan heteroseksuele scholieren. Wanneer gekeken werd naar Nederlandse jongvolwassenen vanaf zestien jaar werden er geen verschillen naar seksuele oriëntatie in het alcoholgebruik

gevonden. Verschillen tussen jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht en heteroseksuele jongeren blijken groter aan het begin van de adolescentie dan aan het eind (Kuyper, 2015; Rosario et al., 2014). Dit komt mogelijk doordat het besef van een seksuele minderheidsstatus meer impact heeft op jonge adolescenten (Kuyper, 2015).

Hoewel er geen direct verband gevonden werd tussen SSA en softdrugsgebruik, bleek er wel een significant indirect effect via de mediator pesten: SSA hangt samen met

softdrugsgebruik vanwege een hogere score op negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten. Er was dus sprake van een volledige mediatie. Dit gevonden mediatie-effect van pesten op de relatie tussen SSA en softdrugsgebruik bleek afhankelijk van hoe respondenten scoorden op sociale steun vanuit de omgeving. Er werd aldus een interactie-effect gevonden tussen negatieve ervaringen met leeftijdsgenoten en sociale steun vanuit de omgeving op de mate van softdrugsgebruik. De sterkte van het mediatie-effect van pesten op de samenhang tussen SSA en softdrugsgebruik nam af naarmate adolescenten meer sociale steun vanuit hun omgeving ontvingen en bleek enkel significant voor adolescenten die een lage mate van sociale steun rapporteerden. Het verband tussen pestervaringen en softdrugsgebruik ging aldus niet op voor SSA-jongeren die een gemiddelde of hoge mate van sociale steun rapporteerden. Dit was in overeenstemming met de verwachting en sluit eveneens aan bij eerdere studies die aantonen dat sociale steun vanuit de omgeving als belangrijke protectieve factor kan dienen tegen het ontwikkelen van probleemgedrag (Klasen et al., 2015).

In tegenstelling tot eerdere studies, waarbij vooral gericht werd op een algemene doelgroep, werd in huidige studie onderzocht of sociale steun ook beschermend werkt voor

(20)

jongeren die zich seksueel aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. In huidige studie bleek het mediatie-effect van pesten enkel significant bij adolescenten die een lage mate van sociale steun rapporteerden. Dit betekent dat er geen verband meer is tussen SSA, pesten en

softdrugsgebruik wanneer adolescenten een gemiddelde of hoge mate van sociale steun vanuit hun omgeving ervaren.

Daarnaast werd gevonden dat meisjes, in vergelijking met jongens, vaker seksuele gevoelens voor hetzelfde geslacht rapporteren. Dit komt overeen met eerdere studies, waarin ditzelfde naar voren kwam (Dempsey, Hillier, & Harrison, 2001; Dickson, Paul, & Herbison, 2003). Daarentegen rapporteerden jongens meer pestervaringen met leeftijdsgenoten te hebben gehad het afgelopen schooljaar dan meisjes. Dit komt eveneens overeen met eerdere bevindingen (Van Beusekom, Roodenburg, & Bos, 2012). Evenzo in overeenstemming met eerdere resultaten (Van Laar, Monshouwer, & Van den Brink, 2010) bleken jongens

vergeleken met meisjes meer alcohol te drinken en meer softdrugs te gebruiken.

Tevens bleek er een relatie tussen SSA en religie. Deze bevinding komt overeen met eerdere studies die aantonen dat de aanvaarding van homoacceptatie minder vanzelfsprekend is onder gelovigen. Zo bleek uit onderzoek van Huijnk (2014) dat hoe religieuzer iemand is, des te negatiever de houding ten aanzien van homoseksualiteit is. Opvallend was dat er in huidige studie geen relatie bleek tussen SSA en etniciteit. Dit resultaat is tegenstrijdig met het onderzoek van Huijnk (2014), waaruit bleek dat homoacceptatie bij niet-westerse allochtonen geringer was dan bij mensen met een westerse afkomst.

De minderheidsstresstheorie van Meyer (1995; 2003) biedt een kader voor de interpretatie van de bevindingen van huidige studie. Deze theorie veronderstelt dat seksuele minderheidsjongeren te maken krijgen met unieke stressoren. Eén van deze specifieke stressoren is ervaringen met negatieve sociale situaties, zoals discriminatie en afwijzing. Uit huidig onderzoek blijkt dat SSA-jongeren inderdaad meer pestervaringen hebben dan

(21)

heteroseksuele leeftijdsgenoten. Deze negatieve ervaringen leiden vervolgens tot stress (Meyer, 1995; Meyer, 2003). Om deze stressgevoelens te hanteren, maken adolescenten gebruik van een minder ontwikkeld scala aan copingstrategieën. Zij proberen de stress op een inadequate manier te hanteren, door bijvoorbeeld gebruik te maken van verdovende middelen (Kuyper, 2015).

