• No results found

Romeinse en vroegmiddeleeuwse sporen in de dorpskern van Lemberge (Merelbeke, prov. Oost-Vlaanderen) 2011. Archeologisch onderzoek naar aanleiding van een vondstmelding in de Burgemeester Maenhautstraat.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Romeinse en vroegmiddeleeuwse sporen in de dorpskern van Lemberge (Merelbeke, prov. Oost-Vlaanderen) 2011. Archeologisch onderzoek naar aanleiding van een vondstmelding in de Burgemeester Maenhautstraat."

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

 

   

Intern rapport Onroerend Erfgoed

Romeinse en vroegmiddeleeuwse sporen in de dorpskern van Lemberge

(Merelbeke, prov. Oost-Vlaanderen) 2011.

Archeologisch onderzoek naar aanleiding van een vondstmelding in de Burgemeester Maenhautstraat.

   

   

Terreinwerk & rapportage

Vera Ameels, Koen De Groote & Jan Moens

(2)

Administratieve gegevens:

Provincie: Oost-Vlaanderen Gemeente: Merelbeke - Lemberge Adres: Burgemeester Maenhautstraat

Kadaster: Afdeling: 3 Sectie: A

Percelen: 240 E5 en 241 A

Opgraving  Prospectie  Vergunningsnummer: 2011/257

Datum vergunning: 07/07/2011 Naam aanvrager: Ameels Vera

Naam site: Lemberge - Burgemeester Maenhautstraat

Lambertcoördinaten (Lambert 2008): X= 108.185, Y= 185.712

Verantwoordelijke uitgever: Sonja Vanblaere

Agentschap Onroerend Erfgoed

Phoenixgebouw

Koning Albert II-laan 19, bus 5 1210 Brussel

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Copyright reserved. No part of this publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.

(3)

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 4

2 Situering van het projectgebied ... 5

3 Archeologische gegevens ... 7

3.1 Inleiding ... 7

3.2 Romeinse brandrestengraven ... 8

3.3 Vroegmiddeleeuwse kuilen ... 13

 

4 Besluit ... 16

5 Bibliografie ... 17

6 Bijlagen ... 18

 

Bijlage 1 - Graf 1

Bijlage 2 - Graf 2

Bijlage 3 - Graf 3

Bijlage 4 - Graf 4

Bijlage 5 - Graf 5

Bijlage 6 - Graf 6

Bijlage 7 - Kuil 1

Bijlage 8 - Kuil 2

Bijlage 9 - Inventaris vondsten en contexten

Bijlage 10 - Inventaris zeefstalen

(4)

1 Inleiding

In de loop van de zomer van 2011 werd door één van de leden van ArchEoMe, de commissie voor archeologisch erfgoed Merelbeke, een vondstmelding gedaan bij het Agentschap Onroerend Erfgoed. Het ging om een hoeveelheid aardewerk in prehistorische techniek die werd aangetroffen op de percelen van een pas aangelegde verkaveling in de Merelbeekse deelgemeente Lemberge, in een zijstraat van de Burgemeester Maenhautstraat (Fig. 1). Van 18 tot 25 juli en van 13 tot en met 19 september werd op de terreinen van de nieuw aangelegde woonwijk een beperkt archeologisch onderzoek uitgevoerd.

(5)

2 Situering van het projectgebied

De percelen situeren zich ongeveer 100 meter ten oosten van de dorpskerk op het hoogste punt (32,5 m TAW) (Fig. 2) van een zuidwest-noordoost verlopende zandleemrug (Fig. 3). Deze rug wordt in het zuidoosten begrensd door de Molenbeek of Gondebeek (Fig. 4).

Fig. 2 Topografische kaart met de situering van het onderzoek (rode driehoek).

(6)
(7)

3 Archeologische gegevens

3.1 Inleiding

In een eerste fase werden verspreid over de percelen zes proefsleuven aangelegd. Hierbij werd duidelijk dat de ceramiek in prehistorische techniek afkomstig was uit recent op het terrein aangevoerde grond. In één van de sleuven werden evenwel twee Romeinse brandrestengraven aangesneden en in een tweede proefsleuf kwam een kuil met tegulae en

imbrexfragmenten aan het licht. Hierop aansluitend werd een vlak van ongeveer 20 bij 25 m

opengelegd (Fig. 5).

(8)

3.2 Romeinse brandrestengraven

In het oostelijk gedeelte van het opgravingsvlak situeerde zich een cluster van zes brandrestengraven uit de Romeinse periode (Fig. 6-7).

Fig. 6 Situering van de Romeinse brandrestengraven (1-6) en de vroegmiddeleeuwse kuilen (A: kuil 1 – B: kuil 2).

(9)

Graf 1

Een eerste brandrestengraf betreft een noordwest-zuidoost georiënteerd 2 meter lange en 0,75 meter brede kuil die op haar diepste punt 0,45 meter diep bewaard was (Fig. 6: 1.). Stratigrafisch bestond deze kuil uit een laag geremanieerde moederbodem, waarop zich een ongeveer 10 centimeter dik houtskoolpakket bevond waarin verspreid enkele minuscule stipjes verbrand bot zaten. De houtskoolrijke laag werd afgedekt door een beigebruin zandleempakket met verspreide beige zandstippen en kleine houtskoolbrokjes. Dit crematiegraf bevatte geen bijgaven (Bijlage 1). In de houtskoolrijke lens bevonden zich wel vijf nagels en één klein niet te identificeren sterk gecorrodeerd ijzeren voorwerp alsook een aantal silicaslakjes (Tabel 1).

Graf 2

Brandrestengraf 2 situeerde zich ongeveer anderhalve meter ten noorden van het eerste graf en had eenzelfde noordwest-zuidoost oriëntatie (Fig. 6: 2). De kuil was slechts 18 centimeter diep bewaard, had een lengte van 1,30 meter en een breedte van 1,05 meter. De onderste laag uit de kuilvulling bestond uit licht heterogene bruinbeige zandleem. Hierop volgde een ongeveer 6 centimeter dik houtskoolpakket dat afgedekt werd door een licht heterogeen bruin zandleempakket met verspreide beige zandstippen en houtskoolspikkels. Tegen de zuidwestelijke wand van de kuil aan was op de bodem van de kuil een deksel gedeponeerd (Bijlage 2; Tabel 1).

Het betreft een conische deksel met een 17 cm brede diameter en een hoogte van 9 cm. De ronde greep heeft een concave bovenzijde die vier doorboringen vertoont. Op de dekselwand situeren zich onder de dekselgreep twee concentrische cirkels van doorboringen. Vanop het niveau van de onderste reeks gaatjes verlopen smalle, korte gladdingslijntjes in de richting van de dekselbasis.

Graf 3

Op minder dan 1 meter van graven 1 en 2 situeerde zich een derde graf met identieke oriëntatie. Het betrof een 1,85 meter lang, 1,15 meter breed en 0,16 meter diep bewaard brandrestengraf (Fig. 6: 3). Een gedeelte van de kuil, langsheen de randen was gevuld met een licht heterogene bruine zandleem fijne beige zandinclusies en verspreide houtskoolstipjes. Hierop rustte een 6 tot 8 centimeter dik houtskoolpakket met verspreide brokjes verbrand bot. De bovenste vulling van het brandrestengraf bestond uit een bruinbeige zandlemige lens met veel houtskoolstippen. Voornamelijk in de meest zuidelijke hoek, maar ook verspreid over de rest van de kuilbodem bevonden zich de resten van een sterk gefragmenteerd potje in een witbeige baksel.( Bijlage 3; Tabel 1). Een exemplaar met gelijkaardige vormgeving wordt in Répertoires de céramiques communes sombres dans la

partie méridionale de la cité des Nerviens omschreven als Type 10, te situeren in de eerste

helft van de derde eeuw (Blondiau, Clotuche & Loridant, 2001).

Graf 4

Brandrestengraf 4, eveneens noordwest-zuidoost georiënteerd bestond uit een 1,85 bij 1 meter grote kuil, waarvan de onderste 28 centimeter bewaard was (Fig. 6: 4). Op de bodem van de kuil bevond zich een 10 centimeter dit houtskoolpakket met zeer verspreid enkele brokjes verbrand bot. Dat afgedekt werd door een bruinbeige zandlemig pakket met verspreide houtskoolbrokjes. In de meest zuidelijke hoek bevond zich een gedeelte van een zeer sterk verbrand mortarium (bijlage 4; Tabel 1).