Huidige resultaten benadrukken het belang van selectieve preventie. Adolescenten die zich in enige mate aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht, ongeacht of zij zich

identificeren als lesbisch, homoseksueel of biseksueel of niet, hebben een verhoogd risico op softdrugsgebruik. Om de kans op dit risicovolle gedrag te verkleinen, is het cruciaal dat er interventies gericht op deze specifieke doelgroep ontwikkeld, geïmplementeerd en getest op effectiviteit worden. Gezien de adolescentie zowel een belangrijk stadium is met betrekking tot het ontwikkelen van een seksuele identiteit (Bos, Van Beusekom, & Sandfort, 2014) als voor het experimenteren met middelen (Kleinjan & Engels, 2010; Melchior et al., 2008), dienen de interventies zich te richten op de vroege adolescentie, zo niet eerder. Door vroeg in te grijpen kan mogelijk problematisch middelengebruik en ander probleemgedrag, zoals delinquentie, voorkomen worden.

Verder is uit huidige studie gebleken dat sociale steun voor jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht kan beschermen tegen het gebruiken van softdrugs. Dit is eveneens een belangrijke bevinding, aangezien er bij deze kwetsbare doelgroep dus ook gericht moet worden op het vergroten van de sociale steun vanuit de omgeving om probleemgedragingen als softdrugsgebruik en de mogelijke gevolgen hiervan te voorkomen. Bovendien is sociale steun een protectieve factor die van buitenaf relatief

eenvoudig te beïnvloeden is (Asscher, Hermanns, & Dekovic, 2008).

De huidige studie heeft echter een aantal kanttekeningen. Ten eerste was de focus van de studie jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht. Wellicht was dit voor

(22)

sommige scholen een reden om niet deel te nemen aan het onderzoek. Een gevolg hiervan zou zijn dat de scholen die wel participeerden relatief tolerant zijn naar homoseksualiteit.

Mogelijk tonen de gevonden resultaten daardoor een positiever beeld voor SSA-jongeren en geven de resultaten geen representatief beeld van Nederland. Ten tweede zijn de resultaten gebaseerd op zelfrapportages van adolescenten. Bij het invullen van zelfrapportages kunnen jongeren de neiging hebben zichzelf te willen presenteren op een bepaalde, best mogelijke, manier. Dit zogenaamde sociaal wenselijk antwoorden kan de resultaten verstoord hebben (Fisher, 1993). Gezien het relatief liberale klimaat in Nederland ten aanzien van

homoseksualiteit en drugsgebruik, met name van cannabis, is onderrapportage echter niet waarschijnlijk (Huijnk, 2014; Keuzenkamp, 2011; Van Laar, Monshouwer, & Van den Brink, 2010). Daarnaast kan vanwege het cross-sectionele onderzoeksdesign van de huidige studie de eventuele richting van de verbanden niet worden vastgesteld. Er kan aldus enkel gesproken worden van een samenhang en niet uitgegaan worden van causaliteit. Tot slot komt de

verdeling van opleidingsniveau niet overeen met de verdeling van de Nederlandse

maatschappij (CBS, 2016; CBS, 2017). Hierdoor zijn de resultaten niet representatief voor alle Nederlandse adolescenten.

Afgezien van bovenstaande kanttekeningen zijn er ook sterke punten te benoemen. Zo was het aantal participanten in huidig onderzoek ruim voldoende. Een grote steekproef kan de betrouwbaarheid van de bevindingen verhogen (Hoyle, Harris, & Judd, 2002). Daarnaast is er bij zowel de werving als bij de afname van de vragenlijsten een strikt protocol aangehouden. Hierdoor is de kans klein dat de resultaten vertekend zijn doordat er geen sprake is van testleider-bias.

Evengoed zijn er nog aanbevelingen voor vervolgonderzoek. In de toekomst is een multi-informant aanpak gewenst om eventuele bias te voorkomen. Dit zal een onzuivere afspiegeling van de realiteit voorkomen. Daarnaast zal longitudinaal onderzoek moeten

(23)

aantonen of softdrugsgebruik ook daadwerkelijk voorspeld wordt door seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en of deze relatie verklaard wordt door meer pestervaringen. Om beter zicht te krijgen op de relatie tussen SSA en middelengebruik, de invloed van pesten en de rol van sociale steun is het van belang om deze studie te herhalen met meerdere meetmomenten. Dergelijk nader onderzoek zal moeten aantonen of er gesproken kan worden van causaliteit. Kennis hierover kan de verschillen in psychische gezondheid en probleemgedrag tussen SSA-jongeren en heteroseksuele leeftijdsgenoten mogelijk verkleinen of zelfs voorkomen.