(10)

Graf 5

Ten noorden van de graven 1-4 situeerde zich een zuidwest-noordoost georiënteerd brandrestengraf (minimum 1,65 x 0,70 meter) (Fig. 6: 5). Op de bodem zat een ongeveer 10 centimeter houtskoolrijk pakket met hier en daar brokjes verbrand bot. Verspreid in deze laag kwamen fragmenten van een sterk verbrande pot voor (Bijlage 5; Tabel 1). De houtskoollens werd afgedekt door een okerkleurige zandlemige laag verspreide houtskoolspikkels. Een deel van dit graf zat in de oostelijke profielwand waardoor de verder stratigrafische opbouw ten opzichte van het huidige maaiveld kon geregistreerd worden (fig 8). De bovenste vulling van het brandrestengraf bestond uit een okerkleurige zandlemige vulling waarin verspreide bleekbeige zandigere vlekjes zaten en verspreide houtskoolstippen. Stratigrafisch werd dit graf afgedekt door een laag die als oude cultuurlaag te interpreteren is en die bestond uit een vrij homogene okerkleurige zandleem met sporadisch een minuscuul houtskoolstipje. Doorheen het graf en deze cultuurlaag zat een zuidwest-noordoost lopende greppel gegraven van recente datum. De hiervoor besproken sporen waren afgedekt door een recentere ploeglaag en een laag teelaarde. Op deze laatste was het pakket aangevoerde grond te onderscheiden waarin de scherven in prehistorische techniek zich bevonden die aanleiding gaven voor de vondstmelding.

Fig. 8 Oostprofiel met brandrestengraf 5, dat gedeeltelijk doorsneden wordt door een recente greppel.

Graf 6

Van het meest westelijk gesitueerde graf (1,45 bij 0,75 meter) was slechts de onderste 10 centimeter bewaard (Fig. 6: 6) ;). De vulling bestond uit een heterogene beige zandleem met grote houtskoolbrokken, waarin soms nog grote verbrande takken te herkennen waren en sporadisch een spikkeltje verbrand bot. Dit graf had een west-noordwest – oost-zuidoost oriëntatie. Het bevatte geen vondsten (Bijlage 6; Tabel 1) .

(11)

Silicaslak ke n        x  x  x                             x                                   x  x  x  x                       Metaa l  x (k leine Fe‐slak jes)/ 3 n agels  x (k leine Fe‐slak jes)   x (k leine Fe‐slak jes)/ 2 n agels/1  n iet  id en tif.   x (k leine Fe‐slak jes)   x (k leine Fe‐slak jes)/ 1 n agel?  x (k leine Fe‐slak jes)   x (grote m etaalslak )  x (k leine Fe‐slak jes)/ 1 gr ote  nagel   x  (k leine en  gro tere  Fe‐sl ak jes) /1 nagel   x (k leine Fe‐slak jes)   x (k leine Fe‐slak jes)/ 4 n agels  x (k leine Fe‐slak jes)/ 1 n agel  x (k leine Fe‐slak jes)/ 1 n agel  x (k leine Fe‐slak jes)/ 1 n agel  x (k leine Fe‐slak jes)/ 2 n agels  x (k leine Fe‐slak jes)/ 1 gr ote  nagel   x (k leine Fe‐slak jes)/m e er dere  grot e  n agels   x (k leine Fe‐slak jes)   x (k leine Fe‐slak jes)   x (k leine Fe‐slak jes)   x (k lein Fe‐slak je)   Ceramiek  e .a.  x  (d e kse l)  x  (p ot i mpor t)   x  (3  pre h.  t ec hn. /1  glas fr agm. )  x  (1  frag m . po t im por t)   x  (mo rt ari u m )  x  (mo rt ari u m )  x  (mo rt ari u m )  x  (k ook pot)   x (1 k ook pot fragm./ 2 mo rtariu mfragm.)   x (7 k ook pot fragm./ 5 mo rtariu mfragm.)   x (3 k ook pot fragm./ 3 mo rtariu mfragm.)   x  (4  k ook pot frag m ./ 6 mo rtariu mfrag m ./ 3  preh.  te chn. )  Verbra nd  bo t  Totaal  (gram)  12,9   4,9   10,9   18,9   47,6   0  2  0  0  4,9  13,9   1,9   29,9   50,6   0,3   0,7   1,6   0,1   2,7   3,1   8,9   0,8   0,6   13,9   27,3   0,6   0  0,1  0,3  Staal (lit er)      4  14  40  30  1  20  10  20  2  30  1  40  20  60  20  50  HV   36   50   23   63   40   20   10   10   Kwadra nt     