Concluderend kan worden gesteld dat, zelfs in een land waar een relatief tolerant klimaat heerst ten opzichte van homoseksualiteit (Huijnk, 2014; Keuzenkamp, 2011), seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht bij adolescenten nog altijd samenhangt met meer negatieve sociale ervaringen. Een hogere mate van softdrugsgebruik is bij SSA-jongeren mogelijk een resultaat van deze pestervaringen. Sociale steun vanuit de omgeving kan hiertegen

beschermen. Huidig onderzoek suggereert dat pestervaringen van SSA-jongeren niet

samenhangt met softdrugsgebruik wanneer er sprake is van een gemiddelde of hoge mate van sociale steun. Deze bevindingen zijn van groot belang voor de pedagogiek. Op grond van deze resultaten kan worden verondersteld dat er, kort samengevat, op drie aspecten gericht moet worden. Ten eerste het veranderen van negatieve attitudes ten aanzien van

homoseksualiteit, zodat jongeren die zich aangetrokken voelen tot hetzelfde geslacht minder negatieve sociale situaties vanwege hun seksualiteit ervaren. Een homovriendelijk

schoolklimaat is zodoende zeer urgent. Ten tweede moet er ingezet worden op sociale steun vanuit de omgeving bij seksuele minderheidsjongeren. Het ontbreken van deze protectieve factor kan namelijk softdrugsgebruik tot gevolg hebben. Tot slot kan op basis van huidige bevindingen geconcludeerd worden dat drugspreventieprogramma’s zich in het bijzonder moeten richten op SSA-jongeren, aangezien zij dergelijke verdovende middelen mogelijk gebruiken vanuit onzekerheid of ervaren stigma.

(24)

Abstract

The current study assessed whether bullying accounts for the relationship between same sex attraction and substance use (alcohol and drug use) in a sample of 1086 Dutch adolescents (boys: n = 469) with a mean age of 17.03 years old (SD = 1.48). The current study also explored whether this hypothesized mediation differs by adolescents who report social support. Data were collected by paper-and-pencil questionnaires at twelve high schools located in the Netherlands. Analysis indicated that same sex attraction was not related to alcohol use. Mediation analysis indicated that same sex attraction was related to drug use fully via bullying. Moderated mediation analysis further showed that the mediation role of bullying varied according to levels of social support. The mediation effects decreased in magnitude when levels of social support increased and were significant only for adolescents who reported a low level of social support. These findings emphasize the importance of research and school-level interventions to focus on factors that promote acceptance of same sex attraction and the social support of same sex attracted adolescents.

Keywords: same sex attraction, adolescents, bullying, social support, alcohol and drug use

(25)

Referenties

Afifi, T. O., & MacMillan, H. L. (2011). Resilience following child maltreatment: A review of protective factors. The Canadian Journal of Psychiatry, 56(5), 266-272.

doi:10.1177/070674371105600505

Akker, A. (2013). De relatie tussen copingstijl en middelengebruik en de invloed van sociale steun, negatieve levensgebeurtenissen, executieve functies en emotieregulatie op dit verband. Verkregen van http://hdl.handle.net/1887/22886

Asscher, J., Hermanns, J., & Dekovic, M. (2008). Behoefte aan opvoedingsondersteuning van ouders van jonge kinderen. Pedagogiek, 28(2), 114-127. Verkregen van

http://www.ingentaconnect.com/content/aup/pedagog

Berlan, E. D., Corliss, H. L., Field, A. E., Goodman, E., & Austin, S. B. (2010). Sexual orientation and bullying among adolescents in the growing up today study. Journal of Adolescent Health, 46(4), 366-371. doi:10.1016/j.jadohealth.2009.10.015

Bontempo, D. E., & d’Augelli, A. R. (2002). Effects of at-school victimization and sexual orientation on lesbian, gay, or bisexual youths’ health risk behavior. Journal of Adolescent Health, 30(5), 364-374. doi:0.1016/S1054-139X(01)00415-3 Bos, H., & Sandfort, T. (2015). Gender nonconformity, sexual orientation, and Dutch

adolescents’ relationship with peers. Archives of Sexual Behavior, 44(5), 1269-1279. doi:10.1007/s10508-014-0461-5

Bos, H. M. W., Sandfort, T. G. M., de Bruyn, E. H., & Hakvoort, E. M. (2008). Same-sex attraction, social relationships, psychosocial functioning, and schoolperformance in young adolescents. Developmental Psychology, 44(1), 59-68.

(26)

Bos, H., Van Beusekom, G., & Sandfort, T. (2016). Drinking motives, alcohol use, and sexual attraction in youth. The Journal of Sex Research, 53(3), 309-312.

doi:10.1080/00224499.2015.1020355

Bos, H., Van Beusekom, G., & Sandfort, T. (2014). Sexual attraction and psychological adjustment in Dutch adolescents: Coping style as a mediator. Archives of Sexual Behavior, 43(8), 1579-1588. doi:10.1007/s10508-014-0308-0

Centraal Bureau voor de Statisiek (2016). Verkregen van http://statline.cbs.nl/StatWeb/ publication/?PA=71450ned

Centraal Bureau voor de Statistiek (2017). Verkregen van http://statline.cbs.nl/StatWeb/ publication/?PA=80040ned

Clarke, A. T. (2006). Coping with interpersonal stress and psychological health among children and adolescence: A meta-analysis. Journal of Youth and Adolescence, 35, 11–24. doi:10.1007/s10964-005-9001-.

Cochran, B. N., Stewart, A. J., Ginzler, J. A., & Cauce, A. M. (2002). Challenges faced by homeless sexual minorities: Comparison of gay, lesbian, bisexual, and transgender homeless adolescents with their heterosexual counterparts. American Journal of Public Health, 92(5), 773-777. doi:10.2105/AJPH.92.5.773

Collier, K. L., van Beusekom, G., Bos, H. M., & Sandfort, T. G. (2013). Sexual orientation and gender identity/expression related peer victimization in adolescence: A systematic review of associated psychosocial and health outcomes. Journal of Sex

Research, 50(3), 299-317. doi:10.1080/00224499.2012.750639

Cooper, M. L., Russell, M., & George, W. H. (1988). Coping, expectancies, and alcohol abuse: A test of social learning formulations. Journal of Abnormal Psychology, 97(2), 218-230. doi:10.1037/0021-843X.97.2.218

(27)

Cooper, M. L., Russell, M., Skinner, J. B., Frone, M. R., & Mudar, P. (1992). Stress and alcohol use: Moderating effects of gender, coping, and alcohol expectancies. Journal of Abnormal Psychology, 101(1), 139-152. doi:10.1037/0021-843X.101.1.139 D’augelli, A. R. (2002). Mental health problems among lesbian, gay, and bisexual youths

ages 14 to 21. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 7(3), 433-456. doi:10.1177/1359104502007003010

D’Augelli, A. R., Hershberger, S. L., & Pilkington, N. W. (2001). Suicidality patterns and sexual orientationrelated factors among lesbian, gay, and bisexual youths. Suicide and Life-Threatening Behavior, 31, 250-265. doi:10.1521/suli.31.3.250.24246

De Looze, M., & Koning, I. (2017). Alcoholgebruik bij jongeren in Nederland. Justitiële Verkenningen, 6(43). doi:10.5553/JV/016758502017043001006

De Ruiter, C., & Veen, V. C. (2006). Voorkomen van recidive bij geweldsdelinquenten: Wat werkt. Directieve Therapie, 26(2), 51-60. doi:10.1007/BF03060411

Dempsey, D., Hillier, L., & Harrison, L. (2001). Gendered (s)explorations among same-sex attracted young people in Australia. Journal of Adolescence, 24(1), 67-81.

doi:10.1006/jado.2000.0363

Dickson, N., Paul, C., & Herbison, P. (2003). Same-sex attraction in a birth cohort: Prevalence and persistence in early adulthood. Social Science & Medicine, 56(8), 1607-1615. doi:10.1016/S0277-9536(02)00161-2

Doty, N. D., Willoughby, B. L., Lindahl, K. M., & Malik, N. M. (2010). Sexuality related social support among lesbian, gay, and bisexual youth. Journal of Youth and Adolescence, 39(10), 1134-1147. doi:10.1007/s10964-010-9566-x

Drugsbeleid, A. (2009). Verslavingsproblematiek jongeren verknoopt met ander deviant gedrag. Verslaving, 5(3), 19-28. doi:10.1007/BF03081445

(28)

Eisenberg, M. E., & Resnick, M. D. (2006). Suicidality among gay, lesbian and bisexual youth: The role of protective factors. Journal of Adolescent Health, 39(5), 662-668. doi:10.1016/j.jadohealth.2006.04.024

Felten, H., Boote, M., & Emmen, M. (2015). Thuisloze LHBT’s: een onzichtbare en dubbele risicogroep. Pleidooi voor onderzoek naar thuisloze lesbische, homo-, bi-en

transgenderjongeren. Pedagogiek, 35(2), 227-240. doi:10.5117/PED2015.2.FELT Ferdinand, R. F., Sondeijker, F., Van der Ende, J., Selten, J., Huizink, A., & Verhulst, F. C.