A  C  B  D  A  B  C  D  A  B  C  D  A  B  C  D  A  A  B  C  D  A  B  C  D 

   Oriënta tie      NW‐ZO                  NW‐ZO                  NW‐ZO                  NW‐ZO                  ZW‐NO                     W‐NW  ‐ O‐ZO               Afmet ing en  ( leng te ‐bre ed te ‐die pt e)      2‐0,7 5 ‐0, 45  m                  1,30‐ 1,05 ‐0,1 8 m                  1,85‐ 1,15 ‐0,1 6 m                  1,85‐ 1,00 ‐0,2 8 m                  >1,65 ‐0,7 0 ‐0, 32 m                     1,45‐ 0,75 ‐0,1 0 m               Graf     1                 2                 3                 4                 5                    6               

 

(12)

3.3 Vroegmiddeleeuwse kuilen

Ten westen van deze crematiegraven werden twee kuilen aangesneden met een opvallende houtskoolrijke vulling waarin zich onder andere fragmenten van dakpannen van het Romeinse type bevonden (Fig. 6 A & B). Op basis van de aardewerkvondsten kunnen ze in de vroege middeleeuwen gedateerd worden.

Kuil 1

Een eerste min of meer ovale kuil (2 bij 1,25 m) had een sterk gevlekte heterogene zwartgrijze zandlemige vulling met zeer talrijke houtskoolbrokjes (Fig.6 A ; Fig. 9). Stratigrafisch bestond de vulling onderaan uit een laag heterogene bruine zandleem met verspreide houtskoolstipjes. Hierop volgde een heterogene zwartgrijs zandlemig pakket met een hoge concentratie aan houtskoolstippen en -brokjes. Centraal in deze ongeveer 0,40 tot 0,50 m diep bewaarde kuil tekende zich een bruingrijs zandlemig vullingspakket af. In de verschillende vullingslagen werden fragmenten van tegulae en imbrices aangetroffen, alsook een hoeveelheid ceramiek en een aantal metaalslakken (Bijlage 7).

Fig. 9 Kuil 1 tijdens het voorafgaand proefsleuvenonderzoek.

In totaal werden 43 scherven in deze kuil aangetroffen, waarvan 24 van lokaal, handgevormd aardewerk met chamotteverschraling en de overige van een viertal te onderscheiden groepen van geïmporteerde ceramiek dat op de sneldraaiende schijf vervaardigd werd (Fig. 10). Bij het lokale, handgevormde aardewerk gaat het duidelijk om de typische beigebruine tot donkerbruine baksels met een onregelmatig verspreide verschraling van chamotte (rode, gebakken klei). Enkele rand- en bodemfragmenten wijzen op de aanwezigheid van de gekende buidelvormige potten met een eenvoudige korte opstaande rand met lichte schouder en een vlakke bodem (fig. 10: 1-3). Bij de baksels van het gedraaide aardewerk kunnen vier hoofdgroepen onderscheiden worden. Vier scherven zijn van dezelfde pot in een hard bruingrijs-beige zandig baksel, waarvan een grote vlakke bodem het enige diagnostische stuk is (fig. 10: 4). Slechts één bodemfragment vertegenwoordigt een tweede groep met een opvallend oranje zacht baksel en een dichte verschraling van wit kwarts, bestaande uit

(13)

afgeronde korrels van 0,5 tot 1 mm en verspreide hoekige gesteentefragmenten tot 2 mm (fig. 10: 5). Van geen van beide groepen is de herkomst gekend. Op basis van de klinkend hard gebakken dunwandige techniek moet de oorsprong van een derde importgroep waarschijnlijk in het Rijn- of Eifelgebied gezocht worden. Er zijn twee bakselvarianten te onderscheiden, een volledig blauwgrijs baksel en een baksel met een oranje kern en lichtgrijze tot beigegrijze wanden. De verschraling bestaat uit wit kwarts, net als bij de vorige groep enerzijds bestaande uit afgeronde korrels van 0,5 tot 1 mm met daarnaast verspreide hoekige gesteentefragmenten tot 2 mm. Sporadisch zijn vrij grote ijzerconcreties waar te nemen. Vijf scherven behoren tot deze groep, waaronder een eenvoudige wat uitstaande rand met afgeronde top van een geknikte potvorm (fig. 10: 6). Tenslotte is er een randfragment in een fijn grijs baksel met een lichtgrijze kern en een zeer fijne, verspreide verschraling (zand niet groter dan 0,2 mm), dat grote gelijkenissen vertoont met bepaalde Maaslandse baksels. Het is slechts door één groot randfragment vertegenwoordigd. Het gaat om een uitstaande rand met een korte, sterk verdikte en afgeronde top van een wijde potvorm met een randdiameter van ongeveer 20 cm (fig. 10: 7). Tenslotte is er nog een restgroep van individuele scherven met een onduidelijke techniek, vaak sterk verweerd. Ze bevat mogelijk residueel Romeins aardewerk. Naast de potscherven is er ook een half spinschijfje in een fijn zandverschraald oranjebeige baksel aangetroffen (fig. 10: 8). Dit aardewerkensemble vertoont nogal sterke gelijkenissen met het aardewerk dat op de Merovingische site van Aalst Sint-Jozefscollege in 2009 is aangetroffen, waarvan de geassocieerde structuren op basis van enkele C14-dateringen in de 5de-6de eeuw konden worden geplaatst. Algemeen kan voor dit ensemble alvast een datering in de Merovingische periode vooropgesteld worden.