(2005). Cannabis use predicts future psychotic symptoms, and vice versa. Addiction, 100(5), 612-618. doi:10.1111/j.1360-0443.2005.01070.x

Fisher, R. J. (1993). Social desirability bias and the validity of indirect questioning. Journal of Consumer Research, 20(2), 303-315. doi:10.1086/209351

Folkman, S. (2013). Stress: Appraisal and coping. Encyclopedia of Behavioral Medicine, 1913-1915. doi:10.1007/978-1-4419-1005-9_215

Friborg, O., Hjemdal, O., Rosenvinge, J. H., & Martinussen, M. (2003). A new rating scale for adult resilience: What are the central protective resources behind healthy

adjustment?. International Journal of Methods in Psychiatric Research, 12(2), 65-76. doi:10.1002/mpr.143

Friborg, O., Hjemdal, O., Rosenvinge, J. H., Martinussen, M., Aslaksen, P. M., & Flaten, M. A. (2006). Resilience as a moderator of pain and stress. Journal of Psychosomatic Research, 61(2), 213-219. doi:10.1016/j.jpsychores.2005.12.007

Friedman, M. S., Marshal, M. P., Guadamuz, T. E., Wei, C., Wong, C. F., Saewyc, E. M., & Stall, R. (2011). A meta-analysis of disparities in childhood sexual abuse, parental physical abuse, and peer victimization among sexual minority and sexual nonminority individuals. American Journal of Public Health, 101(8), 1481-1494.

(29)

Frost, D. M. (2013). Stigma and intimacy in same-sex relationships: A narrative approach. Qualitative Psychology, 1, 49-61. doi:10.1037/2326-3598.1.S.49

Gattis, M. N., Sacco, P., & Cunningham-Williams, R. M. (2012). Substance use and mental health disorders among heterosexual identified men and women who have same-sex partners or same-sex attraction: Results from the National Epidemiological Survey on Alcohol and Related Conditions. Archives of Sexual Behavior, 41(5), 1185-1197. doi:10.1007/s10508-012-9910-1

Ginzler, J. A., Garrett, S. B., Baer, J. S., & Peterson, P. L. (2007). Measurement of negative consequences of substance use in street youth: An expanded use of the Rutgers Alcohol Problem Index. Addictive Behaviors, 32(7), 1519-1525.

doi:10.1016/j.addbeh.2006.11.004

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A regression-based approach. New York, NY: Guilford Press.

Hemovich, V., Lac, A., & Crano, W. D. (2011). Understanding early-onset drug and alcohol outcomes among youth: The role of family structure, social factors, and interpersonal perceptions of use. Psychology, Health & Medicine, 16(3), 249-267.

doi:10.1080/13548506.2010.532560

Hegna, K., & Rossow, I. (2007). What's love got to do with it? Substance use and social integration for young people categorized by same-sex experience and attractions. Journal of Drug Issues, 37(2), 229-255. doi:10.1177/002204260703700201 Herrman, H., Stewart, D. E., Diaz-Granados, N., Berger, E. L., Jackson, B., & Yuen, T.

(2011). What is resilience?. The Canadian Journal of Psychiatry, 56(5), 258-265. doi:10.1177/070674371105600504

Hibell, B., Andersson, B., Bjarnason, T., Ahlström, S., Balakireva, O., Kokkevi, A., & Morgan, M. (2004). The ESPAD report 2003. The Swedish Council for Information

(30)

on Alcohol and Other Drugs (CAN), Council of Europe, Co-operation Group to Combat Drug Abuse and Illicit Trafficking in Drugs (Pompidou Group).

Hoyle, R. H., Harris, M. J., & Judd, C. M. (2002). Research methods in social relations. Thomson Learning.

Huijnk, W. (2014). De acceptatie van homoseksualiteit door etnische en religieuze groepen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Verkregen van

http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2014

Kaufman, T., Baams, L., & Bos, H. (2015). Communicatie met ouders en vrienden als buffer tegen symptomen van angst en depressie voor same-sex attracted jongeren.

Pedagogiek, 35(2), 128-145. doi:10.5117/PED2015.2.KAUF

Keuzenkamp, S. (2011). Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland 2011. Sociaal en Cultureel Planbureau. Verkregen van https://www.narcis.nl/publication/RecordID/ oai:scp.nl:1aa58659-a308-46fb-b1d4-64f9cc4cfaef

King, M., McKeown, E., Warner, J., Ramsay, A., Johnson, K., Cort, C., ... & Davidson, O. (2003). Mental health and quality of life of gay men and lesbians in England and Wales. The British Journal of Psychiatry, 183(6), 552-558. Verkregen van http://bjp.rcpsych.org/content/bjprcpsych/183/6/552.full.pdf

Klasen, F., Otto, C., Kriston, L., Patalay, P., Schlack, R., Ravens-Sieberer, U., & Bella Study Group. (2015). Risk and protective factors for the development of depressive

symptoms in children and adolescents: Results of the longitudinal BELLA study. European Child & Adolescent Psychiatry, 24(6), 695-703.