(14)

Kuil 2

De tweede kuil (2,25 bij 1,50 meter) die slechts 0,20 tot 0,30 m diep bewaard was had een eerder grillige vorm (Fig. 6 B & Fig. 11) . De opvulling bestond uit heterogene bruinbeige tot beige zandleem met soms verspreide beigewitte en beigegele zandiger inclusies, houtskoolresten en brokjes verbrande leem. In de vulling bevonden zich naast tegula- en

imbrexfragmenten ook verscheidene grote metaalslakken (Bijlage 8). Het betreft ronde tot

ovale slakken met een diameter van 10 tot 15 cm en 3 tot 4 cm dik, die meestal een eerder convexe onderzijde hebben, bestaande uit in situ verbrande leem, en een eerder grillige bovenkant bestaande uit de eigenlijke metaalslak met sporen van verglazing (Fig. 12). Deze slakken zijn waarschijnlijk de uitvloei van veldoventjes voor het smelten van ijzererts.

Fig. 11 Kuil 2 in grondplan, met in de vulling enkele tegulaefragmenten en grote metaalslakken.

(15)

4 Besluit

Een cluster van zes Romeinse brandrestengraven vormen de indicatie voor een Romeinse occupatie in de omgeving. Deze brandrestengraven lijken op basis van het erin aangetroffen materiaal te situeren in de 2de - 3de eeuw.

De aanwezigheid van deze vroegmiddeleeuwse kuilen met resten van ijzerproductie vormt een indicatie voor een Merovingische occupatie in de onmiddellijke omgeving. De oudste vermelding van Lemberge, Lintberga dateert slechts uit de 10de eeuw. De dorpskerk is echter toegewijd aan de Merovingische heilige Sint-Aldegondis (630-684), aldus naar een

vroegmiddeleeuwse oorsprong verwijzend. Deze bidplaats kent waarschijnlijk haar ontstaan als eigenkerk binnen een vroegmiddeleeuws domein. De lokalisatie van de kerk op de rand van het dorp, gelegen langs een vruchtbare en goed gedraineerde zandleemkouter, is een typische situatie die in vele dorpen met een vroegmiddeleeuwse oorsprong wordt

aangetroffen. Omdat de meeste dorpen een ruimtelijke evolutie doorgemaakt hebben, samenhangend met de evolutie in het beheer van het akkerland − van een centrale kouter met daar rond vele kleine gesloten akkers naar een systeem van een grote open kouter in de 10de-11de eeuw – zijn vroegmiddeleeuwse occupatiesporen te verwachten op de open ruimte in de buurt van de dorpskerk, zoals ook bij onderzoek ondermeer in de dorpskernen van Merendree, Vosselare en Moorsel werd vastgesteld.

In maart 2014 werd een prospectieonderzoek uitgevoerd door De Logie en Hoorne in de onmiddelijke omgeving, ten Westen van de Sint-Aldegondiskerk (Fig. 13).

Op een deel van het terrein werden de restanten van een mogelijke grafheuvel uit de

bronstijd met vlak daarbij enkele graven uit de late bronstijd, een boerderij uit de ijzertijd en een grafveld en nederzetting uit de Romeinse of vroegmiddeleeuwse periode aangetroffen. Dit onderzoek bevestigd bovenstaande interpretatie en geeft indicaties voor een nog langere bewoningsgeschiedenis. Een vervolgonderzoek op deze locatie (2014) is dan ook ten zeerste aangewezen.