doi:10.1007/s00787-014-0637-5

Kleinjan, M., & Engels, R. C. (2010). Universele preventie van middelengebruik onder jongeren. Kind & Adolescent, 31(4), 221-233. doi:10.1007/s12453-010-0723-5

(31)

Kuntsche, E., Knibbe, R., Gmel, G., & Engels, R. (2005). Why do young people drink? A review of drinking motives. Clinical Psychology Review, 25(7), 841-861.

doi:10.1016/j.cpr.2005.06.002

Kuyper, L. (2015). Jongeren en seksuele oriëntatie. Opvattingen over en ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en heteroseksuele jongeren. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Verkregen van http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/ Publicaties_2015/Jongeren_en_seksuele_ori_ntatie

Kuyper, L., & Bakker, F. (2006). De houding ten opzichte van homoseksualiteit. Sociaal en Cultureel Planbureau. Verkregen van http://www.narcis.nl/publication/RecordID /oai:scp.nl:bde181d0-9618-453a-ab14-5cc5f4bd75fc

Kuyper, L., & Fokkema, T. (2011). Minority stress and mental health among Dutch LGBs: Examination of differences between sex and sexual orientation. Journal of Counseling Psychology, 58(2), 222-233. doi:10.1037/a0022688

Kwon, P. (2013). Resilience in lesbian, gay, and bisexual individuals. Personality and Social Psychology Review, 17(4), 371-383. doi:10.1177/1088868313490248

Lick, D. J., Durso, L. E., & Johnson, K. L. (2013). Minority stress and physical health among sexual minorities. Perspectives on Psychological Science, 8(5), 521-548.

doi:10.1177/1745691613497965

Lock, J., & Steiner, H. (1999). Relationships between sexual orientation and coping styles of gay, lesbian, and bisexual adolescents from a community high school. Journal of the Gay and Lesbian Medical Association, 3, 77–82. doi:10.1023/A:1022235910749. Marshal, M. P., Friedman, M. S., Stall, R., King, K. M., Miles, J., Gold, M. A., ... & Morse, J.

Q. (2008). Sexual orientation and adolescent substance use: A meta‐analysis and methodological review. Addiction, 103(4), 546-556.

(32)

Masten, A. S. (2004). Regulatory processes, risk, and resilience in adolescent development Annals of the New York Academy of Sciences, 1021(1), 310-319.

doi:10.1196/annals.1308.036

McCabe, S. E., Hughes, T. L., Bostwick, W. B., West, B. T., & Boyd, C. J. (2009). Sexual orientation, substance use behaviors and substance dependence in the United States. Addiction, 104(8), 1333-1345. doi: 10.1111/j.1360-0443.2009.02596.x

Melchior, M., Chastang, J. F., Goldberg, P., & Fombonne, E. (2008). High prevalence rates of tobacco, alcohol and drug use in adolescents and young adults in France: results from the GAZEL Youth study. Addictive behaviors, 33(1), 122-133.

doi:10.1016/j.addbeh.2007.09.009

Meyer, I. H. (1995). Minority stress and mental health in gay men. Journal of Health and Social Behavior, 36(1), 38-56. Verkregen van http://www.jstor.org/stable/

Meyer, I. H. (2003). Prejudice, social stress, and mental health in lesbian, gay, and bisexual populations: Conceptual issues and research evidence. Psychological Bulletin, 129(5), 674-697. doi:10.1037/0033-2909.129.5.674

Meyer, I. H. (2015). Resilience in the study of minority stress and health of sexual and gender minorities. Psychology of Sexual Orientation and Gender Diversity, 2(3), 209-213. doi:10.1037/sgd0000132

Miller, L. R., & Grollman, E. A. (2015). The social costs of gender nonconformity for transgender adults: Implications for discrimination and health. Sociological Forum, 30(3), 809-831. doi:10.1111/socf.12193

Neal, D. J., Corbin, W. R., & Fromme, K. (2006). Measurement of alcohol-related

consequences among high school and college students: Application of item response models to the Rutgers Alcohol Problem Index. Psychological Assessment, 18(4), 402-414. doi:10.1037/1040-3590.18.4.402

(33)

Olsson, C. A., Bond, L., Burns, J. M., Vella-Brodrick, D. A., & Sawyer, S. M. (2003). Adolescent resilience: A concept analysis. Journal of Adolescence, 26(1), 1-11. doi:10.1016/S0140-1971(02)00118-5

Pachankis, J. E., Hatzenbuehler, M. L., & Starks, T. J. (2014). The influence of structural stigma and rejection sensitivity on young sexual minority men's daily tobacco and alcohol use. Social Science & Medicine, 103, 67-75.

doi:10.1016/j.socscimed.2013.10.005

Piko, B. (2000). Perceived social support from parents and peers: which is the stronger predictor of adolescent substance use?. Substance Use & Misuse, 35(4), 617-630. doi:10.3109/10826080009147475

Ploegmakers-Burg, M., & Stortelder, F. (2008). De adolescentie als reorganisatiefase. Tijdschrift voor Psychotherapie, 34(3), 169-185. doi:10.1007/BF03078419

Robinson, J. P., & Espelage, D. L. (2012). Bullying explains only part of LGBTQ– heterosexual risk disparities: Implications for policy and practice. Educational Researcher, 41(8), 309-319. doi:10.3102/0013189X12457023

Robinson, J. P., Espelage, D. L., & Rivers, I. (2013). Developmental trends in peer victimization and emotional distress in LGB and heterosexual youth. Pediatrics, 131(3), 423-430. doi:10.1542/peds.2012-2595

Rosario, M., Reisner, S. L., Corliss, H. L., Wypij, D., Frazier, A. L., & Austin, S. B. (2014). Disparities in depressive distress by sexual orientation in emerging adults: The roles of attachment and stress paradigms. Archives of Sexual Behavior, 43(5), 901-916.

doi:10.1007/s10508-013-0129-6

Savin-Williams, R. C. (2001). A critique of research on sexual-minority youths. Journal of Adolescence, 24(1), 5-13. doi:10.1006/jado.2000.0369

(34)

Savin-Williams, R. C. (2009). The new gay teenager (Vol. 3). Harvard University Press. Verkregen van https://books.google.nl/books

Scholte, R. H., van Lieshout, C. F., & Meertens, C. (2001). Indicatoren van ontwikkeling bij adolescenten. Kind & Adolescent, 22(1), 1-14. doi:10.1007/BF03060786

Soyez, V. (2006). Sociale steun voor drugverslaafden in behandeling: Het belang van het betrekken van verschillende subgroepen. Verslaving: Tijdschrift over

Verslavingsproblematiek, 2(4), 22-36. Verkregen van https://biblio.ugent.be/publication/999160/file/6829796.pdf

Steinberg, L., Dahl, R., Keating, D., Kupfer, D. J., Masten, A. S., & Pine, D. S. (2006). The study of developmental psychopathology in adolescence: Integrating affective neuroscience with the study of context. Developmental Psychopathology: Developmental Neuroscience, 2(2), 710-741.

Toomey, R. B., & Russell, S. T. (2016). The role of sexual orientation in school-based victimization: A meta-analysis. Youth & Society, 48(2), 176-201.

doi:10.1177/0044118X13483778

Topper, L. R., Castellanos-Ryan, N., Mackie, C., & Conrod, P. J. (2011). Adolescent bullying victimisation and alcohol-related problem behaviour mediated by coping drinking motives over a 12month period. Addictive Behaviors, 36(1), 6-13.

doi:10.1016/j.addbeh.2010.08.016

Trocki, K. F., Drabble, L. A., & Midanik, L. T. (2009). Tobacco, marijuana, and sensation seeking: Comparisons across gay, lesbian, bisexual, and heterosexual groups. Psychology of Addictive Behaviors, 23(4), 620-631. doi:10.1037/a0017334

Ueno, K. (2005). Sexual orientation and psychological distress in adolescence: Examining interpersonal stressors and social support processes. Social Psychology Quarterly, 68(3), 258-277. doi:10.1177/019027250506800305

(35)

Van Bergen, D. D., Bos, H. M., Van Lisdonk, J., Keuzenkamp, S., & Sandfort, T. G. (2013). Victimization and suicidality among Dutch lesbian, gay, and bisexual

youths. American Journal of Public Health, 103(1), 70-72. doi:10.2105/AJPH.2012.300797

Van Beusekom, G., Roodenburg, S. C., & Bos, H. M. (2012). De rol van seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en gender nonconformiteit in relaties van adolescenten met leeftijdgenoten. Kind & Adolescent, 4(33), 251-263. doi:10.1007/s12453-012-0031-3 Van Laar, M., Monshouwer, K., & Van den Brink, W. (2010). Roken, drinken en blowen

door de Nederlandse jeugd. Kind en Adolescent, 31(4), 204-220. doi:10.1007/s12453-010-0722-6.