(16)

5 Bibliografie

BLONDIAU L.,CLOTUCHE R.,&LORIDANT F.2001 :Mise en évidence de répertoires de céramiques communes sombres dans la partie méridionale de la cité des Nerviens : l’apport des fouilles récentes, in Société française d’étude de la céramique antique en Gaule, Actes du

congrès de Lille-Bavay (24-27 mai 2001), 41-64.

DE GROOTE K.,BASTIAENS J.,DE CLERCQ W.,DEFORCE K.&VANDEBRUAENE M. 2003:

Gallo-Romeinse graven te Huise ’t Peerdeken (Zingem, prov. Oost-Vlaanderen). Een multidisciplinaire analyse, Archeologie in Vlaanderen VII – 1999/2000, 31-64.

DE GROOTE K.&DE CLERCQ W. (in druk): La production de céramique du Haut Moyen Âge en

Flandre (Belgique). Bilan et perspectives. In : Actes du colloque de Douai. DE GROOTE K.,MOENS J.&AMEELS V. 2010: Verzegeld door de eerste stadswal.

Merovingische nederzettingssporen onder de speelplaats van het Sint-Jozefscollege te Aalst (O.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 33, 43-47.

DE GROOTE K.,MOENS J.&AMEELS V 2012: Vroegmiddeleeuwse resten van ijzerproductie in de dorpskern van Lemberge (O.-Vl.), Archaelogia Mediaevalis 35, 104-106.

DE GROOTE K.,AMEELS V.,MOENS J.&DEBONNE V.2010: Archeologisch onderzoek Aalst -

Sint-Jozefscollege (prov. Oost-Vlaanderen) 2009-2010, Intern rapport VIOE, Brussel.

DE LOGI A.&SCHYNKEL E.2011: Vroegmiddeleeuwse erven in de dorpskern van Vosselare

(Gem. Nevele, prov. O.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 34, 47-51.

DE LOGI A.&VAN CAUWENBERGH S.2011: Middeleeuwse bewoning in de dorpskern van

Merendree (Gem. Nevele, prov. O.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 34, 51-54.

HOORNE J.&HEYNSSENS N.2014: Lemberge - Burgemeester Maenhautstraat Archeologisch

vooronderzoek – maart 2014, DL&H rapport 14 , 44.

PIETERS M., DE GROOTE K.,ERVYNCK A.&CALLEBAUT D. 1999: Tussen kapel en kerk : een

archeologische kijk op de evolutie van de dorpskern van Moorsel (10de-20ste eeuw) (Aalst, prov. Oost-Vlaanderen), Archeologie in Vlaanderen V-1995/96, 131-157.

ROGGE M. 1981: Een Merovingische nederzetting te Avelgem - Kerkhove (West-Vlaanderen).

In:A.VAN DOORSELAER (red.), De Merovingische beschaving in de Scheldevallei, Westvlaamse Archaeologica Monografieën II, 67-102.

(17)
(18)
(19)
(20)
(21)
(22)
(23)
(24)
(25)
(26)
(27)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gezien het feit dat de DIS-data voor 2014 nog niet volledig zijn, is het totaal aantal patiënten voor deze ZA in het laatste jaar naar verwachting hoger?. Waar het aantal

titel FKG, korte omschrijving van eventuele restricties; afkorting toedieningsweg O oraal O (aer) oraal aerosol mcg microgram P parenteraal P (depot) parenteraal depot mg milligram.

Op basis v an de evidence moet w orden geconcludeerd dat de gecombineerde behande- ling van liposuctie en compressietherapie alleen als een “ in de kring v an de beroepsge-

Voorz over de gevraagde huishoudelijke verz orging tot doel heeft om de gez inssituatie van de kinderen in kaart te brengen is het College het eens met het CIZ dat deze taak behoort

Onderwerp: Het zorgkantoor moet een passe nde oplossing vinde n in het kader van overbruggingszorg gedurende de w achttijd voor een behandeling.. Samenvatting: Ingev al van

Al of niet in combinatie met bosentan of epoprostenol lijkt sildenafil ook te kunnen worden gebruikt bij behandeling van zeer ernstig zieke patiënten (WHO-klasse IV) en van

Van belang is hierbij dat inzicht wordt verstrekt in de oppervlakte van het gebied waar sprake is van vernatting of verdroging en wat de huidige (en beoogde)

Dit heeft onder meer geleid tot het opstellen van Bedrijfsnatuurplannen voor 12% van de biologische bedrijven, de ontwikkeling van ANNA Agrarische Natuur Norm Analyse en het