Williams, T., Connolly, J., Pepler, D., & Craig, W. (2005). Peer victimization, social support, and psychosocial adjustment of sexual minority adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 34(5), 471-482. doi:10.1007/s10964-005-7264-x

Wills, T. A., Resko, J. A., Ainette, M. G., & Mendoza, D. (2004). Role of parent support and peer support in adolescent substance use: A test of mediated effects. Psychology of Addictive Behaviors, 18(2), 122-134. doi:10.1037/0893-164X.18.2.122

Wilson, B. D., Jordan, S. P., Meyer, I. H., Flores, A. R., Stemple, L., & Herman, J. L. (2017). Disproportionality and disparities among sexual minority youth in custody. Journal of Youth and Adolescence, 46(7), 1547-1561. doi:10.1007/s10964-017-0632-5

(36)

Bijlagen Bijlage 1. Tabellen

Tabel 1

Sociaal-demografische gegevens van adolescenten met en zonder seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht Seksuele aantrekking tot

hetzelfde geslacht Ja Nee Totaal X2/F p Geslacht (%, n) Jongen Meisje Leeftijd M SD 28.3%, 49 46.3%, 420 71.7%, 124 53.7%, 487 17.21 17.00 1.64 1.45 43.3%, 469 56.6%, 611 17.04 1.48 8.53 1.22 .000 .299 Etniciteit (%, n) Westers Niet-westers 91.9%, 159 87.0%, 789 8.1%, 14 13.0%, 118 87.8%, 948 12.2%, 132 1.09 .359 Opleidingsniveau (%, n) Laag: mbo-niveau 1, 2, 3 Midden: mbo-niveau 4 Hoog: havo/vwo 22.5%, 39 21.5%, 195 17.3%, 30 16.1%, 146 60.1%, 104 62.4% 566 21.7%, 234 16.3%, 176 62.0%, 670 1.60 .171 Religie (%, n) Wel religieus Niet-religieus 12.7%, 22 22.7%, 242 87.3%, 151 73.3%, 665 24.4%, 164 75.6%, 816 4.67 .001

(37)

Tabel 2

Gemiddelde score (M), standaarddeviatie (SD) en correlaties tussen de onderzochte variabelen SSA, pesten, sociale steun, alcoholgebruik en softdrugsgebruik

Variabelen M SD 1 2 3 4 5 Gehele groep 1. SSAa 1.29 0.80 - 2. Pestena 1.24 0.43 .179** - 3. Sociale steuna 4.33 0.52 -.143** -.241** - 4. Alcohola 1.50 0.96 .031 .063** -.017 - 5. Softdrugsa 1.63 2.08 .067* .103** -.066* .259** - Jongens 1. SSA 1.24 0.81 - 2. Pesten 1.27 0.49 .274** - 3. Sociale steun 4.32 0.51 -.096* -.215** - 4. Alcohol 1.58 1.04 .022 .122** .000 - 5. Softdrugs 1.97 2.58 .060 .111* -.032 .308** - Meisjes 1. SSA 1.33 0.78 - 2. Pesten 1.22 0.38 .092* - 3. Sociale steun 4.33 0.53 -.181** .269** - 4. Alcohol 1.44 0.89 .048 -.011 -.030 - 5. Softdrugs 1.36 1.55 .103* .076 -.109** .178** - aSSA: 1 = laag, 5 = hoog; pesten: 1 = laag, 5 = hoog; sociale steun: 1 = laag, 5 = hoog; alcoholgebruik: 1 = laag, 7 = hoog; softdrugsgebruik: 1 = laag, 14 = hoog.

(38)

Bijlage 2. Figuren

Figuur 1. Conceptueel model. Sociale steun als moderator op het gemedieerde model van pesten op de relatie tussen SSA en middelengebruik

(39)

Figuur 2. Resultaten van de bootstrapping mediatie-analyse voor pesten als mediator op de relatie tussen SSA en alcoholgebruik

(40)

Figuur 3. Resultaten van de bootstrapping mediatie-analyse voor pesten als mediator op de relatie tussen SSA en softdrugsgebruik

(41)

Figuur 4. Bootstrapping gemodereerde mediatie-analyseresultaten voor sociale steun op de gemedieerde relatie tussen SSA en softdrugsgebruik

(42)

Bijlage 3. Vragenlijst

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit onderzoek tracht meer inzicht te verwerven over hoe volwassen hartrevalidanten sociale steun waarnemen en welke relaties er liggen tussen sociale steun en andere

f b was varied from on average one feedback connection per output unit to full feedback connectivity, and the reservoir was changed from on average one recurrent projection in total

What is the (personal) appreciation of the involved actors in the process of adaptive reuse in regards to church buildings and to what extent does the personal background

As we want to check whether firm-characteristics, such as growth and board size, but also financial characteristics, such as performance, the investment horizon, and the level

Three sets of imagery from WorldView2, Landsat and MODIS, and three VIs including the Normalized Difference Vegetation Index (NDVI), Enhanced Vegetation Index (EVI) and

For the second research question regarding factors in fluencing data use, we conducted multi- level analyses to determine the extent to which data use for accountability, data use

In section 4.2 it was shown that a supramolecular complex with a dipeptide containing two adjacent histidine residues acting as an anchoring site for phosphorus sulfonamide ligand

The second model explains no additional variance in brand loyalty (R 2 =0.433). This indicates that the interaction effect has no significant impact on the variance in